Genealogy Richard Remmé, The Hague, Netherlands » Arend (=Arnold Arnoud) van (Arend (=Arnold, Arnoud) van) Amstel van IJsselstein Ridder ; baron van IJsselstein (± 1280-< 1363)

Persoonlijke gegevens Arend (=Arnold Arnoud) van (Arend (=Arnold, Arnoud) van) Amstel van IJsselstein Ridder ; baron van IJsselstein 

Bron 1

Gezin van Arend (=Arnold Arnoud) van (Arend (=Arnold, Arnoud) van) Amstel van IJsselstein Ridder ; baron van IJsselstein

(1) Hij is getrouwd met Maria [illegitimate] van Avesnes.

Zij zijn getrouwd rond 1308.


Kind(eren):



(2) Hij is getrouwd met Nn Nn.

Zij zijn getrouwd te Not Married.


Kind(eren):



Notities over Arend (=Arnold Arnoud) van (Arend (=Arnold, Arnoud) van) Amstel van IJsselstein Ridder ; baron van IJsselstein

Lude Albarensz., schout, Johan van den Rijn, Jacob Costwijnsz. en Arnoud Mouwerkijn, schepenen van IJsselstein, oorkonden dat heer Otto van IJsselstein, ridder, afstand doet van alwat hij van zijn ouders geërfd heeft, ten behoeve van zijn broer Arnold, heer van IJsselstein, behoudens het goed, dat hij van deze in leen houdt, hetgeen hij eveneens voor schout en landgenoten van Benschop gedaan heeft[287].

Arnold, heer van IJsselstein, beleent zijn broer heer Otte van IJsselstein, ridder, met alwat zijn ouders deze als erfdeel hebben toegwezen, nl.: 59 morgen in Rippicker weert, 2 morgen aan de Oeterdijc, 11 morgen in Wittebollencamp, 11 morgen in Vladewijc, 8 morgen in de Hoghe Weert, 6 morgen in het Watersant, 6 ½ morgen in het Hoghe Zant en een hofstede in de Woerse, als met een onverstrefelijk leen[289].

VIIIa. Arnold van IJsselstein, heer van IJsselstein, overl. 1363, tussen 12 febr. en 5 april, tr. voor 26.7.1310 Maria, bastaard van Henegouwen, dr. van bisschop Guy van Avesnes.
26.7.1310: Willem, graaf van Holland, geeft zijn nicht Maria, vrouw van Arnold van IJsselstein, als huwelijksgift in leen de goederen die Hendrik van Harmelen toebehoorden, nl. te Upburen op het Oudeland 62 morgen land met het halve gerecht van Upburen, de helft van het gerecht en de tienden van Haanwijk en Bijleveld en de tienden in Brooidijk en Geernaarscop, 32 morgen op Brooidijksveld, 24 op bijleveld, 36 op Bredeveld en verder alles wat hij in het Sticht en in Holland bezeten mag hebben[166].
20.8.1314: Willem, graaf van Holland, beleent Marie, vrouw van Arnold van IJsselstein, met de verbeurde bezittingen van Jan van Kamerik, gelegen in het land van Woerden, bij kinderloos overlijden van haar ye versterven op haar zuster Alijd, vrouw van Otto van Heukelom[167].
28.11.1316: Guy, bisschop van Utrecht, beleent zijn dochter Marie, vrouw van Arnold van IJsselstein, ridder, met de goederen, die wijlen Egbert van den Bosch van de heren van Amstel hield, als leen van hem, Guy, en de heren van Amstel, bij kinderloos overlijden te versterven op haar zuster Alijd, vrouw van Otto Ottensz., van Asperen, met welk goed de beide zusters gezamenlijk Lijsabeth, zuster van Egbert, belenen[168].
17.12.1317: Jan, heer van Amstel, knaap, geeft aan heer Arnold van IJsselstein, ridder, samen met zijn vader, de heer van IJsselstein, het goed, dat deze van hem in leen houdt, nl. het gerecht en tienden van Benschop en Polsbroek en al wat heer Arnold van Amstel in leen hield van Jan's vader[169].
30.5.1321: Schepenen van Oudewater oorkonden dat Hendrik Dapper beloofd heeft heer Arnold van IJsselstein, ridder, en zijn vrouw Marie, elk jaar 6 pond erfpacht te betalen voor de hoeve in Hedekendorp[170].
5.2.1323: Hendrik van Harmelen Hendriksz. en zijn broer Wouter verzoenen zich met heer Gijsbert, heer van IJsselstein, zijn zoon heer Arnold en verdere kinderen, waarbij zij ten behoeve van heer Arnold afstand doen van alle gerecht, land en visserij tussen IJsselstein en de Dam, het gerecht en tienden op Bijleveld, Brooidijksveld en in Gerverscop in het kerspel Harmelen en het goed, dat de leenmannen van hun vader aan heer Arnold verzocht hebben, alles, uitgezonderd hetgeen deze aan Alfer Hubrechtsz. in leen heeft gegeven[171]. Op 1 augustus van datzelfde jaar doet Hendrik van Harmelen, knaap, afstand van aanspraken op zijns vaders goed, dat de graaf van Holland aan heer Arnold van IJsselstein en zijn vrouw Marie heeft geschonken, in ruil waarvoor hij door hen erfelijk beleend wordt met een hoeve land, groot 24 morgen op Bijleveld, 40 morgen in Bredeveld en 3 morgen in Willem's Gotenland, alle in Harmelen, terwijl hij belooft zijn zuster Margriet, vrouw van Willem Woenzel, hiervan een kwart te geven als boete voor wanverzoek van goederen, die hij van zijn vader hield[172].
2.11.1328: Elias van Woudenberg, knaap, geeft aan heer Arnold van IJsselstein, ridder, mede uit naam van zijn vrouw Agnes, het goed Emelaar[173]. Op 30 november van datzelfde jaar wordt dit mede bevestigt door de andere kinderen van heer Jan van Woudenberg, de (half)broers van Elias voornoemd, nl.: Wouter, Hendrik, Philip en Jan van Woudenberg[174].
12.11.1328: Jan, bisschop van Utrecht, beleent heer Arnold van IJsselstein, ridder, met een erf aan de Geijn, afkomstig van Gelis, heer Hendriksz. van den Geijn[175].
3.2.1331: Het kapittel van St. Jan te Utrecht geeft aan Arnold van IJsselstein, ridder, en zijn vrouw Maria, voor hun leven een huis met erf, gelegen binnen de immuniteit bij de campus St. Jan, op voorwaarde, dat bij de dood van een van hen de ander jaarlijks 4 pond zwarte tournooizen uit het huis zal betalen voor het houden van een memorie, terwijl na de dood van beiden het kapittel de beschikking over het huis krijgt en de totale opbrengst ervan zal besteden voor een jaarlijkse memorie voor beiden[176].
21.4.1332: Wouter Gerrit Simonsz. van der Goude, knaap, belooft heer Arnold van IJsselstein, ridder, schadeloos te houden van zijn borchtocht voor 100 pond zwarte tournooizen, verschuldigd aan Gijsbert Faliën, burger te Amersfoort[177].
15.12.1333: Mechteld, vrouwe van Woudenberch, en Maria van IJsselstein, doen uitspraak betreffende een schuld, groot 30 pond zwarte tournooizen, die Jan van Wijc heeft aan heer Arnold van IJsselstein, in die zin, dat Jan van Wijc voor 30 pond een stuk land zal kopen, dat hij van heer Arnold in leen zal houden[178].
11.1.1334: schout en "gemene malen" van Wede en Emminclaar, oorkonden dat Hendrik van Wede en zijn vrouw Geertruid aan heer Arnold van IJsselstein hebben gegeven 2 hoeven te Wede, behoudens verscheidene losrenten daaruit[179]
12.8.1334: Jan, bisschop van Utrecht, beleent heer Arnold van IJsselstein, ridder, met 5 morgen land in de Does in het kerspel van Werconde, hem opgedragen door Elias van Werconden de Oude[180].
23.10.1334: Jan, bisschop van Utrecht, verklaart dat met zijn toestemming, zijn dienstmannen te Leusden een hoeve wild land tussen Badenvoorde en de Treek aan de beek hebben getransporteerd aan heer Arnold van IJsselstein, ridder[181].
16.9.1336: Jan, bisschop van Utrecht, beleent heer Arnold van IJsselstein, ridder, met 3 hoeven land in het gerecht van Rijsenburch, tussen Wolfsgrave en Oostbroek, hem opgedragen door Jan van Rijsenburch, knaap[182]. Op zijn beurt, beleent een dag later Arnold van IJsselstein, ridder, zijn neef Jan van Rijsenburch, met hetzelfde goed[183].
26.5.1337: Hubert van Budel, pastoor van de Buurkerk te Utrecht, verklaart van heer Arnold van IJsselstein, ridder, 28 pond zwarte tournooisen ontvangen te hebben, in mindering van de 500 pond, door Arnold aan de bisschop verschuldigd[184].
29.11.1339: Jan, bisschop van Utrecht, oorkondt dat Rijcout Everardsz. van den Bosch en Arnold Willemsz. van den Bosch aan heer Arnold van IJsselstein, ridder, het goed ten Bossch, gelegen in de maalschap van Emminclaer, verkocht hebben[185].
14.1.1340: Gijsbert van Winninglaar en Gijsbert Loedene Gijsensz. schelden heer Arnold van IJsselstein, ridder, en zijn borgen, 36 ponden zwarte tournooizen kwijt in mindering van 100 pond en de resterende 64 pond ingeval van panding binnen zekere termijn van 28 pond groten tournoois op hun borgen, Wilger Zoetensz., Pouwels van den Zande en Gerrit Bierdranker[186].
6.2.1340: Voor schout en buren van Stoutenburch, beloven Rijcout Gerrit Kelaarsz. en zijn moedere Wonne heer Arnold van IJsselstein, ridder, binnen het jaar het goed te Middelaar op te dragen voor het hof, waaraan het cijnsplichtig is[187]. Zulks gebuert nog diezelfde dag, behoudens het recht van Jan Scilaart op genoemd goed[188].
10.3.1340: In opdracht van Zweder, heer van Abcoude, beleent Jan, bisschop van Utrecht, heer Arnold van IJsselstein, ridder, met het halve gerecht en de halve cijns van Jutphaes, gelegen tussen de Rijn en de Maarnedijk[189].
24.5.1340: Jan, bisschop van Utrecht, verklaart de rekening van heer Arnold van IJsselstein van het schoutambt van Amersfoort en Eemland sinds november 1338 afgehoord te hebben en hem, na aftrek van 600 pond als bote voor de ddodslag van Otte van Kattenbroek, 1.265 pond 10 schelling en 8 penningen zwarte tournooizen schuldig te zijn, behalve de 4.000 pond, die hij hem reeds schuldig was[190]
15.6.1340: Deken en kapittel van de kerk te Amersfoort geven heer Arnold van IJsselstein hun grote en smalle tienden in de Duijst in erfpacht[191].
13.12.1340: Jan, heer van Arkel, optredende namens de graaf van Holland, als voogd en momber van het Sticht, verklaart ontvangen te hebben van heer Arnold van IJsselstein de brieven de dato 2.4.1336, 18.11.1338 en 24.5.1340, hierin opgenomen, na aflossing van de pandschap van het huis Stoutenburg met het schoutambt van Amersfoort en Eemland[192].
6.3.1342: Hadewich, dochter van Willem heer Evertsz., vrouw van Hendrik de Wolf, oorkondt dat zij aan heer Arnold van IJsselstein, ridder, en zijn vrouw Marie, verkocht heeft al het goed dat zij van de laatste in leen hield en dat haar door haar vader vermaakt was [193]. Die zelfde dag nog draagt Hadewich het goed op aan Marie van IJsselstein[194]. Zulks wordt ook nog, op de zelfde datum, door schepenen van IJsselstein bevestigt[195].
25.4.1342: Schout en schepenen van IJsselstein oorkonden dat Gerrit Weigergang de heer van IJsselstein beloofd heeft, om in geen andere stad ter wereld burger te worden[196].
4.6.1342: Arnold van IJsselstein en schepenen van IJsselstein, oorkonden dat Arnold Holle en zijn broer Bruijnis, kinderen van Willem Cochollen, een einde hebben gemaakt aan de oorvede, die zij de heer van IJsselstein hebben gedaan naar aanleiding van de dood van hun vader[197].
20.3.1343: Hendrik van Harmelen en Nicolaes de Weldige oorkonden dat Willem heer Everard Jongenzn. zijn dochter, jonkvrouwe Hadewich, vrouw van Hendrik Wolf, als huwelijksgift 3 viertel land in de Hoge Biesen heeft gegeven, waarna vrouwe Marie, vrouw van Arnold van IJsselstein, haar daarmee beleend heeft[198].
13.10.1343: Enige edelen doen, vanwege de graaf van Holland, uitspraak tussen Arnold van IJsselstein en Ermgard, weduwe van Jacob Nanningsz., en haar kinderen, in die zin, dat heer Arnold 71 pond tournoois aan de weduwe en een hengst aan haar zoon Jacob zal geven[199]
23.1.1344: Schout en schepenen van IJsselstein oorkonden dat heer Arnold, heer van IJsselstein, de goederen van Hildegond, dochter van Brand van den Vene, bij schepenvonnis aan hem vervallen verklaard, heeft opgeëist[200].
12.3.1344: Schout en schepenen van der Eem oorkonden dat Ermgard, weduwe van Jacob Nanningsz. en haar schoonzoon Lamber Zalme heer Arnold, heer van IJsselstein, 71 pond hebben kwijtgescholden, die de grafelijke raad in Holland aan Ermgard had toegezegd, op voorwaarde dat heer Arnold het geld aan Jan, zoon van Peter Mouwerkin en Claes, zoon van Jacob Nanningsz., betaalt[201].
22.4.1344: Willem, graaf van Holland, beleent heer Arnold, heer van IJsselstein, met de burcht van IJsselstein en het goed dat heer Arnold van Amstel van de grafelijkheid van Holland hield, uitgezonderd 15 morgen land in Hoenkoop, voorts met het gerecht en de tienden in Benschop en in Noord-Polsbroek, met het halve gerecht en de visserij in Oudburen, de hoge en lage heerlijkheid van het land op de ene IJsseloever van Opbiren tot Sneudelhoek en op de andere van de Oude Geijn tot Fellenoord en in de IJssel, zoals heer Gijsbert, heer van IJsselstein, deze goederen hield[202].
14.8.1344: Schout en schepenen in de proosdij van St. Peter te Utrecht oorkonden dar Dirk Fekerdey 3 morgen aldaar aan heer Arnold van IJsselstein heeft overgedragen[203].
11.9.1344: Akte van bevestiging door Arnold, heer van IJsselstein, van zijn belening door graaf Willem IV van Holland met zijn leengoed[204].
15.9.1344: Schout en landgenoten van Benschop oorkonden dat Roelof Spijker Willem Spijkersz. na vonnis 4 morgen land in Benschop aan heer Arnold, heer van IJsselstein, heeft overgedragen[205].
16.12.1344: Arnold, heer van IJsselstein, en zijn vrouw Marie, geven hun dochter Catharine 2 hoeven land in Benschop, geheten het Hofland, 11 morgen aan de zuidzijde aldaar en 6 waarden in de IJssel, waarvan één op de noordzijde van de IJssel naast de Klinkhoeve, één, geheten de Ganzekamp en é grenzende aan het Hofland, alles als erfleen, losbaar binnen 2 jaar[206].
2.1.1345: Marie, vrouwe van IJsselstein, beleent Aleid, vrouw van Gijsbert Godschalks, met 5 morgen 2 hond land en met 3 ½ morgen, beide op het Oudeland beneden Eiteren, behoudens lijftocht uit de 3 ½ morgen voor Ave Spijker Lamsz.[207].
5.6.1345: Hendrik van Amstel, kanunnik van Onzer Vrouwen te Maastricht, verklaart van zijn neef heer Arnold, heer van IJsselstein, ontvangen te hebben 6 brieven, afkomstig van Willem Ottensz, nl:
1) een rentebrief van 30 pond jaarlijks uit de tol te Huesen
2) de uitspraak, gedaan door de heer van Kuijc, tussen Jan van Amstel en Arnold van Waly en Teunis van Bininchen
3) een brief betreffende 94 morgen meent te Dreumel
4) een brief betreffende 80 pond uit het land te Dreumel
5) een vidimus van de tweede brief
6) een pandbrief van 50 pond voor de heer van Amstel ten laste van heer Herman van den Velde[208].
11.5.1346: Margaretha, keizerin van Rome, gravin van Holland, beleent Arnold, heer van IJsselstein, met de burcht van IJsselstein, de stad en al wat heer Arnold van Amstel, zijn grootvader, van haar voorvaders in leen hield, uitgezonderd 15 morgen in Hoenkoop, voorts met het gerecht en de tienden in Benschop en in Noord-Polsbroek, het hoog gerecht van het land, zich uitstrekkende op de ene IJsseloever van Opburen tot Snoedelhoek en op de andere van de Oude Geijn tot Fellenoorde en in de IJssel[209].
26.8.1346: Margaretha, keizerin van Rome, gravin van Holland, bepaalt ten gunste van Maria, vrouwe van IJsselstein, dat de heerlijkheden en goederen, die de heer van IJsselstein, haar man, en zij, van de grafelijkheid houden, niet zullen versterven, zolang een wettig kind van haar leeft[210].
1.9.1346: Jan, bisschop van Utrecht, belooft Arnold, heer van IJsselstein, dat hij hem niet zal hinderen in het bezit van de goederen, die deze in leen heeft van de grafelijkheid van Holland, maar hem, wanneer de bisschop die goederen van Holland zou krijgen, belenen zal met slot en stad van IJsselstein en de rechten op de IJssel, voorts met wat er aan beide zijden van de IJssel ligt in het kerspel van IJsselstein, zoals heer Arnold's voorouders dat hielden van de heer van Kuijc en deze van het Sticht, voordat hij ze aan de grafelijkheid van Holland verkocht, en verder met gerecht, tienden, kerkgift en 32 morgen land in Benschop en gerecht en tienden van Polsbroek op de noordzijde, zoals zijn voorouders die goederen hielden van het Sticht voordat ze, na de dood van bisschop Guy, aan de grafelijkheid kwamen[211].
2.9.1346: Aleid, vrouwe van Asperen ener-, en Gerrit van Asperen, ridder, anderzijds, beloven dat zij zich houden zullen aan de afspraak tussen hen gedaan betreffende de voogdij over de kinderen van wijlen Otto, heer van Asperen en Hagestein, door heer Arnold, heer van IJsselstein, heer Gerrit van (Heem?)stede, ridders, en IJsebout Diederiksz., klerk[212].
3.12.1346: Arnold, heer van IJsselstein, en zijn vrouw Marie, geven de priesters van de kerk te IJsselstein verscheidene voorschriften betreffende de kerkdienst[213].
5.12.1346: Willem, hertog van Beieren, verbeider van Henegouwen en Holland, staat heer Arnold, heer van IJsselstein, toe, dat hij als burgers van IJsselstein mag opnemen diegenen, die uit Utrecht zijn verdreven, op voorwaarde van de eed van trouw aan de grafelijkheid en de heer van IJsselstein[214].
13.1.1347: Gijsbert van den Bosch, knaap, erkent door zijn oom, heer Arnold, heer van IJsselstein, uit gratie en niet rechtens beleend te zijn met 16 morgen land in den Broek achter Vreeswijk, 8 morgen in de Wierse, 6 morgen aldaar en 22 morgen bij de Nieuwe Dam, behoudens lijftocht, bestaande uit de gehele opbrengst van dit goed, voor Arnold[215].
3.2.1347: Willem, hertog van Beieren, verbeider van Henegouwen en Holland, bevestigt de brieven die heer Arnold, heer van IJsselstein, heeft van de graven van Holland en van zijn moeder, de keizerin van Rome[216].
18.4.1347: Arnold, heer van IJsselstein, machtigt Hubert Wolf de Oude, om het land in Velderbroek tussen de wetering en de Eem, dat Steven van Bouchout in leen placht te hebben, in vrije eigendom te transporteren[217].
29.10.1347: Willem, hertog van Beieren, verbeider van Henegouwen en Holland, belooft heer Arnold, heer van IJsselstein, ter beloning van zijn trouw in de Utrechtse oorlog, te zullen helpen tegen zijn vijanden[218].
21.12.1347: Jan Simonsz. van Byzanten belooft heer Arnold, heer van IJsselstein, de hofstede Byzanten, gelegen in de stad Dordrecht, te zullen geven om haar als onverstrefelijk leen terug te ontvangen en voor het geval dat de stad Dordrecht dit niet goedkeurt, een halve hoeve land in het land van IJsselstein te zullen kopen om daarmee beleend te worden, terwijl beide zich verbinden, niets te ondernemen tegen de graaf van Holland, heer Willem van Duivenvoorden, heer van Oosterhout, en heer Jan van Polanen, heer van de Lek[219].
25.1.1348: Kerkmeesters van IJsselstein verkopen met toestemming van heer Arnold, heer van IJsselstein, aan Willem Molneven van Tule, het stuk land, waar de meidoorn op staat tussen zijn huis naast het kerkhof en de Cogghensloot[220].
28.1.1348: Arnold, heer van IJsselstein, geeft een keur aan het land van IJsselstein[221].
2.3.1348: Arnold, heer van IJsselstein, geeft aan de priesters van de kerk van IJsselstein een rente, groot 8 pond zwarte tournooizen jaarlijks, gevestigd op 4 morgen land in Benschop, tot het houden van een wekelijkse gezonden memorie na zijn dood volgens inhoud van het testament van wijlen zijn vrouw[222].
5.5.1348: Richter en schepenen van Rhenen oorkonden dat Albert van Rhenen 9 morgen land in Velderbroek, tussen de Wetering en de Emede, in vrije eigendom heeft opgedragen aan heer Arnold van IJsselstein, zoals Hubert Wolf die aan Albert van Rhenen had opgedragen met toestemming van Arnold van IJsselstein[223].
18.7.1348: Arnold, heer van IJsselstein, beleent, op bevel van hertog Willem van Beieren, Jan, heer van Culemborg, met de goederen die diens vader hield van de grafelijkheid van Holland[224].
24.11.1348: Gerard van Asperen, heer van Tull, ridder, vraagt op verzoek van zijn zuster, vrouwe van Asperen, en haar kinderen, de heer van IJsselstein om teruggave van alle brieven, die deze van wijlen de heer van Asperen en Hagenstein en zijn vrouw heeft[225].
24.11.1348: Aleid, vrouwe van Asperen, Hagenstein en Harpen, verzoekt heer Arnold, heer van IJsselstein, de brieven over te geven, die hij van heer Otte, heer van Asperen en Hagenstein, haar overleden vader, en van vrouwe Aleid, haar moeder, heeft en die haar en haar zusters toebehoren[226]. Idem verzoekt Aleid Arnold, heer van IJsselstein, de brieven te overhandigen die haarzelf, haar overleden man en haar kinderen toebehoren[227].
31.1.1349: De deken van St. Apostoli te Colonia beveelt alle geestelijken om de brief van paus Clemens VI d.d. 5.10.1348, inhoudende een beschikking op een verzoekschrift van Arnold, heer van IJsselstein, en gericht aan de proost en de deken van St. Apostoli en de deken van St. Georgius te Colonia en de commissie d.d. 24.1.1349, hem door de beide andere gedelegeerden gegeven, bekend te maken en heer Jan van Arkel, bisschop van Utrecht, voor hem te dagen[228]. Op 25.8.1353 gelast de deken van St. Apostoli te Colonia, door de paus gedelegeerd als rechter in appèl in de zaak tussen Jan, bisschop van Utrecht, ener-, en heer Arnold, heer van IJsselstein, anderzijds, de plebaan van S. :upus te Colonia en alle notarissen van de Curia te Colonia om de bisschop te dagvaarden op verzoek van heer Arnold tot het afleggen van de eed op de smaad, hem aangedaan door heer Arnold, inzage te nemen van de stukken van de vorige instantie en zijn eigen stukken van die instantie over te leggen[229].
8.2.1349: Willem, hertog van Beieren, verbeider van Holland, verklaart dat de heer van IJsselstein uit gunst en zonder daartoe verplicht te zijn heeft bijgedragen tot het dijken van de waden, die in de Lekdijk gescheurd zijn[230].
1.3.1349: Willem, hertog van Beieren, verbeider van Holland, beveelt zijn onderzaten om de geestelijken van de heer van IJsselstein, die de bevelen van de paus, gericht tegen de bisschop van Utrecht, zullen overleggen, behulpzaam te zijn bij de uitvoering daarvan[231].
25.9.1350: Margriet, gravin van Holland, draagt de voogdij van de kinderen van heer Amelis van Mijnden, ridder, haar leenman, op aan de heer van IJsselstein[232].
18.10.1350: Margriet, gravin van Holland, schenkt heer Arnold, heer van IJsselstein, tolvrijheid voor zijn burgers van IJsselstein in haar landen[233].
10.11.1351: Arnold, heer van IJsselstein, beleent Claes Mugghe met 2 ½ morgen land aan de noordzijde van de IJssel en met 3 morgen aldaar, die Claes hem opgedragen heeft, terwijl Claes' vrouw, Nelle, uit dit goed haar erftocht krijgt[234].
30.1.1352: Willem Haeskainz. geeft 7 hond land in Benschop aan het gasthuis te IJsselstein of, indien dit niet blijft bestaan, aan een stichting, aan te wijzen door de heer van IJsselstein[235].
7.2.1352: Jacob Loef van Ruwiel, knaap, belooft heer Arnold, heer van IJsselstein, 4 morgen land, gelegen binnen 2 mijlen van de stad Utrecht te geven om er weer mee beleend te worden of hem 100 pond te betalen[236].
24.4.1353: Gijsbert, heer van Vianen en Goije, knaap, belooft heer Arnold, heer van IJsselstein, om, ingeval zijn vrouw Beatrix kinderloos sterft, 10 ½ morgen 1 hond land in Hopenesse bij de Nieuwendam en 4 ½ morgen in Benschop, geheten de Scoude Viertel, haar als huwelijksgift gegeven door heer Arnold, terug te geven[237].
15.6.1353: De notaris Johannes Wijnt instrumenteert dat Arnold de Slaper, pastoor te IJsselstein, de ruil goedkeurt, gedaan door zijn voorganger, mr. Mourijs, met heer Arnold, heer van IJsselstein, waarbij de laatste een hofstede kreeg, gelegen aan de stadsmuur op de oostzijde van de kerk, waarvan hij het grootste deel gegeven heeft tot uitbreiding van het kerkhof, een ander deel gehouden heeft voor de muur, waarvan er nog een deel overbleef, waarop het huis staat, dat Willem Moelneve nu bezit[238].
23.4.1354: Arnold, heer van IJsselstein, geeft aan de priesters van de kerk van IJsselstein 16 hond land, geheten de Wit Akker, gelegen in het Oudeland, tussen de Hofkamp en Eiteren, tot het houden van twee wekelijkse gezongen missen voor zijn vader heer Gijsbert, heer van IJsselstein[239].
24.5.1354: De mannen van heer Arnold, heer van IJsselstein, oorkonden dat Arnold van Liesveld de heer van IJsselstein uit geldgebrek een stuk land, gelegen op Hopenesse buiten de Nieuwendam, geheten die Tule en leengoed, verkocht heeft[240]. Hetzelfde wordt op die dag verklaard door de schepenen van IJsselstein en voorts dat de rentmeester, Oemkijn, Arnold van Liesveld betaald heeft[241].
15.8.1354: Hertog Willem van Beijeren, graaf van Holland, beleent heer Arnold, heer van IJsselstein, met al het goed dat hij van de grafelijkheid van Holland en van zijn moeder, keizerin van Rome, gravin van Henegouwen (en Holland), in leen hield[242].
10.5.1355: Burgemeesters, schepenen en raad van de stad Oudewater beloven heer Arnold, heer van IJsselstein, geen IJsselsteiners pportrecht te geven, tenzij zij zich metterwoon in Oudewater vestigen, terwijl zij hun burgers, die in zijn land wonen, vrij laten[243].
29.9.1356: Arnold, heer van IJsselstein, geeft ter ere Gods en van St. Ewald tot het stichten van een altaar in het gasthuis te IJsselstein of elders, 4 morgen land in Polsbroek, 1 ½ morgen in Benschop en 7 hond en 10 ½ hond in het Oudeland van IJsselstein[244].
25.1.1357: Coene van Oosterwijk Cusersz., knaap, belooft heer Arnold, heer van IJsselstein, 8 morgen land te kopen om er door hem mee beleend te worden[245].
15.3.1358: De proost van Arnhem doet uitspraak tussen de heer van IJsselstein c.s. ener- en heer Willem Borren van Hemmen en meerdere van den Dorenweerd geboren magen van Otto van Kattenbroek anderzijds, en beslist dat de heer van IJsselstein ten onrechte beweert voldaan te hebben aan de zoen wegens de doodslag op Otto van Kattenbroek gepleegd en veroordeelt hem om heer Willem Borren van Hemmen of heer Beernt van den Dorenweerd 10 dagen lang 10 gewapende mannen ter beschikking te stellen[246].
25.3.1358: Albrecht, hertog van Beieren, ruwaard van Henegouwen, belooft heer Arnold, heer van IJsselstein, evenveel te vergoeden voor elke dag dat hij in 's lands belang van huis is, als zijn broeder, hertog Willem, hem schriftelijk beloofd heeft[247].
20.8.1358: Albrecht, hertog van Beieren, ruwaard van Henegouwen en Holland, bevestigt alle brieven die Aelbrecht's vader, graaf Willem, zijn oom, graaf Willem, zijn moeder en zijn broer, hertog Willem van Beieren, graaf van Henmegouwen en Holland, aan heer Arnold, heer van IJsselstein, gegeven hebben[248].
14.3.1359: Albrecht, hertog van Beieren, ruwaard van Henegouwen en Holland, verklaart dat heer Arnold, heer van IJsselstein, zijn raad, op zijn verzoek, maar zonder daartoe verplicht te zijn, manschappen naar den Haag zal sturen voor de oorlog tegen de stad Delft[249].
14.9.1359: De pastoor van de parochiekerk in IJsselstein geeft zijn toestemming tot de stichting van 6 kapellanieën in die kerk door heer Arnold van IJsselstein[250].
21.9.1359: Arnold, heer van IJsselstein, sticht in de kerk aldaar met toestemming van de rector, 6 kapellanieën voor 6 priesters, die persoonlijk mpeten resideren en waarover hij het collatierecht zal hebben en begiftigt ze met een aantal goederen en inkomsten tot het houden van memories voor hem, zijn vrouw en zijn kinderen, voor welke stichting hij de bevestiging vraagt van Jan, bisschop van Utrecht[251]. Op dezelfde dag bevestigt bisschop Jan deze stichting[252].
30.3.1360: Buren van Meerlo oorkonden dat Gijsbert de Potter, burger van Utrecht, en zijn vrouw Aleid, tegen betaling afstand hebben gedaan van alle aanspraken op het land, dat Gijsberts "sweer" Aernt van den Vene bezat, ten behoeve van heer Arnold, heer van IJsselstein, opdat deze zijn vrouw Aleid met 1/8 ervan zal belenen[253].
1.10.1360: Arnold, heer van IJsselstein, leen man van Utrecht, geeft de beneficianten van de kerk te IJsselstein 7 morgen land in Opburen, 3 morgen op het Oudeland naast de kapel van Eiteren, 7 hond, 2 1/2, 2 en 4 morgen in Benschop en 8 hond in Meerlo en bepaalt hoe de inkomsten daaruit verdeeld zullen worden over de bovengenoemde personen benevens vicecureit en koster, die aanwezig moeten zijn bij verschillende diensten voor de zielen van zijn vrouw en kinderen, waarbij zij zich moeten houden aan de brief, die de cureit heeft[254].
15.8.1361: De notaris Johannes Wijnt instrumenteert, dat Arnold, heer van IJsselstein, zijn testament maakt, waarbij hij legaten vermaakt aan een aantal geestelijke instellingen[255].
5.12.1361: Kurstiaen van Tule en Roelof van Tricht, broeders, oorkonden dat hun broer heer Willem van Tule, bij testament al zijn goed aan deze zijde van de Lek aan heer Arnold, heer van IJsselstein heeft vermaakt en dat zij er afstand van doen evenals van de pachtsom van een tiend te Oudekerk[256].
8.3.1362: Arnold, heer van IJsselstein, geeft als executeur van heer Willem van Tule, ridder, aan de priesters te IJsselstein 8 hond land op de noordzijde van Benschop, om uit de opbrnegst daarvan elke maand 10 schellingen te besteden voor een memorie voor heer Willem[257]. Van deze brief wordt op 8.3.1362 door de kapelaans van de heer van IJsselstein een vidimus gegeven[258].
23.5.1362: Arnold, heer van IJsselstein, beleent Florens van Dalem met 9 morgen land in Dalem, geheten des Rovers Kinderland, zoals diens vader deze hield[259].
16.6.1362: Willem van Tuul en Gijsbert Hacke Willemsz., schepenen van Deijl, oorkonden dat Corstiaen van der Moelen 7 morgen 1 hond en 2 morgen 5 hond land in Gellinchem verkocht heeft aan heer Arnold, heer van IJsselstein[260].
25.6.1362: Priesters en kapelaans van heer Arnold, heer van IJsselstein, fundator van de kerk aldaar, beloven niet zonder zijn toestemming onroerend goed, in het bijzonder niet in IJsselstein, Benschop en Polsbroek, te zullen aanvaarden[261].
19.9.1362: Kapelaans van de abt van Eberach van de orde van Cystiaus verklaren dat zij van heer Arnold, heer van IJsselstein, alle goed, boeken en ornaten terug ontvangen hebben, die de orde vroeger naar Eiteren gezonden en aan wijlen heer Gijsbert van IJsselstein verpand had met belofte, dat de abt zelve hem alle brieven en beloften, aan de orde gedaan, zal kwijtschelden[262].
1.12.(ca.1362): Schepenen en raad van Elburg beklagen zich bij heer Arnold, heer van IJsselstein, over het in hechtenis nemen van twee burgers zonder een hun bekende reden, terwijl hertog Eduard van Gelre hun heeft geantwoord geen andere vede te weten dan dat burgers van IJsselstein in Brabant schade hadden gelden door lieden, die evenwel geen inwoner zijn van zijn hertogdom[263].
12.2.1363: Arnold, heer van IJsselstein, vermaakt verschillende voorwerpen aan zijn zes dochters en andere familieleden[264].
12.2.1363: Arnold, heer van IJsselstein, maakt testamentaire beschikking voor zijn dienaren[265].
12.2.1363: Arnold, heer van IJsselstein, geeft aan de kapelaans van de kerk van IJsselstein 5 ½ hond land in Benschop op voorwaarde, dat zij jaarlijks van de inkomsten 10 schellingen zullen geven aan de abdij Oudwijk, aan Vrouwenklooster, het klooster van St. Servaes endat van Mariëndaal tot het doen van een memorie, terwijl voor de overblijvende 2 pond memories gehouden moeten worden voor zijn zuster van Montfoort en voor Oartrijs(?)[266].
Kinderen (er moeten 6 dochters zijn geweest):
a. Guyotte, vrouwe van IJsselstein, tr. Jan, heer van Egmond, overl. 1369.
20.5.1330: Gijsbert, heer van IJsselstein, Arnold van IJsselstein, ridder, en Jan van Egmond, maken huwelijkse voorwaarden tussen de laatste en jonkvrouwe Guyotte, dochter van heer Arnold van IJsselstein[267].
20.5.1330: Willem, graaf van Holland, belooft in aansluiting op de brief van 6.1.1309 (zie aldaar), jonkvrouwe Guyotte, gehuwd met Jan van Egmond, in het bezit te stellen van het huis te IJsselstein, indien heer Arnold van IJsselstein geen zoons nalaat[268].
21.9.1347: Guyotte, vrouwe van Egmond, beleent Hendrik van Harmelen met al het goed dat hij hield van haar moeder, vrouwe van IJsselstein[269].
5.4.1363: Johannes Wijnt, notaris, geeft op verzoek van heer Jan van Egmond en IJsselstein transsumpt van de brieven d.d. 14.8.1311, 18.10.1343, 28.10.1343 en 28.6.1347[270].
11.6.1364: Deken en kapittel van Oudmunster te Utrecht geven aan heer Jan, heer van Egmond en IJsselstein, en vrouwe Guyotte zijn vrouw, gedurende haar leven het gerecht, cijns en grote en kleine tienden in de Achtersloot in pacht[271].
12.9.1364: Albrecht, hertog van Beieren, ruwaard van Holland, beleent vrouwe Guyotte, vrouwe van IJsselstein en Egmond, zijn nicht, met alwat haar vader, heer van IJsselstein, van de grafelijkheid van Holland in leen hield[272].
Uit dit huwelijk o.m. een dochter Berte van Egmond, waarvoor op 6.7.1371 huwelijkse voorwaarden werden opgesteld, m.b.t. tot haar huwelijk met Gerrit van Culemborg. De borgen daarbij waren o.m.: heer Gijsbert van IJsselstein, heer Otto van Leijenberg, Willem van Egmond, Jan van Almelo, Jan van den Vliet en Elias van Woudenberg[273].
b. Catharina, tr. Daniël, heer van Goor.
28.12.1347: Schout en schepenen van IJsselstein ooprkonden dat Catharina, dochter van de heer van IJsselstein, afstand doet van wat zij van haar moeder geërfd heeft en van haar vader erven zal[274].
Arnold, heer van IJsselstein, geeft aan zijn dochter Catharina, vrouwe van Goor, als huwelijksgift het goed, vermeld in de brief d.d. 16.12.1344, waardoor deze gestoken is, tot een onversterfelijk leen, terwijl zij afstand doet van het erfdeel van haar moeder[275]. Catharina wordt op 31.7.1349 door haar vader Arnold, heer van IJsselstein, met het betreffende goed beleend[276].
30.3..1356: Daniël van Goor, ridder, en Catharina van IJsselstein, zijn vrouw, beloven hun vader, de heer van IJsselstein, kwijt te schelden het goed, gerecht, cijns en tiende van Meerlo, aan Catharina vermaakt, in ruil voor land ter waarde van 100 pond zwarte tournooizen jaarlijks[277].
c. Beerte, tr. Willem Baraad van der Haye, ridder, heer van Sars en Maisnil, kastelein van Mons 1350-1351, baljuw van de bossen van Hemegouwen 1360-1361, baljuw van Henegouwen 1361-1362, overl. Mons 8.5.1364[278].
16.2.1347: Willem Baraad van der Haye, ridder, belooft heer Arnold, heer van IJsselstein, zijn schoonvader, diens schulden bij zijn dood te betalen, in zoverre hij de heerlijkheid IJsselstein mocht erven, afstand doende van hetgeen hem en zijn vrouw Beerte is aangestorven van Marie, vrouwe van IJsselstein, Beerte's moeder[279]. Nog die zelfde dag oorkonden schepenen van IJsselstein dat Willem afstand heeft gedaan van de nalatenschap, hem en zijn vrouw Beerte, aanbestorven van Marie, vrouwe van IJsselstein[280].
5.3.1364: Vrouwe Beerte van IJsselstein, vrouwe van Saers, en haar zoon Willem van Saers, als voogd schelden de heer van Egmon en IJsselstein en zijn vrouw, hun zuster en tante, tegen borgstelling 500 pond zwarte tournooizen, 50 moutons en 600 pond kwijt, benevens alle roerende goederen, die vrouwe Beerte door haar vader vermaakt waren, behalve hetgeen hij haar bij zijn leven heeft gegeven[281].
Bastaard:
d. Hendrik, bastaard van IJsselstein, vermeld in 1342. Vader van:
da. Gijsbert Hendriksz., vermeld 1360-1403.
db. Aleid, vermeld 1363
dc. Elisabeth, vermeld 1363, in 1410 weduwe van Gerard Schaap, ouders van Hendrik Schaap
dd. Margaretha, vermeld 1363, tr. Jan Berwoutsz.
de. Bertha, tr. Pieter van Muiden, hieruit: Arnoud en Gijsbert van Muiden.
(Leenregister van IJsselstein:) 7 morgen land in Benschop op de zuidzijde (1422: beneden de kerk).
6-1-1349: Hendrik, bastaard van Arnout, heer van IJsselstein, als getuige vermeld 1342, zoals Ernst van Marland in ruil voor 16 pond jaarlijks op het Hofland, waarna Arnout daarop Katharina, vrouwe van Goor, zijn dochter, goedt, A fo. 27v, Nassaus Domein, 11, inv. 129.
..-.- 13..: Gijsbert Hendriksz., als getuige vermeld 1360-1403, A fo. 129~ en fo. 81.
22-2-1410: Gijsbert Hendriksz. van IJsselstein, eventueel te komen op Gijsbert van Muiden, zijn neef, met lijftocht van Berta, zijn vrouw, A fo. 28.
..-.- 1422: Gijsbert van Muiden, neef van de leenheer, bij dode van Gijsbert Hendriksz., zijn oom, A fo. 49.
9-3-1425: Gijsbert van Muiden, eventueel te komen op Pieter, bastaard van Egmond, zijn neef, na de kinderloze dood van Pieter, zijn zoon, A fo. 78v en fo. 49.
12 morgen land in Benschop op de zuidzijde, waar Govert Scoutenz. op woont, (1409: waarvan 4 morgen aan de bovenzijde gelegen zijn in een halve hoeve, waarvan de vrouwen van St. Servaas de andere helft hebben).
..-.- 13..: Govert Scoutenz., als getuige vermeld 1338-1348, A fo. 57~ en fo. 146~. ;
22-9-1358: Pieter van Muiden, klerk van de leenheer, bij overdracht door Govert Scoutenz. voor 300 pond zwarten, die hij zou beleggen voor zijn huwelijk met Berta, dochter van Hendrik van IJsselstein, zoon van de leenheer, A fo. 46~.
..-.- 13..: Arnout van Muiden, schout, als getuige vermeld 1396-1403, A fo. 43v en fo. 81.
2-12-1409: Arnout van Muiden met lijftocht van Berta van Muiden, zijn moeder, en krijgt 4 morgen ten eigen, waarvoor hij binnen 4 jaar weer opdracht zal doen in Benschop, A fo. 47.
10 morgen land in Mierlo (=Meerlo!) op het Oudeland op het eind van het land van IJsselstein.
21-9-1363: Gijsbert, Aleid, Elisabeth en Margaretha, kinderen van Hendrik, bastaard van Arnout van IJsselstein, met lijftocht van Jan die Blonde, A fo. 28.
2 morgen gemeen in 10 morgen, waarvan Gijsbert Hendriksz. Van IJsselstein, haar broer, 5 morgen houdt.
..-. -14(10): Hendrik (Schaap) voor Elisabeth, dochter van Hendrik, bastaard van IJsselstein, weduwe van Gerard Schaap, zijn moeder, A fo. 28 en fo. 81~.

http://www.kasteleninutrecht.nl/IJsselstein.htm

IJsselstein

Ligging Ligt aan de noordwestzijde van IJsselstein. De naam IJsselstein betekent kasteel (= steen/stein) aan de IJssel.
Ontstaan Het kasteel van IJsselstein is voor 1417 gebouwd en voor het laatst verbouwd vanaf 1470. Op een toren na is het kasteel in 1888 afgebroken.
Geschiedenis Ridder Arnoud van Amstel, broer van Gijsbrecht IV van Amstel, had in 1267 bezittingen in de Achtersloot bij Eiteren. Eiteren, waar een parochiekerk stond, lag op de oeverwallen van de IJssel ten noorden van het latere kasteel. Het behoorde in de 10e eeuw tot de bezittingen van de abdij van Werden. Arnoud -en wellicht al zijn ouders- bezat de hoge jurisdictie over het gehele gebied van de latere baronie van IJsselstein: IJsselstein, Benschop en Noord-Polsbroek; Benschop en Polsbroek als Amstelse lenen en de hoge jurisdictie over het gebied van het latere IJsselstein als leen van de heer van Kuik en achterleen van het Sticht. Zijn belangen in het gebied breidde hij in het derde kwart van de 13e eeuw flink uit door de aankoop van diverse rechten en goederen. In 1280 werd hij gevangen genomen door graaf Floris V, nadat hij het kasteel Vreeland , dat hij voor zijn broer verdedigde, had overgegeven. Zijn zoon Gijsbrecht trad al sinds 1279 op als heer van IJsselstein, de eerste maal dat deze naam wordt gebruikt. Ook het kasteel van IJsselstein wordt in deze oorkonde van 1279 voor het eerst genoemd. Mogelijk is Gijsbrecht van IJsselstein, die niet deelde in de malaise van de andere Van Amstels, door graaf Floris V met het slot beleend.  In 1285 werden Gijsbrecht IV van Amstel en zijn broer Arnoud door graaf Floris V vrijgelaten. In het verdrag, dat toen werd gesloten, werd onder meer bepaald dat zij al hun allodiale bezittingen voortaan in leen hielden van de graaf. Arnoud van Amstel wijzigde het wapen van Amstel met de vier balken en het St. Andrieskruis daarboven in één dwarsbalk met het St. Andrieskruis daar overheen. Dit zou voortaan het wapen van het geslacht Van IJsselstein zijn. Gijsbrecht van IJsselstein distantieerde zich in 1296 van zijn oom Gijsbrecht IV van Amstel, die had deelgenomen aan de samenzwering die leidde tot de dood van graaf Floris V. In ruil hiervoor kreeg Gijsbrecht van de graaf van Holland de verzekering dat hij in zijn goederen gehandhaafd zou worden. Toen Gijsbrecht in 1297 echter weigerde zijn kasteel ter beschikking van de graaf te stellen, werd hij gevangen genomen en werd kasteel IJsselstein belegerd. Zijn vrouw, Berta, wist met een kleine bezetting ongeveer een jaar stand te houden. Na de overgave van het kasteel werd de helft van de verdedigers om het leven gebracht, na daartoe door het lot te zijn aangewezen.  Vanaf 1309 werden Gijsbrecht en zijn zoon Arnoud weer met de IJsselsteinse bezittingen beleend. Zij verwierven vanaf 1320 een zeer sterke positie in het Sticht. Gijsbrecht bevorderde bovendien de ontwikkeling van de stedelijke kern IJsselstein. In 1321 kon IJsselstein dan ook terecht als stad worden aangemerkt. In 1343 stierf Gijsbrecht, ongeveer 65 jaar nadat hij voor het eerst als heer van IJsselstein was opgetreden. Arnoud verstevigde de functionele eenheid, die het land van IJsselstein toen al was, nog verder. Hij tooide zich met de titel baron. Het gebied zou dan ook voortaan de baronie van IJsselstein heten. Arnoud was aan Hollandse kant betrokken bij de oorlog tegen het Sticht. De bisschop en de stad Utrecht belegerden in 1349 IJsselstein gedurende vijf weken, en wel zo heftig, dat Arnoud zich gedwongen zag vrede te sluiten. Op een nacht in 1356 namen ca. 30 mannen uit Utrecht de voorburcht van kasteel IJsselstein in. Omdat zij die in brand staken, zagen de verdedigers van het kasteel dat er weinig aanvallers waren en konden de Utrechters worden verdreven.  Na Arnouds dood kwamen de IJsselsteinse goederen en rechten in 1364 aan zijn dochter Guyotte. Deze was getrouwd met Jan I, heer van Egmond, die op dat moment al geruime tijd tot de belangrijksten van de bestuursadel in Holland behoorde. Hij was één van de oprichters van de Kabeljauwse partij en kan in hoge mate verantwoordelijk worden gehouden voor het uitbreken van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Guyotte is als laatste telg uit het geslacht van de IJsselsteinse Van Amstels waarschijnlijk de opdrachtgeefster geweest van het praalgraf in de kerk van IJsselstein, waarop in steen haar ouders en grootouders zijn afgebeeld. Zijzelf stierf omstreeks 1374. Haar kleinzoon, Jan II, heer van Egmond en IJsselstein, droeg de bijnaam 'Jan met de bellen' vanwege de bellen aan zijn harnas. Hij liet het bestuur van IJsselstein meestal over aan zijn broer Willem. Jan II werd in 1416 door graaf Willem VI van een complot tegen hem verdacht en ter verantwoording geroepen. De graaf vorderde de burcht IJsselstein op en maakte zich op voor een belegering. Na bemiddeling kwam het tot een vergelijk. Jan II en zijn broer deden tegen betaling van een jaargeld afstand van het kasteel IJsselstein en alle rechten op het land van IJsselstein.  Van de dood van graaf Willem VI maakte Willem van Egmond gebruik om met behulp van ingezetenen in 1417 de stad IJsselstein, en later ook het kasteel, weer in te nemen. Bondgenoten van gravin Jacoba van Beieren trokken vervolgens op tegen IJsselstein. Willem van Egmond capituleerde en gaf het kasteel en de stad over in ruil voor een vrijgeleide. Vervolgens werden het kasteel en de stadsverdediging gesloopt. Ruim een jaar later, in december 1418, braken Utrechtse troepen op verzoek van gravin Jacoba nog eens alle huizen af. Alleen kerkelijke gebouwen bleven gespaard. De stad herstelde zich zeer langzaam van deze zware klap. De Van Egmonds verging het beter dankzij hun goede relaties met Jacoba's tegenstrever, Jan van Beieren. Deze beleende Jan II van Egmond in 1421 weer met de Egmondse en IJsselsteinse goederen. En ook kreeg deze het kasteleinschap van Leerdam in pand. Zijn oudste zoon, Arnoud, werd in 1423 erkend als hertog van Gelre, hijzelf trad als ruwaard op. Aan zijn broer Willem droeg hij de IJsselsteinse goederen over. Willem bekleedde voorts in Holland aanzienlijke ambten, zoals tresorier en lid van de grafelijke raad. De broers Jan II en Willem stierven beide in 1451.  Hertog Arnoud van Gelre had al in 1438 met zijn broer, eveneens Willem geheten, een akkoord gesloten over de verdeling van de bezittingen. Aan Willem, die al heer van Mechelen was, vielen onder meer Egmond, Leerdam en IJsselstein toe. Van Leerdam deed hij in 1460 afstand. Hij raakte betrokken in de strijd van zijn broer Arnoud tegen diens zoon Adolf, die zelf het hertogschap ambieerde. De laatste had hertog Arnoud in 1465 gevangen genomen, maar ook Willems zoon Frederik, bijgenaamd 'schele Gijs'. Reden genoeg voor Willem om zich in 1466 van Arnhem meester te maken. De burgers van IJsselstein, bevreesd dat vanuit Gelderland wraak zou worden genomen, begonnen provisorische verdedigingswerken aan te leggen. Onder druk van de stad Utrecht moesten ze weer afgebroken worden. Gelderse troepen vielen daarop de weerloze stad binnen en plunderden en verbrandden deze grondig. Ondanks Utrechtse dreigementen begon IJsselstein daarna de stad te versterken. In 1470 werd een verdrag gesloten dat een einde maakte aan de twist met de stad Utrecht hierover. Frederik van Egmond was al sinds 1464 heer van IJsselstein, dat zijn vader hem had geschonken ter gelegenheid van zijn huwelijk met Aleida van Culemborg. Zowel hij als zijn vader dankten aan hun bemoeienissen met de Gelderse opvolgingsstrijd belangrijke bezittingen en posities. Frederik verwierf Buren en Leerdam. In 1498 verhief rooms-koning Maximiliaan deze gebieden tot graafschappen. Evenals zijn vader was Frederik raad en kamerling van hertog Karel de Stoute. Zijn vader werd in 1473 door Karel de Stoute tot stadhouder van Gelre benoemd en later door deze als ridder opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies. Er deden zich echter ook tegenslagen voor; in 1478 trachtten Frederik en zijn broer Willem de stad Nijmegen aan hun kant te krijgen. Ze werden daarbij gevangen genomen en pas na drie jaar weer vrijgelaten. Tijdens de oorlog van 1481 - 1484 tussen Holland en Utrecht werd IJsselstein in augustus 1482 belegerd door Kleefse, Montfoortse en Utrechtse troepen. Frederik van Egmond verdreef ze met zijn leger vanuit Schoonhoven.  Als legeraanvoerder voor Maximiliaan belegerde Frederik in 1483 de stad Utrecht, die in september 1483 een vredesdictaat moest aanvaarden. Op de tot vesting omgebouwde Catharijnepoort werd onder leiding van Frederik van Egmond een bezetting gelegerd. Leden van de Utrechtse gilden namen in 1489 de Catharijnepoort weet in en sloopten de vesting. Frederik van IJsselstein en zijn zoon Floris -bijgenaamd Fleurken dunbier- drongen op 2 april 1491 Utrecht binnen om de poort te heroveren, maar werden teruggedreven. Twee jaar later kwam het dankzij de legering van een IJsselsteinse troepenmacht voor Utrecht, tot een vergelijk, waarbij aan de grieven van Frederik werd tegemoet gekomen. Allerlei tegenstellingen tussen de stad Utrecht en de heren van IJsselstein bleven echter de verhouding vertroebelen. In 1510 deden Utrechtse troepen een vergeefse poging stad en kasteel van IJsselstein te veroveren. Na plunderingen van de omgeving van Utrecht door Floris van Egmond belegerde Utrecht vervolgens IJsselstein. Op 25 juli 1511 werd een vredesverdrag gesloten, Graaf Floris, die in 1506 tot ridder in de Orde van het Gulden Vlies was benoemd, zette zijn krijgsverrichtingen in dienst van de Habsburgs voort. Zijn voornaamste opponent daarbij was zijn neef Karel van Gelre. Floris was stadhouder van diverse gewesten en kapitein-generaal van het leger. Aan het eind van zijn leven gaf hij waarschijnlijk opdracht het praalgraf te maken voor zijn in 1471 overleden moeder, Aleida van Culemborg, dat nog altijd in de kerk van IJsselstein aanwezig is.  Zijn zoon Maximiliaan trad al voordat zijn vader in 1539 stierf in diens voetsporen als veldheer. Ook volgde hij zijn vader in aanzien -hij was ridder in de Orde van het Gulden Vlies- en ambten: stadhouder en kapitein-generaal van Groningen, Friesland en Overijssel. Zijn dochter Anna huwde in 1551 met Willem I van Oranje. Na haar dood in 1558 kwamen alle goederen en rechten van de IJsselsteinse Egmonds aan de Oranjes. In 1795 namen de Fransen krachtens oorlogsrecht de eigendommen van de Oranjes in bezit en werden er in het kasteel militairen gelegerd. Na de staatsomwenteling van 1798 werden de particuliere goederen van prins Willem V -en dus ook het kasteel IJsselstein- verbeurd en tot nationaal eigendom verklaard. Het kasteel stond daarna jaren leeg. In de periode 1803-1810 werd het verhuurd, waarna plannen tot afbraak werden gemaakt. In 1812 werd het kasteel echter door Domeinen verkocht aan jhr. mr. N. H. Strick van Linschoten, heer van Bunnik en Vechten. Na de dood van zijn dochter werd het kasteel voor sloop te koop aangeboden. Pogingen van onder andere burgemeester Des Tombe van IJsselstein om zowel het Rijk als de koninklijke familie voor het kasteel te interesseren, faalden, en het kasteel is op 12 november 1887 verkocht. Op de traptoren na is het kasteel alsnog gesloopt.  Het kasteel is vermoedelijk in het derde kwart van de 13e eeuw gebouwd, waarschijnlijk door Gijsbrecht uit het geslacht Van Amstel, die zich in 1279 als eerste 'Van IJsselstein' noemde en sprak over 'mijn slot', terwijl zijn vader nog in leven was. Over het uiterlijk van dit eerste kasteel is niets bekend. In ieder geval was het al in 1297 sterk genoeg om een belegering van een jaar te doorstaan. In 1349 vonden de verdedigers het echter raadzaam om al na vijf weken belegering vrede te sluiten. In 1356 blijkt het uit een hoofdburcht en een voorburcht te bestaan. Dit oudste kasteel werd in 1417 compleet verwoest. Ongeveer een halve eeuw lang was er vervolgens geen kasteel te IJsselstein. De heren van IJsselstein hadden andere bezittingen, waar zij konden wonen en zagen zich dus niet gedwongen tot onmiddellijke herbouw en voorts zag de stad Utrecht er scherp op toe dat er te IJsselstein geen verdedigingsobjecten werden opgebouwd. In 1442 vroeg Willem van IJsselstein aan hertog Filips van Bourgondië om zijn gevangenen elders te mogen opsluiten, omdat hij in zijn heerlijkheid geen versterkt kasteel had. Ook in 1464 was het kasteel nog niet herbouwd; Frederik van Egmond had ter gelegenheid van zijn huwelijk de heerlijkheid IJsselstein van zijn vader gekregen. Hij had er echter blijkbaar geen passende residentie, want zijn schoonvader gaf hem slot Ewijk te leen als woonplaats. Herbouw van het kasteel heeft pas na 1466-1470 kunnen plaatsvinden, nadat er een tijdelijk einde kwam aan de staat van oorlog tussen Utrecht en IJsselstein. Dit nieuwe kasteel is overigens nooit als permanente woonplaats gebruikt door de heren van IJsselstein. Slechts incidenteel hielden zij hier verblijf. Voor het overige werd het bewoond door hun vertegenwoordiger ter plaatse, de drost.  Dit tweede kasteel op deze plek is in meerdere fasen tot stand gekomen. Hierbij werd afgezien van een bebouwde voorburcht. Ergens tussen 1466/1470 en 1477 werd op de zuidoosthoek van het kasteelterrein een rechthoekige woontoren gebouwd van ca 9 x 7 m, bestaande uit een keldergewelf en drie woonlagen. In een volgende fase werd aan de westelijke zijde hiervan een poortgebouw met woonverblijven en valbrug aangebouwd, zodat een woonvleugel ontstond met een totale lengte van ca 42 m. In 1477 was men bezig met de afwerking hiervan: een raam aan de westzijde van de woontoren kwam te vervallen en werd uitgebroken, de zaal boven de poort werd gepleisterd, evenals de kamer daarboven, er werden tegels gelegd in de nieuwe zaal en in de keuken, de wenteltrap werd gepleisterd, enz. Het vloerniveau van deze aanbouw was lager dan dat van de woontoren, zodat er tussen de eerste verdieping van de woontoren en de nieuwe zaal een aantal traptreden moest worden aangelegd om het verschil te overbruggen. De wenteltrap bevond zich in een traptoren, die halverwege de geplande nieuwe vleugel aan de pleinzijde werd aangebouwd. Het meest westelijke deel van de nieuwe woonvleugel kwam overigens in een latere bouwfase tot stand. Een ongedateerde rekening, die waarschijnlijk uit 1477 of 1478 stamt, bevat een opsomming van de glas-in-lood ramen, die in de nieuwe vleugel werden geplaatst, waaronder vele met afbeeldingen van de wapens van de heer van IJselstein en zijn vrouw.  In dezelfde periode werd het kasteelterrein ommuurd, waarbij waarschijnlijk op oude funderingsresten werd gebouwd. De omloop over de muur kwam in 1477 gereed. De drie ronde torens aan de west- en noordzijde werden in 1479 voorzien van een kap, die gedekt werd met leien. De westelijke toren bevatte gezien de naam ('puttoorn') een waterput. Om voor de hand liggende redenen werd deze in later tijd 'het hoeregat' genoemd. De noordelijke toren deed dienst als gevangenis en werd daarom 'gevangen toorn' genoemd en in later tijd 'de stok'. Tussen deze twee torens bevond zich de 'cleynen toorn', de enige van de drie, die in 1888 nog intact was. Eveneens in 1479 werd aan het plein, tegen de noordelijke muur, ten oosten van de gevangentoren, een stal gebouwd met daarnaast een boerderij ('bouhuus'). Het dak daarvan werd met platte dakpannen ('tegelen') gedekt. In 1480 werd de laatste hand gelegd aan de westelijke uitbouw en de torens: alle deuren kregen sloten en op de torens kwamen windvaantjes. Tijdens de oorlog van 1482 was het kasteel dus in verdedigbare staat.  In 1511 werden twee torens van het kasteel kapotgeschoten. In de periode tussen 1527 en 1532 werd haaks op de woontoren, aan de noordoostelijke zijde van het kasteelterrein, een lange galerij met poortdoorgang gebouwd. Het geheel werd afgesloten met de nog bestaande traptoren. De galerij en de toren zijn waarschijnlijk ontworpen door de architect Rombout II Keldermans, die in december 1531 overleed. Hij werkte lange tijd ook aan andere kastelen van graaf Floris van Egmond. De traptoren is in opzet en detaillering vrijwel identiek met de grote trap van het Markiezenhof te Bergen op Zoom, dat in 1495 onder toezicht van Anthonis I Keldermans is gebouwd. De traptoren -Loyer toren genaamd- bevatte een grote wenteltrap en had alleen bovenin een bewoonbare ruimte, die in de 18e eeuw in gebruik was als gevangenis. In 1540/1541 werd tegen de nieuwe traptoren in noordoostelijke richting een paleisachtige uitbouw geplaatst. Marcelis Keldermans leverde hiervoor in 1540 twee hardstenen schouwen. Achttien glazen van 'fijn bergoens glas' werden in de twee vertrekken van deze uitbouw geplaatst door een zekere Willem Jorisz. De inspiratie voor deze opmerkelijke aanbouw is wellicht opgedaan in Brussel, waar de Van Egmonds een groot huis bezaten. Rond 1600 werd het tegen de oude woontoren gelegen deel van de galerij uitgebouwd tot woonvleugel. De ruimte tussen deze woonvleugel en de oude wenteltrap van de hoofdwoonvleugel werd daarna geleidelijk dichtgebouwd.  Na de 17e eeuw trad het verval van het kasteel in. Voor 1727 was van zowel de muurtoren aan de noordzijde ('de stok') als aan de westzijde ('het hoeregat') het dak verdwenen en een deel van de ommuring ingestort. Tussen 1727 en 1731 verdween een deel van de vleugel aan de zuidwestzijde en in dezelfde tijd stortte ook het dak in van de paleisachtige vleugel op de noordhoek. Afgaande op een tekening van Cornelis Pronk uit 1731, waaruit blijkt dat de muren nog overeind stonden, zou brand de oorzaak van het instorten van het dak kunnen zijn geweest. De vleugel is voor 1744 tot op de kelders afgebroken. Na 1744 stabiliseerde de situatie en in 1769 werd door Jan van Stolk een inspectierapport opgemaakt met aanwijzingen voor renovatie. Tevens werden op last van de bewoner, drost Joachim Ferdinand de Beaufort, enige kleine wijzigingen in het interieur aangebracht. Het kasteel bleef verder vrijwel ongewijzigd tot 1888, het jaar waarin het, op de traptoren na, werd gesloopt.  Hoe het kasteel er voor de sloop uitzag is te zien op opmetingen die Adolf Mulder in 1887 maakte. Voorts werd het kasteel van alle kanten gefotografeerd. Van het interieur van het kasteel is een 'haardje' met het jaartal 1687 bewaard gebleven en in het huis Weldam geplaatst. Het Centraal Museum te Utrecht beschikt over consoles uit het kasteel, die dateren uit de tweede helft van de 16e eeuw. De traptoren is na de Tweede Wereldoorlog gerestaureerd en ingericht tot oudheidkamer. Bij de restauratie werden onder meer de dakpannen vervangen door leien en werd op de bovenste verdieping het gemak aan de noordwestzijde gereconstrueerd. De restauratie kent echter ook enige onduidelijkheden; zo werden dakkapellen aangebracht op andere plaatsen dan op de meeste afbeeldingen is te zien, en werd in de zuidwestgevel een bouwspoor aangebracht als zou hier een groot gebouw met (zadel-)dak hebben gestaan. De sporen zijn op oude foto's niet evident aanwijsbaar en geen enkele afbeelding geeft hier een gebouw weer.
Bewoners 1267 Ridder Arnoud van Amstel 1279 - 1297, 1309 - 1343 Gijsbrecht van Amstel van IJsselstein 1343 - 1364 Arnoud van Amstel, baron van IJsselstein 1364 - 1374 Guyotte van Amstel, getrouwd met Jan I, heer van Egmond - 1417 Jan II, heer van Egmond en IJsselstein 1421 - 1451 Willem (I) van Egmond 1451 - 1464 Willem (II) van Egmond 1464 Frederik van Egmond ca 1510 - 1539 Floris van Egmond ca 1539 Maximiliaan van Egmond - 1558 Anna van Egmond, getrouwd met Willem I van Oranje 1558 Willem I van Oranje - 1795 de stadhouders van Oranje-Nassau 1812 jhr. mr. N. H. Strick van Linschoten drost Joachim Ferdinand de Beaufort
Huidige doeleinden De kasteeltoren is nu in gebruik als oudheidskamer. Van het eerste kasteel resteren alleen nog een restant van een gracht om de voorburcht. In de grond bevinden zich mogelijk nog funderingen.
Opengesteld De kasteeltoren is in de zomermaanden geopend voor bezichtiging. Zie voor de openingstijden de eigen site van de toren (te vinden onder links) of op deze site onder musea.
Foto's Foto 1 <                                   > Ansichtskaart van de toren Foto 2 <                ;           > Foto van de zijkant van de toren Foto 3 <                      ;     > Foto van de zijkant van de toren Foto 4 <                            > Foto van de graftombe in de N.H. Kerk Afb. 1 <                                   > Litho van het kasteel door J.F. Christ (19e eeuw) Afb. 2 <                           ;        > Tekening van onbekende tekenaar Afb. 3 <               ;                   ; > Tekening uit Merkwaardige Kastelen Afb. 4 <            ;                     > Tekening van Roelant Roghman vanuit het noordoosten (1646) Afb. 5 <                           ; > Oude afbeelding van het huis van voor de afbraak in 1910 Afb. 6 <                            ; > Oude afbeelding van het huis Afb. 7 <             ;                > Oude afbeelding van de voorzijde van het huis Afb. 8 <     ;                                      > Schilderij van Floris van IJsselstein (1469-1539)
Bronnen Tekst: Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht Foto 1: uit eigen collectie Foto 2 en 3: Peter van der Wielen Foto 4: Geschiedenis van de Provincie Utrecht, deel 1 Afb. 1: Kastelengids van Nederland, 1979 (*) Afb. 2: boek: Provincie Utrecht, 1966 (*) Afb. 3: Merkwaardige kastelen in Nederland (*) Afb. 4 en 8: Geschiedenis van de Provincie Utrecht, deel 2 Afb. 5 - 7: Albert Speelman

Heeft u aanvullingen, correcties of vragen met betrekking tot Arend (=Arnold Arnoud) van (Arend (=Arnold, Arnoud) van) Amstel van IJsselstein Ridder ; baron van IJsselstein?
De auteur van deze publicatie hoort het graag van u!


Tijdbalk Arend (=Arnold Arnoud) van (Arend (=Arnold, Arnoud) van) Amstel van IJsselstein Ridder ; baron van IJsselstein

  Deze functionaliteit is alleen beschikbaar voor browsers met Javascript ondersteuning.
Klik op de namen voor meer informatie. Gebruikte symbolen: grootouders grootouders   ouders ouders   broers-zussen broers/zussen   kinderen kinderen

Voorouders (en nakomelingen) van Arend (=Arnold Arnoud) van Amstel van IJsselstein


Via Snelzoeken kunt u zoeken op naam, voornaam gevolgd door een achternaam. U typt enkele letters in (minimaal 3) en direct verschijnt er een lijst met persoonsnamen binnen deze publicatie. Hoe meer letters u intypt hoe specifieker de resultaten. Klik op een persoonsnaam om naar de pagina van die persoon te gaan.

  • Of u kleine letters of hoofdletters intypt maak niet uit.
  • Wanneer u niet zeker bent over de voornaam of exacte schrijfwijze dan kunt u een sterretje (*) gebruiken. Voorbeeld: "*ornelis de b*r" vindt zowel "cornelis de boer" als "kornelis de buur".
  • Het is niet mogelijk om tekens anders dan het alfabet in te voeren (dus ook geen diacritische tekens als ö en é).

Verwantschap Arend (=Arnold Arnoud) van (Arend (=Arnold, Arnoud) van) Amstel van IJsselstein Ridder ; baron van IJsselstein

Bronnen

  1. http://vandermerwede.net/
    http://vandermerwede.net/
    / n/a

Over de familienaam Amstel van IJsselstein


Wilt u bij het overnemen van gegevens uit deze stamboom alstublieft een verwijzing naar de herkomst opnemen:
Richard Remmé, "Genealogy Richard Remmé, The Hague, Netherlands", database, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/genealogie-richard-remme/I60971.php : benaderd 27 april 2024), "Arend (=Arnold Arnoud) van (Arend (=Arnold, Arnoud) van) Amstel van IJsselstein Ridder ; baron van IJsselstein (± 1280-< 1363)".