Kanonier
uit www.groningerarchiefnet.nl: gemeente Eemsmond, geschiedenis:
Een slagtoffer van zijn ellende
Op 6 januari 1839 tussen drie en vier uur in de middag loopt jonkheer Theodorus van Swinderen, burgemeester van de gemeente Uithuizermeeden, over het voetpad door het dorp. Zijn aandacht wordt getrokken door een jongen in een stuk groenland langs het pad die omringd wordt door een menigte andere jongens. Bij navraag wordt hij gewaar dat de jongen Pieter Ploegman is, een zoon van Klaas Freerks Ploegman, dagloner te Uithuizermeeden. Pieter was een uur daarvoor in een sloot gevallen en durfde met zijn natte pak niet naar huis terug te keren uit vrees geslagen te worden. Bijna verstijfd van de kou, het was midden in de winter, zat hij al geruime tijd in elkaar gezakt tegen een boom geleund.
Burgemeester Van Swinderen trok zich het lot van de jongen aan. Hij bracht hem in het huis van de kuiper Klaas Boelkens die daar in de buurt woonde. Daar werd hij van zijn natte lompen ontdaan en verder verzorgd. Vervolgens zendt Van Swinderen bericht aan de vader van Pieter, die hoewel hij al op de hoogte was gebracht, nog niet was komen opdagen. Ook nu kwam vader niet opdagen maar liet in de plaats daarvan weten dat hij niet verkoos te komen, het mogt met zijn zoon zijn hoe het wilde, men moest hem maar houden waar hij was en als hij stierf was het ook goed. Klaas Ploegman was duidelijk niet de ideale liefhebbende vader. Pieters moeder, Grietje Pieters, was al sinds 1829 overleden. Pieter was toen twee jaar oud en heeft zijn moeder dus nooit echt gekend. Op 11 september 1830 trouwt Klaas Ploegman opnieuw met de uit Zandeweer afkomstige Aaltje Nannes of Nanning. Volgens het volkstellingsregister van 1840 woont Aaltje samen met vader en zoon Ploegman in huis nummer 88 te Uithuizermeeden, maar in de stukken rond het verhaal van Pieter wordt zij geen enkele keer genoemd. Welke rol zij speelt in de opvoeding van Pieter, of wat daarvoor door moet gaan, blijft zodoende in het ongewisse.
Van Swinderen, nog steeds in het huis van Klaas Boelkens, overlegt met de diakenen, de armverzorgers van de kerk, welke maatregelen genomen moeten worden om het ongelukkige kind te helpen. Pieter is nu 12 jaar, is geheel aan zichzelf overgelaten en het enige wat hij ooit heeft geleerd is te bedelen bij de landbouwers en burgers om rogge of gerst. Op dat moment meldt vader Ploegman zich bij het huis van kuiper Boelkens, hij komt zijn zoon halen. Aanvankelijk krijgt hij hem niet mee maar nadat Pieter een goede maaltijd heeft gehad, blijft geen andere keus dan de jongen aan zijn vader mee te geven. Diaken Bakker begeleidt ze naar huis.
Van Swinderen wil het hier niet bij laten en de volgende dag schrijft hij een brief aan de officier van justitie te Appingedam waarin hij hem het hele geval uit de doeken doet en hem vraagt hem te autoriseren om de jongen aan de vaderlijke macht te onttrekken. Volgens de burgemeester kan de jongen voor 50 cent per week een zeer goed kosthuis krijgen. Hij vreest dat Pieter, als hij niet zeer spoedig aan het opzicht van zijn vader wordt onttrokken, binnenkort een slagtoffer van zijn ellende wordt.
Tegenwoordig ziet de Raad voor de Kinderbescherming er scherp op toe dat geen kind een haar wordt gekrenkt, en weliswaar kan het nog steeds verschrikkelijk mis gaan, zoals we uit de actualiteit weten, maar de situatie is toch wezenlijk anders dan in de 19de eeuw. Nu is het mogelijk om kinderen die verwaarloosd of mishandeld worden bij de ouders weg te halen maar de wetten die dit mogelijk maken werden pas aan het begin van de 20ste eeuw ingevoerd.
De arme Pieter Ploegman kon van deze mooie voorzieningen nog niet profiteren, zoals ook blijkt uit het antwoord van de officier van justitie op de brief van Van Swinderen: Ik haast mij op UEAchtb. missive te antwoorden dat het geheel buiten mijne magt is UEAchtb. de daarbij bedoelde autorisatie te mogen verstrekken, welke ook geheel zoude inloopen tegen de in art. 353 van het Burgerlijk Wetboek verleende vaderlijke magt. Volgens het Burgerlijk wetboek had vader Ploegman het volste recht zijn zoon te slaan en te verwaarlozen. Burgemeester van Swinderen stond machteloos.
Hoe het Pieter verder vergaat, kunnen we uit diverse bronnen gewaar worden. Als hij 17 jaar is in 1844, overlijdt zijn vader. In 1846 wordt hij onder de wapenen geroepen en volgens de militieregisters van de gemeente Uithuizermeeden wordt hij ingedeeld bij de 18de afdeling infanterie en gaat hij in 1848 vrijwillig over naar de staande armee van het eerste regiment veldartillerie. De landbouwer Kornelis W. Smit staat als zijn voogd vermeld. Ook kunnen we in deze registers gewaar worden hoe Pieter er ongeveer uitzag: hij had een lang aangezicht met hoog voorhoofd, blond haar, blonde wenkbrauwen, blauwe ogen, dikke neus, kleine mond en spitse kin.
Pieter heeft zijn diensttijd niet overleefd. Hij overlijdt op 25 juli 1850 in het garnizoenshospitaal te Nijmegen.
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.