Aktenummer 1
Tijdstip: 22:00
Ned. Herv. / Grote Kerk
In 1829 woonde de 11 jarige Louis Antonie Rogier in de Groote Overstraat op nummer 979 te Deventer, samne met zijn moeder Femia van de Veen, oudere broer Hendrikus Julius en jongere zusje Johanna Femia. Zijn vader was het jaar daarvoor overleden in het St. Elisabeths Gasthuis aan de Bagijnenstraat 1143 te Deventer.
"1841, den 2 den Jan: zijn in tegenwoordigheid der ouderlingen H.van de Bolk, G. van Hemmen, met hunne toestemming tot ledematen aangenomen, den volgenden dag gunlijk in de kerk bevestigd:
Louis Antonie Rogier
Johannes van Luin
Jakob van der Kemp
Steven Zwaan
Antonie Ditmersch
Allen van de 4e Afd. Inf. vertrokken met attestatie naar 's-Hertogenbosch"
Oorzaak: aangenomen als lidmaat van de NH-kerk te Rossum
Opmerkingen Stadarchief Breda: attestatie ingekomen van: Rossum, attestatie verzonden naar: Geertruidenberg 1842-00-00
attestatie ingekomen van: Geertruidenberg, attestatie verzonden naar: 's Hertogenbosch 1848-05-00
Uit de huwelijksaankondiging met Fransina Liebgod blijkt dat Louis Antonie al vóór september 1848 in Deventer woonde. Hij is dus eerder vanuit 's-Hertogenbosch overgekomen. September 1848 zal de maand van inschrijving in het lidmatenregister zijn.
Ingedeeld als miliciën, zijnde nummerwisselaar
Lichting 1836
"Op den 1 october 1839 ingevolge autorisatie van het ***** No. 12 overgenomen als soldaat van de opgeheven 18e Afd. Inf. waarbij hij zich op den 10 mei 1836 geëngageerd bij de Staande Armee voor den tijd van zes jaren ingevolge artikel 171 zonder gratificatie.
op den 15 mei 1841 met de vrijwilligers gelijkgesteld"
"In Nederlandsche Dienst bij de 18e Afd. Inf. als miliciën voor den tijd van vijf jaren zijnde nummerverwisselt met ***** van de ligting 1836 uit de provincie Overijssel gemeente Deventer onder No. 111 den 2 mei 1836 geëngageerd bij de Staande Armee voor de tijd van zes jaren, den 10 mei 1836"
"Bij opzetting der Afdeling 4e Regiment Infanterie overgekomen van de 18e Afdeling Infanterie"
Louwrens Antonie Rozee, 11 jaar, zonder beroep, protestant
Het overlijden van Louis Antonie Rogier werd door zijn broer Hendrikus Julius Rogier in aanwezigheid van een tweede getuige, Derk Hunenberg, een bekende van overledene gedaan. Louis Antonie is overleden in de Molenstraat No. 496 (het St. Geertruiden Gasthuis) om vijf uur 's middags.
Aktenummer 463
"Echtgenoot van F. Liebgod"
Grafnummer 1066
Hij is getrouwd met Fransina LIEBGOD.Bronnen 21, 22, 23, 24
Gebeurtenis gedeeld met Albertus Johannes JONKER, Hendrikus JONKER, Albert Jan VROLIJK, Arnoldus Wessel WESSELS
Toestemming voor het huwelijk is 23 juli 1848 verkregen te Deventer, Gemeente Deventer, Overijssel, Nederland .Bron 23
Zij zijn getrouwd op 3 augustus 1848 te Deventer, Gemeente Deventer, Overijssel, Nederland , hij was toen 30 jaar oud.Bronnen 14, 25
Een week na hun huwelijk werd zoon Louis Julius Rogier op 10 augustus 1848 geboren.
Het huwelijk tussen Louis Antonie Rogier en Fransina Liebgod werd op 3 augustus 1848 te Deventer voltrokken om 's middags twaalf uur door "Mr. Pierre François Besier, Ridder der Nederlanschen Leeuw, Wethouder der Stad Deventer". De beide vaders van bruid en bruidegom waren ten tijde van het huwelijk reeds overleden. De weduwe van Johannes Franciscus Liebgod, Louwisa Fransen, was tijdens het passeren van de akte aanwezig "en in het huwelijk haren dochter instemmende".
Tijdstip: 12:00
Kind(eren):
Louis Antonie Rogier (1817 - 1858)
Louis Antonie Rogier werd op oudejaarsavond 31 december 1817 om tien uur ’s avonds te Deventer geboren als zoon van Louis Jules Cesar Marie Rogier en Femia van der Veen. Van de geboorte werd op 2 januari 1818 aangifte gedaan door Johannes Scheeffer en 2 getuigen, Hendrik Heidenrijk en Joseph Willem Ernst van der Meer. Op 25 januari 1818 werd hij in de Grote Kerk gedoopt.
In 1829 woont de dan 11 jarige Louis Antonie, samen met zijn moeder, oudere broer Hendrikus Julius en zus Femia Johanna, in de Groote Overstrtaat 979.
Bij de loting voor de Nationale Militie van de lichting 1836, trok hij lotingsnummer 164, welk nummer niet opgeroepen is.
Op 4 januari werd hij ingeschreven in het lidmatenregiser van Breda, daarvoor woonde hij tijdelijk in Rossum. Op 1 januari 1842 vetrok hij voor een half jaar met attestatie vanuit Breda naar Geetruidenberg, om daarna weer tijdelijk terug te keren naar Breda. Op 1 mei 1848 vetrok hij vanuit Breda naar Den Bosch, om vervolgens in september weer ingeschreven te worden in het lidmatenregister van Deventer.
Op 22 juli 1848 werd te Deventer het huwelijk aangekondigd met Fransina Liebgod, dochter van Johannes Franciscus Liebgod en Louisa Fransen, met wie hij op 3 augustus 1848 in het huwelijk trad. Op getuigenis werd op 22 juli 1848 door de Burgemeester van Deventer een akte van onvermogen uitgegeven, waaruit blijkt dat het aanstaande echtpaar onvoldoende vermogend was om de kosten van alle bewijzen en akten te kunnen betalen welke nodig waren voor het aangaan van een huwelijk.
Van beroep was Louis Antonie timmerman, dagloner en metselaar.
Het echtpaar Rogier - Liebgod kreeg in totaal 6 kinderen:
Louis Julius Rogier (1848 - 1923)
Albertus Johannes Franciscus Rogier (1850 - 1852)
Fransina Louisa Rogier (1852 - 1858)
Hendrika Julia Rogier (1854 - 1917)
Johanna Femia Rogier (1857 - 1858)
Albertus Johannes Rogier (1858 - 1927)
Ruim een maand na de geboorte van de jongste zoon overleed Louis Antonie Rogier op 16 december 1858 in de Molenstraat 496, het St. Geetruiden Gasthuis. Van het overlijden werd door zijn broer Hendrikus Julius de daaropvolgende dag aangifte gedaan.
Op 20 december 1858 werd Louis Antonie begraven op de begraafplaats aan de Diepenveenseweg in grafnummer 1066.
In 1862 hertrouwde zijn weduwe Fransina Liebgod met de uit Terwolde afkomstige smid Bastiaan Pieters (1822 - 1892). Fransina overleed op 19 april 1870. De jongste telg Rogier, Albertus Johannes, werd op 5 augustus 1870 opgenomen in het weeshuis. Stiefvader Bastiaan Pieters hertrouwde kort daarna.
De oudste zoon Louis Julius was reeds in 1868 in militaire dienst getreden en tekende later vrijwillig bij voor de duur van 6 jaar. Hij was gelegerd in Nijmegen en Deventer.
Dochter Hendrika Julia zou later trouwen met Marten Wensink.
Louis Antonie ROGIER | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1848 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fransina LIEBGOD |
Diepenveenseweg/ NL-DvHCO, HCO Stadsarchief Deventer
De eerste Deventer buitenbegraafplaats
Tot 1664 deed het kerkhof rondom de Grote- of Lebuïnuskerk dienst. Het werd geruimd en tot plein gemaakt. Het kerkhof rondom de Bergkerk daarentegen is tot 1831 in gebruik gebleven, met name voor de minder draagkrachtigen. De gegoede burgerij verkoos zo veel mogelijk een plaats in de kerk. Ter illustratie: tussen 1823 en 1827 werden 87 lijken begraven in de kerk, terwijl in dezelfde periode 821 lijken op het kerkhof van de Bergkerk werden begraven.
In 1827 neemt de Deventer Raad het aanleggen van een nieuwe begraafplaats ter hand. Een belangrijke vraagstuk daarbij was hoe het onderhoud en herstel van de kerkvloeren voortaan bekostigd moest worden.
De gemeente Deventer koopt buiten de stadswallen een stuk bouwgrond, in de nabijheid van de plek die dan al eeuwen bekend staat als "de Galgenbelt". De afstand naar de stad mocht niet te groot zijn, aangezien er in die tijd door de meesten te voet werd begraven. De "Hoge Hond" bleek een geschikt stuk bouwgrond (een "hond" was in die tijd een oppervlaktemaat van 100 roeden). In 1831 werd de begraafplaats in gebruik genomen. Er werden 3100 plaatsen uitgezet. De nummers 2501-3100 vormden eerst nog een apart gedeelte voor de rooms-katholieken. Als in 1869 de RK-begraafplaats aan de Ceintuurbaan in gebruik wordt genomen, worden deze graven weer vrijgegeven. In 1894 vond een uitbreiding plaats tot ruim 4100 plaatsen. Deze uitbreiding is uitsluitend gebruikt voor particulier eigen graven.
Gelijk met het in gebruik nemen van de buitenbegraafplaats werd een gedetailleerd reglement ingevoerd. Zo mochten er niet meer dan 6 personen buiten de directe familieleden aanwezig zijn bij de begrafenis. Redevoeringen houden was verboden mits na toestemming "omdat men in die tijd de nadelige gevolgen daarvan niet kan overzien". Verder mag de opzichter geen tapperijen of drinkgelagen houden. Het gebruik van wijn, bier, sterke drank, pijpen, tabak en koek wordt verboden "als te dikwijls aanleiding tot grote ongeregeldheden en vrij wat aanstoot gegeven hebben".
Opzienershuis en lijkenhuisje
Links van de huidige ingang van de begraafplaats werd een opzienershuis gebouwd. Destijds bevond de toegang tot de begraafplaats zich aan de linkerzijde van dit huis. Het van hout opgetrokken gebouw krijgt een kruisvormige plattegrond en bevat een woonkamer, deel, beestenstal en een lijkenkamer. In de lijkenkamer werd de overledene enige tijd opgebaard om er zeker van te zijn dat de dood was ingetreden. Eind achttiende eeuw was namelijk een angst voor schijndood ontstaan. Het verlengen van de termijn van 24 uren naar 36 uren alvorens men mocht begraven, was klaarblijkelijk nog geen geruststelling. Pas in 1850 was het niet langer nodig 36 uren te wachten op de lijklucht, omdat vanaf dat moment met de stethoscoop de hartslag beluisterd kon worden.
In de (houten) wanden van het gebouw werden drie gietijzeren ornamenten met symbolen van de vergankelijkheid van het leven aangebracht. Te zien zijn afbeeldingen van een slang, vlinder, zandloper, schedel en zeis. Gelukkig zijn deze witgeschilderde reliëfs na de verbouwing in 1875 behouden gebleven en tot op de huidige dag in de muurnissen te bewonderen. In 1894 werd bij de uitbreiding van de begraafplaats een nieuw opzienershuis gebouwd. De situering van de ingang tussen de twee huizen met het toegangshek stamt ook uit dit jaar. De huidige situatie van beide huizen dateert van 1933.
Diepenveenseweg/ NL-DvHCO, HCO Stadsarchief Deventer
De eerste Deventer buitenbegraafplaats
Tot 1664 deed het kerkhof rondom de Grote- of Lebuïnuskerk dienst. Het werd geruimd en tot plein gemaakt. Het kerkhof rondom de Bergkerk daarentegen is tot 1831 in gebruik gebleven, met name voor de minder draagkrachtigen. De gegoede burgerij verkoos zo veel mogelijk een plaats in de kerk. Ter illustratie: tussen 1823 en 1827 werden 87 lijken begraven in de kerk, terwijl in dezelfde periode 821 lijken op het kerkhof van de Bergkerk werden begraven.
In 1827 neemt de Deventer Raad het aanleggen van een nieuwe begraafplaats ter hand. Een belangrijke vraagstuk daarbij was hoe het onderhoud en herstel van de kerkvloeren voortaan bekostigd moest worden.
De gemeente Deventer koopt buiten de stadswallen een stuk bouwgrond, in de nabijheid van de plek die dan al eeuwen bekend staat als "de Galgenbelt". De afstand naar de stad mocht niet te groot zijn, aangezien er in die tijd door de meesten te voet werd begraven. De "Hoge Hond" bleek een geschikt stuk bouwgrond (een "hond" was in die tijd een oppervlaktemaat van 100 roeden). In 1831 werd de begraafplaats in gebruik genomen. Er werden 3100 plaatsen uitgezet. De nummers 2501-3100 vormden eerst nog een apart gedeelte voor de rooms-katholieken. Als in 1869 de RK-begraafplaats aan de Ceintuurbaan in gebruik wordt genomen, worden deze graven weer vrijgegeven. In 1894 vond een uitbreiding plaats tot ruim 4100 plaatsen. Deze uitbreiding is uitsluitend gebruikt voor particulier eigen graven.
Gelijk met het in gebruik nemen van de buitenbegraafplaats werd een gedetailleerd reglement ingevoerd. Zo mochten er niet meer dan 6 personen buiten de directe familieleden aanwezig zijn bij de begrafenis. Redevoeringen houden was verboden mits na toestemming "omdat men in die tijd de nadelige gevolgen daarvan niet kan overzien". Verder mag de opzichter geen tapperijen of drinkgelagen houden. Het gebruik van wijn, bier, sterke drank, pijpen, tabak en koek wordt verboden "als te dikwijls aanleiding tot grote ongeregeldheden en vrij wat aanstoot gegeven hebben".
Opzienershuis en lijkenhuisje
Links van de huidige ingang van de begraafplaats werd een opzienershuis gebouwd. Destijds bevond de toegang tot de begraafplaats zich aan de linkerzijde van dit huis. Het van hout opgetrokken gebouw krijgt een kruisvormige plattegrond en bevat een woonkamer, deel, beestenstal en een lijkenkamer. In de lijkenkamer werd de overledene enige tijd opgebaard om er zeker van te zijn dat de dood was ingetreden. Eind achttiende eeuw was namelijk een angst voor schijndood ontstaan. Het verlengen van de termijn van 24 uren naar 36 uren alvorens men mocht begraven, was klaarblijkelijk nog geen geruststelling. Pas in 1850 was het niet langer nodig 36 uren te wachten op de lijklucht, omdat vanaf dat moment met de stethoscoop de hartslag beluisterd kon worden.
In de (houten) wanden van het gebouw werden drie gietijzeren ornamenten met symbolen van de vergankelijkheid van het leven aangebracht. Te zien zijn afbeeldingen van een slang, vlinder, zandloper, schedel en zeis. Gelukkig zijn deze witgeschilderde reliëfs na de verbouwing in 1875 behouden gebleven en tot op de huidige dag in de muurnissen te bewonderen. In 1894 werd bij de uitbreiding van de begraafplaats een nieuw opzienershuis gebouwd. De situering van de ingang tussen de twee huizen met het toegangshek stamt ook uit dit jaar. De huidige situatie van beide huizen dateert van 1933.