Geboren in het huis staande aan de Molensteeg 36 te Rotterdam.
Tijdstip: 02:00
Woonachtig als volgt:
18-10-1913 geboren te Rotterdam, Molensteeg 36;
12-12-1921 vertrokken naar Bennebroek
25-02-1922 vertrokken naar Rotterdam, Molensteeg 36;
17-08-1940 wonende te Rotterdam, Roo Valkstraat 27a;
05-09-1940 wonende te Rotterdam-Overschie, Schielaan 48b;
22-07-1942 vertrokken naar Badhoevedorp (gem. H'lemmermeer), Sloterweg210;
19-05-1943 vertrokken naar Rotterdam, Schielaan 48b;
30-07-1946 vertrokken naar Leiderdorp, Lindenlaan 19;
21-12-1946 vertrokken naar Rotterdam, Leeuweriklaan 18;
14-07-1948 wonende te Rotterdam, Madeliefstraat 13b;
20-06-1973 wonende te Rotterdam, Madeliefstraat 28a;
28-04-1974 aldaar overleden.
Gré wordt op zaterdag 18 oktober 1913 in Rotterdam geboren. Ze helpt in de zaak van haar ouders aan de Molensteeg 36. Gré helpt aanvankelijk ook in de groentezaak van broer Henk, ook in de Molensteeg. Op donderdag 10 februari 1938 meldt ze zich aan als lid van Verdinaso. Na het begin van de Tweede Wereldoorlog gaat Verdinaso op in de N.S.B. en Gré wordt op zaterdag 9 november 1940 ingeschreven als lid van de N.S.B. onder stamboek nummer 95444 (District: 12 Kring: 19 Groep: 4). In 1942 wordt ze ook lid van de N.S.V.O. en op dinsdag 1 juni 1943 gaat haar lidmaatschap van de N.V.D. in onder lidmaatschaps nummer 51638. Ze collecteert regelmatig voor de Winterhulp van de N.V.D. en werkt als Sociaal werkster voor de Waffen SS. Hierbij treedt ze op als gezinshulp in Nationaal-Socialistisch georiënteerde gezinnen. Ook wordt Gré nog lid van het Nederlands Duitse Cultuurgenootschap. Vanaf maandag 26 juni 1944 t/m woensdag 9 augustus 1944 is ze in het bezit van een Berechtigungsschein, verkregen doordat haar broer (Arie) lid was van de Waffen SS. Op dolle dinsdag, 6 september 1944, vertrekt ze op aanraden van de N.S.B. met overige familieleden via Westerbork naar Duitsland. Daar belandt ze in Hodenhagen een plaatsje halverwege Bremen en Hannover op de Lüneburger Heide. Daar overlijdt al heel snel na aankomst haar moeder Trijntje. In maart 1945 vertrekken ze weer richting Nederland en vestigen zich in een school te Muntendam in Groningen. Daar wordt ze op 28 mei 1945 gearresteerd door de Binnenlandse Strijdkrachten. Ze raakt direct in een acute toestand van verwardheid en wordt opgenomen in het Gesticht voor Zenuw- en Geesteszieken Licht en Kracht uitgaande van de Ned. Hervormde Vereniging te Assen en wordt aldaar onderzocht en behandeld (patiëntendossier nr: 2010). Ze krijgt een electroshock kuur waardoor haar toestand verbeterd en ze weer wordt terug gebracht naar de school in Muntendam waar ze was geïnterneerd. Op 28 juni 1945 wordt ze verhoord door Adrianus Kuipers, wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, werkzaam bij de Politieke Opsporings Dienst in het District Veendam. Na dit verhoor, waarbij ze toegeeft lid te zijn geweest van N.S.B., N.S.V.O en N.V.D., raakt ze wederom in een psychotische toestand en wordt wederom opgenomen inde inrichtingen "Lichte en Kracht" en later "Port Natal" te Assen. Daar verblijft ze een jaar en wordt op vrijdag 10 mei 1946 ontslagen en direct door de Politieke Opsporings Dienst opgehaald en naar Rotterdam overgebracht en aldaar ingesloten in het arrestantenhuis aan de Crispijnlaan te Rotterdam. De volgende dag op zaterdag 11 mei 1946 wordt ze door Cornelis Kerkhoven, rechercheur van de P.O.D., tevens onbezoldigd Ambtenaar van Politie te Rotterdam verhoord. Ze geeft alle feiten waarvan ze wordt beschuldigd toe en maakt een verwarde en verzwakte indruk. In zijn rapport schrijft Cornelis Kerkhoven onder meer: "Zij beschikt niet meer over enige energie en zelfs de mogelijkheid, dat zij in de loop van dit jaar in vrijheid zou kunnen komen, maakt weinig indruk op haar". Intussen heeft vader Hendrik op donderdag 10 januari 1946 al een brief geschreven aan Mr. H.W. van Doorn (Hoofd van de Politieke Recherche Afdeling te Rotterdam) waarin hij verzoekt zijn dochter op strikt medische gronden vrij te laten in afwachting van het besluit van de Procureur-Fiscaal over haar berechting. Mr. H.W. van Doorn schrijft diezelfde zaterdag 11 mei 1946 aan de Commandant van het Arrestantenhuis aan de Crispijnlaan te Rotterdam: "Aangezien het mij niet juist voorkont de bewaring te handhaven van Margaretha G.B. Blom geboren 18-10-1913 te Rotterdam, adres: Schielaan 48b te Overschie, draag ik u op, bovengenoemde arrestante heen te zenden". Gré wordt door vader Hendrik opgevangen en krijgt eindelijk de rust en zorg die ze nodig heeft. Op 22 maart 1947 volgt dan het vonnis van de Procureur-Fiscaal van het Bijzonder gerechtshof te 's-Gravenhage, Mr. H.R. Lammers: Gré krijgt de beslissing betreffende voorwaardelijke buitenvervolgingstelling met een proeftijd van 1 jaar en alle daarbij behorende voorwaarden (10 jaar geen stemrecht etc.). Het Nederlandse Beheersinstituut heeft intussen zorggedragen voor haar financiële vermogen en op dinsdag 22 april 1947 mag Gré weer zelf over haar geld beschikken. Door al de rekeningen van de twee Inrichtingen in Assen, waar ze ruim een jaar lang is verpleegd, is er overigens niet veel meer over van haar vermogen: Hfl. 74,40 in rekening courant en een spaarbankboekje nr. 708399 met een saldo van Hfl. 330,72. Na de oorlog blijft zij bij vader, An en Jan wonen. Mede door haar zeer aanstekelijke zin voor humor is er een fijne sfeer in de Madeliefstraat. Ondanks haar handicap dat zij slecht kan zien, is Gré de puzzelaarster van de familie en belt soms vriend en vijand op om de oplossing van een cryptogram. Op zondag 28 april 1974 overlijdt zij in de Madeliefstraat 13b te Rotterdam.