Aldert was meesterschoenmaker en diende vrijwel zijn gehele leven (vrijwillig) in het leger als er oorlogsdreiging was.
Hij groeide vanaf zijn tiende op zonder zijn vader, die naar als militair naar de Oost was vetrokken. Aldert had leren lezen en schrijven. Hij ging in de leer bij een meesterschoenmaker en diende al op jonge leeftijd bij de schutterij.
In 1809 ging hij vrijwillig in dienst in het Hollandse leger van Lodewijk Napoleon toen de Engelsen Zeeland binnen viellen. Van vechten kwam het niet omdat hij met zijn regiment bij Amsterdam lag, om de hoofdstad te beschermen. De Engelsen verlieten Zeeland enkele maanden later, omdat zij te lijden hadden van malaria en andere ziekten.
In 1812 ging hij weer in dienst, maar bij de Nationale Garde. Inmiddels was Nederland ingelijfd bij Frankrijk en was de dienstplicht ingevoerd. Aldert hoefde zelf niet te dienen, maar nam tegen een ruime vergoeding de plaats in van een stadsgenoot. Hij marcheerde in november met de 87e cohorte af naar Groningen waar de Nationale Garde in garnizoen lag. De Nationale Garde had als taak het binnenland te beschermen, maar in het begin van 1813 bood de commandant de 87e cohorte aan voor het Franse veldleger.
De 600 manschappen marcheerden hierna af naar Wezel in Duitsland. Onder de soldaten was veel weerstand en onrust ontstaan, omdat zij geen dienst hadden genomen om voor de Franse keizer Napoleon te vechten in Europa. Om te voorkomen dat de soldaten deserteerden, werden de poorten van Wezel gesloten en een paar opstandige soldaten gefusilleerd.
De 86e cohorte werd omgedoopt tot het 147e regiment de ligne en vocht een aantal veldslagen in het oosten van Pruissen tegen het Russische leger. In het begin verliep de veldtocht voorspoedig en kreeg het regiment een eervolle vermelding voor de Slag bij Goldberg. Tegen het einde van zomer werd het regiment echter verslagen en ontbonden. Het is niet bekend of Aldert krijgsgevangen genomen werd, of dat hij zelf zijn weg naar Nederland heeft teruggevonden. Pas in 1814 kwam hij weer voor in Leeuwarden, als hij een getuigenis aflegt over een vermiste militair.
Vanaf 1815 is Aldert mr. schoenmaker met drie knechten. Het gildesysteem is kort hierna afgeschaft, maar mogelijk heeft hij met het geld van zijn diensttijd zijn meesterproef afgelegd. Vanaf dit moment lijkt zijn leven rustig te verlopen.
In 1828 komt Aldert voor op een lijst met weerbare Leeuwarders. Waarschijnlijk diende hij nog steeds bij de schutterij. Hij gaat in ieder geval mee met de Friese schutters naar Brabant, als in 1830 een oorlog uitbreekt met België. Het eerste jaar verblijft hij in Den Bosch en omgeving en in 1831 trekken zij de grens met België over voor een campagne tegen de Belgen. Aldert diende bij het 2e Marsbataljon Friezen die de aanvoerlijnen moesten bewaken. Tegen de verwachting in kwamen zij zelf in aanraking met het Belgische Maasleger bij Helchteren en Houthalen. De Friese, Amsterdamse en Bossche schutters hielden de eer van het Nederlandse leger hoog, door het Belgische Maasleger veel tegenstand te bieden en later bij Hasselt zelft volledig te verslaan. Alle militairen die deelnamen aan de krijgsverrichtingen ontvingen hiervoor een Metalen Kruis en werden ridder van het Metalen Kruis genoemd. Na deze overwinningen lag de weg naar Brussel open, maar een Franse interventie voorkwam dat de prins van Oranje België kon terugveroveren. In de jaren hierna bleef de schutterij nog in Brabant aan de grens, tot zij in 1834 terugkeerd naar Leeuwarden, waar ze als helden werden onthaald.
Aldert overleed zeven jaar later op 52-jarige leeftijd.
Hij is getrouwd met Johanna Wijngaarden.
Zij zijn getrouwd in het jaar 1807 te Leeuwarden.
Kind(eren):
Aldert Harings | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1807 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johanna Wijngaarden |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.