Functies: 1807 groot arm-meester en kerkmeester van de Zuidzijde Noordeloos en Overslingeland
1810 2e arm-meester
1817 lid van de gemeenteraad
1818-1825 assessor (wethouder)
1818-1819 heemraad Overslingeland
1838 assistent ambtenaar van de burgerlijke stand
1843 groot arm-meester
1847 gaardermeester, tevens assessor
Dirk overleed op Noordwijde 25 te Noordeloos.
Tijdstip: 17:00
Il est marié avec Metje van der Haven.
Ils se sont mariés le 12 février 1797 à Noordeloos, il avait 23 ans.
Dirk was een niet onbemiddeld (koop)man. Dit blijkt niet alleen uit zijn testament, waarin veel neven en nichten een groot legaat ontvingen, maar ook uit het onderstaande gedeelte uit de archieven.
De Gouveneur deelt de gemeentebesturen per circulaire mede, dat de gemeenteontvangers een borg moeten stellen. De Raad te Noordeloos besluit ontheffing van deze bepaling aan te vragen voor de gemeenteontvanger D. Rietveld "omdat zijne eigendommen niet alleeen bij den Gemeete-Raad maar bij ieder in de Gemeente bekend staan als meer dan overvloedige borgtocht voor de betrekkelijk geringen ontvangsten dezer Gemeente op te leveren".
Dirk Rietveld heeft twee functies, die van Gaardenmeester en die van assessor. De burgemeester van Noordeloos heeft het blijkbaar niet erg op zijn mede-bestuurder. Uitvoerig wordt er in 1847 en 1848 binnen Noordeloos aan deze zaak aandacht besteed. [Bron: Geschiedenis van de hoge en vrije heerlijkheden van Noordeloos en Overslingeland (M.W. Schakel)]
In een brief van 30 oktober 1847 haalt de burgemeester een aantal passages aan uit de bestuursreglementen, regelende de benoeming en aftreding, waaruit blijkt dat het niet eenvoudig zal zijn Dirk Rietveld uit de raad te wippen. Dat spijt hem zeer, getuige zijn brief:
“Uit de laatstafgeschreven alinea blijkt voor Uwel. Ed. Geb. duidelijk, dat ik, tot mijn leedwezen niet heb kunnen tornen aan de aftreding van Dirk Rietveld, als assessor, veel minder als raadslid. Ik zeg tot mijn leedwezen, daar een dagekijksche omgang, met den man, die steeds zijne familie alléén en altijd alléén op het oog heeft, en daarenboven trotsch is, ik niet tot mijne genoegen reken. Eene flauwe hoop bestaat bij mij, dat het Armengeschil, thans aanhangig bij het Gouvernement en waardoor Rietveld bij Zijne Excellentie den Heer St. Gouverneur, in zijne ware gedaante bekend staat – soms zal uitwerken: dat men aanmerking zal maken tot het verleenen van dispensatie (hij doelt hier op de cumulatie van de twee functies, die eigenlijk niet geoorloofd was) en hem alzoo den post van Gemeente-Ontvanger zal laten behouden, doch die van Assessor zal ontnemen – en waarlijk, naar ik meen, zijn bij de vorige aftreding in 1846 wel jongere assessoren, dan den met Kerstmis aanstaande vier en zeventig jarigen grijsaard afgegaan.”
De burgemeester moet een brief over Dirk aan de Gouverneur van Zuid-Holland geschreven hebben. Waarschijnlijk inzake de hierboven gememoreerde armenkwestie. De brief bevindt zich niet in het archief te Noordeloos, maar er is wel een eigenhandig geschreven briefje van de Gouverneur van Zuid-Holland aan de heer Van Dam van Noordeloos, waarin hij deze in de volgende bewoordingen om advies en raad vraagt.
“Ofschoon ik geene reden heb om den schrijver van bijgaande Missive, den Burgemeester van Noordeloos te wantrouwen, zoo heb ik echter te veel ondervinding om niet zeer omzigtig te zijn tegenover soortgelijke onderhandsche beschuldigingen. Alvorens dus aan den inhoud derzelve gevolg te geven, heb ik het geraden geacht, U die met de Gemeente bekend zijt, vertrouwelijk te raadplegen en U te verzoeken mij uw gevoelens te doen kennen, of naar Uw oordeel de verwijdering van D. Rietveld uit het Bestuur raadzaam en in het belang der Gemeente te achten is, waartoe ik reeds uit hoofde van noodige dispensatie zeer genegen ben, daar ik in het algemeen tegen het verlenen derzelve gestemd ben.”
De Gouverneur was er dus wel voor om Dirk niet in zijn dubbele functie te handhaven. Daar is het dan ook op uitgelopen, want in de raadszitting van 4 januari 1848 kan de burgemeester, ongetwijfeld tot zijn genoegen, voorlezing van Provinciaal Blad, nr 106, houdende kennisgeving van de niet wederbenoeming als raadslid van Dirk.
Nog even rommelt het wat na in Noordeloos. De burgemeester vertelt er over in zijn brief van de volgende dag:
“Ofschoon in de vergadering geen woord is gesproken, dat af- of goedkeuring over de aftreding te kennen moest geven, wat ik voorzien had, is gebeurd. Nadat G. Slob, na afloop der vergadering, bij Rietveld was geweest, kwam hij bij mij, met de vraag, of er geen dispensatie voor Rietveld kon ingediend worden, en heb hem onder andere gezegd: dat Rietveld niet meer met zijn tijd medeging, dat hij in 1845 het invoeren van keur, omtrent de bakkers en tappers, heeft tegengewerkt, ja zelfs in een geval, waarin ik alleen het bestuur had, tegenbevel heeft gegeven; dat ik niet mede kon werken tot het indienen van een verzoek voor Rietveld, die in 1843, een dergelijk plan, door een particulier uit de Gemeente voor mijn vader ontworpen, heeft afgeraden; en dat ik mij wel zoude wachten, als de zoon van een soms overbluften vader, een request ter provinciale Griffie te deponeren voor Rietveld, om wiens wille, aldaar tevergeefs, naar een request, ten voordele van dien vader, gezocht moet worden – dat ik mij dus zou wachten voor de schim mijns onvergetelijken vaders; maar aan den anderen kant, zeide ik: Slob, in de gemeente wordt verbreid en gevraagd: wat zal het zijn als Rietveld eens dood is? Nu leeft hij nog en kan U dus zeggen wat in het vervolg niet goed gaat. Slob, die dat gerucht met Rietveld zelf had ontworpen , begreep mij en nam afscheid.”