Woudwyk Genealogía » Floris III Florus III Florenz III Florentio III Floris III De Zwarte van Holland ,Graaf van Holland,Ridder,Crusader,

Personal data Floris III Florus III Florenz III Florentio III Floris III De Zwarte van Holland ,Graaf van Holland,Ridder,Crusader, 


Household of Floris III Florus III Florenz III Florentio III Floris III De Zwarte van Holland ,Graaf van Holland,Ridder,Crusader,

He is married to Ada Adelheid Aleida Adalard Dunkeld van Huntington van Schotland huis Dunkeld Gravin van Ross en Huntingdon,Prinses van Schotland,abdis van Rijnsburg..

They got married on August 28, 1162 at In de Abdij van Egmond, Egmond, Bergen, NH, Nederland, he was 30 years old.


Child(ren):

  1. Margaretha van Holland  1164-1203 
  2. Floris van Holland  1169-1210
  3. Beatrix van Holland  1190-1240 


Notes about Floris III Florus III Florenz III Florentio III Floris III De Zwarte van Holland ,Graaf van Holland,Ridder,Crusader,

Floris III Graaf van Holland  1140-1190,
Florus III (1157-1190).


 Gravinnen van Holland:


1161-1191:
Floris III
Ada van Schotland.


 Floris III (De Zwarte) (Graaf) HOLLAND,VAN ca 1140-1190


Abdij en het Kasteel van Egmond:
Graven van Holland en Rotterdam,
Westfriese of Hollandse Huis,


 1161-1191:
Floris III
Ada van Schotland,


 


Floris III van Holland (±1140 - Tyrus,Antiochia 01-08-1190)


28-09-1162 
 
Ada van Schotland van Huntingdon(±1145 - 1206)


 


 Otto I Graaf van Bentheim
Hij is (wederom met zijn broer graaf Floris III van Holland) getuige aan het keizerhof te Mainz op 23 en 27-05-1182.


 Graaf Floris III van Holland (1157-1190)


 


geboren circa 1128, gestorven te Antiochië op 01-08-1190, begraven in de Petruskerk aldaar
Floris III volgde in 1157 zijn vader Dirk VI op.
Hij huwde op 28-08-1162 met Ada van Schotland, de zuster van de Schotse koning Malcom IV. Uit dit huwelijk werden tien kinderen geboren, vijf zonen en vijf dochters: Dirk die als de oudste zoon zijn vader later als Dirk VII zou opvolgen, Hendrik, Floris die domproost werd, Willem die zijn oudere broer na diens overlijden opvolgde, Boudewijn, Ada, die later huwde met Otto van Brandenburg, Sophia, Margaretha die later huwde met Dirk van Cleef, Elisabeth, die jong stierf, Agnes, die abdis werd.
Floris III was de eerste die als graaf van Holland een eigen munt sloeg.


Naar aanleiding van de zaak met de kerk van Vlaardingen was Floris III in 1156 samen met zijn vader Dirk VI door de abt van Egmond in de ban gedaan.
Floris gaf de kerk van Vlaardingen op 28-08-1162 terug aan de opvolger van de Egmondse abt, tijdens een plechtigheid in de abdij van Egmond. Bij deze zelfde plechtigheid werd de ban over Floris III opgeheven en werd mogelijk ook zijn huwelijk met Ada van Schotland voltrokken.
Een jaar eerder had Floris vrede gesloten met de Westfriezen uit Drechterland, maar in 1165 laaide deze oude strijd weer op.
Herhaaldelijk trokken de Westfriezen ter strooptocht het Kennemerland binnen, hetgeen Floris dan weer noodzaakte tot een strafexpeditie. Bij een van deze veldtochten, in de winter van 1168, liep een deel van het leger van de graaf bij Schagen in een hinderlaag. In 1184 gelukte het Floris III de Westfriezen van Wieringen en Texel te onderwerpen.


Floris III was een trouwe bondgenoot van de Keizer Frederik Barbarossa.
In 1158 en van 1176 tot 1178 stond hij de Keizer persoonlijk terzijde bij diens strijd in Italië. Als dank verwierf hij van deze de titel van rijksvorst en kreeg hij in 1179, de tol van Geervliet. Ook was de verkiezing van zijn broer Boudewijn in 1178 tot bisschop van Utrecht aan de invloed van de keizer te danken.


Floris III raakte in 1166 over Zeeland-bewesten-Schelde in oorlog met de Vlaamse graaf Pilips van de Elzas. Daarbij werd hij echter gevangen genomen waardoor hij in 1167 het voor hem nadelige Verdrag van Brugge moest sluiten.


De invloed van Floris III in het Utrechtse bisdom was niet naar de zin van de graaf van Gelre. Om de macht van deze graaf te beteugelen sloot graaf Floris een bondgenootschap met de graaf van Cleef. Dit bondgenootschap werd nog eens bekrachtigd door het huwelijk van twee kinderen van Floris, Margaretha (in 1182) en Dirk (in 1186), die beiden met kinderen van de graaf van Cleef huwden.
Graaf Floris III maakte in 1184 een pelgrimage naar Jeruzalem.
In 1187 was Jeruzalem weer in handen gevallen van de moslims. Na een oproep van de paus hiertoe, werd in 1188 tot een derde kruistocht besloten. In april 1189 vertrok het leger der kruisvaarders naar het Heilige Land.
De graven van Holland, Gelre en Cleef namen gezamenlijk aan deze kruistocht deel. Keizer Frederik Barbarossa overleefde deze kruistocht niet en graaf Floris III stierf niet lang na hem, op 1augustus 1190, van uitputting in Antiochië.


---------------------------------------


Conde Floris III de Holanda (1157-1190)


nacido alrededor de 1128, murió en Antioquía el 01-08-1190, enterrado en el Petruskerk allí
Floris III sucedió a su padre Dirk VI en 1157.
Se casó el 28-08-1162 con Ada van Schotland, la hermana del rey escocés Malcom IV. De este matrimonio nacieron diez hijos, cinco hijos y cinco hijas: Dirk como el hijo mayor de su padre más tarde, cuando el sucesor de Dirk VII, Henry, Floris el preboste de la catedral, William fue quien sucedió a su hermano mayor después de su muerte, Baldwin, Ada, que más tarde se casó con Otto Brandenburg, Sophia, que se casó con Margaret después con Dirk van Cleef, Elizabeth, que murió joven, Agnes, era abadesa.
Floris III fue el primero en acuñar su propia moneda como conde de Holanda.


Siguiendo con el caso Floris III de la iglesia Vlaardingen fue en 1156 con su padre Dirk VI por el abad de Egmond cautivado hecho.
Floris dio a la iglesia en Vlaardingen 28-08-1162 volver al sucesor del abad Egmond, durante una ceremonia en la abadía de Egmond. En esta misma ceremonia se levantó la prohibición de Floris III y posiblemente también su matrimonio con Ada de Escocia se realizó.
Un año antes, Floris había hecho las paces con los frisones occidentales de Drechterland, pero en 1165 esta vieja batalla estalló de nuevo.
Repetidamente los frisones occidentales entraron al Kennemerland para un viaje al Kennemerland, lo que forzó a Floris a una expedición punitiva. En una de estas campañas, en el invierno de 1168, una parte del ejército del conde en Schagen fue emboscada. En 1184, Floris III logró someter a los frisones occidentales de Wieringen y Texel.


Floris III era un leal aliado del emperador Federico Barbarroja.
En 1158 y desde 1176 hasta 1178, ayudó personalmente al emperador en su lucha en Italia. En agradecimiento, obtuvo de este el título de príncipe del estado y en 1179 recibió el peaje de Geervliet. La elección de su hermano Baudouin en 1178 como obispo de Utrecht también se debió a la influencia del emperador.


En 1166, Floris III entró en guerra por Zeeland-West-Schelde en guerra con el conde flamenco Pilips de Alsacia. Al hacerlo, fue encarcelado, sin embargo, por lo que en 1167 tuvo que cerrar el Tratado de Brujas desventajoso.


La influencia de Floris III en la diócesis de Utrecht no fue del agrado del conde de Guelders. Para frenar el poder de este conteo, el Conde Floris concluyó una alianza con el Conde de Cleef. Esta alianza fue confirmada además por la unión de dos hijos de Floris, Margaret (en 1182) y Dirk (en 1186), ambos casados con hijos del conde van Cleef.
El conde Floris III hizo una peregrinación a Jerusalén en 1184.
En 1187, Jerusalén volvió a caer en manos de los musulmanes. Después de un llamado del Papa para este fin, se decidió una tercera cruzada en 1188. En abril de 1189, el ejército de los cruzados partió hacia Tierra Santa.
Los condes de Holanda, Gelre y Cleef participaron en esta cruzada juntos. Emperador Federico Barbarroja sobrevivió a esta cruzada y Floris III murió poco después de él, en 1augustus 1190, de agotamiento en Antioquía.


------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 


  http://www.engelfriet.net/Alie/Aad/abdijkasteelegmond.htm


 St. Adelbert Abdij van Egmond.


 Op 28 augustus 1162 vond in de Abdij van Egmond een bijzondere plechtigheid plaats. Een groot gezelschap was er die dag bijeengekomen om getuige te zijn van de officiële teruggave van de kerk van Vlaardingen door graaf Floris III aan de Abdij van Egmond. Deze kerk, met haar belangrijke inkomsten, was door de vader van de graaf, Dirk VI, kort voor diens dood in 1157, en waarschijnlijk ten onrechte, aan zijn hofkapelaan Thitbold gegeven. Abt Wouter had daarop de graaf in de ban gedaan. Deze kerkelijke straf ging na diens dood over op Dirks zoon en opvolger Floris III, waardoor de nieuwe graaf - die nog steeds ongehuwd was - alle kerkelijke diensten werden onthouden.


Toen abt Wouter op 28 november 1161 overleed, leek dan ook het moment aangebroken aan deze nu al ruim vier jaar durende situatie een einde te maken. Het initiatief schijnt van de nieuwe abt van Egmond, Wibold, te zijn uitgegaan.


De Egmondse annalen (Annales Egmundenses) vermelden op 1162 het berouw van de graaf en diens ontslag uit de kerkelijke ban. Dan zijn er de officiële oorkonden van de handeling, gedateerd 28 augustus 1162, waarin graaf Floris III, in tegenwoordigheid van zijn broer Robert en vele getuigen, de tekortkoming jegens de abdij erkent, de teruggave van de kerk van Vlaardingen regelt.


Na de opheffing van de ban was de weg vrij voor een huwelijk van de graaf. De Abt van Egmond, Wibold ging - op eigen kosten - naar Schotland, om er de hand van Ada, de zuster van de Schotse koning Malcolm IV te vragen en begeleidde haar vervolgens naar Holland. Het huwelijk van Ada en Floris III heeft waarschijnlijk plaats gevonden in of voor 1162.


Oude bronnen melden dat de overkomst van Ada uit Schotland zelfs al vóór de opheffing van de ban en de teruggave van de kerk van Vlaardingen heeft plaatsgevonden, mogelijk is Ada van Schotland op het eind van dezelfde dag gehuwd als de teruggave van de kerk en de opheffing van de ban.
-----------------------------------


http://www.engelfriet.net/Alie/Aad/abdijkasteelegmond.htm


 Abadía de San Adelbert de Egmond.


 El 28 de agosto de 1162, tuvo lugar una ceremonia especial en la Abadía de Egmond. Un gran grupo se reunió allí ese día para presenciar el regreso oficial de la iglesia de Vlaardingen por parte del conde Floris III a la Abadía de Egmond. Esta iglesia, con sus importantes ingresos, había sido entregada a su capellán Thitbold por el padre del conde, Dirk VI, poco antes de su muerte en 1157 y probablemente erróneamente. El abad Wouter tuvo el recuento en su hechizo. Este castigo eclesiástico pasó después de su muerte al hijo y sucesor de Dirk, Floris III, como resultado de lo cual al nuevo conde, que todavía no estaba casado, se le negaron todos los servicios eclesiásticos.


Cuando el abad Wouter murió el 28 de noviembre de 1161, parecía que había llegado el momento de poner fin a esta situación de cuatro años. La iniciativa parece provenir del nuevo abad de Egmond, Wibold.


Los anales de Egmond (Annales Egmundenses) informan en 1162 el arrepentimiento del conde y su destitución de la prohibición eclesiástica. Luego están los registros oficiales de la medida, de 28 de agosto, 1162, cuando el conde Floris III, en presencia de su hermano Robert, y muchos testigos, reconociendo la deficiencia hacia la abadía, regula el retorno de la iglesia de Vlaardingen.


Después de la abolición de la prohibición, el camino era libre para un matrimonio del conde. El Abad de Egmond, Wibold fue, a sus expensas, a Escocia, para pedirle la mano a Ada, la hermana del rey escocés Malcolm IV, y luego la acompañó a Holanda. El matrimonio de Ada y Floris III probablemente tuvo lugar en 1162 o antes.


Fuentes antiguas informan que la llegada de Ada desde Escocia incluso antes de la abolición de la prohibición y el regreso de la iglesia de Vlaardingen tuvo lugar, es posible Ada de Escocia al final del mismo día casado como el regreso de la iglesia y el levantamiento del hechizo


--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 


Graven van Holland.


Gerolf
(voor 885-ca 896)



Dirk I
(ca 896-ca 923)



Dirk I bis (?)
(ca 923-939)



Dirk II
(939-988)



Arnulf
(988-993)


Dirk III
(993-1039)



Dirk IV
(1039-1049)



Floris I
(1049-1061)



Dirk V
(1061-1091)



Floris II
(1091-1121)



Dirk VI
(1121-1157)
 
Otto die als Otto IV graaf van Bentheim werd,
Floris III (1157-1190)


-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Floris Florenz III. von Holland 1136-1190,
Married to Ada Dunkeld von Huntington 1146-1204 with
F Mechthild von Holland zu Styrum ca 1162-1223
F Margaretha von Holland 1164-1203
M Wilhelm I. von Holland ca 1170-1222


------------------------------------------------------------- -


Floris III van Holland,
Hij is geboren 1135 in Haarlem.
Hij is gedoopt 1141 in Den Haag.
Functie van 1157 tot 1190: Graaf van Holland.
13e Hierna Diederik VII tot 1203. Vervolgens Ada, Willem I van 1203 - 1222 Floris ging met Keizer Barbarossa op kruisvaart.
Hij is overleden op 1 augustus 1190 in Tyrus Antiochie, hij was toen 55 jaar oud.
Hij is begraven in Petruskerk Antiochie.


 


Hij is getrouwd met Aleida van Schotland op 28 augustus 1162.


Kinderen:


Mathilde van Holland  1163-1223
Margaretha van Holland  1164-1203
Dirk VII van Holland  1165-1203
Willem I van Holland  1167-1222
Floris van Holland   1169-1210
Ada van Holland  1180-1222
 
 --------------------
Floris III van Holland
1157 graaf van Holland
1158 volgt Frederik Barbarossa op zijn veldtocht in Italie
1161 sluit vrede met de West-Friezen
1162 trouwt Ada van Schotland, neemt de Schotse leeuw (rood op geel) over in het Hollandse wapen. Wordt benoemd tot Earl van Ross, een titel die hij later moet opgeven
1165 geschil met de bisschop van Utrecht over de aanleg van de dam van Zwammerdam en over West-Friesland. De keizer beslist in Utrecht dat het grafelijk gezag in West-Friesland en alle inkomsten en lasten die daaruit voortvloeien, gelijk moeten worden gedeeld door de bisschop en de graaf
1166-84 regelmatige conflicten met de West-Friezen. Alkmaar (Hollands) wordt twee keer afgebrand. Schagen, Winkel en Niedorp worden door de Hollanders verwoest. Als in 1184 ook Wieringen en Tessel worden onderworpen geven de West-Friezen zich over. Ze moeten 4000 zilveren marken aan Willem betalen.
1167 oorlog met Vlaanderen over Zeeland. Wordt gevangen genomen en moet in Brugge Filips van Vlaanderen als leenheer erkennen voor Zeeland
1176-8 volgt Frederik Barbarossa op zijn veldtocht in Italie
1177 tot Rijksvorst benoemd (directe leenman van de koning)
1178 zijn broer Boudewijn wordt bisschop van Utrecht
1179 Frederik Barbarossa legaliseert de tol van Geervliet
1189-90 een van de aanvoerders van Frederik Barbarossa tijdens de derde kruistocht en sterft door ziekte of uitputting.
-------------------------------
Floris III de Holanda,
Nació el 1135 en Haarlem.
Fue bautizado 1141 en La Haya.
Función de 1157 a 1190: conde de Holanda.
13º Después de Diederik VII hasta 1203. Luego Ada, Willem I de 1203 - 1222 Floris se embarcó en una cruzada con el emperador Barbarroja.
Murió el 1 de agosto de 1190 en Tyrus Antiochie, tenía 55 años.
Está enterrado en Petruskerk Antiochie.
--------------
Floris III de Holanda
1157 conde de Holanda
1158 Frederik Barbarossa sigue su campaña en Italia
1161 hace las paces con los frisones occidentales
1162 Ada se casó desde Escocia y se hizo cargo del león escocés (rojo sobre amarillo) en el escudo de armas holandés. Se llama Earl of Ross, un título que debe abandonar más tarde
1165 disputa con el obispo de Utrecht sobre la construcción de la presa de Zwammerdam y sobre West-Friesland. El Emperador decide en Utrecht que la autoridad del conde en Frisia occidental y todos los ingresos y cargas que se deriven de ella deben ser compartidos equitativamente por el obispo y el conde
1166-84 conflictos regulares con los frisones occidentales. Alkmaar (holandés) se quema dos veces. Schagen, Winkel y Niedorp son destruidos por los holandeses. Si Wieringen y Tessel fueron sometidos en 1184, los frisones occidentales se rindieron. Deben pagar 4000 marcos de plata a Willem.
1167 guerra con Flandes sobre Zeeland. Es tomado prisionero y en Brujas debe reconocer a Philip van Vlaanderen como señor feudal para Zelanda
1176-8 sigue a Frederik Barbarossa en su campaña en Italia
1177 nombrado a Rijksvorst (leenman directo del rey)
1178 su hermano Boudewijn se convierte en obispo de Utrecht
1179 Frederik Barbarossa legaliza el peaje de Geervliet
1189-90 uno de los líderes de Frederik Barbarossa durante la tercera cruzada y muere debido a enfermedad o agotamiento.


------------------------------------------------------------------------------------------ 
Floris III Graaf van Holland,
geboren in het jaar 1140.
overleden op 1 augustus 1190 in Antakya (Antiochië),Turkije.
begraven in St. Pietersbasiliek,Tyrus,Libanon.
 
Hij is getrouwd met Ada Dunkeld Gravin van Ross op 28 augustus 1161.


Kinderen:


Ada van Holland  ?- ?
Margaretha van Holland  1165-?
Willem I Graaf van Holland en Zeeland  1168-1222
Daniël I Heer van Merwede  1170-?



Notities bij Floris III Graaf van Holland
Graaf van Holland (van 05-08-1157 tot 01-08-1189).
Hij sloot in 1161 een verdrag met de West-Friezen. Hij geraakte wegens de strijd om Zeeland in Vlaamse gevangenschap en sloot in 1167 te Brugge een verdrag met Vlaanderen. Hij steunde in 1176 Frederik I Barbarossa tijdens de slag bij Legnano en ontving zodoende, waarschijnlijk in 1179, de rijkstol te Geervliet van de keizer. Hij bedwong in 1180 de West-Friezen enigermate en nam deel aan de Derde Kruistocht in 1189.
Hij is overleden aan de pest tijdens de Derde Kruistocht en begraven in Tyrus naast de keizer (Frederik I Barbarossa) in de St. Peterskerk.
-------------
Notas para Floris III Graaf van Holland
Conde de Holanda (del 05-08-1157 al 01-08-1189).
Firmó un tratado con los frisones occidentales en 1161. Se metió en la conspiración flamenca debido a la lucha por Zelandia y en 1167 firmó un tratado con Flandes en Brujas. Apoyó a Federico I Barbarroja durante la Batalla de Legnano en 1176 y recibió así, probablemente en 1179, el imperio en Geervliet del Emperador. En 1180, él controló a los frisones occidentales hasta cierto punto y participó en la Tercera Cruzada en 1189.
Murió de la peste durante la Tercera Cruzada y fue enterrado en Tiro junto al Emperador (Federico I Barbarroja) en la Iglesia de San Pedro.


----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


 Bijnamen


Nu we een idee hebben waar Holland voor zou kunnen staan: moerasland, onland of desnoods houtland of struikgewaslandschap, het blinkt niet uit in gecultiveerdheid. Het gebied was licht bewoond en ontstaan enkele concentraties op plekken die we nu herkennen met naam Vlaardingen, Delft, Maasland, Pijnacker en Rodenrijs hebben gegeven.


Wanneer we zien dat bij de voornamen steeds vaker een aanduiding van waarvandaan men komt eraan wordt toegevoegd is het ook niet vreemd dat dit gebeurd bij iemand die rondstruint in dit moerassig veengebied en daarmee aan de slag gaat om er iets van te maken. En dus ligt de term van Holland het meest voor de hand.


De eerste ondernemer en graaf die zich de bijnaam 'van Holland' gunde was Floris (±1085/1091-1121). Hij wordt ook aangeduid als Floris II of Floris de Vette of Floris de Dikke (vanwege z'n succes in het uitbreiden van gebied en invloed).


Wanneer we z'n voorouders Gerolf, Dirk (diverse), Arnulf, Floris en nazaten Floris (diverse), Dirk (diverse), Ada, Willem (diverse), Jan in kaart willen brengen, zien we dat we deze niet uit elkaar gaan houden zonder bijnaam of andere aanduiding, veelal een romeins cijfer.


 


 


Friese heren


Nadat Waldger en Dirk op 4 augustus 889 hun beloning hadden gekregen van Arnulf, gingen beide heren aan de slag met hun gebied. Of het gebied van Waldger, Hamaland, dat rondom de IJssel gesitueerd was, nog bij Frisia hoorde, wordt hardop afgevraagd. Het antwoord bleek volgens het verdrag van Meerssen ga naar


Verdrag van Meerssen van 870 al ontkennend te zijn.


Misschien 'Gouw'-kundig wel, maar het gaat natuurlijk om de mensen die er wonen.


Dirk bleef - net als zijn vader - de West Frankische koning steunen en werd hiervoor op 15 juni 922 beloond met de kerk van Egmond met bijbehorende land tussen Suithardeshage (bij Schoorl), Vartrop (op Wieringen) en Kinnem (op Terschelling). Daarnaast ontving Dirk (Theodoricus) ook nog gebieden tussen datzelfde Vartrop/Kinnem en Swithardeshaga in het zuiden. Hij zou dit uitbreidden met een klooster voor nonnen, zodat dit complex het begin zou worden van Sint Adelbertabdij.


> Het valt op dat hier twee locatienamen genoemd worden, die wel erg op elkaar lijken: Suithardeshage en Swithardeshaga. Dit laatste is echter de Latijnse benaming, zoals het in oorkondeboek geschreven staat, net als Fortrapa en Kinnem. Het Leidsch Jaarboekje verklaart nog even hoe we tot deze huidige plaatsen komen, zodat we deze kunnen plaatsen. Suitherthe is een derde vorm die we tegen kunnen komen.


 


Hoe het precies zit met deze Dirk blijft onduidelijk in de literatuur. Het kan een samenvoeging zijn van verschillende Dirks, maar het kan ook om een langlevende Dirk met jonge vrouw gaan. Mogelijk zit er nog een generatie tussen, maar dat is niet geheel noodzakelijk. Henstra legt dit uit in zijn noot op p. 82.


De situatie met Dirk II van de stamboom is duidelijker. Door zijn trouwen breidt hij de familiemacht uit in Vlaanderen. In 985 krijgt hij van de op dat moment 5-jarige (!) koning Otto III, dus eigenlijk van de waarnemende keizerinnen Theophanu en Adelheid van Bourgondië, leengoederen en -rechten in eigendom. Dit gaat om de gebieden tussen de rivieren Lier en IJssel (Liora et Hisla), de eigendommen in het dorp Zonnemeren (Sunnimeri), tussen rivieren de Middenleek (medemalachi) bij Medemblik en de Kennemerpalen (Chinnelosara-gemerchi = een grensstroom tussen Kennemerland en Texel) evenals alle bezitting in de gouw Texel. Dit alles krijgt hij dus in bezit, echter uitgezonderd de huslotha, het huisgeld of vredespenning, een Fries tribuut dat bestaat een symbolisch bedrag. Dus van vruchtgebruiker wordt hij eigenaar van de gebieden en kan er vervolgens mee doen en laten wat hij wil. Het begin van! met de graafschappen Masalant (Masaland), Kennemerland (Kinheim) en Texel (Texla), zolang de erkenningsgelden maar voor de keizer zijn.


De erfelijke opvolger van deze gebieden, Arnulf van Gent beloond de monniken van Egmond voor de werkzaamheden voor de ontginning en landaanwinningen wat Bergan en Overschie gaat heten. Bergan wordt later vernoemd naar Arnulf's moeder, Hillegersberg, een natuurlijke berg. De donk is een pleistocene opduiking en had al tijdelijke bewoning voor de Romeinse tijd, maar niet tijdens de Romeinse tijd.


Deze landaanwinning zal dus plaatsgevonden hebben tussen de mondingen van de Schie en de Rotte.


Andere landwinning trachtte hij te behalen bij de Friezen, die hiervan niet gediend waren. Tijdens deze strijd moest Arnulf dit met zijn dood bekopen op 18 september 993. Onduidelijk blijft waar deze strijd heeft plaatsgevonden. Sommigen gaan uit dat deze plek tussen de Rekere en het Vlie, ter hoogte van Winkel lag. De stroom de Rekere lag ten tijde van dit gebeuren ongeveer op de plek waar nu het Noordhollandsch Kanaal ten noorden van Alkmaar ligt, in het huidige West-Friesland. Het West-Friesland ten tijde van dit gevecht lag echter tussen het Vlie en 't Swin. Zodoende denken anderen dat het dodelijk gevecht gesitueerd was aan de monding van de Oude Rijn, dat toen net iets noordelijker lag van de huidige monding bij Katwijk.


Daarnaast is ook de motivatie voor deze strijd niet eenduidig, al komt het resultaat wel steeds op hetzelfde neer. Naast "landwinning" van bestaand gebied, kan het ook gaan om "slechts" verzet van de bewoners (ic de Friezen) tegen iemand (Arnulf) die gezag wil gaan uitoefenen over hen met inrichting van zijn organisatie en bijbehorende vertegenwoordiging.


Deze strijd kan een uitbarsting zijn tegen Arnulfs een vier jaar durende poging om de mensen onder controle te krijgen, maar het kan ook zijn dat zijn familie al langer frustrerend te werk is gegaan voor de andere bewoners in het gebied waarin Masaland ligt.


Mocht het laatste het geval zijn dan is hierover door de bewoners vanzelfsprekend overleg gevoerd, bijvoorbeeld op een van de mogelijke dingplaatsen in dit gebied. Dijkstra doet o.a. in figuur 7.3 enkele suggesties: Klein Duin in Katwijk, Grote Achterweg bij het Prinsenbos in Naaldwijk en Harago bij Vlaardingen, dat we kunnen plaatsen bij de dorpskerk van Kethel.


 Kethel, 14 mei 2015


Harago, met mogelijke dingplaats


De dorpskerk op de terp van Kethel waarvan de toren rond 1300 werd toegevoegd aan de kerk.


(Mogelijke dingplaats, Harago.)


Harago (Kethel) zou duiden op een pre-christelijk 'heiligdom'. Ook de diverse 'Harga'-benamingen in de buurt als Hargalaan doen de suggestie hier nog naar te verwijzen.


Van de eerste twee suggesties is niets meer terug te vinden.


Bij het treffen tussen de bevolking en Arnulf met z'n mannen delfde Arnulf dus het onderspit. Hij werd begraven in het Abdij van Egmond. Zijn vrouw Lutgardis nam de honeurs waar en werd gesteund door de Saksische koning Otto III, omdat ze anders waarschijnlijk de graafschappen


zelfstandig te besturen. Hij maakte dankbaar gebruik van de connecties van zijn moeder. De hulp van haar zwager Heinrich II, de koning van Duitsland, werd ingeroepen om de Friese opstanden tegen te gaan. Nadat de gemoederen kennelijk waren bedaard verpachtte Dirk wilde gronden aan de bewoners in de omgeving, de Friezen, tegen een geringe huur copen, zodat ze deze gronden konden ontginnen en in cultuur konden brengen.


Vermoedelijk was dit verpachtten een tactische zet van Dirk III. De politieke situatie was in de tussentijd veranderd. Heinrich II trachtte meer macht te krijgen ten koste van de adel en met behulp van de bisschoppen. De verpachtte veengronden werden door de bisschop van Utrecht als zijn grondgebied gezien. Hiermee begon dus een nieuw spanningsveld tussen Dirk III, gesteund door zijn Friezen, tegen de Utrechtse bisschop en Heinrich II.


Het gebied waar de Friese kolonisten aan de slag gingen heette toenertijd silva Meriwido, het Merwedewoud. Algemeen wordt aanvaard dat dit het gebied is ten zuiden van de huidige Nieuwe Maas (dat door Rotterdam stroomt) en ten westen van de huidige Noord. Dit beschrijft een deel van de Riederwaard. Met een kleine sterkte verdedigde hij de Friese kolonisten.


Vlaardingen


 Vlaardingen, 23 augustus 2013


Oude Haven  Vlaardingen, 23 augustus 2013


Dirk III  Vlaardingen, 23 augustus 2013


Grote Kerk De Oude Haven. Ter hoogte van de eerste scheepjes stond de getijdekreek de Flarding in verbinding met de (huidig zogenoemde) Maas.


Dirk III


De Grote Kerk. Voorheen stond op deze plek mogelijk de sterkte of burcht van Jan III.


foto's 23 augustus 2013


Dit zou dan waarschijnlijk gaan om de burcht dat Dirk in Vlaardingen bouwde, al zou dit ook in de kern van het huidige Maassluis gelegen kunnen hebben. In Vlaardingen zou de burcht in de buurt hebben gestaan waar nu de Grote Kerk staat, aan de getijdekreek de Flarding dat nu de Vlaardingse Oude haven is.


De Flarding of Vlaarding was een getijdekreek dat liep van Kethel door de Vlaardinger Ambacht en ter hoogte van de Dayer en de burcht met de huidige Maas in verbinding stond. Ook zou er nog sprake (Alpertus van Metz / Alpertus Mettensis) zijn dat Dirk III in 1015 een burcht had gebouwd op de plek waar nu Dordrecht ligt en dus daarmee de stichter van Dordrecht zou zijn. Hiermee werd wederom (net als Maassluis) Vlaardingen bedoeld.


Alpertus suggereert dat de sterkte nog maar pas opgericht zou zijn. Het zou echter niet vreemd dat hier al veel eerder een fort is gebouwd. De familie is hier immers al sinds 985 aanwezig, dus het zou ook in opdracht van z'n vader Arnulf of opa Dirk II gebouwd kunnen zijn.


Dirk III ging - zoals zoveel mannen die deze voorzieningen hadden gecreëerd - de burcht ook inzetten voor het innen van tol. Hij had immers een belangrijke riviermonding onder controle. Alpertus verwees daarom naar hem en z'n mannen als predones, rovers. Algra stelt (en geeft hiermee zijn eigen tijdsgeest aan) dat het in de middeleeuwen lastig was om te bepalen welke tol rechtmatig dan wel onrechtvaardig was. De grens hiertussen was nogal vaag.


Vervolgens kwamen er van allerlei zijden klachten. De geestelijke heren hadden bezwaren omdat ze mening waren dat ze in hun jacht- en visrechten werden aangetast. En de handelaren van Tiel zie hierboven Tielse handelaren, werden natuurlijk ook niet blij van deze kostenverhogende ophouding op de handelsroute naar Engeland.


De ontvanger van deze klachten, intussen keizer (1014-1024) Heinrich II van het Heilige Roomse Rijk hoorde de interessante argumentatie van de handelaren aan: "Als hij niet ingreep en ze tegen dat onrecht beschermde, dan konden zij niet naar Engeland gaan om daar handel te gaan drijven en de Engelsen konden evengoed niet naar Tiel komen om te handelen. Daardoor kon er ook geen belasting meer geïnd worden in Tiel, zodat er geen belasting meer naar hem zou toevloeien, zoals het hoorde."


De geschonden jachtrechten werden het zwaarst gewogen, tijdens 'de hofdagen' (en 'familiedagen') in Nijmegen, Pasen 1018. Naar het schijnt zou Dirk als leenheer (en neefje van de keizer) hierbij aanwezig zijn geweest, mede om zich te verweren en de plannen tegen te houden. De opdracht aan Godfried van Neder-Lotharingen was en bleef om met de troepen van de naburige geestelijke vorsten naar het Merwedewoud te gaan en het te zuiveren van indringers.


(bron: Nieuwenhuijsen/Vlaardingen, p. 32-50; Van Bentum/Oorlog, p. 8-17; Nieuwenhuijsen/Flaridingun, p. 167, 169, 174 (afb 43), 176 (Zwijndrecht), 204; Algra/Dispereert, p. 63, 65-66; Gordon/Rijnland, p. 85; Henstra/Graafschappen, p. 66-67, 81-84; Gumbert-Hepp/Egmond, p. 412; Dijkstra/Rijnstreek, p. 298-300, 303, 375; Over Rotta en het Middeleeuws Rotterdam / Engelfriet; De Oude Haven / HVV (ANWB-62541/001); Frijhoff/Dordrecht I, p. 15-18; Van Rij/Gebeurtenissen, p. 77; Wikipedia Slag bij Vlaardingen (1018), Dirk I (graaf), Dirk III van Holland, Dirk IV van Holland, Oude Rijn (Harmelen-Noordzee); Oude Rijn (Harmelen-Noordzee); Putten (eiland); Riederwaard


Slag bij Vlaardingen 1018


Godfried van Neder-Lotharingen (965-1023) voer met diverse schepen naar Vlaardingen en omgeving om z'n opdracht uit te voeren, het verwijderen van de Friese kolonisten uit de veengebieden. Dit leidde op 29 juli 1018 tot een strijd, waarbij uiteindelijk Godfried gevangen werd genomen door Dirk III en dus de strijd had verloren.


Grootste oorzaak van dit verlies zou volgens Alpertus de vele grachten zijn, waardoor de troepen van de verschillende bisschoppen moeilijk uit de voeten konden. Over deze grachten is echter enige discussie. De vraag is namelijk of er geen dijken bedoeld wordt. Van Bentum legt dit echter verklarend uit. Alpertus kent goed Latijn en weet het verschil tussen fossae = 'grachten', vallum = 'wal van uitgegraven aarde' en agger = 'dam van aangevoerde aarde', zo blijkt uit andere schrijfsels van zijn hand, zodat deze verwarring onterecht is. Daarnaast weten we hoe veengebieden ontgonnen worden.


Het verhaal Alpertus maakt duidelijk dat de troepen met vloed aankwamen bij Vlaardingen en dus tegen de stroom in moesten roeien. Mogelijk waren ze dus al vermoeid voordat de strijd die dag begon, toen ze 's nachts of 's ochtends vroeg uit Tiel waren vertrokken. De grachten waren een belemmering omdat de mannen met loodzware maliënkolder niet konden zwemmen. Ze moesten dus omlopen, omlopen, omlopen en omlopen en waren dus zodoende al verslagen voordat er een gevecht was geweest. Nadat er een commando terugtrekken (of vlucht, dat doet er eigenlijk niet toe) was gegeven, sloeg de paniek toe, waardoor er gedrang ontstaat en mannen vast komen zitten. Ook bij aankomst bij de schepen, die inmiddels midden op de rivier liggen (naar ik aanneem vanwege eb door de beheerders met het veranderende tij in het water gehouden, maar dit wordt niet vermeld), zodat er lange tocht door de blubber aangevangen moest worden. De zwaarbewapende (met loodzware maliënkolder, [aanvulling WP]) mannen zakken rechtstandig de blubber in. De mannen met lichtere bescherming bereiken nog wel de schepen, maar zij laten de schepen bij het inklimmen kapseizen. Voor de Friezen een eitje om rest af te maken. Zij hebben veelal een lederen bewapening, zoals we weten uit illustraties van kampvechters en zijn dus veel lichter en flexibeler in hun doen en laten.


 Vlaardingen in de 11e eeuw


film van Ton Werkman iov het Vlaardings Archeologisch Kantoor


Vlaardingen in de 11e eeuw [film]


illustreert deze slag mooi en geeft de nodige achtergrondinformatie.


We zien hier de getijdekreek de Flarding (Oude Haven) met op de punt de houten sterkte en daarachter het houten kerkje (op de plek waar nu de Grote Kerk staat).


> Het wordt hier mij voor het eerst duidelijk de er in dit soort historische verhalen vaak verkeerde woorden worden gebruikt voor het hanteren van wapens. Ook hier wordt zwaarbewapend gebruikt in de zin van veel zware wapens bij de hand hebben terwijl er eigenlijk bedoeld wordt dat de mannen ingekapseld zijn in een veel kilo's wegende bepantsering / harnas op en om hun lijf. Welke wapens ze verder nog bij zich hebben is niet echt interessant wanneer je wegzakt in de blubber. Deze wapens kunnen ze immers op elk moment loslaten. Uit een harnas kunnen ze nauwelijks of niet zelfstandig uitkomen en dus verdrinken velen.


Onder de vele slachtoffers zouden drie graven zitten: Johannes, Godfried en Godizo, de graaf van Teisterbant. Daarnaast zou er bijna geen ridder uit de bisdommen Utrecht, Kamerijk en Luik in leven gebleven zijn.


Een geografische kaart (afb. 75) in het boek Ad Flaridingun geeft een mooi overzicht van het landschap rondom Vlaardingen in 11e eeuw. Het artikel De slag bij Vlaardingen laat een soortgelijke afbeelding zien (afb. 3), maar dan iets uitgebreider met de diverse locaties van handelingen.


(Beide kaarten zijn ook van T. de Ridder en E. van der Linden)


Dirk zit de strijd uit in zijn burcht en schiet de in het nauw gedreven Godfried te hulp door met zijn mannen uit te rijden en hem te redden, door hem gevangen te nemen. Hierdoor kwam Dirk in een goede onderhandelingspositie te zitten en veelal leverde dit in zijn leefwereld ook vaak de nodige financiën aan losgeld of schadeloosstelling op.


Gezien de grote hoeveelheid doden zit dat er mogelijk niet in. Godfried zal bij de keizer het nodige moeten verklaren om voor Dirk, zijn mannen en de Friezen de voor de hand liggende wraaktochten te besparen. Mogelijk is dit ook een reden dat bij een regeling na de slag bij Vlaardingen, korte tijd later, het bezit van de kerk is afgestaan aan de Utrechtse bisschop Adalbold.


(bron: Nieuwenhuijsen/Vlaardingen, p. 32-50; Nieuwenhuijsen/Flaridingun, p. 238; Van Bentum/Oorlog, p. 8-17; Dijkstra/Rijnstreek, p. 286; Frijhoff/Dordrecht I, p. 16; Wikipedia Godfried de Kinderloze)


 


 Dirk IV beeld


Jan Haas, 1979 Dirk IV [beeld]


1975 - Jan Haas - Bronsplastiek: Dirk IV van Holland i.o.v. Mees & Hope, Varkenmarkt Dordrecht.


Op bijbehorend steen staat de volgende tekst geschreven:


Dirk IV graaf van Holland


Vermoord bij Dordrecht 1049


Aangeboden door bank Mees & Hope op 29-10-1979


Dit had natuurlijk moeten zijn:


Dirk [IV], comes Fresonum/(Friese graaf)


Gedood bij Thuredrech (Dordrecht) 13-01-1049


foto 10-09-2006


Slag bij Nederhemert 1061


Hierna bleef het vrijwel rustig in het gebied. Dirk III breidde zijn gebied verder uit ten koste van de jachtgebieden van de bisschop van Utrecht.


Na zijn dood is ook Dirk III begraven in de Abdij van Egmond.


 De rivieren om Dordrecht


en Zwijndrechtse Waard


rond 1131 Thuredrech


Thuredrech is het - mogelijk hand gegraven - water tussen de Dubbel en de Merwede. De monding van Thuredrech aan de Merwede zal de later 'Oude Haven', de Wijnhaven van Dordrecht worden. Aan de Thuredrech zal Dordrecht dan ook haar naam ontlenen.


Tussen dit toekomstige Dordrecht en de Zwijndrechtse Waard - in deze periode Suindrecht geheten - ligt de bij eb doorwaadbare plaats waar Zwijndrecht haar naam heeft te danken. In allerhande internetbronnen (kijkdatum juli 2015) wordt de Zwijndrechtse Waard omringd door de rivieren de Pelster of Pelser (in 1837 de mond van de Noord genoemd), de Noord, de Oude Maas en het Waaltje. In deze periode lopen de Noord of Noort en de Pelster evenwijdig aan elkaar met daartussen een eiland. Beiden maken onderdeel uit van de Merwede, zoals de rivier stroomopwaarts en stroomafwaarts verder heet. Het Waaltje heet nog de Waal.


( Register der peilingen, behoorende tot de kaart der rivieren de Boven-Rijn, De Waal, De Merwe, De Oude- en een gedeelte der Nieuwe-Maas, van Lobith tot Brielle. - ['s Gravenhage : Schinkel, ca.1837], p. 35; Wikipedia Zwijndrecht (Nederland);


Museum "Het Hof van Nederland";


Regionaal Archief - Zwijndrechtschen Waard


foto: 21-07-2015)


Hij werd opgevolgd door zijn zoon Dirk IV, die z'n uitbreidingsgebieden ten zuidoosten verder bracht. De Utrechtse bisschop Bernold kon dit niet toestaan en verzocht keizer Hendrik III in te grijpen. Dit bracht Dirk weer terug bij af, want hij raakte vele gebieden kwijt. Zijn dood in 1049 zorgt ervoor dat Dordrecht voor het eerst op schrift genoemd wordt: Dirk wordt door zijn vijanden bij Dordrecht apud Thuredrech gedood. Het gaat dan ook waarschijnlijk om het stroompje dat zo heet. Of er rond deze tijd al enkele nederzettingem zijn, dat deze naam al kan dragen, is niet duidelijk. Dit geldt wel voor de Zwijndrechtse waard.


 


 De burcht in Leiden De burcht in Leiden            De burcht in Leiden


Volgens het informatiebord is deze burchtheuvel ouder dan de stad zelf. De burcht zelf stamt uit ongeveer 1150 en was er kennelijk ten tijde van de munt nog niet. Op deze plaats zou - volgens het verhaal dat hier gaat - al vanaf de vierde eeuw een groot verdedigingswerk liggen.


(foto's: 1-11-2015)


Zijn broer Floris (I) nam de familiewinkel over, omdat Dirk geen nageslacht had. Zo kreeg hij ook de burcht in Leiden in handen. Een bevestigende aanwijzing voor dit feit zouden we kunnen vinden in een Russische muntvondst, waarbij twee in Leiden geslagen munten (Denarius / denarii) zaten. Het eerste zilveren muntje werd ergens in Rusland (toen nog Sovjet Unie) in 1934 in zogenaamde schat van Wigmjaz gevonden. Dertig jaar later, in 1960, werd er nog eens een muntje gevonden, nu in Kolgolema. Deze zijn te dateren tussen 1049 en 1061 en hebben het opschrift “+LEITH~ERIC BVRCH” op de ene munt en “+LEI~THERI BVRCH” op de andere met op de andere kant “~+FLOR.ENTIVZ”. Zodoende staat het in de literatuur vermeldt als Florentiuz en Leithericburgh of Leitheriburch of leith eriburch. We kunnen Kolgolema tegenwoordig lokaliseren in het Leningradskaya oblast, Rusland. Vermoedelijk ligt Wigmjaz ook in deze contreien, maar hiervan heb ik nog nergens een bevestiging van kunnen vinden.


De muntjes zullen ongeveer 0,6 gram gewogen hebben, aangezien Floris de eerste was die in deze omgeving ook begon met de aanmunting van zilveren penningen en de munten in deze periode dit gewicht hadden.


 Detail grotere kaart


Kolgolemo dorp op de kaart in 1863


aan de rivier Pasha Kolgolemo


Aan de rivier Pasha. Deze mondt uit in Svir, dat vervolgens uitkomt in de Ladagomeer. Dit meer loopt via de rivier Neva naar St. Petersburg en Oostzee. Kolgolemo is dus een logische plaats om zo'n muntje te kunnen vinden, het ligt namelijk twee riviermondingen verder dan de Internationale handelsroute ga naar


Internationale handelsroutes naar Novgorod en verder.


 


Een afbeelding van dit muntje of andere bevestiging van bovenstaande heb ik nog niet kunnen vinden. Wel tekent Jan Post in de Detector Magazine het muntje na van een afbeelding die hij zegt te hebben, waarbij hij vermeldt dat het op de afbeelding niet helemaal te lezen is. Hij tekent/schrijft echter 'Florenzius' in plaats van 'Florentiuz'.


Ook Floris kreeg het al vlot aan de stok met andere heersers en weer om de dezelfde bezigheden. Ook hij zocht weer uitbreiding in het rivierengebied. Tweemaal in 1061 werd hij aangevallen door de anderen in deze omgeving. De eerste aanval wist hij door tactisch vernuft te winnen, terwijl hij ook in de minderheid was. Hij plaatste in de omgeving van Oudheusden talloze valkuilen, waardoor een deel van de tegenstanders al voor het gevecht uitgeschakeld was, waardoor de rest in war raakte, zodat deze eenvoudig verslagen konden worden. Op 28 juni 1061 werd er opnieuw strijd geleverd, nu eindje noordelijker bij Nederhemert. Ook deze strijd was gewonnen. Echter toen hij samen met zijn Friese strijdmakkers verkoeling zocht onder de bomen langs de Maas, werden ze overmand door de slaap en vervolgens door de mannen uit het kamp van Herman van Cuijk overmeesterd en gedood. Ook Floris werd begraven in het Abdij van Egmond.


Ondanks dat deze Friese heerschappen zich net als in andere gebieden gingen ontwikkelen richting koninkrijkjes of hertogdommen en deze familie er voor Friese begrippen weer vroeg bij waren, tenzij wij ze als opvolging zien van andere Friese koninkrijken waarvan we Radbod als bekendste herkennen, waar deze familie volgens sommigen via de vrouwelijk lijn toch mee gerelateerd is, hielden ze op hún manier toch ook vreemde mogendheden buiten de deur, al waren deze ook aan elkaar gerelateerd, zoals eigenlijk alle ontstane hertogdommen en koninkrijkjes, want met huwelijk breidde men de kansen op uitbreiding uit. (bron: Nieuwenhuijsen/Flaridingun, p. 206, 224-225; Van Kaam / Markten, p. 39; Cordfunke/Gravinnen, p. 31, 47; Dommerholt/Trix, p. 63; Post/Grut, p. 8; Brand/Macht, p. 18; Fannee/Leiden; Wikipedia Floris I van Holland)


Dirk V


Na de moordpartij op Floris I trouwde zijn weduwe Geertuida met Robrecht I van Vlaanderen, daarna zichzelf al gauw de Fries naar Robrecht de Fries noemend, zodat deze als regent kon optreden voor haar zoontje Dirk V. Dit plan faalde, want de bisschop van Utrecht, Willem van Gelre zag zijn kans schoon en nam de gebieden die Floris en zijn voorgangers hadden afgesnoept van de Utrechtse bisschoppen weer af, zodat Robrecht slechts met Vlaardingen en Masaland kon beheren. In de toekomst zal echter blijken dat de inzet van Robrecht en creatie van ruimte voor zijn stiefzoon en kleinkinderen, de aanzet zou geven voor een vaste bodem van dit geslacht op deze bodem.


Zover was het echter nog niet. 1070 stonden in het teken van de strijd met Willem van Gelre en Godfried III van Neder-Lotharingen. Na Willems dood in 1076 namen ze het terug. De keizer gaf het gebied echter onder controle van Godfried III van Neder-Lotharingen, Godfried met de Bult of de Bultenaar. Daarop gaven Dirk en z'n stiefvader Robrecht de opdracht om deze Godfried te vermoorden. Dit werd op 26 februari 1076 in Vlaardingen uitgevoerd door hem tijdens een toiletgang in zijn aars met een zwaard of speer te verwonden, waarna hij naar Utrecht werd gebracht. Zeven dagen later overleed hij echter aan zijn verwondingen.


De opvolger van Willem van Gelre, Koenraad van Zwaben (bisschop) raakte na zijn overname diverse grondgebieden kwijt aan het duo Dirk en Robrecht. Koenraad zelf werd gevangengenomen. Mogelijk kwam er uit de vrijlatingsonderhandelingen dat Dirk de 'eigen' gebieden in leen kreeg van Koenraad.


(bron: Henstra/Graafschappen, p. 112-113; De Maesschalck/Graven, p. 87; Nieuwenhuijsen/Godfried, p. 55; Wikipedia Robrecht I de Fries; Willem van Gelre (bisschop); Koenraad van Zwaben (bisschop); Godfried III van Lotharingen)


 


Floris II


Door een ander soort politiek te bedrijven, zijn vader Dirk steunde immers tijdens de investituurstrijd tussen de Rooms-Duitse keizer en de paus van Rome, de paus, kwam er zicht op stabiliteit. In navolging hiervan zag Floris waarschijnlijk ook het voordeel van deze keuze, omdat de omliggende gebieden en dus strijdpunten bij de bisschoppen van Utrecht lagen. Na de steun keerde ook de rust terug. En na erkenning van bisschop Burchard van Utrecht als leenheer in 1101, waarna hij -waarschijnlijk ter onderscheiding- zich graaf van Holland kon gaan noemen. Ook ontstond er volgens Henstra mogelijk in deze periode een soort van scheiding tussen de Friezen van Holland en de Friezen in West-Friesland, Westflinge, en zodoende kon er een cultuurverschil ontstaan.


Wanneer we hieraan een oorzaak willen geven, kunnen we denken aan het de voortdurende binding van de Friese mannen met de tot dan Friese graven. Door erkennen van het gezag van bijvoorbeeld in dit geval de bisschop van Utrecht en de 'makkelijke' winsten die hiermee te boeken zijn, kun je verschillende denkrichtingen krijgen. Immers, de Westfriezen verzetten zich nog steeds tegen dit model (zoals we ook in Ostfriesland zullen gaan zien). (bron: Henstra/Graafschappen, p. 112-113; Wikipedia Investituurstrijd, Floris II van Holland)


 


Floris II


Door een ander soort politiek te bedrijven, zijn vader Dirk steunde immers tijdens de investituurstrijd tussen de Rooms-Duitse keizer en de paus van Rome, de paus, kwam er zicht op stabiliteit. In navolging hiervan zag Floris waarschijnlijk ook het voordeel van deze keuze, omdat de omliggende gebieden en dus strijdpunten bij de bisschoppen van Utrecht lagen. Na de steun keerde ook de rust terug. En na erkenning van bisschop Burchard van Utrecht als leenheer in 1101, waarna hij -waarschijnlijk ter onderscheiding- zich graaf van Holland kon gaan noemen. Ook ontstond er volgens Henstra mogelijk in deze periode een soort van scheiding tussen de Friezen van Holland en de Friezen in West-Friesland, Westflinge, en zodoende kon er een cultuurverschil ontstaan.


Wanneer we hieraan een oorzaak willen geven, kunnen we denken aan het de voortdurende binding van de Friese mannen met de tot dan Friese graven. Door erkennen van het gezag van bijvoorbeeld in dit geval de bisschop van Utrecht en de 'makkelijke' winsten die hiermee te boeken zijn, kun je verschillende denkrichtingen krijgen. Immers, de Westfriezen verzetten zich nog steeds tegen dit model (zoals we ook in Ostfriesland zullen gaan zien). (bron: Henstra/Graafschappen, p. 112-113; Wikipedia Investituurstrijd, Floris II van Holland)


 


 


Overstromingsgevaar


Rond de millenniumwisseling wordt het land vaker bedreigt door het water. Vanuit zee, maar ook vanuit het land met hemelwater, mogelijk speelt ontginningen van veengebieden hierbij een rolletje. Er wordt minder water vastgehouden. We zien dan ook her en der kleine dijkjes gemaakt worden die het water uit de veengebieden moeten tegen houden en waarschijnlijk moet geleiden naar een stroompje. Dit zijn de oude veendijken, die we vaak op oude kaarten terugvinden, die duidelijk niet gemaakt zijn op het water uit de zee tegen te houden. Zodoende bleef het leefgebied voldoende droog om te leven en akkerbouw te bedrijven. Maar ook vanuit zee dreigt het water steeds vaker, vanwege een stijgende zeespiegel. En dus zal er ook een begin gemaakt moeten worden met het maken van dijken. Ligterink wijst erop dat dit alleen mogelijk is, wanneer er gezaghebbende initiatiefnemers zijn om dit te kunnen bewerkstelligen. Opdrachten moeten worden gegeven en onwillige gestraft, in één woord: het dijkrecht moet worden gehandhaafd. We zullen zien of dit gaan werken, maar deze gedachtegang van Ligterink lijkt me een tijdgeestkwestie, waar we langdurig last van krijgen.


1200


Lauwerzee - Humsterland - Middag.


Bron: Landschappen van Noord-Nederland Maar de macht en dus de bal ligt bij de kloosters, de kerken en de grote steden. Allereerst waren het de kloosters, die vanwege de vele 'giften', zoveel land hadden dat ze dit wel moesten verdedigen tegen het water. Ze hadden dan ook voldoende mensen in hun 'gemeenschap' die dit ter hand konden nemen.


De eerste echte ringdijk werd echter door de lokale bevolking gelegd om hun woongebied Humsterland en deels Middag - dus zonder bemoeienis van klooster (van Aduard), al zullen belanghebbende van kerk of stad (Groningen) ook dwingend het die richting hebben gestuurd. Maar dat is natuurlijk vanzelfsprekend. Zo werkt dat ook. Belanghebbenden bespreken met elkaar de gemeenschappelijk problemen en daar komt dat iets uit, in dit geval een ringdijk. Deze samenwerkingsdijk ligt er nu al zo'n 750 jaar, al heeft het z'n functie voor nu verloren.


Grotere werken tegens sterke stromen moesten nu nog echt plaatsvinden, maar men was nog niet bij machte om zoiets groots te bewerkstelligen. En de kunstwerken moesten wachten op de introductie van de baksteen (Westerkwartier/Ligterink, p. 47; Landschappen van Noord-Nederland: Middag Humsterland). 


 


Dat deze eerste dijk ook de nodige doorbraken heeft gehad kunnen we nu nog in het landschap terugvinden. Zo zijn er diverse kolken te vinden. Bijvoorbeeld tussen Lammerburen en Englum. Iets verderop tussen Englum en Saaksum en vervolgens tussen Saaksum en Ezinge. Opvallend is ook een minikolkje midden in het gebiedje dat gevormd wordt tussen Den Ham, Fransum en Tolhek, wat zou kunnen duiden dat ook hier op Middag een dijkdoorbraak is geweest, vanuit de oude zee-inbraak die Middag van Humsterland scheidde, namelijk de Kliefsloot. Ligterink bevestigd dit door ook melding te maken van een dijkdoorbraak in de Fransummerdijk, even ten westen van de boerderij van Nienhuis, wat bij Moolenbroek de boerderij van Nijenhuis heet.


Dit gebeurde zo rond 800. Zo'n 500 jaar later was de dichtslibbing zo ver gevorderd dat het veenwater uit het zuiden problemen had gekregen om weg te komen en dus een bedreiging voor de omgeving begon te vormen. Een 'eerste' document bevestigd dat er werk wordt gemaakt door de monniken van Aduard, die in een straal van 3 kilometer om het klooster met een uitloper tussen het Middagster Riet en Reitdiep, tot aan waar het Reitdiep naar het westen afbuigt. In 1313 wordt er gesproken over een uitwateringssluis bij de 'Arbere'. Of dit de eerste activiteiten zijn is niet duidelijk en dit valt nauwelijks terug te lezen uit het dijkenlandschap heden ten dage.


Arbere, dit zou een boerderij zijn en betekent uit het Oudfries graanschuur, al komt Ligterink middels taalkunde uit bij A-dijk, waarin deze sluis of zijl gelegen zou zijn. De naam Arbere vinden we op een sluitsteen in de boog boven de achterdeur van de boerderij. De Arberezijl zou hier ten zuiden van gelegen hebben. Delen van de deur zijn gevonden, die door een vloed in 1361 is uitgespoeld. Ook de Middagster Riet voldeed uiteindelijk niet meer aan de behoeft om grote hoeveelheden water te kunnen afvoeren. Zodoende werd besloten om een nieuw kanaal te graven die het water rechtstreeks kon afvoeren op de brede uitloop van het Reitdiep. Het rechte Aduarderdiep werd gegraven met aan het eind het Aduarderzijl dat rond 1407 klaar was. Dit kanaal was het verlengde via het Koningsdiep van het Peizerdiep en hiermee kwam een directe snelle afwateringkanaal van het Drentse veenwater gereed.


De Stad had zelf ook de nodige problemen met alle problematiek van het afwateren van het Drentse water en het bevaarbaar houden van de voor hun o zo belangrijke aan- en afvoerroutes, zonder de andere belanghebbenden te veel in het vaarwater te zitten. Toen er besloten was om een recht kanaal te maken tussen Dorkwerd en Wierum, werd het water van de Paddepoel niet langer afgevoerd naar het Aduarderdiep, omdat de Paddepoel ten oosten van het nieuwe kanaal zou komen te liggen en het Aduarderdiep ten westen. Om dit te voorkomen, plaatste men een grondzijl oftewel een duiker (we spreken 1430!) onder het nieuwe kanaal, het Westerdiep te leggen (Westerkwartier/Ligterink, p. 49-51, 55; Abtenkroniek/Moolenbroek, p. 154-170; Wikipedia Abdij van Aduard, Aduarderdiep, Kliefsloot, Aduarderzijlvest; Het klooster van Aduard).


 


Gouden hoepel


Het waterproblematiek had in het hele gebied de volledige aandacht en vele eilandjes werden bedijkt, zoals met Humsterland was gebeurd. Ook werden er her en der nieuwe polders gewonnen op dichtslibbende zeearmen. Vermoed wordt dat de gouden hoepel zo ook rond 1300 in het Westerkwartier afgerond was. Met gouden hoepel wordt de zeedijken bedoeld, die om heel het Friese land zou liggen. Ditzelfde kwamen we al tegen als de gouden band of geldene hop bij Gunstbrief Karel de Grote ga naar


Gunstbrief Karel de Grote en later nog als landrecht van een gouden band bij het hoofdstuk Fria hals ga naar


Fria hals.


Visvlieterdiep


foto: 24-4-2011


Visvlieterdiep met zicht op de Lauwers vanaf de Heirweg in Visvliet  Visvlieterdiep


foto: 24-4-2011


Visvlieterdiep met zicht op de Stationsweg vanaf de Heirweg in Visvliet


In vroegere tijden werd het onderhoudsprocedure voor de sluis, die hier lag, besproken en misschien vastgelegd. Er was echter een misverstand over een uitdrukking, wat leidde tot de benaming die voor lange tijd gold voor deze vaart: Besheersdiep. Het verhaal gaat dat het onderhoud 'als bis her' geregeld zou blijven, waarbij de 'bis her' (zoals het Duitse bisher) 'tot nu toe' naam dragend werd voor het diep en dus diep Besheer, later Besheersdiep ging heten.


De Visvlieter Oude zijl, zoals de sluis heette, een binnenzijl, is nog lange tijd als voorheen onderhouden.


foto's Weekendje Noord-Groningen


(Westerkwartier/Ligterink, p. 58-59; Wikipedia Visvlieterdiep


De 'gouden band' in het Derde Zeeland, tussen Lauwers en de Eems bestaat uit een aantal oude 'begindijken'. In het zuiden hebben de oude Leydijk, die onderhouden werd door de bewoners uit Marum, Nuis, Niebert, Tolbert en Midwolde. Deze dijk diende het uit het zuiden komende veenwater tegen te houden en liep grofweg van de Friese Palen via de Linde en de Caroliweg naar de Diepswal. En dan zijn we in Leek aangekomen.


De Lauwers heeft een zijtak, de Oude Riet, die ook ongeveer bij de Friese Palen ontspringt, naar het oosten stroomt om de zandheuvel van Zuid en Noordhorn om vervolgens naar het westen te gaan en zich samen te voegen ter hoogte van Lauwerszijl en Munnekezijl, met de Lauwers. Deze twee geulen waren ideaal voor zeestromen om landinwaarts binnen te dringen. De oude dijken zijn gemaakt om deze twee zeearmen uit het land te weren.


Zo hebben de we de volgende dijken: de Oxwerderdijk, dat onder Visvliet begint en het water van Oude Riet dient te temmen, loopt naar het oosten en sluit aan op de gaast van Noord- en Zuidhorn. Bij Zuidhoorn loopt de dijk Zuiderweg eerst een stukje naar het zuidoosten om vervolgens naar het westen af te buigen. Aansluitend komt de Maasdijk dat de laatste verbinding is tot aan de grote gaast.


Aan de overkant bij Enumatil begint de Westerdijk de insluiting van 'de Oud Riet'. Bij Den Horn gaan we via de dijk de Hoge Weg naar het noorden, gevolgd door de Oude Spanjaardsdijk, de Oude Dijk, Hamersterdijk met straatnamen als Jensemaweg, Frijtumerweg (door Frytum) en Balmahuisterweg (door Balmahuizen). Een haakse bocht naar het noordwesten brengt ons weer op een "Oude Dijk". Deze dijk gaat onder de naam Heerenburen door Pama, richting het huidige Kommerzijl, wat uiteraard toen nog niet bestond. We volgen de dijk -weer met een haakse hoek naar het noordoosten op de Hoge dijk. Parallel hieraan lopen de wegen Gaaikemaweg en Aalsumerweg. De Hoge dijk loopt vervolgens naar het oosten en komt door Lammerburen.


Hierna vervolgd de dijk richting Oldehove waarboven nu een kolk van een doorbraak terug te vinden is. Verder naar het oosten komen door Englum en Saaksum, waartussen een volgende kolk te vinden is.


Wanneer we bij Saaksum naar de overkant van het Reitdiep de dijk vervolgen, komen we uit op de Zuurdijk (dit een verbastering van Zuiderdijk) die in een rechte lijn naar het noordwesten gaat van Barnegaten, via Zuurdijk naar Midhallum. Van Midhallum is nu niet veel meer over. Er zijn nog twee boerderijen met de naam Midhalm te vinden op de zuidoostzijde van de afgegraven wierde, waar men aan het begin van de jaartelling met bewoning begonnen is. Hierna moeten we het hebben van verkavelingslijnen, omdat de dijk ten westen van de lijn Ulrum en Niekerk (2 km onder Ulrum) verdwenen is.


De Oude Zeedijk of Oude Provinciale dijk, die de noordkant van De Marne moet beschermen, kunnen we dan ook duidelijk herkennen. Direct ten westen van Vierhuizen, vervolgens langs Midhuizen, waar een aantal kolken door dijkdoorbraken zijn ontstaan. Typisch is na de inpoldering de nieuwe dijk met dezelfde problemen kreeg te kampen, want ook hier in de Westpolder zijn een aantal kolken te ontdekken. Niet voor niets dat de inbraak van de Lauwerszee op deze plek achter het gat van Ameland en Schiermonnikoog is ontstaan, al zijn de mondingen van de riviertjes hier natuurlijk ook debet aan. (Westerkwartier/Ligterink, p. 58-59; Beschrijving Groningen 1959, p. 12- + kaart 3 ; Wikipedia Midhalm).


 


Vorsten van Brunswijk


Hendrik de Vette (1060 - 10 april 1101) was ook één van de markgraven (een graadje hoger dan een graaf, ook wel markies en gelijk aan hertog), die na 1099 een claim op Friesland door de keizer Hendrik IV (Goslar, 11 november 1050 - Luik, 7 augustus 1106) gehonoreerd zag. Hendrik was een zoon van Otto van Northeim en erfde zijn gebieden van hem. Hij was Markgraaf van Brunswijk en behoorde tot de Brunonen, de 'vorsten van Brunswijk' die in de 11e eeuw tussen het Vlie en Lauwers graven waren van Stavoren, Oostergo, Westergo, Iselgo, Hunsingo en Fivelingo.


Zijn vader Otto, was een van de belangrijkste tegenstanders van keizer Hendrik. Ook Hendrik ging in zijn jonge jaren mee met deze lijn. Nadat zijn vader in 1086 was overleden aan de twee jaar eerder opgelopen beenbreuk, gekregen door het vallen van zijn paard, trok hij toch maar deze visie in en koos hij de kant van de keizer. Hij volgde zijn vader op in de gebieden Northeim en Eichsfeld als graaf en nog enkele andere gebieden in het midden van het huidige Duitsland.


Nadat de markgraaf -de bisschop Koenraad van Zwaben van Utrecht- van Friesland tussen Vlie en Lauwers (Stavoren, en Oostergo, Westergo) was vermoord, door mogelijk een bouwmeester, van wie de bisschop een geheime funderingsmethode had weten te ontfutselen en dit dus met de dood moest bekopen, werd Hendrik dus markgraaf van deze Friese gebieden.


Ook Hendrik werd misschien vermoord. Nadat hij vriendelijk in Staveren was ontvangen door ministerialen (onvrijen met belangrijke posten) uit Utrecht en andere belangrijke personen uit Staveren en Friesland, werd er aanslag op hem gepleegd. Hij wist samen met zijn vrouw per schip naar Deventer te ontsnappen. Bij Deventer werd hij echter ingehaald door de Friezen die hem overmeesterden, neerstaken en overboord kieperden. Hij verdronk hierdoor in de IJssel. Zijn vrouw Gertrudis ontkwam ternauwernood.


Maar het kan ook zijn dat hij bij een veldslag in Norden (in het huidige Ostfriesland) is omgekomen. Of een combinatie is ook mogelijk: een treffen tussen Hendrik en de ridders van de bisschop van Utrecht, geholpen door de Friezen, brachten een einde aan het leven van Hendrik.


Het was trouwens voor de Brunonen ondoenlijk om in de Friese gebieden stand te houden, naast de afstand van hun thuisgebied, in het midden van het huidige Duitsland, wat niet aansloot en dat ze noch bij de Friezen, noch bij de keizer vriendschap vonden.


Van de Brunonen weten verder, dat ze in het Friese gebied geld in omloop hebben gebracht. (Wikipedia Keizer Hendrik IV, Markgraaf, Otto I van Northeim, Hendrik van Northeim, Brunonen, Koenraad van Zwaben (bisschop), Ministeriaal; Algra/Ein, p. 41-42, Westerkwartier/Ligterink, p. 33).


 


 


Christendom


Het christelijke geloof had intussen in het Friesche landschap een goede voedingsbodem gevonden. Het had lang geduurd voordat ze om waren, maar toen het eenmaal zover was, ging het ook snel. De kloosters en kerken groeiden als paddenstoelen uit de grond. Het centrum van de wierden werden verkozen tot de plaats waar de kerk werd gebouwd.


Maar zoals met zoveel regels van buiten, daar hadden de Friezen niet zoveel mee op.


Toen paus Gregorius VII, geboren als Hildebrand van Sovana (Sovana, 1020/1025 - Salerno, 25 mei 1085), op 22 april 1073 werd gekozen als opvolger van paus Alexander II (1010/15 - Rome, 21 april 1073) en hij als paus bepaalde veranderingen ging doorvoeren, ontstond er een meningsverschil. De paus had onder ander het volgende verzonnen:


 


Celibaat voor priesters: er mochten geen getrouwde priesters meer zijn. Zij moesten zich concentreren op hun geestelijke taak.


Verbod op kopen van ambten door bisschoppen (het hogergenoemde simonie).


Alle bisschoppen werden verplicht om zich in Rome te melden alwaar ze het pallium, de ceremoniële sjaal, in ontvangst namen van de paus en niet van de keizer.


Verder bepaalde hij dat pausen van een hogere orde waren dan koningen en keizers, wat inhield dat zij deze lager geplaatsten ook moesten kunnen afzetten.


 


Het Friese volk bleef altijd op de hoede voor machtliefhebbers, die het op hun vrijheden gemunt hadden. En dus hadden ze ook in dit geval te kennen gegeven dat een priester bij hun moest kunnen trouwen. Ook waren de afdrachten en giften aan de kerk op vrijwillige basis (Kurowski, p. 183; Wikipedia Paus Gregorius VII).


 


Boerenrepubliekjes


Nadat de laatste graven uit Brunswijk vertrokken, verdreven waren en het bisschoppelijk bestuur te ver weg zat om daadwerkelijk zijn macht uit te oefenen ontstonden er in het overgebleven gebied van Frisia kleine gemeenschappen met zelfde belangen van boeren, de zogenaamde boeren republiekjes die onderling als los zand bij elkaar hoorden, maar hun eigen 'Friese vrijheid' beleefden en zoektocht naar rechtsnormen en orde. Misschien lagen de ontstane boerengenootschappen ga naar


Ontstaan boerengenootschap hieraan mede ten grondslag. De mensen bepaalden zelf wat al dan niet toelaatbaar was en zo ontstond langzamerhand een volksgeweten. Je kunt je zelfs afvragen, waar zou het anders vandaan moeten komen. Uitgangspunt was echter steeds, wanneer er strijdende partijen ontstonden, dat er een verzoening zou plaats vinden en dat de partijen naar elkaar de hand zouden uitsteken en aannemen.


Mocht verzoenen er absoluut niet inzitten, dan moesten de schriftelijke willekeuren, zoals reeds hierboven besproken, uitkomst bieden en een uitspraak doen.


Zoals we verderop deze Willekeuren in diverse paragrafen als Oudfriese Boeteregisters ga naar


Oudfriese Boeteregisters, Haet is riucht? ga naar


Haet is riucht?, Freeska Landriucht ga naar


Freeska Landriucht, Verhoging veteboeten ga naar


Verhoging_veteboeten en Fria hals ga naar


Fria hals nog verder zullen bespreken, kunnen hier wel alvast aangeven dat het lichaam en leven onaantastbaar waren in de ogen van de Friezen. Dus geen lijfstraffen. "Men bleef vasthouden aan de aloude Friese grondregel dat alle Vresen sullen oere veyde (veten) my gelde beteren, sunder stocken, sunder gheyselen, sunder bessem, sunder scheren (paragraaf 16 en 17 van de 17 keuren)". Al sinds de tijd van de Romeinen moest de boete uit geld bestaan, de boetegelden. Voor de hand ligt, dat het daarvoor afgedaan werd met goederen.


Ligterink beschrijft het als volgt: "geld was 'the weak spot' en alle straffen waren geldstraffen."


Het beeld van Amerikaanse toestand komt meteen bij me op, wanneer ik dit lees. Aangezien - zoals we later zullen zien - er velen naar wat later de V.S. is gaan heten, zijn geëmigreerd, is het eigenlijk niet vreemd dat de overbekende 'claimcultuur' daar wortel heeft geschoten, al is het naar 'onze normen' iets te ver doorgeschoten.


Waarin ook wij te ver zijn doorgeschoten en nu langzaamaan weer op terugkomen zijn de betalingen van het geld door schuldig bevondene. Deze dient namelijk twee boetes te betalen. Een aan de klagende partij, dit lijkt logisch, want deze heeft namelijk de schade geleden. En tevens moet er een geldbedrag to broeke de breuk aan de rechter betaald worden voordat degene weer volledige rechtsbescherming van de gemeenschap waarin hij leeft kan ontvangen. Het is ook logisch dat de rechter voor zijn diensten een vergoeding krijgt, al zou dit natuurlijk ook volgens een toerbeurt kunnen, wat ook meteen goed is voor de algemene en algehele kennisoverdracht en beheersing. Wij zijn daarin echter op het ander vlak te ver doorgeschoten. Immers, de geheven boetes gaan allemaal naar de staatskas, ten behoeve van ons allen. Algemene en algehele kennisoverdracht is er niet meer bij, want het is specialistenwerk geworden. Mede hierdoor is het dan ook niet meer mogelijk "de wet te kennen". Bij toerbeurt was de regelbrij waarschijnlijk uitgebleven.


Notitieboekje


Naar aanleiding van de ontdekking van deze oudste zichtbare kampvechters, is deze gebruikt als omslag voor een notitieboekje.


(zie verder: notitieboekjes)


kerk Westerwijtwerd


twee kampvechters Sinds kort zijn we hierop teruggekomen en wordt ook de geleden schaden meteen vergoed uit diezelfde staatskas en wordt dit verhaald op schuldig bevondene.


Dit gebeurt dan middels de procedure Voegen in het strafproces (i).


 


Kampvechters


Bijzondere keuren die eigenlijk thuishoren in de categorie van de godsgerichten kwamen voor in die van Humsterland. Ook die Langewold (uit 1250) had nog regels betreffende de gerechtelijke tweekamp, waarvan we in de kerken ga naar


Religie


Rooms-Katholiek van Den Andel, Westerwijtwerd en Woldendorp nog enkele fresco's van kunnen terugvinden. Uit de plaats van de kerken zou je dan ook kunnen concluderen dat dit niet beperkt was tot Humsterland en Langewold, aangezien Den Andel, Westerwijtwerd en Woldendorp niet in deze gebieden liggen.


In deze periode was er een soort gilde van kampvechters, waaruit de strijdende partijen iemand konden kiezen, die voor hun de tweekamp aanging, bijvoorbeeld als ze zelf niet (meer) in staat waren om zelf hun strijd te strijden of omdat ze vrouw of een geestelijke was. De uitslag was bindend voor beide partijen. Deze getrainde kampvechter kempe of kampvechters kempan gebruikten in hun strijd - zoals we kunnen zien op de foto - schild of beukelaar, zwaard of sax en speer of kletsie. Het Oudfriese woord 'kletsie' - in het Zweeds klyka en in het Fins-Zweeds klytjo - staat in de zestiende keur als zodanig beschreven, evenals 'sax' in de zeventiende: thet man anda londe nena cletsia ne droge, waarin wordt bepaald dat in vredestijd geen wapens gedragen mogen worden.


(Het zou me niet verbazen wanneer 'kempan' een voorganger van onze huidige term 'kemphaan' is. Hierover kan ik echter (nog) geen bevestiging vinden.) Bij de tweekamp droegen de kampvechters de schobbejak, een kledingstuk van over elkaar vallende stukken leer, als bescherming. Tegenwoordig zien we het woord 'schobbejak' stukken negatiever terugkomen, waaruit mogelijk blijkt dat deze ooit gewaardeerde functie verworden is middels vechtersbaasjes tot schurken/schooiers.


Kampvechter met lange kletsie.


Dit is geen historisch verantwoorde illustratie,


maar slechts één ter illustratie Tijdens het maken van de fotoachtergrond op de titelpagina, waarbij ik de "mannen" van de gouden munten heb gebruik, viel mij deze speer al op. Aangezien ik ze als een groep reizigers op weg naar een jaarlijkse landdag bij de Upstalsboom heb afgebeeld, kwam bij mij de gedachte op, dat dit vermoedelijk ook gebruikt werd als polsstok om de kreken, riviertjes en andere watertjes, die ze onderweg tegenkwamen, over te springen. Immers het Fierljeppen is in het huidige Friesland nog steeds een traditionele sport. Deze stok heeft niet voor niets een gaffel of driepoot aan de onderkant zitten. Ook tegenwoordig zijn deze houten stokken zo'n vier meter lang, net als de speer van de kampvechter. Verder wordt deze 'stok' tevens in de scheepvaart gebruikt, om het scheepje voort te duwen in deze waterrijke gebieden waar met platbodems werd gevaren, vanwege het ondiepe water, ook wel een schippersboom of vaarboom of kloet genoemd, waarbij opgemerkt dat kloet naast springstok tevens een wapen kan zijn. En dan zijn we volgens mij rond met deze multifunctionele stok.


Dit systeem van de tweekamp kwam in Langewolder echter bij de herziening van de keuren in 1282 tot een einde. De keuren van deze republiekjes bleven rechtsgeldig totdat het in 1601 overging in het Ommelander landrecht. Hieraan had men al sinds 1550 zitten sleutelen (Westerkwartier/Ligterink, p. 35-36; Vechtersbazen/van Bentum, p. 89-91; Krijgers/Mol, p. 110; Altfriesisches Wörterbuch/Richthofen, p. 874, 1001; Wikipedia Polsstok; INL kloet).


 


Kruistochten


Er waren ook Friezen die deelnamen aan de Kruistochten. Zo ook aan de eerste kruistocht onder leiding van Godfried van Bouillon, te weten: Liauckema, Galama, Herema, Botnia, Ockinga en Roorda.


Rond deze periode was de stad Groningen, gelegen in het midden van Drentherwolde en omliggende streken, dermate tot bloei gekomen dat de stad zich kon veroorloven om de houten staketsels te vervangen door een stenen muur met sterke torens omringd door een gracht. Dit kwam omstreeks 1110 gereed.


Helaas voor de Groningers, ze moesten het weer afbreken, want ze hadden geen toestemming gevraagd aan de prelaat, de graaf-bisschop Godebald. En deze was hierover gekrenkt in zijn landsheerlijke rechten. De Groningers waren hier niet blij mee en trokken, onder leiding van het machtige geslacht van de Gelkingen, op naar het slot Groenenberg aan de Hunse te Euvelgunne van de bisschops stedehouder en vernielde deze.


Godebold was niet blij met deze actie. Wel blij werd hij van de bevestiging van keizer Hendrik V van de rechten op de Utrechtse Sint Maartenskerk op Oostergoo en Westergoo. Alsof de Oostergooërs en Westergooërs zich hiervan ook maar iets aantrokken.


Keizer Lotharius deed deze schenking in 1132 geheel te niet. Hij schonk het gebied Oostergoo en Westergoo, toen aan zijn neef graaf Dirk VI Stamboomrelaties


Heren van Holland. Dit bleek voor deze Hollandse vorst echter een gevaarlijk geschenk. De Oostergooërs en Westergooërs trokken namelijk gezamenlijk op met de West-Friezen van Drechterland en ander koggen of koogen om in Holland huis te gaan houden, tegen Dirk VI en zijn broer Floris de Zwarte. (Witkamp III, p. 631)


De volgende keizer Koenraad III bracht Oostergoo en Westergoo in 1138 weer onder bij Utrecht. De giftbrieven bleven komen en door allerhande herverdelingen onder Groningse kerkbestuurders en Hollandse hulp kwam de volgende keizer Frederik I in 1165 tot de slotsom dat de Sepperothen (zonen van de gestorven burggraaf Lefferd van Bierum van Groningen) met steun van de Groningers zeggenschap kreeg over de stad Groningen en Hollandse graaf Floris III over Oostergoo en Westergoo. (Witkamp III, p. 632-633).


Wegens de Juliaanvloed (van 1164) hadden de Gooërs nu even iets anders hun hoofd.


Floris III Stamboomrelaties


Heren van Holland viel in zijn regeerperiode 1165-1190 (hij overleed aan een pestachtige ziekte) regelmatig West-Friesland aan. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Dirk VII Stamboomrelaties


Heren van Holland. Een andere zoon Willem wilde ook gebied. De West-Friezen kozen de zijde van Willem en lokten een strijd uit. Zijn schoonzuster wist echter de gemoederen tussen de broers te bedaren en ze tot een verzoening te brengen. Willem zou nu wel zeggenschap krijgen over de graafschappen Oostergoo en Westergoo en nam hiermee de titel graaf van Friesland aan. Willem bleek een gezien gast in Friesland. De waarschijnlijke reden hiervoor is de aanwezigheid van de benedenbuurman Hendrik de Crane, graaf van Kuinre, heerser over de landen van Kuinre en Blankenham, Urk, Ens, Emmeloord en ander intussen ondergelopen land. Hij viel vanuit het zuiden de Friezen aan. Graaf Dirk VII zijn dood op 4 november 1203 zorgde voor een twist in Holland tussen Willem en de dochter van Dirk VII, Ada. Willem werd door de Friezen geholpen zijn bezit te handhaven.


 


Door het condominiumverdrag tussen Holland en Utrecht in 1165, waarmee een (zend)graaf in opdracht van de keizer naar Friesland wordt gezonden, is hierbij ook gestationeerd in Friesland. Hiervoor mocht de graaf slechts eenmaal in de vier jaar Friesland visiteren. Deze gravenperiode wordt uit onvrede van de Friezen met de slag bij Warns in 1345 beëindigd (Algra/Ein, p. 27).


De graaf (van Holland) moest zijn eens-in-de-vier-jaar gerechtsreis naar Friesland beginnen in Franeker. Hier verleende de asega hem een vrede. De graaf beval zichzelf geen onrecht te plegen tijdens dit bezoek en alle aanwezigen bevestigden deze vrede onder ede. Vervolgens moest de graaf hen allemaal in hun leen bevestigen, zonder dat hij daarvoor leengeld of vergoeding voor ontving. In deze periode werden ook alle nog niet afgedane zaken in een fimelding afgehandeld, die nog niet in de voorafgaande bodding waren afgerond. De genoemde asega heeft kennis van de te volgen procedures en draagt daarbij zorg dat dit ook zo gebeurt. Tevens is hij is staat om in de verschillende zaken middels voorgaande, zeg maar jurisprudentie, de regels te interpreteren (Algra/Ein, p. 29-30).


> Aan deze beleningsvorm kunnen we ook aflezen, dat er 'bijzondere relatie' is tussen de Hollandse graaf en de Friese leenheren.


 


Süsel


De Friese handelaren die zich rond de Oostzee hun handelskoloniën hadden gesticht en daar met de andere internationale handelaren handeldreven, maar ook met de lokale bevolking, kregen het steeds zwaarder. Een voorbeeld hoe het er die tijd aan toe ging gaat over de Friezen van Süsel. Hiervoor grijpen we even terug naar het begin.


In de 7e eeuw -na de volksverhuizingen- hadden in de Oostzeegebieden ook verschuivingen plaatsgevonden. Zo werden gebieden van rond -wat nu de- Lübeckse Bocht heet, die door de Germaanse stammen waren verlaten, opgevuld door de West-Slaven, of beter gezegd de Wenden. Zij stichtten er talloze dorpen en steden, zoals wat later de hoofdstad zou gaan worden, Liubice of Leubice.


Liubice ligt aan de monding de Schwartau die hier in de Trave stroomt. (Tegenwoordig bestaat deze stad niet meer en staat er herinneringsteen met de naam 'Alt-Lübeck'.)


 


Gebied van de stam Abodriten of Obodriten en andere stammen rond het jaar 1000. Gebied van de stam Abodriten of Obodriten rond het jaar 1000


De hoogtijdagen begonnen onder de Slavenkoning Heinrich von Alt-Lübeck uit de Dynastie der Nakoniden. De stad bloeide en groeide. Na een Burg, een haven en twee voordorpen, ontstond er aan de overkant van de oever rondom een koopmanskerk een koopmansdorp. De houten kerk -bleek na archeologisch onderzoek- was 22 bij 15 meter. In dit koopmansdorp vertoefden vele Friezen, maar ook andere handelaren uit vele andere gebieden.


De volgende kerk die er gebouwd werd was van veldstenen gemaakt en was 20 bij 11 meter.


Met de vreemde buurstammen klikte het niet altijd even goed. Heinrich had was een keer de strijd aangegaan met de Ranen, die op een eilandengroep woonden, voor de kust, waar nu Stralsund ligt. Hij versloeg ze toen en kwam machtiger uit de strijd.


In 1123 probeerde Waldemar, een zoon van Heinrich, dit ook, maar hij verloor de strijd, zodat z'n vader een winterveldtocht organiseerde en over het ijs van de bevroren Oostzee de bewoners van Rügens een lesje kwam geven.


Heinrich liet het leven op 7 juni 1127, er zou sprake kunnen zijn van moord, en liet aan zijn vier zonen zijn rijk na. Hij had echter een jaar voor zijn dood, in 1126, wel een missionaris van de kerk, Vizelin genaamd, toestemming gegeven om in zijn rijk te mogen prediken.


Vizelin (rond 1090 geboren in Hameln en 12 december 1154 overleden in Neumünster) begon in 1126 met goede moed aan zijn klus, maar moest na de dood van Heinrich alweer stoppen wegens ruzie over de opvolging.


 


Siegesburg (stad en berg). Siegesburg (stad en berg)


Twee zonen Waldemar († 1123) en Mstivoj († 1127) waren al voor Heinrich gestorven. Maar de andere twee zonen Knut en Sventipolk deelden eerst het gebied op. Maar binnen een jaar werd de strijd tussen die twee in 1128 in Lütjenburg ten gunste van Sventipolk beslist en kreeg zo zijn vaders rijk in handen.


Op zijn reizen had Vizelin in 1134 het strategisch belang erkend van een 110 meter hoge gips- of kalkberg in wat na bebouwing Siegesburg is gaan heten en melde dit aan zijn sinds 1133 Rooms-Duitse keizer Lothar of Lotharius III (1075-1137). Die volgde de raad op van Vizelin en veroverde het gebied en plaatste er een burg, klooster en Augustiner-Chorherren-Kirche op, waarvandaan Vizelin drie jaren predikte.


Tussen 1138 en 1139 bleven de veroveringen doorgaan en zo kwamen de stammen Wagrier en Polaben onder Saksisch gezag te staan.


Ook de Ranen lieten, in de waarschijnlijk ontstane chaos en buitenkansjes, van zich horen door hoofdstad van het eens zo krachtige koning Heinrich von Alt-Lübeck, aan te vallen. Liubice werd in 1138, samen met de kerk volledig verwoest.


Die Hanse / Philippe Dollinger In het boek Die Hanse / Philippe Dollinger, hét Hanse-boek, volgens kenners, kunnen we op pagina 33 het volgende lezen: Nach archäologischen Grabungen, aus Berichten Adams von Bremen (um 1075) und, ein Jahrhundert später, Helmolds, ergibt sich, daß die slavischen Städte eigentlich befestigte Plätze waren, daß sie aber außer militärischen und religiösen Einrichtungen auch eine oder mehrere nichtbefestigte Kaufmannsniederlassungen besaßen, in denen zuweilen fremde Kaufleute, Friesen, Deutsche oder Skandinavier, lebten. Wir wissen wenig über die Plätze der Obotriten, wie z.B. Oldenburg, Demmin, Ratzeburg, es sei denn über ihre militärische Bedeutung; in Süsel aber lebte eine Kolonie von 400 Friesen, und in Alt Lübeck siedelte der Slavenfürst Heinrich am Anfang des 12. Jahrhunderts außerhalb der Mauer des befestigten Platzes (vom 11. Jahrhundert) eine Anzahl Kaufleute und ein Gruppe von Handwerkern an.


De hier genoemde Helmolds betreft de kroniekenschrijver en geestelijke Helmold von Bosau die van ongeveer 1120 in de omgeving van Goslar werd geboren en na 1177 in Bosau, Holstein overleed.


 


de dienstdoende pastoors chroniek van Sint Laurentius te Süsel


1148 Gerlaf, Vorkämpfer der Friesen gegen die Slaven.


 


In 1147 wordt het gebied tussen de Elbe, Trave en Oder belegerd - in wat is gaan heten de Wendenkruistocht. De Saksische, Deense en Poolse reeds bekeerde vorsten maken hierbij deel uit van de tweede Kruistocht, maar niet zoals gebruikelijk naar Jeruzalem, maar naar de heidense buurgebieden. Op 13 april 1147 werd dit erkend door de Paus als geldig.


Het ligt echter voor de hand dat niet alleen religieuze motieven hieraan ten grondslag lagen. Gebiedsuitbreiding en groter aanzien binnen het geheel waren waarschijnlijk een veel belangrijker reden om de oorlog te gaan voeren. Gebiedsuitbreiding was ook nodig om ruimte te bieden aan de steeds groter groeiende bevolking in deze periode. Ook werden soms bewust kolonisten uit andere gebieden van bijvoorbeeld de Noordzeekust (we bedoelen hiermee de Friezen) uitgenodigd om het gebied een economische impuls te geven door de handel op gang te helpen.


 


De foto met daarop de voorgangers van de Vicelinkerk in Süsel en het verhaal van Süsel geeft ons de richting aan, waar we de komst van de Friezen kunnen zoeken.


13:05 13:01 Sint Laurentius te Süsel


De naam Vicelinkerk komt van zijn stichter Vizelin/Vicelin, de Slavenmissionaris en zijn opvolgers in deze regio, in dit geval dus Gerlaf, maar de veldstenen-versie werd waarschijnlijk tussen 1160 und 1180 gebouwd. Na de verovering in 1138/39 van de Saksen werden deze veldstenen maar ook weer- of vestingkerken gebouwd ter verdediging. De Friezen zijn hier vervolgens zelf gekomen sinds 1142 (gevluchte Friezen en/of handelaren uit het sinds 1138 verwoeste Liubice?) of gekomen uit gebied van waar nu Zeeland ligt en toen ze daar ook onder druk kwam te staan en dus maar geëmigreerd naar dit gebied (er ligt namelijk in de achtertuin van Süsel een gehucht dat Middelburg heet, al kan dat natuurlijk ook een andere oorzaak hebben. Dat moeten we nog uitzoeken). De Friese boeren hebben dit natte gebied onder handen genomen en gekoloniseerd.


Een aantal vragen blijven nog staan. Zo weten we niet wie Gerlaf was. En zijn bij deze Friezen ook handelaren uit het sinds 1138 verwoeste Liubice? Of bestaat de groep van Süsel alleen maar uit gevluchte Friezen uit Liubice, en zijn ze met z'n allen de rivier opgevaren om uiteindelijk op deze plek Süsel te bouwen? Het was al veroverd door de Saksen.


p. 33-34 Fachbeitrag archäologische Kulturgüter literatuurverwijzingen naar:


Starigard / Oldenburg : Ein slawischer Herrschersitz des frühen Mittelalters in Ostholstein / M. Müller-Wille (Hrsg.). - Neumünster, 1991


Zur Geschichte von Starigard/Oldenburg / K.W. Struve. - p. 85 - 102


p. 95.


Das Hochmittelalter bis zur Schlacht von Bornhöved / W. Lammers. - Geschichte Schleswig-Holsteins 4, Teil 1. - Neumünster, 1981


p. 296, Abb. 96.; p. 300; 329 ff.; p. 339 Abb. 111.


Schleswig-Holstein im Frühen Mitelalter : Landschaft - Archäologie - Geschichte / Dirk Meier. - Heide, 2011


p. 214


Al blijkt uit het bord wel op te maken, dat er strijd is geleverd tegen de Slaven. Er stond aan de noordelijk kant van het meer dan ook sinds de zevende eeuw tot de twaalfde eeuw een schans of burg van de Slaven. Betekend dit dat deze burcht is vernietigd door de Saksen of daarna door de Friezen?


 


En aantal vragen kunnen intussen worden beantwoord. Onder andere uit het blad Archäologische Kulturgüter en ander geschriften blijkt dat Adolf II, graaf van Holstein in 1143 een oproep had gedaan aan de inwoners van Saksen, Westfalen, Friesland, Utrecht en Holland op zich in Wagrien / Waierland / Wagerland / Wageren te gaan vestigen. Dit ten behoeve van de ontginning en cultivering van dit gebied, maar ook om het christendom meer invloed te geven in deze contreien. Maar mogelijk werden ook de inwoners van Vlaanderen uitgenodigd.


Ze gingen allen op dit verzoek in en zo kwamen de Hollanders rond Eutin terecht en de Friezen tussen Süsel en Neustadt. De eerste Hollanders zouden uit Leiden komen, vanwege zogenaamd hun kennis op de waterhuishouding en zoals we intussen begrijpen, ga naar


Friese heerschappen van Holland waren dit ook gewoon Friezen met intussen een zich 'van Holland' noemende heer. Flemhude, iets ten westen van Kiel zou, zo blijkt uit de naam, de Vlamingen herbergen, maar ook iets ten noorden van Eutin zou een dorp Fleming gelegen hebben. Daarnaast zouden nog de zeer zuidelijk gelegen Flemsdorf en Flemmingen nog aanduidingen kunnen geven, maar dit lijkt in dit verhaal niet van toepassing.


Wanneer in Über die niederländsichen Colonien welche im nördlichen Teutschlande im zwölften Jahrhunderte gestiftet worden, weitere Nachforschungen mir gelegentlichen Bemerkungen zur gleichzeitigen Geschichte uit 1815 van August von Wersebe hoofdstuk 6 Von den Colonien in Wagrien doornemen, lezen we opmerkelijke zaken. Wagrien, op het kaartje hierboven Wagria genoemd, wordt ook wel als Wagerland / Wageren aangeduidt. Wageren en Walcheren hebben slechts een letter verschil, wanneer we de 'g' en 'ch' als hetzelfde zien. Dit geheel terzijde. De gedachte ontstaat wanneer we lezen in hoofdstuk 6 dat het land van de provincie Wagria, dat is de rechthoek Kiel met de snelweg 33 naar het zuiden tot bij Bad Oldesloe, naar het oosten langs het huidige Lübeck richting Oostzee, behoort aan degene die het heeft veroverd en niet aan de daar geplantte -in deze tijd te noemen- Friese kolonisten. Of zijn het de eerste nieuwe emigranten?


Leidraad is de Chronist Helmold. Hij was er immers bij, in de zin dat het verhaal zich afspeelde in zijn tijd.


Zoals al beschreven, wordt in 1134 de Siegesburg gebouwd op de grens met het Slavisch gebied.


De priester vluchtte met een schip naar Neumünster, toen Alt-Lübeck in 1138 met de grond gelijk gemaakt werd.


Uiteindelijk verbroederden de mensen in Holstein zich en vielen zonder aanvoering van de hertog de sterke burg van Plön en werd de bezetter uit Wagrien verdreven.


Adolf II erfde het veroverde gebied. Rond 1140 sticht hij op een nieuwe plek, de huidige Lübeck.


Door het verdrijven van de vijand was ook het land verwoest achtergebleven. Hierdoor was Adolf genoodzaakt om kolonisten te verleiden om het land weer op te bouwen. Hij stuurde boden naar Vlaanderen, Holland, Utrecht, Westfalen en Friesland met de boodschap, dat eenieder die gebrek had aan land zich met de familie naar hier te komen, waar vruchtbare gronden, een overvloed aan vis en vlees en groene weiden op hun te wachten stonden, dat ze in bezit mochten nemen.


 


Dat de nieuwe kolonisten zich slechts in Eutin en Süsel bleven bevinden, geeft aan dat het niet om grote aantal ging en dat er van uitbreiding nauwelijks sprake was.


Ondanks dat de Holsteiner het gebied veroverd hadden en Adolf ze aanmoedigde om gebied te gaan cultiveren, bleven ze toch voornamelijk in hun eigen woongebied wonen.


De Slaven cultiveerden dan ook de andere gebieden al gauw. Ook al bleven sommige gebieden nog langdurig woest.


De plaatsen Eutin en Süsel waren echter door Adolf niet zomaar gekozen. Andere gebieden, daar waar de Slaven zich weer vestigden, bestonden uit stevige bodem. Eutin en Süsel waren omgeven door Moor- en veengebieden. Algemeen bekend was dat de Friezen en Hollanders daar wel raad mee wisten in tegen stelling tot de Slaven en Holsteiners.


Nadat de Friezen en Hollanders zich hier gevestigd hadden mochten ze ook hun eigen wetten handhaven, de veengronden en drasland bewerken en kregen eeuwenlang de rechten van vrije burgers op vrije gronden. De feodale heren hadden het slim aangepakt om een rustige christelijk georiënteerde boerenbevolking als bufferzone te creëren op een toch al verloren gebied, wat mogelijk toch het nodige zou opbrengen in de toekomst.


de kolonisten van Süsel en Gerlach onder belegering van de Slaven


de kolonisten van Süsel en Gerlach onder belegering van de Slaven, 1144 (bron: Rijksmuseum)


Wilhelm Ernst Christian verwoordt de rede van Gerlach op de pagina's 434-435 van Deel 1 van Geschichte der Herzogthümer Schleswig und Hollstein als volgt:


"Was denket ihr zu thun? sprach er zu ihnen. Glaubt ihr euer Leben dadurch zu erkaufen, wenn ihr euch ergebet, oder meint ihr, daß die Barbaren Treue und Glauben halten? Ihr irrt, meine lieben Landsleute, und es ist ein thörigte Meinung. Wisset ihr denn nicht, daß unter allen Ankommlingen die Friesen von den Slaven am meisten verabscheuet werden? Warum wollt ihr denn euer Leben so hinwerfen, und eurem Untergange entgegen eilen? Ich beschöre euch bei gott, dem Urheber der Welt, dem es nicht schwer ist, auch wenige aus der Hand der Menge zu erretten, daß ihr eure Kräfte noch witer zu versuchen fortfahret, und mit den Feinden handgemein werdet.


So lange uns dieser Wall umbiebt, haben wir unsere Hände und unser Waffen in unserer Gewalt, und unser Leben bruhet auf unserer Hoffnung. Unbewaffnete haben nichts weiter als einen schmachvollen Tod vor sich.


So tauchet denn eure Schwerdter, welche die Feinde von euch freiwillig ausghändiget haben wollen, zuvor in ihr Eingeweide, und seid Rächer eures Bluts.


Laßt sie eure Kühnheit schmecken, und seinen unblutigen Sieg davon tragen.


Dies sagte er, und zeigte eine edle Seele, indem er sich mit noch einem an das Thor stellete, die feindlichen Hausen zurück trieb, und mit eigener Hand eine große Anzahl Slaven erlegte.


Nachedem er endlich ein Auge verlohren hatte, und im Unterleibe verwundet war, so stritte er dennoch mit gleicher Hiße fort."


En zo hielden de Priester en de weinige Friezen stand in de schans, tot er hulp kwam.


Verder geeft Helmold antwoord op de vraag of er van de aangevallen handelaren uit Liubice ook nog enige zijn gevlucht naar Süsel. Deze gebeurtenissen zijn chronologisch na elkaar gebeurd. Er heeft nog een aanval door de Slaven op het nieuwe Lübeck plaatsgevonden. Dit kwam als reactie van de gehouden 'kruistochten'. Dit staat dus los van de aanval op de oude Liubice, zodat deze vraag onbeantwoord blijft. Wel vertelt Helmold het verhaal over de aanval op Süsel. Echter van de 400 kolonisten waren er maar 100 aanwezig. De andere 300 waren naar hun thuisland gevaren om hun huisraad en andere bezittingen te halen. Deze dappere honderd Friezen kregen een dag lang een aanval van wel 3000 Slaven te verduren terwijl zij zich in klein fort bevonden. Ze waren dan ook uiteindelijk de wanhoop nabij en wilden zich overgeven. Maar toen hield de geestelijke, genaamd Gerlach zijn rede (zie kader). Zodoende hielden ze stand tot het bericht kwam, dat Adolf hulp zou komen bieden. De Slaven verlieten het gebied en namen hun gewonnen buit en gevangen mee.


(Fachbeitrag archäologische Kulturgüter, p. 34; Hampe/Zug, p. 31; Über die niederländsichen Colonien I, p. 305, 325; Digitales Historisches Ortsverzeichnis von Sachsen Flemmingen, Flemsdorf; Pye/Noordzee, p. 205-206; Wikipedia Helmold von Bosau; Predigers zu Bovenau im Herzogthum Holstein, Entwurf einer Kirchengeschichte des Herzogthums Holstein / Peter Christian Heinrich Scholtz p. 134-137; m.d.a. Otto Knottnerus).


Ook de stormvloed van 1134, die de omgeving van het huidige provincie Zeeland, veranderde in een archipel, zorgde voor veel mensen op drift. Ook deze Friezen konden hier dus terecht. Mogelijk namen ze ook enkele bekende namen mee (bijvoorbeeld Middelburg). Dit resulteerde in het bouwen van een flink aantal nieuwe Pfarrkirche, uiteraard onder meegekomen missionarissen.


 


Vervolgens werden de goederen op nog kleine bootjes of scheepjes verladen om te worden verscheept naar Gent en vooral Brugge.


Let op dat de kaart van Brugge zo'n -90 graden gedraaid is, met wat we tegenwoordig gewend zijn. Dus links op de kaart wijst naar het noorden. Bij Brugge aangekomen bij de Speyepoort (huidige Dampoort - richting Damme), wat rond deze tijd nog niet bestond kwam men aan in het begin van de stad. De omgeving van Burg, Markt en de Salvatorskerk.


Brugge rond 1127


Google-kaart met eigen intekening kaartje Luykx/Brugge, p. 17, 35 Om een herkenbaarder beeld van Brugge te schetsen rond deze tijd, hierbij een Google-kaart met een situatieschets van 1127 en 1298.


 


Brugge ontstond in de begintijd van de Frankische/Friese invloedsfeer in de geografisch ideale handelsgebied van de drie gouwen: de pagus Flandrensis (Vlaanderengouw), de pagus Rodanensis (Rodenburg- of Aardenburggouw) en de pagus Mempiscus (Mepsegouw). Ten noorden en oosten van het Zwin zaten de Friezen en ten zuiden en westen hadden de Franken het voor het zeggen. Het had in deze beginperiode ook een open verbinding met zee (zie de geulen van 't Zwin rond 700 hierboven). Dit verzandde echter ook, net als het in deze periode ook weer ging verzanden.


In de 10e en 11e ontwikkeld Brugge zich als een echte stad, dat afwijkend gedrag van het platteland gaat vertonen. De bewoners (kooplieden en welgestelde burgers) krijgen behoefte aan eigen instellingen en openbare lichamen, als in gilden en hanzen. De bevolking kiest gemeenschappelijk voor een bepaalde richting, zonder dat dit een juridisch erkenning heeft ontvangen.


In 1070 steunen zij Robrecht de Fries (ca. 1029/32 – Kasteel van Wijnendale, 13 oktober 1093), waarvan zij een gunstige politiek voor steden verwachten. Dit ten nadele van Richildis, de moeder van de wettelijke opvolger, Arnulf III, maar nog minderjarig, die een gunstig plattelandsbeleid voorstond.


Nu behoeft de naam van Robrecht enige uitleg.


t Keerske


foto: 7-5-2013


't Keerske


Robrecht de Fries, Graaf van Vlaanderen, sticht in 1080 een dubbelkapel toegewijd aan St. Pieter & St. Katharina.


Heropgebouwd na een brand in 1389. Architect Hendrik Pulinx verbouwt de kapel in 1723-1725 voor de kaarsgieters.


De stad Brugge restaureert in 1983-1987 naar ontwerp van architect Dugardyn.


Keersstraat 1, Brugge. [i]


In 1063 trouwde Robrecht met Geertrui, de weduwe van Floris I Stamboomrelaties


Heren van Holland. Geertrui vond in hem namelijk een sterke partner voor haar nu nog minderjarige zoon Dirk V naar Dirk V. Robrecht vestigde zich daarom in Holland, welke vanouds een deel was van Frisia, vandaar "de Fries" en deed afstand van zijn aanspraken op Vlaanderen ten gunste van Arnulf III de Ongelukkige, de zoon van zijn oudere broer Boudewijn VI. Wel erfde Robrecht na de dood van zijn vader het Land van Aalst, de Vier Ambachten en het graafschap Zeeland. Nog geen 7 jaar later had Robrecht echter Vlaanderen weer teruggewonnen door steun van de stedelingen.


Robrecht vestigde zich in Brugge. En hij komt zijn belofte na ten nadele van de heersende machten, de adel en geestelijken. De handel kon gaan floreren en ze kregen hun eigen schepenbank, waar ze de juridische en administratieve zaken afwikkelden. Deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat Brugge een economische macht werd en wenste dan ook meer autonomie.


Na de moord op Robrecht de Fries zijn kleinzoon Karel van Denemarken - later de Goede - (ca. 1080/86 – Brugge, 2 maart 1127), kwamen organisatorische zaken in een stroomversnelling. Het was al enige tijd gaande dat de kooplieden van voorname steden (al hadden ze hiervoor nog geen "officiële" erkenning van een graaf) gilden of hanzen voor gemeenschappelijk beveiliging tijdens hun groepsreizen oprichtten.


In deze periode waren alle poorters of stadbewoners kooplieden. Al zat er wel verschil tussen het economisch succes. Juridisch was er slechts één klasse, of men nu arm of rijk was.


Tot 1190 zwijgen de keuren ook over een klasse niveau. Daarna ontstaat er bij de kooplieden wel verschil. De rijken onderscheiden zich als 'majores' ten opzichte van de armere, de 'minores'.


 


 


 


 


 


 


 


---------------------------------------


 


Bijnamen


Ahora tenemos una idea de dónde podía soportar Holanda: moerasland, tierra o si Houtland o struikgewaslandschap necesario, sobresale ni en gecultiveerdheid. La zona fue habitada luz y provocó algunas concentraciones en lugares que ahora reconocemos con el nombre Vlaardingen, Delft, Holanda, Pijnacker y Rodenrijs han dado.


Cuando vemos que en los voornamen cada vez más se añade una indicación de una waarvandaan venida, no es de extrañar que esto sucedió a alguien que rondstruint en esta ciénaga pantanosa, con lo que empezar a hacer algo de él. Y así el término de Holanda es el mejor para la mano.


El primer emprendedor y él el perro "holandés" fue Floris (± 1085 / 1091-1121). También actúa como Floris II o Floris de Vette o Floris de Dikke (debido a su éxito en expandir el área e invadir).


Cuando sus antepasados Dan, Dirk (varios), Arnulfo, Floris y descendientes Floris (varios), Dirk (varios), Ada, William (varios), Ene un mapa para abrir, vemos que no vamos a salir juntos Mantenga sin excepción u otro tipo de manejo, muchas citas románticas.


 


 


Friese heren


Nadat Waldger y Dirk el 4 de agosto de 889 habían tenido el honor de Arnulf, quienes fueron a la batalla con su área. O el área de Waldger, Hamaland, que estaba ubicada alrededor del IJssel, todavía estaba en Frisia, Hardop está inundada. La respuesta fue aparentemente el veredicto de Meerssen fue a


Veredicto de Meerssen desde 870 ya conocido.


Tal vez 'Gouw'-know-how, pero naturalmente va a la gente que vive.


Dirk se mantuvo - como su padre - el apoyo rey Franco Occidental y anteriormente fue el 15 de junio, 922 recompensado con la iglesia van Egmond con terrenos asociados entre Suithardeshage (en Schoorl), Vartrop (Wieringen) y Kinnem (Terschelling). Además, Dirk recibida (Theodoricus) también zonas entre mismo Vartrop / Kinnem y Swithardeshaga en el sur. Él sostiene esto con un manto para las monjas, por lo que este complejo comienza a ser cerrado por St. Adelbertabdij.


> Resulta que hay dos nombres locales, que son muy similares entre sí: Suithardeshage y Swithardeshaga. Este último es genuinamente auténtico en latín, ya que ha escrito un libro cognitivo, no Fortrapa y Kinnem. El Anuario de Leidsch incluso explica cómo llegamos a estos lugares actuales, por lo que podemos ubicarlos. Suitherthe es una tercera forma en que podemos venir.


 


Cómo encaja con este Dirk permanece inconfundiblemente en la literatura. Puede ser una colección de Dirks diferentes, pero también puede llevar a Dirk con una mujer joven. Tal vez aún mira a una generación, pero eso no es absolutamente necesario. Henstra pone esto en su nota en p. 82.


La situación con Dirk II del árbol genealógico es duradera. Debido a su matrimonio, cría a la familia en Vlaanderen. En 985 que recibe de la entonces 5 años (!) Rey Otto III, por lo que en realidad el keizerinnen actuación Theophanu y Adelheid de Borgoña, leengoederen y derechos de propiedad. Esto viene a las áreas entre los ríos Lier y IJssel (Liora et Hisla), la propiedad en el pueblo Zonnemeren (Sunnimeri), entre los ríos Middenleek (medemalachi) en Medemblik y la Kennemerpalen (Chinnelosara-gemerchi = a grensstroom entre Kennemerland y Texel ) incluso todos en el estado de Texel. Todo esto lo recibe, incluido el huslotha, el préstamo hipotecario o un hechizo, un tributo frisón que tiene una cantidad simbólica. Entonces, de las ranas, él es el dueño de las áreas y luego puede hacerlo y hacerle saber lo que quiere. ¡Comienza! con el condados Masalant (Masaland), Kennemerland (horas) y Texel (Texla), siempre que el erkenningsgelden pero para el emperador.


 


 


El verdadero seguidor de estas áreas, Arnulfo de Gent, cree que el monarca Egmond está a cargo de las obras de recuperación y adquisición de tierras que Bergan y Overschie han dejado. Más tarde Bergan es rebautizada como la madre de Arnulf, Hillegersberg, una montaña natural. El pato es un suplemento pleistoceno y ya ha sido un abogado habitual en la época romana, pero no durante la época romana.


Esta adquisición de tierra, por lo tanto, tendrá ubicaciones alrededor de los diagramas de Schie y Rotte.


Otros aterrizajes intentaban mantenerse al ritmo de los frisones, que no intervinieron. Durante esta batalla, Arnulf tuvo que ser asesinado con su muerte el 18 de septiembre de 993. A menos que se mantuviera fuera de lugar, esta batalla había sido pavimentada. Algunas personas dicen que este lugar estaba entre Spike y Fly, que era alto de Winkel. La tormenta tormentosa de la recesión fue arrancada de estos torrentes sobre el lugar donde el canal Noordhollandsch se encuentra al norte de Alkmaar, en el oeste de Frisia occidental. West Frisia ha estado muerta desde que esta batalla fue entre Vlie y Zwin. Miles de personas piensan que otros dicen que los peligros se observaron en el amarradero del Old Ridge, cuando ni siquiera estaba al noreste del gemido actual en Katwijk.


También existe la motivación para esta lucha no sin fin, aunque el resultado es que al mismo tiempo. Además de "regeneración" del área existente, sino que también puede ir a "sólo" la resistencia de los residentes (es decir, los frisones) en contra de alguien (Holanda), que la autoridad quiere ejercer sobre ellos con la disposición de su organización y su representación.


Esta lucha puede ser un brote contra el intento de cuatro años de Arnulf de controlar a la gente, pero también puede ser que su familia haya sido frustrante para trabajar más tiempo que los otros residentes en el área cuando Masaland ligt.


En el peor de los casos, se informa que los residentes se sienten abrumados por sorpresas excesivas, incluida una de las posibles cosas en esta área. Dijkstra doet o.a. En la Figura 7.3, algunas sugerencias: Pequeñas dunas en Dover, Gran Achterweg cuando Prinsenbos un monstruo y Harago en Vlaardingen, que podemos colocar en la iglesia del pueblo de Kethel.


 Kethel, 14 de mayo de 2015


Harago, con posible bote


La iglesia del pueblo en el montículo de Kethel desde la cual se han agregado las puertas alrededor de 1300 a la iglesia.


(Mogelijke dingplaats, Harago.)


foto 14 de mayo de 2015


Harago (Kethel) estaría en un "santuario" precristiano. Además, las diversas designaciones 'Harga' como Hargalaan hicieron la sugerencia aquí todavía.


De las dos primeras sugerencias, nada se pierde.


Cuando se encontró con Arnulf entre la población y los hombres, Arnulf dejó el basurero. Fue enterrado en la Abadía de Egmond. Su esposa Lutgardis se hizo cargo del clima y fue acusado por el rey sajón Otón III porque probablemente tenían las lápidas.


 


ser autosuficiente Hizo un uso agradecido de las conexiones de su madre. La ayuda de su guerrero Heinrich II, el reino de Alemania, fue reclutado para oponerse al frisón. Después de los gemoederen aparentemente fueron arrendados en silencio Dirk tierras salvajes a los residentes de la zona, los romanos, en contra de un ligero alquiler Copenhaver por lo que podría explotar estas tierras y una cultura podría traer.


Probablemente, este era un tackleador de Dirk III. La situación política cambió a fines del decenio. Heinrich II intentó obtener más dinero de la nobleza y usar los arbustos. Las parcelas plagadas son vistas por los arbustos de Utrecht como sus paisajes. Así comenzó lo que una nueva tensión entre Dirk III, apoyado por sus Frisios, contra el obispo de Utrecht y Heinrich II.


El área donde los colonos Friese fueron a la silueta de la casa adosada Meriwido, el Merwedewoud. En general se acepta que esta es la zona sur de la Nieuwe Maas (que fluye a través de Rotterdam) y al oeste de la presente Norte. Esto es parte de Riederwaard. Con una pequeña fuerza defendió a los colonos Friese.


Vlaardingen


 Vlaardingen, 23 de agosto de 2013


Oude Haven Vlaardingen, 23 de agosto de 2013


Dirk III Vlaardingen, 23 de agosto de 2013


Gran iglesia El Oude Haven. A la altura de las primeras cápsulas, el Flatbed Fliering tenía una conexión con el (anteriormente llamado) Maas.


Dirk III


La gran iglesia Antes de este lugar, tal vez la fuerza o la carga de Jan III.


Imágenes 23 de agosto de 2013


Esto probablemente ir al castillo que Dirk construido en Vlaardingen, aunque esto también en el núcleo de las actuales Maassluis ubicados puede tener. En Vlaardingen haría castillo cerca estaba donde ahora se encuentra la Gran Iglesia, el getijdekreek la Flarding que ahora viejo puerto de Vlaardingen es.


El Flarding o Vlaarding fue un getijdekreek que iba desde Kethel por el Vlaardingerambacht y la altura de la Dayer y el castillo con la corriente Maas estaba conectado. Además, todavía habría allí (Alpertus Metz / Alpertus Mettensis) que Dirk III en el año 1015 se construyó un castillo en el lugar donde se encuentra ahora Dordrecht y así, por tanto, el fundador de Dordrecht sería. Esto no fue significado (no como Maassluis) Vlaardingen.


Alpertus sugiere que la fuerza sigue siendo recta. Realmente no importa si ya se ha construido antes de un fuerte. La familia está aquí, después de todo, ha estado presente desde el 985, por lo que también se encargó por su padre o su abuelo Dirk Arnulfo II puede ser construido.


Dirk III fue - tanto como los hombres que habían creado estas instalaciones - el castillo también comprometida con el cobro de peajes. Él tenía un hito muy importante bajo control. Alpertus luego lo traicionó a él y a sus hombres como predones, rovers. Algra estados (y por tanto da su propia tijdsgeest a) que en la Edad Media era difícil determinar qué número legal o onrechtvaardig era. Las fronteras de los erizos eran bastante asombrosas.


Luego vino de todo tipo de quejas. Las mentes de los hombres habían estado comiendo porque pensaban que estaban en su caza y vigilancia. Y los mercaderes de Tiel ver por encima de los comerciantes Tielse, tampoco fueron contentos con esta detención kostenverhogende en el handelsroute a Inglaterra.


El destinatario de estas quejas, por su parte emperador (1014-1024) Heinrich II del Sacro Imperio Romano escuchó el argumento interesante de los comerciantes en: "Si él no intervino y protegido contra esta injusticia, entonces no podrían ir a Inglaterra para allá comercio al flotador y el Inglés no podía evengoed a Tiel llegado a actuar. Esto también podría ser no más impuestos se percibirá en Tiel, así que no hay más impuestos tendría al, como debe ser ".


El jachtrechten violado fueron los de mayor peso, mientras que el hofdagen '(y' familiedagen ') en Nijmegen, 1018. Pascua Parece que Dirk le gustaría señor (y sobrino del emperador) decide presente han sido, en parte para defenderse y para esconder los planes. El contrato a Godofredo de Lorena más baja ha sido y sigue siendo con las tropas de los principados vecinos al Merwedewoud ir y purificar los intrusos.


(Fuente: Nieuwenhuijsen / Vlaardingen, p 32-50; Van Bentum / Guerra, p 8-17; Nieuwenhuijsen / Flaridingun, p 167, 169, 174 (Fig 43), 176 (Zwijndrecht), 204; Algra / Dispereert... ., p 63, 65-66; Gordon / Rin, p 85;. Henstra / Shires, p 66-67, 81-84;. Gumbert-Hepp / Egmond, p 412;.. Dijkstra / Rijnstreek, p 298-300 , 303, 375; Sobre Rotta y el castillo medieval de Rotterdam / Engelfriet; el viejo puerto / HVV (AA-62541/001); Sr. / Dordrecht I, pp 15-18;.. Van Rij / Eventos, p 77; Wikipedia Batalla Vlaardingen (1018), Dirk I (Count), Dirk III de Holanda Dirk IV, viejo del Rin (Helvoirt-Norte); Ouderijn (Helvoirt-Norte); Wells (isla); Riederwaard


Godofredo de la Baja Lorena (965-1023) navegó con varios barcos hacia Vlaardingen y sus alrededores para llevar a cabo su misión, eliminando a los colonos frisios de las áreas de turba. Esto llevó a una batalla el 29 de julio de 1018, cuando Godfried finalmente fue capturado por Dirk III y perdió así la batalla.


La mayor causa de esta pérdida, según Alpertus, serían los numerosos canales, lo que dificultaría el manejo de las tropas de los distintos obispos. Sin embargo, hay algo de discusión sobre estos canales. La pregunta es si se trata de diques. Van Bentum explica esto, sin embargo, de una manera explicativa. Alpertus conoce bien el latín y conoce la diferencia entre fossae = 'canales', vallum = 'orilla de tierra excavada' y agger= 'madre de tierra abastecida', según otras escrituras de su mano, entonces esta confusión no está justificada. Además, sabemos cómo se extraen las áreas de turba.


La historia Alpertus deja en claro que las tropas llegaron con inundaciones en Vlaardingen y por lo tanto tuvieron que remar contra la corriente. Posiblemente ya estaban cansados antes de que la pelea comenzara ese día, cuando dejaban a Tiel por la noche o temprano en la mañana. Los canales fueron un obstáculo porque los hombres con una pesada cota de malla no podían nadar. Así que tuvieron que caminar, caminar, caminar y caminar, por lo que ya habían sido derrotados antes de una pelea. Después de que se dio un comando para retirarse (o vuelo, eso realmente no importa), el pánico aumentó, causando ajetreo y los hombres se atascaron. También a la llegada a los barcos, que ahora están en el medio del río (supongo que debido al reflujo de los gerentes con la marea cambiante mantenida en el agua, pero esto no se menciona), por lo largo viaje tuvo que ser superado por el barro. El fuertemente armados (con cota de malla pesada, [WP suplemento]) bolsas de los hombres de bien en el barro. Los hombres con una protección más ligero aún llegan los barcos, pero dejaron las naves en la subida zozobra. Frisones terminar una brisa para descansar. Por lo general, tienen una armadura de cuero, como sabemos por las ilustraciones de los combatientes de los campamentos y, por lo tanto, son mucho más ligeras y más flexibles en sus acciones.


 Vlaardingen en la película del siglo XI de Ton Werkman en la Oficina Arqueológica de Vlaardings


Vlaardingen en el siglo XI [película]


ilustra esta batalla muy bien y brinda la información básica necesaria.


Aquí vemos el arroyo de marea el Flarding (Puerto Viejo) con la fuerza de madera detrás y detrás de él la iglesia de madera (en el lugar donde ahora se encuentra Grote Kerk).


> Es claro para mí aquí por primera vez que en este tipo de historias históricas a menudo se usan palabras incorrectas para manejar armas. Aquí también, el uso de armas pesadas se usa en el sentido de tener muchas armas pesadas a la mano, mientras que en realidad significa que los hombres están encapsulados en muchos kilos de armadura y armadura dentro y alrededor de sus cuerpos. Qué armas todavía tienen con ellos no es realmente interesante cuando te hundes en la grasa. Después de todo, estas armas se pueden lanzar en cualquier momento. Apenas o pueden salir de un arnés y muchos se ahogan.


Entre las muchas víctimas se encontrarían tres tumbas: John, Godfried y Godizo, el Conde de Teisterbant. Además, casi ningún caballero de las diócesis de Utrecht, Kamerijk y Lieja habría permanecido vivo.


Un mapa geográfico (figura 75) en el libro Ad Flaridingun ofrece una buena descripción del paisaje alrededor de Vlaardingen en el siglo XI. El artículo The Battle of Vlaardingen muestra una imagen similar (Fig. 3) , pero luego un poco más extensa con las distintas ubicaciones de las acciones.


(Ambas cartas son también de T. de Ridder y E. van der Linden)


Dirk está peleando en su castillo y ayuda al arrinconado Godfrey saliendo con sus hombres y salvándolo al tomarlo prisionero. Como resultado, Dirk estaba en una buena posición de negociación y, a menudo, esto a menudo daba como resultado las finanzas necesarias para el rescate o la indemnización en su entorno.


Dado el gran número de muertes, esto puede no ser posible. Godfried tendrá que explicarle al emperador la necesidad de salvar a Dirk, a sus hombres y a los frisios, los obvios viajes de demolición. Posiblemente esta es también una razón por la que en un acuerdo después de la Batalla de Vlaardingen, poco después, la posesión de la iglesia fue dada al obispo de Utrecht, Adalbold.


(fuente: Nieuwenhuijsen / Vlaardingen, pp. 32-50); Nieuwenhuijsen / Flaridingun, p. 238; Van Bentum / War, p. 8-17 ; Dijkstra / Rijnstreek, p. 286; Frijhoff / Dordrecht I, p. 16; Wikipedia Godfried el sin hijos )


 


 Escultura de Dirk IV Jan Haas, 1979 Dirk IV [imagen]


1975 - Jan Haas - Bronsplastiek: Dirk IV de Holanda encargado por Mees & Hope, Varkenmarkt Dordrecht.


Sobre la adecuación de la piedra está escrito lo siguiente:


Dirk IV, conde de Holanda


Muerto en Dordrecht en 1049


Presentado por el Banco Mees y esperanza en 29-10-1979


Este debe, por supuesto:


Dirk [IV], viene Fresonum / (recuento de Frisia)


Matado a Thuredrech (Dordrecht) 13-01-1049


foto 10-09-2006


Batalla de Nederhemert 1061


Después de esto se mantuvo casi en silencio en el área. Dirk III amplió aún más su área a expensas de los terrenos de caza del obispo de Utrecht.


Después de su muerte, Dirk III también fue enterrado en la Abadía de Egmond.


 Los ríos alrededor de Dordrecht y Zwijndrechtse Waard alrededor de 1131 Thuredrech


Thuredrech es - posiblemente excavado a mano - agua entre el Dubbel y el Merwede. La boca de Thuredrech en el Merwede será el posterior 'Oude Haven', el Wijnhaven de Dordrecht. Dordrecht derivará su nombre del Thuredrech.


Entre esto y el futuro Dordrecht Zwijndrechtse Waard - conocido en este período Suindrecht - es el vado durante la marea baja, donde Zwijndrecht debe su nombre. En todo tipo de recursos de Internet (revise la fecha de julio de 2015) por los ríos Zwijndrechtse Waard rodearon el Pelster o Pelser (la desembocadura del Norte se ha mencionado en 1837), el Norte, el Oude Maas y Waaltje. En este período, el norte de Noort y el Pelster corren paralelos entre sí con una isla en el medio. Ambos son parte de Merwede, ya que el río se llama río arriba y río abajo. El Waaltje todavía se llama Waal.


( Registro de encuestasque pertenece al mapa del Alto Rin, De Waal, De Merwe, De Oude y parte de los ríos Nieuwe-Maas, de Lobith a Brielle. - [La Haya: Schinkel, ca.1837], p. 35; Wikipedia Zwijndrecht (Países Bajos) ;


Museo "El Tribunal de los Países Bajos" ;


Archivo regional - Zwijndrechtschen Waard


picture: 21-07-2015)


Fue sucedido por su hijo Dirk IV, quien continuó con sus áreas de expansión al sureste. El obispo de Utrecht, Bernold, no pudo permitirlo y solicitó al emperador Enrique III que interviniera. Esto hizo que Dirk regresara nuevamente, porque perdió muchas áreas. Su muerte en 1049 asegura que Dordrecht es mencionado por primera vez por escrito: Dirk es asesinado por sus enemigos en Dordrecht apud Thuredrech . Por lo tanto, es probable que la corriente sea tan caliente. No está claro si habrá unos pocos asentamientos alrededor de este tiempo que puedan llevar este nombre. Esto es cierto para Zwijndrechtse waard.


 


 El castillo en Leiden El castillo en Leiden              El castillo en Leiden


De acuerdo con el panel de información, este castillo es más antiguo que la ciudad misma. El castillo en sí data de alrededor de 1150 y aparentemente no estaba allí en el momento de la moneda. En este lugar, de acuerdo con la historia que aparece aquí, habrá un gran trabajo de defensa desde el siglo IV.


(imágenes: 1-11-2015)


Su hermano Floris (yo) se hizo cargo de la tienda de la familia, porque Dirk no tenía descendencia. De esa manera, también consiguió el castillo en Leiden. Una indicación afirmativa de este hecho podría encontrarse en un descubrimiento ruso de monedas, en el que se sentaron dos monedas acuñadas en Leiden (Denarius / denarii). La primera moneda de plata se encontró en algún lugar de Rusia (entonces Unión Soviética) en 1934 en el llamado tesoro de Wigmjaz. Treinta años después, en 1960, se encontró otra moneda, ahora en Kolgolema. Esto puede ser fechado entre 1049 y 1061 y tienen la inscripción "+ Leith ~ ERIC BVRCH" en una moneda, y "+ LEI ~ Theri BVRCH" por el otro con el otro lado "~ + FLOR.ENTIVZ". Así se menciona en la literatura como Florentiuz y Leithericburgh o Leitheriburcho leith eriburch . Ahora podemos localizar Kolgolema en el oblast de Leningrado, Rusia. Es de suponer que Wigmjaz también se encuentra en esta área, pero todavía no he podido encontrar ninguna confirmación de esto.


Las monedas habrán pesado aproximadamente 0.6 gramos, ya que Floris fue la primera en comenzar medallas de plata en esta área y las monedas en este período tuvieron este peso.


 Detalle del mapa más grande Pueblo de Kolgolemo en el mapa en 1863 en el río Pasha Kolgolemo


en el río Pasha. Esto lleva a Svir, que luego termina en Ladagomeer. Este lago corre por el río Neva hasta San Petersburgo y el mar Báltico. Kolgolemo es, por lo tanto, un lugar lógico para encontrar esa moneda, ya que se encuentra dos estuarios fluviales más allá de la ruta de comercio internacional ir a las rutas comerciales internacionalesa Novgorod y más allá.


 


Todavía no he podido encontrar una imagen de esta moneda u otra confirmación de lo anterior. Sin embargo, en la revista Detector, Jan Post dibuja la moneda de una imagen que dice tener, indicando que no es del todo legible en la imagen. Escribe / escribe 'Florenzius' en lugar de 'Florentiuz'.


Floris también se llevó bien con otros gobernantes y nuevamente por las mismas actividades. Él, también, nuevamente buscó la expansión en el área del río. Dos veces en 1061 fue atacado por los otros en esta área. Logró ganar el primer ataque por ingenio táctico, mientras que también era una minoría. Se coloca alrededor Oudheusden numerosas trampas, haciendo que parte de los oponentes había sido eliminado antes de la pelea, por lo que el resto se confundió, por lo que se limita a informar que podría ser. El 28 de junio de 1061, hubo otra batalla, ahora al final del norte en Nederhemert. Esta batalla también fue ganada. Sin embargo, cuando él, junto con sus luchadores frisios, buscaron enfriamiento bajo los árboles a lo largo del Meuse, fueron abrumados por el sueño y luego vencidos y asesinados por los hombres del campamento de Herman van Cuijk. Floris también fue enterrado en la Abadía de Egmond.


A pesar de esto señores de Frisia al igual que en otras regiones fueron evolucionando hacia reinos y ducados, y la familia de nuevo antes del día fueron para los términos de Frisia, a menos que los vemos como una sucesión de otros reinos de Frisia que Radbod reconocemos como se conoce en esta familia algunos a través de la línea femenina todavía se relaciona, lo hicieron, sin embargo, también en sus potencias extranjeras propio camino fuera de la puerta, a pesar de que también se relacionan entre sí, como ducados y reinos de hecho todos creados, ya que con el matrimonio que aumenta las posibilidades de expansión de. (Fuente: Nieuwenhuijsen / Flaridingun, p 206, 224-225; Van Kaam / Mercados, p 39; Cordfunke / condesas, p 31, 47; Dommerholt / ... Trix ., P 63; Mensaje / Grütering , p 8 ;. Fire / Power, página 18; Fannee /Leiden ; Wikipedia Floris I de Holanda ) Dirk V. Después de la matanza de Floris que se casó con su viuda Geertuida con Roberto I de Flandes, luego a sí mismo antes de Frisia del nombramiento para que pudiera actuar como regente de su hijo Dirk V. fallidos plan, para el obispo de Utrecht, Willem van Gelre vio su oportunidad y tomó las áreas Floris y sus predecesores habían sido mordisco de los obispos de Utrecht de nuevo, por lo que Robert sólo pudo Vlaardingen y Masaland. Sin embargo, el futuro demostrará que los esfuerzos de Robert y crear un espacio para su hijastro y nietos, proporcionarían el impulso para un fondo sólido de este género en la parte inferior.


 


Dirk V


Después de la moordpartij en Floris me casé con su viuda Geertuida con Roberto I de Flandes, luego a sí mismo antes de la Frisia a Robert el nombramiento de Frisia, por lo que podría actuar como regente de su hijo Dirk V. Este plan fracasó, porque el obispo de Utrecht, Willem van Egmond vio su oportunidad y tomó las áreas Floris y sus predecesores tenido afgesnoept de los obispos de Utrecht de nuevo, por lo que sólo con Robert Vlaardingen y Masaland podría manejar. En el futuro, sin embargo, va a demostrar que el despliegue de Robert y creación de espacio para su stiefzoon y nietos, darían el impulso para un fondo sólido de este género en este suelo.


Zover no era realmente eso. 1070 realizado en el signo de la lucha con William van Gelre y Godfrey III de Lower Lotharingen. Después de que Willems fuera asesinado en 1076, regresaron. El emperador dio al área el control genuino de Godfrey III de Lower Lotharingen, Godfried con Bult o Bulldog. Por lo tanto, Dirk y su padrastro Robrecht ordenaron la misión de destruir a este padrino. Esto fue realizado el 26 de febrero de 1076 en Vlaardingen por él durante un baño en la boca con hinchazón o bazo, donde fue llevado a Utrecht. Siete días después, escuchó sus genitales.


El sucesor de Guillermo de Egmond, Conrado de Suabia (Bishop) consiguió después de su toma de control diferentes grondgebieden perdió con el dúo Dirk y Robert. Koenraad mismo fue tomado en consideración. Mogelijk provenía de las especialidades fraternales que Dirk, el "propio", ofreció alquilar a Koenraad.


. (Fuente:.. Henstra / Shires, p 112-113; De Maesschalck / Graven, p 87; Nieuwenhuijsen / Godfrey, p 55; Wikipedia Roberto I, conde de Flandes; Willem van Egmond (Bishop); Conrado de Suabia (obispo); Godfrey III de Lotharingen)


 


Floris II


A través de un tipo diferente de la política a los negocios, su padre Dirk apoyado De hecho, durante la investidura entre el emperador romano y el Papa de Roma, el Papa, que llegó a ver la estabilidad. Un seguimiento de Floris aparentemente también incluía la ventaja de esta elección, porque las áreas circundantes y los llamados puntos de batalla en los arbustos de Utrecht yacían. Incluso después de que renunció, el resto regresó. Y después de reconocer a Burchard de Utrecht como beneficiario en 1101, cuando fue llamado en nombre de Holanda, se convirtió en residente de Holanda. También, se levantó de acuerdo Henstra posible en este período una especie de separación entre los frisones de Holanda y los frisones en West-Friesland, Westflinge, y por lo tanto no podría surgir un cultuurverschil.


Cuando pedimos una causa, podemos pensar en el vínculo continuo de los hombres de Frisia con la muerte de Friese. Door reconoce la vista de este ejemplo en el caso de la galleta de Utrecht y las ganancias 'fáciles' que han podido comprar, pueden encontrar diferentes diferenciaciones. Immers, el friso occidental retocado aún se oponen a este modelo (como también vimos en Frisia oriental). (Bronce: Henstra / Graafschappen, p 112-113; Wikipedia Investituurstrijd, Floris II van Holland)


 


Floris II


A través de un tipo diferente de la política a los negocios, su padre Dirk apoyado De hecho, durante la investidura entre el emperador romano y el Papa de Roma, el Papa, que llegó a ver la estabilidad. Un seguimiento de Floris aparentemente también incluía la ventaja de esta elección, porque las áreas circundantes y los llamados puntos de batalla en los arbustos de Utrecht yacían. Incluso después de que renunció, el resto regresó. Y después de reconocer a Burchard de Utrecht como beneficiario en 1101, cuando fue llamado en nombre de Holanda, se convirtió en residente de Holanda. También, se levantó de acuerdo Henstra posible en este período una especie de separación entre los frisones de Holanda y los frisones en West-Friesland, Westflinge, y por lo tanto no podría surgir un cultuurverschil.


Cuando pedimos una causa, podemos pensar en el vínculo continuo de los hombres de Frisia con la muerte de Friese. Door reconoce la vista de este ejemplo en el caso de la galleta de Utrecht y las ganancias 'fáciles' que han podido comprar, pueden encontrar diferentes diferenciaciones. Immers, el friso occidental retocado aún se oponen a este modelo (como también vimos en Frisia oriental). (Bronce: Henstra / Graafschappen, p 112-113; Wikipedia Investituurstrijd, Floris II van Holland)


 


 


Dispositivo de sobrecarga


Alrededor del milenio que se extiende, la tierra es más frecuentemente penetrada por el agua. Costura desvanecida, pero también desde el suelo con agua del cielo, puede jugar muchas rocas en una montaña rusa. Él es menos propenso a regar. También la vemos y no puede hacer pequeño diques, que el agua de los pantanos de turba tiene que parar y probablemente debería dar lugar a un goteo. Estas son las viejas vetas, que a menudo pesan en tarjetas viejas, que claramente no se hacen en el agua del mar. La vivienda sigue siendo el área habitable suficientemente seca para vivir y para adquirir un cultivo. Pero a partir de ahora, el agua es más vibrante, debido a un reflejo creciente. Y entonces también tendrá que comenzar a maquillarse haciendo diques. Ligterink nota que esto solo es posible cuando es un iniciador interino para lograr esto. Las asignaciones deben darse y la falta de voluntad, en una palabra: el dijkrecht debe ser manejado. Veremos este trabajo, pero esta consideración de Ligterink cumple con una prueba de tiempo, donde obtenemos una larga duración.


1200


Lauwerzee - Humsterland - Tarde.


Fuente: paisajes de los Países Bajos del Norte, pero el poder y para que la pelota está en los monasterios, las iglesias y las grandes ciudades. En primer lugar, los conventos, que debido a los muchos 'regalos', por lo que la cantidad de tierra que tenían esto había hecho para defender contra el agua. También tenían suficientes personas en su "comunidad" para tomar esta mano.


La primera muralla real era, sin embargo, por los locales para poner sus casas Humsterland y en parte por la tarde - por lo que sin la interferencia del convento (Aduard), todo va a estar interesado en la iglesia o de la ciudad (Groningen) también imprescindible que la dirección que le sea enviada. Pero eso es naturalmente vulgar. Zo también lo hace. Los asistentes discuten entre sí los problemas comunes y hay algo por ahí, en este caso un anillo. Este taller ya tiene alrededor de 750 años, aunque ha perdido su función por el momento.


Mejores días de trabajo de estiramientos fuertes que todavía teníamos que detectar, pero uno no fue capaz de hacer un gran problema. Y la obra tuvo que esperar a que la introducción del ladrillo (Westerkwartier / liberación, p 47; paisajes de Holanda del Norte:. Tarde Humsterland).


 


Que este primer dique también necesitaba los frenos de puerta necesarios que aún podíamos obtener en los paisajes. Aquí hay algunas maneras de encontrarlos. Por ejemplo, entre Lammerburen y Englum. Algo perdido entre Englum y Saaksum y luego entre Saaksum y Ezinge. También notable es un derecho minikolkje en el área pequeña formada entre Den Ham FRANSUM y Tolhek, lo que podría indicar que aquí en la tarde de un incumplimiento dique ha sido, desde la antigua Tarde-mar robo Humsterland divorciado, a saber, la Kliefsloot. Versión también confirmó esto mediante la presentación de informes para crear una brecha en el dique Fransummerdijk, justo al oeste de la granja de Nienhuis, lo Moolenbroek en la granja de Nijenhuis caliente.


Esto ocurrió alrededor de 800. Unos 500 años más tarde, fue el dichtslibbing tan avanzada que el veenwater desde el sur había habido problemas para alejarse y por lo tanto una amenaza para el medio ambiente comenzó a formarse. Un 'primer' documento confirma que el trabajo está hecho por los monjes de Aduard, que en un radio de 3 kilómetros alrededor del monasterio con un espolón entre el Middagster Reed y Reitdiep, hasta donde el Reitdiep al oeste desvía. En 1313 habla de un desagüe de agua en el "Arbere". O las primeras actividades no son claras y es un buen error leer el dique landscap heden dage.


Arbere, esto sería una granja y medios del Antiguo granero de Frisia, a pesar de la liberación de los recursos de lingüística en A-dique, que se ubicarían este bloqueo o de lado. El nombre Arpent lo encontramos en una piedra movediza en el boog sobre el patio trasero del granjero. El Arberezijl se ha establecido desde aquí. Se han encontrado partes del cepillo, que tiene una vacuna contra la gripe en 1361. Además, el Middagster Riet definitivamente ni siquiera necesitó mover el agua a grandes cantidades de agua. Zodoende se decidió por un nuevo canal que permitía que el agua fluyera libremente al ritmo amplio del Reitdiep. Se creía que el Aduarderdiep derecho era el Aduardersijl alrededor de 1407. Este canal se extiende a través del Koningsdiep del Peizerdiep y esto fue un afwateringkanaal rápida directa de la Drent veenwater listo.


La ciudad en sí también tenía algunos problemas con todos los problemas del drenaje del agua Drenthe y asegurar la navegabilidad de su importantísima suministro y entrega, sin que las otras partes interesadas demasiado en el espacio abierto para sentarse. Cuando se decidió por un canal derecho a hacer entre Dorkwerd y Caswell fue el agua de la Paddepoel ya no se descarga en el Aduarderdiep porque el Paddepoel este del nuevo canal se encuentra, y el Aduarderdiep oeste. Para evitar esto, se colocaron una grondzijl es decir, un buzo (1430 estamos hablando!) En virtud del nuevo canal, el Westerdiep para explicar (Westerkwartier / liberación, p 49-51, 55;. Abtenkroniek / Moolenbroek, p 154-170.; Wikipedia Aduard abadía, Aduarderdiep, Kliefsloot, Aduarderzijlvest; monasterio Aduard).


 


Aro de oro


El problema del agua en toda el área fue toda la atención y muchas avestruces, como Humsterland, resultaron dañadas. Él también se está recuperando de los nuevos pólders en mareos. Vermoed es que el aro de oro estaba tan cerca de las 1300 en el Westerkwartier que estaba abajo. Con un aro dorado, los sedimentos están destinados a cerrar la tierra frisona. Mientras tanto, todos salimos como la banda de oro o salto amarillo por la carta de Caridad Charles el Grande fue a


Carta de personaje de Carlos el Grande y más tarde como un legislador de una banda de oro en la cabeza Fria va a


Fria hals.


Visvlieterdiep


foto: 24-4-2011


Visvlieterdiep con una vista sobre los Lauwers desde el Heirweg en Visvliet Visvlieterdiep


foto: 24-4-2011


Visvlieterdiep con una vista en el Stationsweg desde el Heirweg en Visvliet


En una marea reciente, el subtítulo de la compuerta, que estaba allí, fue discutido y extraviado. Él era una mera preocupación por una expresión, lo que lleva a la notificación de que durante mucho tiempo el oro para esta especie: la enfermedad. La historia cuenta que el mantenimiento 'como su bis' permanecería regulada, por lo que el 'hasta su' (como el bisher alemán) 'hasta ahora' nombre llevaba para el Besheer profundo y tan profundo, Besheersdiep más tarde llegó a ser llamado.


El umbral antiguo de Visvogel, como el calentador de la compuerta, un cuenco, ha sido durante mucho tiempo considerado como la previsión.


fotos Weekendje Noord-Groningen


(Westerkwartier / Ligterink, pp. 58-59; Wikipedia Visvlieterdiep


La "banda de oro" en el Medio Zelanda, entre Lauwers y los Eems, se contabilizó a partir de una serie de antiguos "comienzos". En el pasado, el viejo Leydijk, que fue honrado por los habitantes de Marum, Nuis, Niebert, Tolbert y Midwolde. Este dique sirve desde el sur viene contra retención veenwater y corrió aproximadamente desde los polos de Frisia más de la Linde y el Caroliweg a Diepswal. Y luego agregamos un puerro.


Lauwers tiene una rama, la caña vieja, que también se trata de los polos de Frisia se eleva, con los flujos hacia el este hasta la colina de arena del sur y del norte de Hornos y luego hacia el oeste a ir y se unirán a la altura de Lauwerszijl y Burum, con los Lauwers. Estas dos bobinas eran ideales para tomar el sol para penetrar en el lavado de tierras. Los viejos enanos están hechos para convertir estos dos lodos de la tierra.


Así que tenemos estos diques: la Oxwerderdijk que bajo Visvliet comienza y el agua del casco antiguo de la caña debe dominar, corre hacia el este y se conecta a la Gaast del Norte y del Sur de Hornos. En Zuidhoorn, el dique Zuiderweg gira primero para sumar el costo de llegar al oeste. En conclusión, el Maasdijk concluye que la última conexión es con la gran alegría.


Cuando el saliente en Enumatil comienza el Westerdijk, el aislamiento del 'Oud Riet'. En Den Cuerno vamos a través del dique de la gran ruta hacia el norte, seguido por el Antiguo Spanjaardsdijk, la Oudedijk, Hamersterdijk con nombres de calles como Jensemaweg, Frijtumerweg (por Frytum) y Balmahuisterweg (por Balmahuizen). Un haakse inclinado hacia el noroeste nos lleva a un "Old Dijk". Este dique se conoce con el nombre de Heerenburen por Pama, que dirige al antiguo Kommerzijl, que, al final, no existía. Atravesamos el dique-lago con una esquina al norte en el alto dique. Al mismo tiempo, las carreteras fueron abordadas por Gaaikemaweg y Aalsumerweg. El dique alto se dirige hacia el este y pasa por Lammerburen.


De aquí en adelante, después de la dirección del dique Oldehove, ahora se encuentra un potro de un timbre. Más allá de Englum y Saaksum, espera una segunda colonia.


Cuando en Saaksum al otro lado del dique Reitdiep el procesamiento, llegamos a cabo en el Zuurdijk (una corrupción de este Zuiderdijk) en línea recta al noroeste de Barnegaten pasa por Zuurdijk a Midhallum. Van Midhallum no está más lejos. Todaví;a tenía dos granjas con el nombre Midhalm para encontrar el valor agregado de la degeneración, que se inició al comienzo del jubileo. Aquí tenemos que tener semáforos, ya que el dique al oeste de la línea Ulrum y Niekerk (2 km debajo de Ulrum) ha desaparecido.


El antiguo Zeedijk o antiguo dique provincial, que debe proteger el lado norte del Marne, puede reconocerlo claramente. Directo diez al oeste de Vierhuizen, luego largo Midhuizen, donde se encontraron varias columnas de dijkdoorbraken. Normalmente, después de la reclamación, el nuevo dique pudo tener los mismos problemas con los mismos problemas, y en el Westpolder hay algunas columnas por descubrir. No es por nada que el robo de la Lauwers en este lugar detrás del agujero de Ameland y Schiermonnikoog originó, aunque las desembocaduras de los ríos aquí, por supuesto, también tiene la culpa. (Westerkwartier / Ligterink, pp. 58-59, descripción Groningen 1959, p. 12- + mapa 3, Wikipedia Midhalm).


 


Vorsten van Brunswijk


Henry la Grasa (1060 - 10 abril 1101) fue también uno de los markgraven (un grado más alto que un recuento, también llamado Marqués e igual a Duke), que después de 1099 una reclamación a Holanda por el emperador Enrique IV (Goslar, 11 de Noviembre 1050 - Lieja, 7 de agosto de 1106). Hendrik era un hijo de Otto van Northeim y heredó sus órdenes de él. Era Markgraaf de Brunswick y pertenecía a la Brunonen, los "príncipes de Brunswick ', que en el siglo 11 entre las tumbas y Vlie Lauwers eran de Staveren, Oostergo, Westergo Iselgo Hunsingo Fivelingo.


Su padre Otto, fue uno de los defensores más importantes del emperador Enrique. Y Hendrik fue en sus años más jóvenes con esta línea. Después de que su padre había fallecido en 1086 a la fractura de la pierna sufrido dos años antes, recibida por la caída de su caballo, sacó pero esta visión y eligió el lado del emperador. Sucedió a su padre en las áreas Northeim y Eichsfeld como recuento y aún muchas otras áreas en el medio del actual estado alemán.


Después de la Markgraaf -el obispo Conrado de Suabia de Utrecht- de Frisia entre Vlie y Lauwers (Tjuchem y Oostergo, Westergo) murió, posiblemente por un maestro de obras, fue el obispo de una funderingsmethode secreta había logrado arrebatar esto y con el Dood tuvo que ser tomado, Hendrik fue marcado por este Friese.


De lo contrario, Henry podría haber sido mal utilizado. Después de un Staveren amigable fue recibido por ministerialen (fiadores con puestos importantes) de Utrecht y otras personas importantes de Staveren Frisia, hubo ataque contra él comprometida. Conoció a su esposa en barco para descubrir a Deventer. En Deventer, se hizo genuinamente instigado por los frisones, que lo habían cosido, cortado y por la borda. Fue conducido aquí en el IJssel. Su esposa Gertrudis estaba cansada de aprender.


Pero también puede ser que esté rodeado por un campamento de campo en el norte (en el actual Frisia oriental). O una combinación también es posible: un encuentro entre Hendrik y los caballeros del obispo de Utrecht, ayudado por los frisones, puso fin a la vida de Hendrik.


De hecho, para la Brunonen era inviable en las áreas de Frisia soporte para sostener, además de la distancia de su thuisgebied, en medio de la actual Alemania, que no encajaba y que todavía en los frisones, aun cuando el emperador encontró la amistad.


Los Brunons saben que trajeron un viaje de ida y vuelta en el dinero de la zona de Friese. (Wikipedia emperador Henry IV, Markgraaf, Otto de Northeim, Henry de Northeim, Brunonen, Conrad de Suabia (Bishop), ministeriaal;.. Algra / A, p 41-42, Westerkwartier / liberación, p 33).


 


 


Cristianismo


La fe cristiana se había encontrado en el paisaje de Friesch como un buen suministro de alimentos. Había pasado mucho tiempo antes de que lo hubieran sido, pero una vez que se trataba de un zoológico, fue rápido. Las capas y los surcos crecían como potreros del suelo. El centro de los montículos será reemplazado al sitio donde se construyó la iglesia.


Pero como con ambas reglas del exterior, a los frisones no les gustó pero sí a ellos.


Cuando el Papa Gregorio VII, nacido Hildebrand de Sovana (Sovana, 1020/1025 - Salerno 25 de mayo 1085), el 22 de abril, 1073 fue elegido como el sucesor del papa Alejandro II (1010-1015 - Roma, 21 de Abril, 1073) y como él Paus ha tenido ciertos cambios, tiene un grillete de firma. El Papa había sufrido lo siguiente:


 


Celibato para sacerdotes: no tenía más deberes sacerdotales. Ella tenía que concentrarse en su tarea intelectual.


La prohibición de comprar salarios por arbustos (la simonía hermética).


Todos los obispos deberán presentar en Roma el palio, la bufanda ceremonial, un nombre obsceno del Papa y no del emperador.


Además, determinó que las pausas de orden superior eran entonces comandos y emperadores, lo que dificultaba que pudieran compensar el stock incluso llenando.


 


La gente de Frisia siempre ha permanecido en el capó de los líderes del poder, que lo tenían mezclado con sus privilegios. Y entonces también tenían que saber en este caso que un sacerdote podría estar casado con ella. Además, las contribuciones y los consejos de la iglesia fueron voluntarios (Kurowski, p.183, Wikipedia Pius Gregorius VII).


 


 Boerenrepubliekjes


Después de la última excavación dejó Brunswick, expulsado fuera y el consejo episcopal demasiado lejos era que en realidad tienen poder para ejercer surgió en el área restante de Frisia pequeñas comunidades con intereses similares de los agricultores, los llamados agricultores repúblicas entre sí como arena suelta entre sí, pero tienen su propia "libertad frisona" y buscan normas legales y pruebas difíciles. Tal vez las cabras Boer inestables fueron a


Ontstaan boerengenootsk hieraan mede ten grondslag. La gente incluso tenía lo que no debían compartir, por lo que poco a poco se fue convirtiendo en gente popular. Incluso puedes tragar, lo que de otro modo tendrías que venir. El punto de partida fue real, cuando vio partidos desenfrenados, encontró un cambio, y las partes estuvieron de acuerdo en todos y cada uno de ellos.


Si no tenía que ser absorbido por completo, entonces los álbumes de recortes, como los juncos, tenían que ser discutidos, se les ocurrió un pretexto.


A medida que suprimimos estos violines en varios párrafos como Oudfriese Boeterregisters ir a


Oudfriese Boeterregisters, Haet está remando? ga naar


¿Haet es centeno? Freeska Landriucht ga naar


Freeska Landriucht, Verhoging veteboeten ga naar


Verhoging_veteboeten y Fria hals ga naar


Por ejemplo, todavía hay necesidad de discutir, aquí puedes descubrir que el cuerpo y la vida no eran naturales a los ojos de los frisones. Entonces no hay incidentes. "Siguieron a aferrarse a la vieja grondregel de Frisia que todos Vresen veyde hora sombría (peleas) a mejorar la monetización, sin Stocken, sin gheyselen, sin Bessem, sin afeitar (Sección 16 y 17 de los 17 aprobados)". Ya, el tiempo de los romanos tuvo que pedir prestado el dinero del dinero, las tablas. A los efectos de esto, se ha deducido de los bienes.


Ligterink lo describió de la siguiente manera: "El dinero era 'el punto débil' y todos los castigos eran recortes de dinero".


La imagen del estado estadounidense viene a mí cuando leo esto. A su debido tiempo, como veremos más adelante, voló hacia lo que más tarde los V.S. se va a llamar, han emigrado, en realidad no es extraño que el 'claimcultuur' overbekende ha echado raíces allí, aunque es de nuestros estándares "un poco demasiado lejos doorgeschoten.


Además, también tenemos que esperar a su cuidador y ahora tenemos un largo camino para salir de la trampa del pago del dinero debido a culpabilidad. Estos simplemente vale la pena pagar dos dólares. Una de las partes que se queja, esto parece lógico, porque esto ha sido especialmente doloroso. Y tiene que pagar un giro postal para romper el receso a la derecha antes de tener pleno derecho a proteger a la comunidad en la que puede filtrar. También es lógico que el juez por sus servicios una compensación, aunque esto, por supuesto, también de acuerdo a una rotación puede, lo que es inmediatamente bueno para el conocimiento y dominio general y global. Estamos aquí para parecer genuinos del otro lado. Immers, los carteles ocultos van hasta los chefs de propiedad estatal, disfrutando de todos nosotros. Algemeene en algehele kennisvervoer is er niet meer bij, want het is specialistwerk. Mencione aquí que no es aún más probable que "conozca la ley". En el momento del viaje, el régimen probablemente sobrevivió.


Libro de cuaderno


Hasta el descubrimiento del descubrimiento de estos campamentos visibles más antiguos, esto se usa como depósito para un cuaderno.


(ver a continuación: cuadernos)


iglesia Westerwijtwerd


Dos campamentos Estamos aquí para regresar a casa y también pagar el daño hecho por el mismo organismo estatal y esta historia es encontrada culpable.


Esto da como resultado el método de uso de las penalizaciones (i).


 


Kampvechters


En particular, los verdaderos tutores en la categoría de dioses han venido de Humsterland. Además, el Langewold (de 1250) todavía tenía reglas sobre el tweakamp legal, que estábamos en las esquinas


Religión


Católico Den Andel, Westerwijtwerd y Cartwright todavía algunos frescos pueden terugvinden. Desde el lugar de las iglesias que, por tanto, concluir que esto no se limita a Humsterland y Langewold desde Den Andel, Westerwijtwerd y Cartwright no reside en estas áreas.


En este período hubo una especie de gremio de kampvechters, a partir del cual las partes beligerantes alguien podría elegir que para ellos el duelo fue, por ejemplo, si ellos mismos no (más) fueron capaces de poseer su lucha para combatir o porque la mujer o un trastorno mental que El resultado fue vinculante para ambas partes. Estos Kempe o kampvechters kampvechter entrenado kempan utilizan en su batalla - como podemos ver en la imagen - escudo o escudo, espada o lanza o saxo y kletsie. La palabra de Frisia Viejo 'kletsie' - en klyka sueco y en el klytjo sueco-finlandesa - se coloca en la decimosexta preferido descrito como tal, así como 'saxo' en el XVII: Thet hombre Anda Londe nena cletsia ne seca, que estipula que una Frustrado, no se dañaron las armas.


 


(No me sorprendería 'kempan' un predecesor de nuestro término 'gola' actual. Acerca No puedo (todavía) no hay confirmación encontrado.) En el duelo llevaba las kampvechters la canalla, una prenda de alrededor de desintegración piezas de cuero como protección. Hoy en día, vemos la palabra 'canalla' piezas terugkomen negativos, lo que podría revelar que esta función una vez valorada degenera vechtersbaasjes recursos para pícaros / schooiers.


Veteranos de manga larga.


Esta no es una ilustración ilustrada históricamente,


pero sólo uno que ilustra Durante la realización de la fotoachtergrond en el titelpagina, que llamo los "hombres" de las monedas de oro han estado utilizando, me di cuenta de que ya esta lanza. Desde que ellos como un grupo de viajeros en su camino a una landdag anual en el Upstalsboom he mostrado, me vino la idea de que esto probablemente también fue utilizado como un poste a los arroyos, ríos y otros cuerpos de agua, se mueven tegenkwamen, a punto saltar Tome el Fierljeppen en el presente Frisia todavía tiene un deporte tradicional. Este palo no tiene nada para un mazo o tambor en la parte inferior. Incluso hoy en día, estos palos de madera tienen cuatro metros de largo, no como el lanzador del campamento. Por otra parte, estos 'palo' también en el envío utilizado, a la embarcación continuó empujando en este waterrijke zonas con vasos eran peligros, debido a las aguas poco profundas, también llamado schippersboom o vaarboom o eddoenr llamada, que señaló que eddoenr próxima springstok también un arma puede ser. Y luego nos seguimos alrededor de este bastón multifuncional.


Este sistema de doble compartimiento viene en Langewolder genuino en la cura de 1282 en un extremo. Los recortes de estas repúblicas permanecieron legalmente válidos hasta que desembarcó en el Ommelander en 1601. Para éste había sido de alrededor desde 1550, ajustar (Westerkwartier / liberación, p 35-36;. Vechtersbazen / van Bentum, p 89-91;.. Guerreros / mol, p 110; Altfriesisches Dictionary / Richthofen, p 874, 1001;. Wikipedia Pole stick; INL lock).


 


Crucifijos


Él también era los frisones involucrados en los Crucifijos. De manera similar a la primera cruzada dirigida por Godfrey de Bouillon, a saber: Liauckema, Galama Herema, Botnia, Ockinga y Roorda.


Alrededor de este período fue la ciudad de Groningen, que se encuentra en medio de Drentherwolde y las áreas circundantes, por lo que la ciudad floreció podía permitirse el lujo de las estructuras de madera sustituidas por un muro de piedra con fuertes torres rodeadas por un foso. Esto sucedió alrededor de 1110.


Desafortunadamente para los Groninger, tuvieron que derrumbarse porque no tenían un consenso sobre el prelado, el incontable obispo Godebald. Y esto fue movido por este movimiento en su terrorífico derecho. El Groningen aquí no estaban contentos con él y tiró, bajo el liderazgo del poderoso clan de la Gelkingen, a la cerradura Groenenberg al huno a Euvelgunne del stedehouder obispo y destrozó.


Godbold no estaba contento con esta acción. Sin embargo, se ha mostrado satisfecho por la confirmación del emperador Enrique V de los derechos sobre el Utrecht San Martín en Oostergoo y Westergoo. En lo que respecta a los Oostergoers y los Westergoers, sin embargo, son algo estrechos.


Al emperador Lotario no le gustó este regalo en 1132. Patinó en el área Oostergoo y Westergoo, cuando estaba casado con el Conde Dirk VI Stamboomrelaties


Hombres de Holanda. Este look para este Hollandse es definitivamente un regalo peligroso. Los Oostergooërs y Westergooërs sacó a saber, en forma conjunta con los frisones oeste de Drechterland y otros engranajes o koogen en casa en Holanda para seguir adelante, a Dirk VI y su hermano el Floris Negro. (Witkamp III, p.631)


El próximo emperador Koenraad III trajo a Oostergoo y Westergoo en 1138 debajo de Utrecht. El giftbrieven siguió avanzando, y por todo tipo de reasignaciones entre kerkbestuurders Groningen y ayuda holandesa llegó el siguiente emperador Federico I en 1165 a la conclusión de que los Sepperothen (hijos del vizconde muertos Lefferd de Zandt Groningen) con el apoyo del control de Groningers recibidos a través de la ciudad Groninga y Holanda cuentan a Floris III sobre Oostergoo y Westergoo. (Witkamp III, págs. 632-633).


Viajar Juliaanvloed (desde 1164) no tenía a los Gooers para tener sus cabezas.


Floris III Stamboomrelations


Los hombres de Holanda en su reinado período 1165-1190 (fue entrenado para una peste) regularmente West-Frisia. Fue sucedido por su hijo Dirk VII Stamboom Relaties


Hombres de Holanda. Otro hijo, William, también quería. Los habitantes de Willem mataron a los frisones occidentales y celebraron una batalla. Su novia quería deshacerse de los compañeros de trabajo entre los hermanos y lograr que cambiaran. William ahora obtuvo dinero de los cementerios Oostergo y Westergoo y se llevó la tumba del título de Frisia. William resultó ser un invitado en Frisia. La razón probable de esto es la presencia de la benedenbuurman Henry Crane, conde de Kuinre, gobernante de los países de Kuinre y Blankenham, Hancock, Ens, Emmeloord y otra Mientras tanto ondergelopen país. Él tiene mucho que decirles a los frisones. Graaf Dirk VII fue asesinado el 4 de noviembre de 1203 por un giro en Holanda entre William y la hija de Dirk VII, Ada. William fue ayudado por los frisones para poder manejarlo.


 


Por condominiumverdrag entre Holanda y Utrecht en 1165, por el cual una (transmisión) Contar encargado por el emperador de Friesland se envía, por la presente se gestationeerd también en Gales. Por lo tanto, el conde solo pudo visitar los cuatro años en Frisia. Esta es la insatisfacción gravenperiode de los frisones con la batalla del advierte terminado en 1345 (Algra / A, Pág. 27).


The Count (Holanda) tuvo que comenzar una gira de cuatro años para comenzar Friesland en Franeker. Aquí, el asegaem le envía un corazón. La cantidad de dinero no fue irrazonable durante esta visita, y todos los inquilinos reclamaron esta ayuda. Después de todo, era necesario que todos ellos insistieran en su sufrimiento, a menos que él se los prestara o les pagara por su dedicación. En este período, todos estos aún no se desmoronan en una película que no ha sido precedida por el precedente. La asega exacta tiene conocimiento de los procedimientos de venta libre y merece asegurarse de que esto también ocurra. Además, él es capaz de interpretar las reglas de varias maneras diferentes, pero para interpretar las reglas (Algra / Ein, pp. 29-30).


> En esta semejanza, también podemos describir que es una "relación especial" entre la tumba Hollandse y el pueblo Friese.


 


 Süsel


Los comerciantes de Frisia que se encuentran alrededor del Báltico su handelskoloniën habían fundado y no con los otros operadores internacionales handeldreven, sino también con la población local, se les dio la cada vez más pesado. Un ejemplo de cómo estaba a punto de pasar por encima de los frisones de Süsel. De esto ganamos de vuelta al principio.


En el siglo VII, las casas del pueblo estaban ubicadas en las áreas de Oostzee y también en los bajos. Por lo tanto, las zonas de alrededor -lo que ahora de- Lübeck Bight caliente, por las tribus germánicas fueron abandonados, llenos por los eslavos occidentales, o más bien la Wenden. Fundó en total ciudades y ciudades, como más tarde en la capital, Liubice o Leubice.


Liubice se encuentra en la luna del Schwartau que aquí desemboca en el Trave. (De hecho, esta ciudad no tiene mucho más y recuerda el nombre 'Alt-Lübeck').


 


Área del tronco o Obotrites Obodriten y otras tribus de todo el año 1000. El campo de la tribu Obotrites Obodriten o de todo el año 1000


El hoogtijdagen comenzado bajo la Slavenkoning Heinrich von Alt-Lübeck desde la dinastía no Nakoniden. La ciudad floreció y creció. Después de un castillo, un puerto y dos alfombras, llegó a la vista de la glorieta de Oymer, una tienda de mercancías. La placa de la iglesia de madera o la investigación arqueológica fue de 22 a 15 metros. En esta aldea de productos básicos, muchos frisones, pero también otros oficios de muchas otras áreas.


La siguiente iglesia que construyó estaba hecha de translúcido y tenía 20 metros a 11 metros.


Con los extraños puntales no siempre funcionó bien. Heinrich una vez se encontró con la batalla con el Ranen, que estaba en un grupo de islas, por la costa, donde Stralsund ahora miente. Estaba dormido y salió de la batalla.


En 1123 intentó Mathias, un hijo de Heinrich, esto también, pero perdió la batalla, por lo que su padre una winterveldtocht organizado y en el hielo del mar Báltico congelado, los residentes de conocer vino a dar una lección.


Heinrich murió el 7 de junio, 1127, parece que hay un asesinato, y dejaron a sus cuatro hijos son ricos después. Él tenía, sin embargo, un año antes de su muerte, en 1126, llamado misionero de la iglesia, llamado Vizelin, dado permiso para ser rico que se le permitiera predicar.


Vizelin (nacido alrededor de 1090 en Hameln y 12 de diciembre, 1.154 en Albany fallecido) comenzó en 1126 con buen ánimo a su trabajo, pero tuvo que tras la muerte de Heinrich dejar de nuevo a causa de una disputa por la sucesión.


 


Siegesburg (ciudad y montaña). Siegesburg (ciudad y montaña)


Dos zonas Waldemar († 1123) y Mstivoj († 1127) ya habían fallecido por Heinrich. Pero las otras dos áreas Knut y Sventipolk primero registran el área. Pero dentro de un año fue la lucha entre los dos en 1128 a favor de Schoenberg Sventipolk decidió y puso tan rica en manos de su padre.


En sus viajes tuvieron Vizelin en 1134 reconoció la importancia estratégica de un yeso de 110 metros de altura o Kalkberg en algunos edificios después Siegesburg va a ser llamado a informar de esto a su puesto 1133 sacro emperador romano Lothar de Lotario III (1075-1137). Eso siguió el consejo de Vizelin y conquistaron el área y anotó una Burg, y el Convento Agustino-Chorherren-Kirche en, waarvandaan Vizelin tres años predicado.


Entre 1138 y 1139, las conquistas se llevaron a cabo y los descendientes de Wagler y Polaben fueron sometidos a Sajonia.


Además, los bordes estaban, en la ocurrencia poco probable de caos y buitenkansjes, sí escuchan a través de la capital de la otrora poderoso rey Heinrich von Alt-Lübeck, a los ataques. Liubice estaba en 1138, completamente colapsado con la iglesia.


El Hanse / Philippe Dollinger En el libro Die Hanse / Philippe Dollinger, Hanse-libro, según los expertos, puede que en la página 33 de la siguiente lectura: En archäologischen Grabungen, a partir de mensajes Adán de Bremen (um 1075) y, a finales spä;ter Jahrhundert, Helmolds, sich ergibt, dass die ciudades slavischen eigentlich befestigte Plätze eran, damit sie aber exterior militärischen y Unidades religiösen auch eine del oder mehrere nichtbefestigte Kaufmannsniederlassungen besaßen, donde un zuweilen Kaufleute extranjera, Friesen, alemán o escandinavo, lebten. Sabemos poco sobre los lugares de Obotrit, como Oldenburg, Demmin, Ratzeburg, a menos que su significado militar; Vivió en Susel pero una colonia de 400 Friesen, y un Lubeck Alt no siedelte Slavenfürst Heinrich am Anfang des 12. Jahrhunderts außerhalb der Mauer des befestigten Platzes (vom 11. Jahrhundert) un número Kaufleute y un manojo de Handwerkern una.


El Helmolds mencionado aquí se refiere a la kroniekenschrijver y Helmold mental de Bosau de alrededor de 1120 en la zona de Goslar nació después de 1177 y en Bosau, Holstein murió.


 


la adoradora crónica de los pastores de San Laurentius a Süsel


1148 Gerlaf, luchadores de los Friesen contra los esclavos.


 


En 1147, el área se encuentra entre el Elba, Trave y Or - en lo que es el Wendenkrüstocht. Las cañas Saxon, Deense y Poolse se animaron a hacerla parte del segundo crucifijo, pero no tan conveniente para Jerusalén, sino para los vecindarios heathy. El 13 de abril de 1147, esto fue reconocido por la Pausa como una multa.


Es genuinamente cierto para la mano que no solo los motivos religiosos han establecido vertederos. La radiodifusión y la gran conciencia dentro del rango fueron probablemente mucho más importantes para la guerra. La crianza de áreas también fue necesaria para proporcionar espacio para el creciente crecimiento de la población en este período. También a veces eran deliberadamente colonos de otras zonas del Mar del Norte, por ejemplo (nos referimos a los frisones) invitó a la zona de un impulso económico para el comercio va a ayudar.


 


La foto que muestra los predecesores de la Vicelinkerk en Susel y la historia de Susel nos da la dirección, donde tenemos la llegada de los frisones se puede buscar.


13:05 13:01 San Lorenzo a Süsel


Vicelinkerk El nombre proviene de su fundador Vizelin / Vicelin, el la versión veldstenen Slavenmissionaris y sus sucesores en esta región, en este caso Gerlaf, pero fue probablemente entre 1160 y 1180 construyeron. Después de la promesa en 1138/39 de los sajones, estos edificios del mundo real, sino también fortificados o puentes se construyen. Los frisones son aquí, entonces sí vienen desde 1142 (frisones de refugiados y / o comerciantes de la desde 1138 asolaron Liubice?) O que proceden de zonas en las que ahora se Zelanda y cuando ella también estuvo bajo presión de estar en pie y así, pero emigraron a esta zona (Está ubicado en el medio del Süsel one hideing que Middelburg calienta, aunque también puede tener otra causa, que tuvimos que buscar). Los agricultores de Friese tienen esta área húmeda bajo las manos de chicle y colonizada.


Algunas preguntas aún permanecen. Entonces no nos gustó Gerlaf. ¿Y estos frisios también se intercambian desde 1138 Liubice? ¿O el grupo de sirenas solo sale de frisos friables de Liubice, y se sellan con todo el río para finalmente construir en este lugar Süsel? Ya fue conquistado por los sajones.


p. 33-34 Contribución comercial Literatura arqueológica de bienes culturales Referencias a:


Starigard / Oldenburg: End Slawischer Herrschersitz de Mittelalters frühen en Ostholstein / M. Müller-Wille (ed.). - Neumünster, 1991


Historia de Starigard / Oldenburg / K.W. Struve. - p. 85 - 102


p. 95.


La Alta Edad Media a la Batalla de Bornhöved / W. Lammers. - Historia Schleswig-Holstein 4, Parte 1. - Neumünster, 1981


p. 296, Fig. 96. p. 300; 329 ff .; p. 339 Fig. 111.


Schleswig-Holstein a principios de la Edad Media: Paisaje - Arqueología - Historia / Dirk Meier. - Heath, 2011


p. 214


Ya mira fuera del tablero para hacer que él esté luchando contra los esclavos. Él mira el lado norte del mar, así como el siglo XX hasta el siglo XII un aroma o castillo de los Esclavos. Ante esto, ¿esta carga es destruida por los sajones o por los frisones?


 


Y algunas preguntas podrían haber sido respondidas intuitivamente. Entre otro de la hoja Archäologische Kulturgüter y otros escritos muestran que Adolf II, conde de Holstein en 1143 se hizo un llamado a los habitantes de Sajonia, Alemania, Holanda, Utrecht y Holanda en sí mismo un Wagrien / Waierland / Wagerland / apuesta para ir Settle . Estos son los elementos esenciales de la devoción y el cultivo de esta área, pero también para invadir el cristianismo en estas contradicciones. Pero también es posible incluir a los habitantes de Vlaanderen.


Todos fueron a este sitio y se encontraron con los holandeses alrededor de Eutin y los frisones entre Süsel y Neustadt. Los primeros holandeses vienen sufriendo, debido a su supuesto conocimiento de la alberca acuática, así que entendemos la inteligencia, vamos a


Los pastores Friese de Holanda también eran casi frisios con el intenso calor de Holanda. Flemhude, al oeste de Kiel sería, como su nombre indica, las posadas flamencos, sino también al norte de Eutin serían un pueblo situado Fleming han. Por lo tanto, cerca de la ubicación muy cercana, Flemsdorf y Flemmingen aún podrían dar almendras, pero esto no parece aplicarse en esta historia.


Cuando un Über die niederländsichen Colonien Welche im nördlichen Teutschlande im zwölften Jahrhunderte gestiftet ser, más Nachforschungen mir gelegentlichen Bemerkungen zur Geschichte gleichzeitigen de 1815 a agosto del Wersebe el capítulo 6 de las colonias en doornemen Wagrien, leemos cosas notables. Wagrien, que se muestra en el cartón Wagria, también se conoce como Wagerland / Wageren aangeduidt. Wagners y Walchers solo tienen un tiempo diferente más tarde, cuando vemos la 'g' y 'ch' como la misma. Esta oración terminó. La idea surge cuando leemos en el capítulo 6 que la tierra de la provincia Wagria, que es el rectángulo Kiel con la carretera 33 al sur hasta que al Bad Segeberg, este a lo largo de la actual dirección Lübeck Mar Báltico, pertenece a la persona que tiene perdido y no planificado para el tiempo, para llamar a esta vez a los colonos de Friese. ¿O son los primeros nuevos emigrantes?


Leidraad es el cronista Helmold. Estaba inmerso en, en la lengua que la historia estalló en su tiempo.


Como ya se describió, en 1134 se construyó el Siegesburg en la frontera con el área eslava.


El sacerdote juró con un barco a Neumünster, cuando Alt-Lübeck se hizo en 1138 con el mismo terreno.


Finalmente, la gente en Holstein revoloteó y muchos sin el consejo de la fortaleza de Plön y el árbitro de Wagrien se retorció.


Adolf II heredó el área habitada. Alrededor de 1140 se basa en un nuevo lugar, el actual Lübeck.


Debido a la amenaza del crimen, fue destruido por la tierra. Por lo tanto, Adolf estuvo tentado de seducir a los colonos para construir la tierra. Envió mensajeros a Flandes, Holanda, Holanda, Alemania y Holanda con el mensaje de que cualquiera que carecen tuvo que aterrizar a sí mismo con la familia aquí por venir, donde la tierra fértil, abundante pescado y carne y prados verdes en su espera sostuvo que podrían tener en cuenta.


 


Que los nuevos colonos solo vieron a Eutin y Süsel mantenerse vivos, indica que no fue un gran problema y que estaba indignado.


A pesar de que el Holsteiner había conquistado el área y Adolf se animó a cultivar el área, se mantuvieron bien ubicados en su propia área residencial.


Los esclavos luego expandieron rápidamente las otras áreas también. Aunque algunas de las áreas restantes fueron abandonadas lentamente.


Los lugares en los que Eutin y Süsel realmente fueron valorados por Adolf no son suficientes. Otros lugares, donde se establecieron los esclavos, se encontraron fuera de tierra firme. Eutin y Süsel estaban rodeados de páramos y venas. Se conocía al general que los frisones y los holandeses fueron advertidos de reconocer una posición en contra de los esclavos y los Holsteiners.


Después de los frisones y los holandeses se establecieron aquí también había permitido mantener sus propias leyes, la turba y drasland editar y recibida eeuwenlang los derechos de los ciudadanos libres de la tierra libre. Los señores feudales fueron tratados con severidad a un boerenbevolking orientación cristiana pacífica como una zona de amortiguación para crear una zona ya perdido, lo que podría salir de las leyes, traería en el futuro.


los colonos de Süsel y Gerlach bajo el asedio de los esclavos


los colonos de Süsel y Gerlach bajo el asedio de los esclavos, 1144 (bronce: Rijksmuseum)


Wilhelm Ernst Cristiano verwoordt razón de Gerlach en las páginas 434-435 del Volumen 1 de la Historia de Schleswig Herzogthümer y Hollstein de la siguiente manera:


"¿Era denket ihr zu Thun? Sprach hay zu ihnen. Glaubt ihr euer Leben reduce a erkaufen, wenn ihr ergebet euch, o ihr meint, dass mueren detiene bárbaros Treue und Glauben? RSI TRRI, meine lieben Landsleute, und es ist ein thörigte Meinung . Wisset ihr Denn nicht, dass unter Allen Ankommlingen cuales Friesen de los eslavos estoy más verabscheuet se Warum denn wollt ihr Leben entonces euer hinwerfen y Eurem Untergange entgegen eilen? Ich beschöre euch bei Gott, dem Urheber der Welt, es nicht dem schwer es salvar incluso a unos pocos de la mano de la multitud, que continuarás haciendo tu mejor esfuerzo y estarás de la mano con los enemigos.


Mientras revivamos este muro, tenemos nuestras manos y nuestras armas en nuestro poder, y nuestras vidas rozan nuestra esperanza. Las personas desarmadas no tienen más que una muerte traviesa.


También lo hacen sus peligros, que los enemigos de ustedes quieren voluntariamente tener voluntariamente, primero en sus intestinos, y sean sus sanguinarios culpables.


Déjales probar tu audacia y llevar a cabo su victoria sangrienta.


Dies Sagte allí, y zeigte un edle Seele, Indem no sich mit einem siendo un Thor stellete das, que feindlichen Hausen trieb espalda, y con un gran número de esclavos Manual de instrucciones erlegte.


Después de eso, finalmente perdió un ojo y fue herido en el abdomen, todavía caminaba con la misma altura ".


Y también lo hicieron los sacerdotes y los pocos frisones que se quedaron en la distancia hasta que él acudió en ayuda.


Verder le da a Helmold una respuesta a la pregunta si él o ella ha estado lidiando con los gustos de Liubice, incluso si tenía los dedos a Süsel. Estos eventos están cronológicamente eufóricos. Todavía tiene un ataque de los esclavos en el nuevo Lübeck. Esto vino como una reacción a las tenencias de 'cruceros'. Por lo tanto, este estado pierde el ataque sobre el antiguo Liubice, por lo que esta pregunta no es planificada. Lo que Helmold piensa sobre el asalto a Süsel. De los 400 colonos, solo tenía 100 asistentes. Los otros 300 se reunieron en su país de origen para mantener sus hogares y otras ocupaciones. Estos valientes cientos de frisios una vez tuvieron un asalto de 3000 esclavos para cavar por un tiempo que tenían una pequeña fortuna. Luego fueron transferidos a la desesperación cerca y salvajemente. Pero cuando el geológico, llamado Gerlach, era su discurso (ver fotograma). Zodoende se complació en comparecer ante el informe, que Adolf ayudó a presentar. Los esclavos abandonaron el área y se llevaron su victoria y los alcanzaron.


(Fachbeitrag Archäologische Kulturgüter, p 34;. Hampe / Zug, p 31;. Über die niederländsichen Colonien I, p 305, 325;. Digitales Historisches Ortsverzeichnis de Sajonia Flemmingen, Flemsdorf; Pye / Mar del Norte, p 205-206;. Wikipedia Helmold de Bosau; Predigers zu Bovenau im Herzogthum Holstein, Entwurf einer Kirchengeschichte de Herzogthums Holstein / Peter Christian Heinrich Scholtz p 134-137;. mda Otto Vos).


Además, la flota de tormentas de 1134, que rodeaba el área de Zeeland provincial, se transformó en un archipiélago que cuidaba a muchas personas a la deriva. Además, estos frisios están condenados aquí así que. Mogelijk también tomó algunos nombres conocidos (por ejemplo, Middelburg). Esto resultó en la construcción de un gran número de nuevas iglesias parroquiales, seguidas de misioneros de reconocimiento.


 


A los guardias se les cobrará una pequeña cantidad de botas o pantuflas que se enviarán a Ghent y especialmente a Brujas.


Veamos que el mapa de Brujas está a unos 90 grados, con lo que nos afecta adversamente. Gire a la izquierda en el mapa hacia el norte. En Brujas llegado a la Speyepoort (corriente Dampoort - hacia Damme), que en este momento no existía llegó a estar en el comienzo de la ciudad. El área de Burg, Markt y Salvatorskerk.


Brujas alrededor de 1127


Mapa de Google con su propio mapa de firmas Luikx / Brugge, p. 17, 35 Para una imagen reconocible de Brujas contorno alrededor de este tiempo, aquí es un mapa de Google con un situatieschets de 1127 y 1298.


 


Brujas fue fundado en el momento de la franco / Friesian invloedsfeer un handelsgebied geográficamente ideal de los tres condados: pagus Flandrensis (Vlaanderengouw), el pagus Rodanensis (Rodenburg- o Aardenburggouw) y el pagus Mempiscus (Mepsegouw). Diez al norte y al este de Zwin eran los frisones y diez al sur y al oeste tenían los francos para decirlo. También tuvo en este período una conexión abierta con zee (ver las bobinas de Zwin alrededor de 700 yemas). Esto es realmente real también, no cuando salió bien en este período.


En los siglos X y XI, Brugge se desarrolló como una ciudad real, lo que causó que los males del campo se desarrollaran. Los residentes (galletas y hamburguesas de asistencia social) deben tener su propia configuración y líquenes que se puedan abrir como gremio y baile. La población elige un nivel de comunidad para una determinada dirección, a menos que esto haya llegado a un reconocimiento legal.


En 1070 ella apoya Robert Fries (ca. 1029-1032 - Castillo Wijnendale, 13 de octubre de 1093), de las que tienen los suburbios de una política favorable esperar. Esta detrimento de Richildis, la madre del sucesor legal, Arnulfo, pero aún minderjarig que un voorstond rural favorable.


Ahora el nombre de Robrecht no tiene nada que ver con eso.


t Keerske


foto: 7-5-2013


't Keerske


Robrecht de Fries, Graaf van Vlaanderen, es en 1080 una doble capilla unida a San Pieter & St. Catherine.


Heropgebouwd tras un incendio en 1389. El arquitecto Hendrik Pulinx cultiva la capilla en 1723-1725 para los kaarsgieters.


La ciudad de Brujas restaurada en 1983-1987 para el diseño del arquitecto Dugardyn.


Keersstraat 1, Brujas. [i]


En 1063 Robrecht se casó con Geertrui, Floris I Stamboom Relaties


Hombres de Holanda. Gertrude lo encontró, de hecho, un fuerte socio para su hijo todavía menor Dirk V a Dirk V. Robert se instaló en Holanda, por lo tanto, que era tradicionalmente una parte de Frisia, por lo tanto, "fútbol" y renunció a sus pretensiones de Flandes en favor de Arnulf III el Increíble, el hijo de su hermano mayor Boudewijn VI. Heredó a Robrecht después de la muerte de su padre, la Tierra de Aalst, las Cuatro Artesanías y la Gran Zelanda. Aún así, no 7 años después, la Frisia real de Robrecht se recuperó de los establos.


Robrecht se instaló en Brujas. Y él llega a sus promesas, después de todo, los poderes necesitados, la nobleza y la inteligencia. El comercio comenzó a florecer y obtuvieron su propio lobbybank, donde se convirtieron en los asuntos legales y administrativos. Estos desarrollos dejaron en claro que Brujas se convirtió en una potencia económica y vivió de forma más autónoma.


Tras el asesinato de Roberto el frisón su nieto Carlos de Dinamarca - más tarde la Buena - (ca. 1080-1086 - Brujas 2 de marzo 1127), eran cuestiones de organización impulso. Fue pasando desde hace tiempo que los comerciantes de las ciudades voorname (a pesar de que previamente no tenían reconocimiento "oficial" de un conde) gremios o Hanzen para la seguridad común durante sus recorridos fundadas.


En este período, todos los conservadores pobres o urbanos se enfriaron. Al zat era diferente del éxito económico. Juridisch era solo una clase, o ahora era pobre o rico.


En total, 1190, los gatos también estallaron en un alto nivel. Allí;, entonces, él se para en las galletas que difieren. Los rangos son, de hecho, como "principales" elaborados por los ejércitos, los "minores".


----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


 -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 


 http://www.engelfriet.net/Alie/Aad/floris.htm


 


 Ada van Schotland:
Op 28 augustus 1162 vond in de Abdij van Egmond een bijzondere plechtigheid plaats. Een groot gezelschap was er die dag bijeengekomen om getuige te zijn van de officiële teruggave van de kerk van Vlaardingen door graaf Floris III aan de abdij van Egmond. Deze kerk, met haar belangrijke inkomsten, was door de vader van de graaf, Dirk VI, kort voor diens dood in 1157, en waarschijnlijk ten onrechte, aan zijn hofkape­laan Thitbold gegeven. Abt Wouter had daarop de graaf in de ban gedaan. Deze kerkelijke straf ging na diens dood over op Dirks zoon en opvolger Floris III, waardoor de nieuwe graaf - die nog steeds ongehuwd was - alle kerkelijke diensten werden ont­houden.


Toen abt Wouter op 28 november 1161 overleed, leek dan ook het moment aangebro­ken aan deze nu al ruim vier jaar durende situatie een einde te maken. Het initiatief schijnt van de nieuwe abt, Wibold, te zijn uitgegaan.


De Egmondse annalen vermelden op 1162 het berouw van de graaf en diens ontslag uit de kerkelijke ban. Dan zijn er de officiële oorkonden van de handeling, gedateerd 28 augustus 1162, waarin graaf Floris III, in tegenwoordigheid van zijn broer Robert en vele getuigen, de tekortkoming jegens de abdij erkent, de teruggave van de kerk van Vlaardin­gen regelt.


Na de opheffing van de ban was de weg vrij voor een huwelijk van de graaf. Abt Wibold ging - op eigen kosten - naar Schotland, om er de hand van Ada, de zuster van de Schotse koning Malcolm IV te vragen en begeleidde haar vervolgens naar Holland. Het huwelijk van Ada en Floris III heeft waarschijnlijk plaats gevonden in of voor 1162.


Oude bronnen melden dat de overkomst van Ada uit Schotland zelfs al vóór de opheffing van de ban en de teruggave van de kerk van Vlaardingen heeft plaatsgevonden, mogelijk is Ada van Schotland op het eind van dezelfde dag gehuwd als de teruggave van de kerk en de opheffing van de ban.


Ada van Schotland was een kleindochter van de Schotse koning David I (1124-1153) en dochter van diens vóór hem overleden zoon Henry, graaf van Huntingdon. Zowel David I als zijn opvolger Malcolm IV streefden naar politieke en economische verbindingen met het vaste land; het huwelijk van Ada met Floris III paste in deze politiek. Als huwelijksgift kreeg Ada het graafschap Ross, gelegen in de Schotse hooglanden; het is vermoedelijk slechts kort in haar bezit geweest. Over de leeftijd van de bruid Ada van Schotland valt weinig met zekerheid te zeggen; Floris III was al ca 30 jaar.


Uit het huwelijk van Ada van Schotland met de Hollandse Graaf Floris III werden de volgende kinderen geboren:


Dirk (VII), graaf van Holland (1190-1203), overleden te Dordrecht op 4 november 1203. Huwde in 1186 met Aleid van Cleef.


Hendrik


Floris, korte tijd kanselier van de koning van Schotland, van 1202-1207 elect van Glas­gow, en domproost van Utrecht (1198-1204). Hij koos in de Loonse burgeroorlog de zijde van zijn broer Willem, werd om die reden afgezet in 1204, waarna hij in de abdij van Middelburg als monnik intrad. Hij overleed in Middelburg op 30 november 1210 en werd er hoogstwaarschijnlijk ook begraven.


Willem, graaf van Holland (1203-1222), overleden op 12 februari 1222. Huwde Aleid van Gelre (overleden 1218), Maria van Brabant (overlende 1260). Willem werd vernoemd naar een broer van zijn moeder, William the Lion, koning van Schotland (1165-1214).


Ada, als oudste dochter genoemd naar haar grootmoeder Ada van Varennes. Zij huwde in 1176 met Otto I, markgraaf van Brandenburg. Zij overleed ná 1205.


Sophia


Margaretha, huwde in 1182 te Lisse met Dirk IV, graaf van Cleef.


Elisabeth, overleed op jeugdige leeftijd op 27 augustus van een onbekend jaar.


Agnes, vanaf 1186 abdis van Rijnsburg. Zij overleed op 22 april 1228.


Boudewijn, overleden op 19 juli 1204, en begraven in Rijnsburg, 18 jaar oud.


 


 We kregen een wel zeer bijzondere email van Recia Bruggeman-Tóth:


Ik ben een verre nazaat van de Graven van Holland en Ada van Schotland.


U schrijft ergens dat Graaf Willem I naar zijn oom Willem de Leeuw van Schotland vernoemd is, maar volgens mij zijn beide heren naar de opa van mama Ada van Schotland genoemd... dat dus ook de opa van Willem de Leeuw is !


Opa van Ada's moeders zijde was n.l. Graaf William II van Varennes/de Warenne and Surrey. Meestal werden broers niet vernoemd naar mijn weten, maar wel opa's en overgrootvader's, maar ik kan me vergissen.


En Graaf Floris V, die stamde niet via een de broer van Ada van het Schotse Koningshuis af !!! Haar eigen vader Henry van Schotland was erfgenaam van de Schotse troon ! Hij was Kroonprins van Schotland en als Ada geen broers had gehad, zou haar man Floris III van Holland dus Koning van Schotland kunnen worden.


De opa van Ada van Schotland was Koning David I 'de Heilige' van Schotland en daar stamde Floris V dus in rechte lijn van af ! Kroonprins Henry van Schotland was de vader van Ada (eerste rechtmatige erfgenaam van de Schotse troon, die helaas voortijdig stierf) was de vader van de bet-overgrootmoeder (Ada van Schotland) van Graaf Floris V van Holland.


Een beetje ver weg om aanspraak te maken op de Schotse troon, maar ach, wie niet waagt die niet wint, toch ?


-------------------------------------------


Ada de Escocia :
El 28 de agosto de 1162, tuvo lugar una ceremonia especial en la Abadía de Egmond . Un gran grupo se reunió allí ese día para presenciar el regreso oficial de la iglesia de Vlaardingen por parte del conde Floris III a la abadía de Egmond. Esta iglesia, con sus importantes ingresos, había sido entregada a su capellán Thitbold por el padre del conde, Dirk VI, poco antes de su muerte en 1157 y probablemente erróneamente. El abad Wouter tuvo el recuento en su hechizo. Este castigo eclesiástico pasó después de su muerte al hijo y sucesor de Dirk, Floris III, como resultado de lo cual al nuevo conde, que todavía no estaba casado, se le negaron todos los servicios eclesiásticos.


Cuando Abad Wouter murió el 28 de noviembre, 1161, cuando el entonces parecía llegó a esta ahora más de cuatro años la situación a su fin. La iniciativa parece haber sido tomada por el nuevo abad, Wibold.


El anales de Egmond declara en 1162 el arrepentimiento del conde y su destitución de la prohibición eclesiástica. Luego están los registros oficiales de la medida, de 28 de agosto, 1162, cuando el conde Floris III, en presencia de su hermano Robert, y muchos testigos, reconociendo la deficiencia hacia la abadía, regula el retorno de la iglesia de Vlaardingen.


Después de la abolición de la prohibición, el camino era libre para un matrimonio del conde. El abad Wibold fue, a sus expensas, a Escocia, para pedir la mano de Ada, la hermana del rey escocés Malcolm IV, y luego la acompañó a Holanda. El matrimonio de Ada y Floris III probablemente tuvo lugar en 1162 o antes.


Fuentes antiguas informan que la llegada de Ada desde Escocia, incluso antes de la abolición de la prohibición y el regreso de la iglesia de Vlaardingen, es posible Ada de Escocia casado al final del mismo día que el regreso de la iglesia y la abolición de la prohibición.


Ada de Escocia era una nieta del rey escocés David I (1124-1153) e hija de su hijo fallecido Henry, conde de Huntingdon. Tanto David I como su sucesor Malcolm IV buscaron conexiones políticas y económicas con el continente; el matrimonio de Ada con Floris III encajó en esta política. Como regalo de bodas, Ada consiguió; el condado de Ross, ubicado en las tierras altas escocesas; probablemente solo estuvo brevemente en su posesión. Poco se puede decir con certeza sobre la edad de la novia de Ada de Escocia; Floris III había existido por 30 años.


Del matrimonio de Ada van Schotland con el conde holandés Floris III nacieron los siguientes niños:


Dirk (VII), conde de Holanda (1190-1203), murió en Dordrecht el 4 de noviembre de 1203. En 1186 se casó con Aleid van Cleef.


Hendrik


Floris, canciller del rey de Escocia, del 1202-1207 electo de Glasgow, y domproost de Utrecht (1198-1204). Eligió el lado de su hermano Willem en la guerra civil de Loon, por esa razón fue depuesto en 1204, después de lo cual ingresó en la abadía de Middelburg como monje. Murió en Middelburg el 30 de noviembre de 1210 y probablemente también fue enterrado allí.


Willem, conde de Holanda (1203-1222), murió el 12 de febrero de 1222. Aleid van Gelre (murió en 1218), se casó con María de Brabante (fallecida en 1260). Willem fue nombrado después de un hermano de su madre, Guillermo el León, rey de Escocia (1165-1214).


Ada, como la hija mayor que lleva el nombre de su abuela Ada van Varennes. Se casó en 1176 con Otto I, margrave de Brandeburgo. Ella murió después de 1205.


Sophia


Margaretha, se casó en 1182 en Lisse con Dirk IV, Conde de Cleef.


Elisabeth murió a una edad temprana el 27 de agosto de un año desconocido.


Agnes, de 1186 abadesa Rijnsburg. Ella falleció el 22 de abril de 1228.


Boudewijn, murió el 19 de julio de 1204 y fue enterrado en Rijnsburg, 18 años.



Recibimos un correo electrónico muy especial de Recia Bruggeman-Tóth:


Soy un descendiente lejano de los condes de Holanda y Ada de Escocia.


Usted escribe en alguna parte que el Conde William I lleva el nombre de su tío William el León de Escocia, pero creo que ambos señores llevan el nombre del abuelo de Mama Ada de Escocia ... ¡que también es el abuelo de William the Lion!


El lado del abuelo de la madre de Ada fue n.l. Conde William II de Varennes / de Warenne y Surrey. Usualmente los hermanos no fueron nombrados por mi conocimiento, pero fueron abuelos y bisabuelos, pero puedo estar equivocado.


¡Y el conde Floris V, que no descendió a través de un hermano Ada de la familia real escocesa! ¡Su propio padre Henry de Escocia era el heredero del trono escocés! Era el Príncipe Heredero de Escocia y si Ada no tuvo hermanos, su esposo Floris III de Holanda podría convertirse en Rey de Escocia.


¡El abuelo de Ada de Escocia fue el Rey David I 'el Santo' de Escocia y Floris V descendió en línea recta! El príncipe heredero Henry de Escocia fue el padre de Ada (el primer heredero legítimo del trono escocés, que lamentablemente murió prematuramente) fue el padre de la tatara-tatara-abuela (Ada de Escocia) del conde Floris V de Holanda.


Un poco lejos para reclamar el trono escocés, pero, por desgracia, ¿quién no se atreve a ganar, verdad?


-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


 http://www.engelfriet.net/Alie/Aad/abdijkasteelegmond.htm


De geschiedenis van de Abdij en het Kasteel van Egmond


 


De Abdij en het Kasteel van Egmond



Zowel de Abdij als het Kasteel van Egmond hebben hun rol gespeeld, en misschien nog wel, in de geschiedenis van het Graafschap Holland. Vandaar dit verhaal over de Abdij en het Kasteel van Egmond.
Abdij en het Kasteel van Egmond:

Graven van Holland en Rotterdam

Westfriese of Hollandse Huis



    EN-US">839:
    Gerolf I (Gerulf)
    Graaf Gerolf van Holland (voor 885 - circa 896)
    Gerulf de Graaf van Friesland
    type="disc">US">Gestorven 940:
    Dirk I
    Diderik of Theodorik, ca 923-939:
    Graaf Dirk I van Holland
    Geva
    Geboren circa 899, overleden circa 939.
    lass="MsoNormal">Gestorven ca. 983:
    Dirk II
    Hildegard van Vlaanderen
    Geboren omstreeks 930, overleden 6 mei 988, samen met zijn vrouw begraven in de Abdij van Egmond
    In 938 vond de verloving van Dirk II plaats met Hildegard, de dochter van graaf Arnulf I van Vlaanderen.
    ;" type="disc">ze: medium; font-family: Calibri;">Gestorven 993:
    Arnulf van Gent
    Liutgard van Luxemburg
    Graaf Arnulf van Holland, geboren te Gent, gesneuveld op 18-09-993, begraven in Abdij van Egmond
    : medium; font-family: Calibri;">993-1039:
    Dirk III
    Othilde van Saksen
    Geboren circa 981, overleden op 27-05-1039, begraven in de Abdij van Egmond
    : 0cm;" type="disc">">1039-1049:
    Dirk IVt: l31 level1 lfo31; tab-stops: list 36.0pt;">1049-1061:
    Floris I
    Geertruid van Saksen
    Graaf van Holland geboren ca. 1017, vermoord 19 mei 1061, begraven in de Abdij van Egmond
    e="margin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l5 level1 lfo32; tab-stops: list 36.0pt;">1061-1091:
    Dirk V
    Othilde
    Graaf van Holland, geboren tussen 1052-54, gestorven op 17 juni 1091, zoon van Floris I, begraven in de Abdij van Egmond
    : 0cm;" type="disc">ont-family: Calibri;">1061-1064:
    Geertruid, weduwe van Floris I, voogd van Dirk V.>yle="font-size: medium;">1064-1071:
    Robrecht de Fries, man van Geertruid, voogd van Dirk V.type="disc">: medium; font-family: Calibri;">1091-1122:
    Floris II, "Floris de Vette of Dikke".
    Petronilla van Saksen
    Graaf van Holland, zoon van Dirk V wordt geboren 1085, sterft 2 maart 1121, begraven in de ;Abdij van Egmond
    rong>1122-1157:
    Dirk VI 
    Sophia van Rheineck
    t 36.0pt;">1161-1191:
    Floris III
    Ada van Schotland
    Meer over Ada van Schotland kun je vinden in 
    dit verhaal1 lfo38; tab-stops: list 36.0pt;">1191-1203:
    Dirk VII
    span>1203:
    Ada, Dochter van Dirk VIIormal">1203-1222:
    Willem I
    Vernoemd naar de broer van zijn moeder, de 
    Schotse koning William the Lyon, geboren circa 1168.
    Aleid van Gelre / Maria van Brabant
    lass="MsoNormal">1222-1234:
    Floris IV
    Machteld van Brabant
    sc">>Willem II
    Elisabeth van Brunswijk0cm;" type="disc">/>Floris V
    Beatrijs van Vlaanderen
    "margin-top: 0cm;" type="disc">296-1299:
    Jan I
    Elisabeth van Engeland
    p class="MsoNormal"> 


    Vanaf eind 7e eeuw werd Nederland vanuit het huidige Groot-Brittannië en Ierland gekerstend. U heeft misschien wel eens gehoord hoe het in 754 afliep met Bonifacius bij Dokkum? Bonifacius werd bij Dokkum door de Friezen vermoord. Zo'n 50 jaar eerder was de leermeester van Bonifacius, een zekere Willibrord hier in Utrecht ook al verjaagd door de Friezen. Desondanks is Willibrord de geschiedenis ingegaan als de 1e Bisschop van Utrecht en dus ook van Nederland, dankzij Willibrord groeide Utrecht uit tot het kerkelijk centrum van Nederland. Om u gerust te stellen, Willibrord werd niet vermoord en ligt vredig begraven in Echternach.



     


    Restanten van de St. Adelbert Abdij van Egmond





    Volgens de overlevering zijn de resterende stenen van de Abdij van Egmond in 1573 gebruikt om de stadsmuren van de door de Spanjaarden belegerde stad Alkmaar te versterken, mogelijk hierdoor Van Alkmaar de Victorie?




    Beroemde namen van kerken en kloosters in Utrecht zijn bijv. de nog steeds bestaande St. Maartenskerk, in de wandeling de Dom van Utrecht genoemd. Dankzij de monniken van de St. Paulus Abdij van Utrecht en monniken uit o.m. de abdijen van Rijnsburg en Egmond, kunnen we nu met droge voeten door de Randstad lopen. Monniken zijn er, net als in de grootste middeleeuwse stad van Europa, Parijs, in geslaagd om dijken en dus een waterbeheerssysteem aan te leggen, zonder hen zou Parijs letterlijk en figuurlijk volledig uitgedroogd zijn geweest, want ook toen was goed drinkwater van levensbelang. Aan de Nederlandse monniken hebben we bijv. Schielands Hoge Zeedijk te danken, van Schoonhoven naar Hoek van Holland.

    Heel lang geleden moest je natuurlijk ook de volgorde van de Graven van Holland keurig uit het hoofd leren en daarvoor was een beroemd geworden ezelsbruggetje ontstaan:

    Dikkie, Dikkie, Arnout, Dikkie, Dikkie, Floor, Dikkie, Floor, Dikkie Floor, Dikkie, Willem, Floor, Willem, Floor, Jan. 

    En hoe werd de volgorde van de verschillende huizen onthouden?

    Hol He(e)n Bei Bour Oost 

    Waarschijnlijk is het Graaf Dirk II geweest die gebied rondom het huidige Rotterdam in bezit heeft gekregen. Zoon Arnulf heeft later een deel van het gebied geschonken aan de Abdij van Egmond , die hierboven al een aantal keer ter sprake is gekomen en we zullen haar nog wel een keer tegenkomen. Helaas kunnen we hier niet verder ingaan op de rol van die beroemde Abdij van Egmond (doen we dus nu wel)
     die grote invloed heeft gehad op de geschiedenis van de Graven van Holland, steeds weer werden schenkingen gedaan etc etc.
    Vermoed wordt ook dat door de schenking van Graaf Arnulf aan de Abdij van Egmond, de Abdij van Egmond als tegenprestatie er voor gezorgd heeft dat het gebied ten noorden van de Maas bewoonbaar werd d.m.v. een dijkaanleg. Rondom het jaar 1000 wordt vermoed, is dus al een begin gemaakt met de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk

    De aanleg van de eerste Schielands Hoge Zeedijk hebben de monniken van de Abdij van Egmond waarschijnlijk gedaan samen met monniken van die andere beroemde Middeleeuwse abdij, de St. Paulus Abdij uit Utrecht.



     


    Restanten van de St. Adelbert Abdij van Egmond



    De Abdij van Egmond werd gesticht door de Utrechtse Bisschop Balderik. De Abdij van Egmond zou zich ontwikkelen tot een van de belangrijkste religieuze centra in het Middeleeuwse Holland, vooral ook door de vele schenkingen van allerlei Graven die zich er ook, na hun dood, lieten begraven. 

    De abten van o.m. het Benedictijnen Klooster van Egmond, gesteund uiteraard door de Graven van Holland, waren de grote initiatiefnemers voor de aanleg van allerlei dijken tot aan Rotterdam toe.

    In het midden van de twaalfde eeuw werd, naast de sedert het jaar 939 bestaande Abdij van Egmond, een kasteel gebouwd door de rentmeester van de Abdij van Egmond in opdracht van Abt Wouter. 

    Deze rentmeester, Berwout genaamd, werd de eerste Burchtheer.

    Zijn oudste zoon Allaert sneuvelde in 1168 tegen de Friezen en zo werd zijn tweede zoon Doda zijn opvolger. Doda kreeg ruzie met de abt over rechten van inkomsten, welke twist drie eeuwen heeft geduurd, waarbij beurtelings de Abdij van Egmond of het Kasteel van Egmond in brand werd gestoken en totaal verwoest. Hierna werden de verwoeste gebouwen door de verliezende partij steeds weer opgebouwd. 

    De tussenkomst van het hogere geestelijke en wereldlijke gezag werd dan door hun opvolgers en rechtverkrijgenden ingeroepen met het gevolg dat op 12 november 1486 door Keizer Maximiliaan Egmond tot graafschap werd verheven en Graaf Jan van Egmond werd de Burchtheer. 

    Graaf Jan van Egmond stierf in 1538 en werd opgevolgd door zijn oudste zoon Jan die dus de tweede Graaf van Egmond werd. Diens zoon, Lamoraal werd door de Bloedraad op last van Alva op 5 juni 1568 te Brussel onthoofd op beschuldiging van hoogverraad.

    Op 7 juni 1573 werd het Kasteel van Egmond in brand gestoken en totaal verwoest.
    Tot in de achttiende eeuw waren daarvan de puinhopen nog te zien.

    Op de volgende kaarten is te zien hoe Nederland zich o.m. staatkundig ontwikkelde vanaf de Romeinse tijd tot ca 1000:



     


     


    Bij de dood van haar vader was Jacoba van Beieren nog maar vijftien jaar. Ze was toen reeds weduwe en wel van de kroonprins van Frankrijk. In alle drie gewesten werd ze als gravin gehuldigd, maar de Kabeljauwsen zouden hiermee geen genoegen nemen. Zodra zij een flinke leider hadden, wilden ze de strijd hervatten. Die leider vonden ze in Jacoba's oom Jan, die het bisdom Luik, waar hij immers elect was, verliet om naar Holland te komen. 

    Aanvankelijk nam hij genoegen met het ruwaard- en voogdijschap over Jacoba van Beieren, maar al spoedig stelde hij zich als hoofd der Kabeljauwse partij tegenover zijn nicht. De Kabeljauwse edelman Egmond veroverde met een kleine bende de stad Gorinchem, waarvan de bezetting zich terugtrok op het aan de rivierzijde gelegen slot.

    Spoedig daarop verscheen jonker Willem, de laatste der Arkels, in zijn vaderstad. Zodra Jacoba van Beieren hiervan hoorde, trok zij met een vloot uit Rotterdam om de stad te heroveren. Zij werd met gejuich door de bezetting van het slot ontvangen. Nu maakten beide partijen zich voor de strijd gereed. 

    De mannen van Arkel stonden opgesteld achter een gracht, die de jonker inderhaast had laten graven.
    Op de 1ste December 1417 begonnen de troepen van Jacoba van Beieren de aanval. Het werd een verbitterde strijd, waarbij Jacoba van Beieren de zege behaalde. Willem van Arkel sneuvelde, doch Jacoba van Beieren betreurde de dood van haar trouwe veldheer Brederode. 



    >

    Over Rotta en het Middeleeuws Rotterdam

    De geschiedenis van Rotterdam begint met de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk, die zelfs nu nog terug te vinden is.

    Waarschijnlijk is het Graaf Dirk II geweest die het gebied rondom het huidige Rotterdam in bezit heeft gekregen. Zoon Arnulf heeft later een deel van het gebied geschonken aan de beroemde St. Adelbert Abdij van Egmond

    Vermoed wordt dat door de schenking van Graaf Arnulf aan de St. Adelbert Abdij van Egmond monniken van de St. Adelbert Abdij samen met monniken van die andere beroemde Middeleeuwse abdij, de St. Paulus Abdij uit Utrecht de oudste Zeedijk hebben aangelegd, waardoor het gebied ten noorden van de Maas bewoonbaar wordt. Rond het jaar 1000 wordt een begin gemaakt met de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk, de huidige Kleiweg en Kootschekade. 



     


    Restanten van de St. Adelbert Abdij van Egmond



    De hierdoor noodzakelijk geworden bedijkings- en ontginningswerkzaamheden zullen ongetwijfeld vooral door de graaf met hulp van vermogende particulieren (of instellingen zoals de St. Adelbert Abdij van Egmond, door de graaf ingeschakeld bij de bedijkingswerkzaamheden in het gebied rond de Schie in de jaren zestig of zeventig van de twaalfde eeuw) zijn uitgevoerd die hiervoor waarschijnlijk een beloning hebben ontvangen in de vorm van lenen.



    >

    Wilde Graaf Floris V ooit terecht Koning van Schotland worden of niet?

    Op 28 augustus 1162 vond in de Abdij van Egmond een bijzondere plechtigheid plaats. Een groot gezelschap was er die dag bijeengekomen om getuige te zijn van de officiële teruggave van de kerk van Vlaardingen door graaf Floris III aan de Abdij van Egmond. Deze kerk, met haar belangrijke inkomsten, was door de vader van de graaf, Dirk VI, kort voor diens dood in 1157, en waarschijnlijk ten onrechte, aan zijn hofkapelaan Thitbold gegeven. Abt Wouter had daarop de graaf in de ban gedaan. Deze kerkelijke straf ging na diens dood over op Dirks zoon en opvolger Floris III, waardoor de nieuwe graaf - die nog steeds ongehuwd was - alle kerkelijke diensten werden onthouden.

    Toen abt Wouter op 28 november 1161 overleed, leek dan ook het moment aangebroken aan deze nu al ruim vier jaar durende situatie een einde te maken. Het initiatief schijnt van de nieuwe abt van Egmond, Wibold, te zijn uitgegaan. 

    De Egmondse annalen (Annales Egmundenses) vermelden op 1162 het berouw van de graaf en diens ontslag uit de kerkelijke ban. Dan zijn er de officiële oorkonden van de handeling, gedateerd 28 augustus 1162, waarin graaf Floris III, in tegenwoordigheid van zijn broer Robert en vele getuigen, de tekortkoming jegens de abdij erkent, de teruggave van de kerk van Vlaardingen regelt. 

    Na de opheffing van de ban was de weg vrij voor een huwelijk van de graaf. De Abt van Egmond, Wibold ging - op eigen kosten - naar Schotland, om er de hand van Ada, de zuster van de Schotse koning Malcolm IV te vragen en begeleidde haar vervolgens naar Holland.
    Het huwelijk van Ada en Floris III heeft waarschijnlijk plaats gevonden in of voor 1162.

    Oude bronnen melden dat de overkomst van Ada uit Schotland zelfs al vóór de opheffing van de ban en de teruggave van de kerk van Vlaardingen heeft plaatsgevonden, mogelijk is Ada van Schotland op het eind van dezelfde dag gehuwd als de teruggave van de kerk en de opheffing van de ban.



    >

    Samenvatting: 

    Begraven in de Abdij van Egmond: 



      font-family: Calibri;">6 Graven van Holland en 1 Gravin van Holland: ormal">Graaf Dirk II en de echtgenote van Dirk III: yle="font-family: Calibri;">Gravin Hildegard van Vlaanderen>Graaf Arnulf van Gent / Holland3 lfo45; tab-stops: list 108.0pt;">Graaf Dirk III10pt; mso-list: l27 level3 lfo45; tab-stops: list 108.0pt;">Graaf Floris I">Graaf Dirk V.ly: Calibri;">Graaf Dirk II heeft het gebied rondom het huidige Rotterdam in bezit gekregen. Zoon Arnulf heeft later een deel van dit gebied geschonken aan de Abdij van Egmond. Als tegenprestatie wordt vermoed dat de Abdij van Egmond (samen met de St. Paulus Abdij uit Utrecht) het gebied ten noorden van de Maas bewoonbaar heeft gemaakt d.m.v. dijkaanleg. De Abdij van Egmond kreeg nog veel meer schenkingen van de Graven van Holland, verderop in het verhaal komen we daar vanzelf op terug.

      De St. Adelbert Abdij van Egmond werd gesticht door de Utrechtse Bisschop Balderik. De Benedictijner St. Adelbert Abdij van Egmond zou zich ontwikkelen tot een van de belangrijkste religieuze centra in het Middeleeuwse Holland, vooral ook door de vele schenkingen van allerlei Graven die zich er ook, na hun dood, lieten begraven.

      In het midden van de twaalfde eeuw werd, naast de sedert het jaar 939 bestaande St. Adelbert Abdij van Egmond, een kasteel gebouwd door de rentmeester van de St. Adelbert Abdij van Egmond in opdracht van Abt Wouter. Deze rentmeester, Berwout genaamd, werd de eerste Burchtheer.

      Zijn oudste zoon Allaert sneuvelde in 1168 tegen de Friezen en zo werd zijn tweede zoon Doda zijn opvolger. Doda kreeg ruzie met de abt over rechten van inkomsten, welke twist drie eeuwen heeft geduurd, waarbij beurtelings de Abdij van Egmond of het Kasteel van Egmond in brand werd gestoken en totaal verwoest. Hierna werden de verwoeste gebouwen door de verliezende partij steeds weer opgebouwd. 

      De tussenkomst van het hogere geestelijke en wereldlijke gezag werd dan door hun opvolgers en rechtverkrijgenden ingeroepen met het gevolg dat op 12 november 1486 door Keizer Maximiliaan Egmond tot graafschap werd verheven en Graaf Jan van Egmont werd de Burchtheer. 

      Graaf Jan van Egmont stierf in 1538 en werd opgevolgd door zijn oudste zoon Jan die dus de tweede Graaf van Egmont werd. Diens zoon, Lamoraal werd door de Bloedraad op last van Alva op 5 juni 1568 te Brussel onthoofd op beschuldiging van hoogverraad.

      Op 7 juni 1573 werd het Kasteel (en Abdij) van Egmond in brand gestoken en totaal verwoest.
      Tot in de achttiende eeuw waren daarvan de puinhopen nog te zien.

      Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten heeft de Kabeljauwse edelman Egmont met een kleine bende de stad Gorinchem veroverd, waarvan de bezetting zich terugtrok op het aan de rivierzijde gelegen slot.

      Op 28 augustus 1162 vond in de Abdij van Egmond een bijzondere plechtigheid plaats. De officiële teruggave van de kerk van Vlaardingen, met haar belangrijke inkomsten, door graaf Floris III aan de Abdij van Egmond. Door vader Graaf, Dirk VI, kort voor diens dood in 1157, en waarschijnlijk ten onrechte, aan zijn hofkapelaan Thitbold gegeven. Abt Wouter had daarop Graaf dirk VI in de ban gedaan. Deze ban ging over op Dirk VI's ongehuwde zoon Graaf Floris III, waardoor deze alle kerkelijke diensten werden onthouden.

      Na overlijden Abt Wouter (28 november 1161), heft nieuwe Abt Wibold deze ban op.

      De Egmondse annalen (Annales Egmundenses) vermelden inderdaad in 1162: 



        font-family: Calibri;">Het berouw van de Graafmso-ansi-language: EN-US;" lang="EN-US">Het ontslag uit de kerkelijke banstyle="margin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l24 level1 lfo46; tab-stops: list 36.0pt;">De teruggave van de kerk van Vlaardingen. huwelijk Graaf Floris III. De Abt van Egmond, Wibold ging - op eigen kosten - naar Schotland, om er de hand van Ada, de zuster van de Schotse koning Malcolm IV (volgens mij William the Lyon) te vragen en begeleidde haar vervolgens naar Holland. Het huwelijk van Ada en Floris III heeft waarschijnlijk plaats gevonden in of voor 1162. Mogelijk zelfs al op de dag dat de ban werd opgeheven, aldus andere bronnen.

        Of het bovenstaande allemaal historisch betrouwbaar is? Daarom zijn we op zoek gegaan naar aanvullende informatie over de Benedictijner St. Adelbert Abdij van Egmond en het Kasteel van Egmond.



        N.B. Er is altijd verwarring geweest over de schrijfwijze van Egmond, moet dit op het eind met een d of met een t. De meeste bronnen neigen ertoe om alleen de familie Egmont met een t te noemen, zo worden ze trouwens ook in allerlei aktes genoemd, en de Benedictijner St. Adelbert Abdij van Egmond en het Kasteel van Egmond met een d te schrijven. Proberen wij dus ook te doen: Graaf van Egmont en de Benedictijner St. Adelbert Abdij en Kasteel van Egmond.






        >

        Sinds de Benedictijnen in 1935 weer teruggekomen zijn naar Egmond, is er gelukkig veel over de geschiedenis van de Abdij van Egmond toegankelijk geworden. Bijv. het in 1973 gepubliceerde boekje geschreven door de Abdijhistoricus J. Hof (helaas overleden in 1980) met als titel De Abdij van Egmond van de aanvang tot 1573, geldt nog steeds als basis. 

        Allerlei bronnen zoals de Heiligenlevens en de Egmondse annalen (Annales Egmundenses) , ze worden nu nog volop bestudeerd. Heel veel is bijv. te vinden in de ex-KUB, de voormalige Katholieke Universiteit van Brabant in Tilburg, die zich nu Universiteit van Tilburg noemt.
        Ook via de onvolprezen uitgever Verloren is heel veel te krijgen.

        In al deze bronnen o.m. een diskussie over:



          EN-US">Het stichtingsjaar van het Egmondse Klooster: 950 of 975 ?argin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l39 level1 lfo47; tab-stops: list 36.0pt;">Was Aartsbisschop Egbert nu wel of niet als jonge monnik in Egmond 36.0pt;">De rol van de Vlaamse kloosterhervorming op het leven in EgmondUS">Welke liturgische handschriften komen nu wel of niet uit Egmond of Rijnsburgormal">Wat is de relatie met St. Bavo uit Gentang="EN-US">Een van de onderzoekspunten is bijv. wie schonk het gouden altaar voor de Abdij van Egmond:

          In het Frans Halsmuseum in Haarlem bevindt zich een altaarstuk van de Haarlemse schilder Jan Joesten. Een opdracht van Abt Meinard Man (1509 - 1526), gelukkig uit de Abdij van Egmond verdwenen ver voordat Diederik Sonoy en zijn geuzen langskwamen rond 7 juni 1573.

          Op dit altaarstuk worden Bonifatius, Paus Gregorius I, Adalbert en mogelijk Bavo weergegeven. 



           


          Op de bijbehorende tekst stond in het Latijn:



          Dit altaar, gemaakt ter ere van God en van de vorst der apostelen, de Heilige Petrus, en van de bekwame belijder van Christus, Adalbert, hebben de eerbiedwaardige Graaf Dirk (II) en zijn geliefde echtgenote Hildegarde uiterst devotelijk aan God en de voornoemde heiligen opgedragen, versierd met goud en edelstenen, in de hoop op de eeuwige beloning voor zichzelf, voor hun ouders en voor hun kinderen.




          Algemeen wordt aangenomen dat Graaf Dirk II en Gravin Hildegarde dit altaarstuk hebben geschonken aan de net gereedgekomen Abdij van Egmond, ter gelegenheid van de inwijding ergens tussen 975 en 980.

          De net gereedgekomen stenen Abdij van Egmond is waarschijnlijk gebouwd als klooster om het aanzien van de Graven van Holland te verhogen. Alleen, in de buurt van Egmond waren natuurlijk geen (?) goud- en edelsmeden en dus kwamen Graaf Dirk II en Gravin Hildegarde terecht in Gent, het Vlaamse stamland van Gravin Hildegarde van Vlaanderen. 

          Gent was in de 10e eeuw het machtsgebied van Graaf Arnulf van Vlaanderen, kleinzoon van de Karolingische Graaf Boudewijn en zijn echtgenote Judith. Judith, dochter van de West-Frankische Koning Karel de Kale, was ooit door Boudewijn geschaakt.

          Hildegarde was weer de dochter van Graaf Arnuld en zijn geschaakte echtgenote Gravin Judith en met dochter Hildegarde zou Graaf Dirk II van Holland dus trouwen.

          Graaf Arnulf van Vlaanderen overleed op 27 maart 965 en prompt greep Graaf Dirk II de macht in Vlaanderen, samen met neef Boudewijn. De leenheer van Vlaanderen, Koning Lotharius van Frankrijk, moest toen wel ingrijpen.

          Graaf Dirk II was echter al heer en meester van Gent en trad ook op als voogd en regent van zijn zwager Graaf Arnulf II en noemde zich dan ook Graaf van Holland en Gent. Door deze titel (Graaf van Holland en Gent) was Dirk II niet alleen leenman van de Duitse Keizer (via Holland), maar ook leenman van de Franse Koning (via Gent). Het toeval wil dat net in deze periode de Duitse Keizer een grote schenking had gedaan aan het St. Baafsklooster van Gent en toen kon Dirk II niet achterblijven.
          En dat alles ten koste van de St. Pietersabdij van Gent.

          En wat gebeurde:Graaf Dirk II liet monniken over komen uit Gent naar de net nieuw gestichte Abdij van Egmond. En dus belandde er ook een relikwie van Bavo in de Abdij van Egmond, bijgezet in de reliekschrijn van Adalbert.

          Ook het Grafelijk hof in Haarlem werd uitgebreid met iets uit Gent: een kapel gewijd aan Bavo, waar dus uiteindelijk de St Bavo kerk uit voor zou komen.



          Wie was trouwens Bavo?

          Bavo was geboren als Allowin / Aldawin van Haspengouw en overleden in Gent op 1 oktober 654, de Barmis feestdag.

          Bavo was een broer van Begga, waarnaar de Begijnen / Bagijnen zijn vernoemd: vrouwen die leven in de voortdurende nabijheid van Christus, zonder allerlei beloftes af te leggen. Bavo leidde een losbandig leven, hij verkocht zijn personeel als slaaf. Na het overlijden van zijn echtgenote kwam de inkeer. 

          Beinvloedt door Amandus, de apostel der Vlamingen en raadsman van zijn moeder, dus ook van Begga, werd Allowin / Aldawin van Haspengouw gedoopt met de naam BAVO.


          Amandus in Vlaanderen is te vergelijken met Willibrord en / of Bonifatius, de apostel der Duitsers. Dat Bonifatius werd vermoord "bij Dokkum" was een beetje eigen schuld.... en niet nodig geweest, maar zijn dood als martelaar kwam in een mindere periode tijdens de kerstening, qua PR, goed van pas.




          Bavo koos er vervolgens voor om als kluizenaar in een boom bij een Abdij te gaan wonen en werd na zijn dood begraven in de later naar hem vernoemde St. Baafskathedraal van Gent.




          Een ander aspekt is de schrijf- en leeskunst: tot ca 1215 kon in het Graafschap Holland eigenlijk niemand lezen en/of schrijven.
          Met uitzondering bijv. van de monniken van de Abdij van Egmond. Monniken van de Abdij van Egmond verzorgden dus ook allerlei grafelijke officiële dokumenten.
          De bestudering van de (oudste) geschiedenis van het Graafschap Holland is dus onmogelijk zonder in aanraking te komen met de St. Adalbert Abdij van Egmond !

          Bij de bestudering van de (oudste) geschiedenis van het Graafschap Holland, kom je vanzelf in aanraking met de Egmondse annalen (Annales Egmundenses) die in de Abdij van Egmond werden bijgehouden, tot 1207.



          Toelichting: waarom Egmondse annalen (Annales Egmundenses) 

          Wanneer een klooster beschikte over een eigen schrijfatelier of scriptorium waar de monniken manuscripten kopieerden dan wel nieuwe werken samenstelden, vormt een klooster niet alleen een plek van gebed en contemplatie, maar ook van geleerdheid en wetenschap.

          Bidden en werken (ora et labora) vorm­den de basis van het kloosterleven. Meestal hield die arbeid in, afgezien van pastorale bediening (zielzorg) en het geven van onderwijs, het afschrijven (het met de hand kopiëren) van boeken. Dit gebeurde om meerdere redenen. Op de eerste plaats was het een middel voor levensonderhoud. Niemand kon in een klooster intreden als hij niet bereid was handenarbeid te verrichten. Het wellustige vlees
           werd erdoor bedwongen, zo geloofde men, en de geest kreeg geen kans om in ledigheid en schadelijk nietsdoen af te dwalen. Men ging er dus vanuit dat de menselijke zwakheid niet toestond dat kloosterlingen de hele tijd bezig waren met meditatie. Contemplatie diende te worden afgewisseld met handenarbeid.

          Daar het menselijk hart onstabiel en het geheugen onzeker en vaag is, moet de mensen kunnen beschikken over een nuttig hulpinstrument tegen de vergetelheid en de vergissing, en dat is het boek. Wat men hoort, gaat snel ver­loren, maar het gelezene blijft bestaan ter lezing en ter prediking.

          Schrijven is in deze middeleeuwse opvatting allereerst het overschrijven en ordenen van beschikbare kennis. Dat geldt bij uitstek voor de kopiisten uit de scriptoria. Hun taak was het om een reeds bestaande tekst zo getrouw mogelijk te reproduceren. Dat betrof overigens niet alleen de tekst, ook de illustraties werden gekopieerd. Bij dit laatste kon men een illustratie als geheel natekenen (imitatio naturae) of als voorbeeld laten dienen (imitatio veterum)
          .

          Eindtijdverwachting

          In de middeleeuwen werd de hand van God alom aanwezig geacht. Ook de loop van de geschiedenis zou door God bepaald worden. Niets gebeurde zonder hogere bedoeling, ook niet wanneer het onheil en rampspoed betrof, dat dan ook als een straf van God voor menselijke zonden werd be­schouwd. God had de wereld geschapen en zou Zijn schepping voltooien op de dag van het Laatste Oordeel, ook wel Apocalyps genoemd, waarbij de doden uit hun graven zouden her­rijzen om naar de hemel of de hel te gaan waarbij de wereld zou vergaan. 

          Om orde te scheppen in de chaos van de wereldse gebeurtenissen zet een kroniekschrijver alles schematisch op een rij. Wie weet was die eindtijd wel aanstaande! In Engeland zien we dat bijv. terug in het Domesday Boek: alles moet beschreven worden, niet alleen de geschiedenis, maar ook de goederen. Bij de terugkomst van Christus op aarde, kan via het Domesday boek verantwoording worden afgelegd!

          Struktuur Domesday Boek / Annales: altijd via Anni mundi en salutis:

          Men begint meestal met een Ten geleide (prefacio) waarop nog eens een Voorwoord (Prologus) volgt waarin de totstandkoming en opzet uiteen gezet worden. Dan volgt soms een rubriek over de aard van God, dat begint met de vaststelling dat God een niet-lichamelijke substantie betreft (Deus est substancia incorporea)


          Erna volgt de geschiedenis volgens het Oude Testament, uiteraard beginnend met de schepping (De opere prime diei)


          Erna volgt het Nieuwe Testament, bijvoorbeeld gemar­keerd met een tekening van een kerststal. Pas dan begint de wereldkroniek, vanaf het jaar 1.

          In de meeste manuscripten wordt de datering bovenaan de pagina weergegeven in Jaren van de Wereld (Anni Mundi) en na de geboorte van Christus in Jaren van het Heil (Anni Salutis)


          Tot slot het nawoord (Epiloog) die de tekst vroom afsluit met een dankformule aan God die leeft en regeert in de eeuwen der eeuwen, amen.


          En dan is het toch opvallend dat aan de Abdij van Egmond in de 13e eeuw slechts 48 originele oorkonden toegekend kunnen worden, tegen 80 in de Abdij van Middelburg en 73 in de Abdij van Rijnsburg. In al deze 3 Abdijen werden trouwens Graven van Holland begraven.
          De genoemde aantallen oorkonden zijn natuurlijk niets vergeleken bij de oorkonden geproduceerd in bijv. Rome en door Franse, Duitse, Engelse, Schotse koningen.... Zo veel was er in het Graafschap Holland natuurlijk ook niet weer te archiveren.

          Graaf Dirk VII (1195 - 1203) was de eerste Graaf van Holland, die rond 1199 zelfs personeel in dienst had genomen, puur voor de aanmaak van oorkonden. De geschiedenis ingegaan als de Grafelijke Kanselarij, allemaal hoogstwaarschijnlijk gecentreerd op de Abdij van Egmond.

          Op de Grafelijke Kanselarij werkten kapelaans die de titel kregen Notari. En over allerlei Notarii (meervoud van Notari) doen natuurlijk allerlei verhalen de ronde.
          Van sommige Notarii zijn zelfs de handschriften bekend, alleen weten we niet meer hoe ze heetten.... In de Abdij van Egmond hebben van 1200 - 1325 vrijwel zeker 33 Notarii gewerkt en misschien nog wel meer.

          Tot en met de Rooms-Koning Graaf Willem II hebben nagenoeg alle Grafelijke Oorkonden een Egmonds karakter.

          Ook is bekend dat er Notarii waren die wisselden van Abdij. In ieder geval is vrijwel zeker dat het stadsprivilige van Delft en die van Haarlem door dezelfde Notari is geschreven op de Abdij van Egmond! Dat van Haarlem is beroemd geworden, want het stadsprivilege van de 4e stad van het Hertogdom Brabant, 's-Hertogenbosch, diende als voorbeeld. Alleen de introduktie werd aangepast, en helaas bleek bij het overschrijven dat het perkament vel te klein was en dus werden, zeer uitzonderlijk, 2 perkament vellen gebruikt. Op het 2e vel werd soms de tekst wel wat aangepast t.o.v. het origineel, daar werden de op dat moment meest gebruikte "modernere" Egmond formules gebruikt.

          Graaf Willem II stichtte al snel na zijn verkiezing tot Rooms-Koning uiteraard een uitgebreide kanselarij met verschillende Scriptoren en Notarii.



          Citaat uit ons verhaal over de Graven van Holland:


           


          1256

          Graaf Willem II zakt door het ijs bij Hoogwoud
          en wordt vervolgens vermoord door de aansnellende West-Friezen
          zoon Floris V ontdekte pas jaren later waar vader Willem II was begraven



          De twee bekendste graven uit het Hollandse Huis zijn de reeds genoemde Willem II en diens zoon, Floris V. Graaf Willem II was in 1247 tot Duits koning gekozen. Duitsland was in die tijd een kiesrijk, waar dus de aan­zienlijke leenmannen telkens weer een Koning (Rooms-Koning genoemd) kozen. Keizer was zo'n gekozene dan nog niet. Om deze titel te verkrijgen moest hij, volgens het gebruik van die tijd, naar Rome reizen om daar door de Paus tot Keizer van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie ge­kroond te worden. 
          Zover is het echter met onze Graaf Willem II nooit gekomen.

          In Duitsland zelf had Willem II met veel tegenstanders te strijden. Een jaar na zijn benoeming wist hij de stad Aken te veroveren, waar hij tot Rooms-Koning werd gekroond. Tussen 1249 en 1251 heeft Rooms-Koning Willem II tenminste 13 steden en burghten in "Duitsland" belegerd, bij 5 lukte het om die te veroveren. 
          Omstreeks 1250 keerde de jonge Rooms-Koning Willem II tijdelijk in Holland terug.

          Tot Rooms-Koning verheven, wilde Willem II dus in de mooie duinstreken van zijn graafschap een paleis bouwen. Zodoende werd de jonge Rooms-Koning feitelijk de stichter van 's-Gravenhage. Met als achterliggend idee dat Rooms-Koning Willem II z.s.m. door de Paus in Rome tot Keizer van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie gekroond zou worden en dus thuis zijn vele toekomstige gasten op stand moest kunnen ontvangen, zoals vast weergegeven op onderstaand schilderij:


           


          Rooms-Koning, Graaf van Holland, Willem II

          Dit schilderij is gemaakt in 1654, 
          alleen van belangrijke Hollandse Graven werden toen dit soort fantasie schilderijen gemaakt


           


          Vanzelfsprekend werd iemand anders dan Willem II binnen het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie gekroond tot Rooms-Koning. Maar aan het feit dat Willem II bijna Keizer was geworden van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie danken wij nog in het Wilhelmus de zin Van Keizerlijke Stam.




          Rooms-Koning Graaf Willem II neemt zelfs iemand over van zijn voorganger Rooms-Koning Hendrik die in 1235 weer was afgezet, nog wel benoemd door zijn vader Keizer Frederik II (1212 - 1250). Al snel werken in de kanselarij van Rooms-Koning Graaf Willem II meerdere Notarii en Scriptoren, waarvan zijn broer Floris, (1256 -1258), voogd van de te jonge nieuwe Graaf van Holland, Floris V, dankbaar gebruik maakt.

          In de roerige periode die volgt na de moord op Floris V, het gedwongen verblijf van zijn zoon Jan I in Engeland en de overgang naar het Huis van Henegouwen worden er natuurlijk weer veel minder protocollen geschreven. Pas in 1316, onder leiding van Pieter van Leiden, wordt de kanselarij een goed georganiseerde instelling.

          In de oorkondes wordt natuurlijk gebruik gemaakt van de Latijnse taal. Zo rond 1287 ontstaan de eerste "Hollandse" oorkonden, voornamelijk in de Abdij van Middelburg. De Abdij van Egmond houdt nog lang vast aan de Latijnse traditie. Iedere Egmondse oorkonde begint nog, jaren nadat de andere Abdijen er al mee gestopt zijn, met een Invocatie 
          aanhef, zoals bijvoorbeeld bij "het" stadsprivilege van Rotterdam (9 juni 1340):



          In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, Wij Willem, Graaf van Henegouwen, Holland, Zeeland en Heer van Friesland maken kont dat wij onsen luden van Rotterdamme wonende in onse ambochte een recht ghegheven hebben..........

          En besluit met:

          Ghegheven tote Berghen in Henegouwen des woensdages na Pinksterdag int jaer ons Heeren dusent drie hondert ende viertich.




          Een echte datum werd dus niet gebruikt, altijd werd verwezen naar, zoals dit voorbeeld, een dag na een Christelijke Feestdag of de naamdag van een Heilige. Maakt het soms wat lastig voor een 21e eeuwer! Bovendien begon toen een nieuw jaar niet op 1 januari, maar op Goede Vrijdag en aangezien Goede Vrijdag niet ieder jaar op dezelfde dag valt, is het soms een puzzel.



          En wat is er bekend over de naamgever Adalbert / Adalbart / Adelbertus?



           


          Rond 690 kwam Adelbert naar ons land, als een van de 11 metgezellen van Willibrord, hoogstwaarschijnlijk via het Schotse eiland Iona, waarover we een apart verhaal hebben:



          Iona, een zeer historisch sereen Schots eiland





          Columba's Iona zou uitgroeien tot het belangrijkste Britse pelgrimsoord. Een groot aantal Keltische kruizen markeerden de bedevaartsroutes op Iona, waarvan er nog slechts een paar zijn overgebleven: de 5 High Crosses of Iona, w.o. het St. Martin's Cross. 

          Traditioneel start een pelgrimage op Iona met het 13e eeuwse gebed


          O Columba spes Scotorum (O Columba, hope of Scots)


           


           


           


          Iona

          St. Martin's Cross

          8e eeuw Keltisch Christelijk kruis, oudste in West-Europa

          bovenaan: voor de Abdij

          linksonder: oostzijde

          Zon (= Christus) met slangen (= genezing)

          rechtsonder: westzijde

          van boven naar onder

          Maria met Jezus

          Daniel met leeuwen

          Abraham met Isaak

          Mozes met stenen tafels

          David met muzikanten


           


          In o.m. "Egmond" wordt een kapel gesticht. In 740 vervangen door een kerkje, de basis van de Abdij van Egmond.

          Waarom in 740 dat kerkje: in dat jaar overlijdt Adelbert in deze omgeving (waarom Adelbert hier is terecht gekomen?) en op zijn graf wordt het kerkje gebouwd, waarschijnlijk dus niet op dezelfde plaats al de nog oudere kapel.

          Adelbert stond bekend als een beminnelijke, eenvoudige en vroom levende monnik en dus kwamen mensen al snel op bedevaart naar het kerkje dat over zijn graf was gebouwd.



          De monnik Adelbert komt in het begin van de 8e eeuw naar "Nederland" en is dus een tijdgenoot van Willibrord en Bonifatius. 

          Adelbert is een doener, geen geleerde. Adelbert treedt de wereld tegemoet met een open oog voor de noden van de mensen. Men vermoedt dat Adelbert in de buurt van "Egmond" soms wat rust zoekt, sommigen noemen hem de eerste Egmondse vakantieganger….

          Volgens de overlevering overlijdt Adelbert omstreeks het jaar 740, op of in de buurt van de langste dag van het jaar. Vandaar reeds eeuwen de aangenomen sterfdag 25 juni.


          Van het leven van Adelbert is alleen het gereconstrueerde levensverhaal Vita Adalberti (+/- 985) bekend, opgesteld door de monnik Ruopert / Rupert van Mettlach in Trier. Rupert van Mettlach doet dit in opdracht van Egbert, de invloedrijke Aartsbisschop van Trier en toevallig dus ook een zoon van Graaf Dirk II en Gravin Hildegarde van Vlaanderen.

          Uit onderzoek blijkt dat Rupert / Ruopert van Mettlach zich inderdaad heeft gebaseerd op bestaande geschriften. Ruopert / Rupert van Mettlach heeft zich beperkt tot een "kort en zakelijk" levensverhaal van Adelbert. Pas in de eeuwen erna is het levensverhaal van Rupert /Ruopert van Mettlach verder uitgebreid met o.m. een groot aantal wonderen en het feit dat Adelbert een Engelse Koningszoon zou zijn geweest.
          In de huidige Abdij winkel zijn zowel de originele Vita Adalberti (hertaalde) versie van Rupert / Ruopert van Mettlach en de in latere eeuwen uitgebreidere Vita Adalberti verkrijgbaar.


          Sinds 1984 is dat wat er resteert van St. Adelbert, in een perspex kistje opgeborgen in het huidige hoogaltaar van de in 1933 hernieuwde Abdij van Egmond, waarover later meer.

          Uit opgravingen is bekend dat het oorspronkelijke houten klooster van Graaf Dirk I twee keer verbrand is geweest. En dus zijn alleen nog enkele verkoolde resten over van de St. Adelbert relikwieën: stukjes schedeldak, scheen- en dijbeen en een 10e eeuws perkamenten reliekstrookje van St. Adelbert.

          Gelukkig al voor de komst van Diederik Sonoy rond 1572 (waarover later ook meer) brengen monniken de relikwieën van St. Adelbert, in veiligheid in Haarlem. Zij doen dit m.b.v. een met leer overtrokken houten kistje. 

          Eind 19e eeuw verhuist het met leer overtrokken houten kistje met de relikwieën van St. Adelbert naar de Adelbertuskerk van Rinnegom. Vandaar komt het met leer overtrokken houten kistje met de relikwieën van St. Adelbert in 1964 naar de Adelbertuskerk van Egmond-Binnen.

          Allerlei delen uit het met leer overtrokken houten kistje met de relikwieën van St. Adelbert komen ook in andere Adelbertuskerken en Benedictijner Kloosters terecht om uiteindelijk weer allemaal (?) terug te komen naar de St. Adelbert Benedictijner Abdij van Egmond.

          Op 24 juni 1984 worden, begeleid door zeer veel belangstellende pelgrims en geestelijken, de relieken in plechtige processie van de Adelbertusakker overgebracht naar de St. Adelbert Benedictijner Abdij van Egmond. Net als in 922, in 1984 dus al weer 1062 jaar geleden.

          In 1995 worden de relieken onderzocht en wordt vastgesteld dat zij afkomstig zijn van een 40 - 50 jaar oude man.
          De relieken zijn inderdaad in het laatste kwart van de 10e eeuw verbrand.

          St. Adalbert is nog steeds de Apostel en de Beschermheilige van het Kennemerland en natuurlijk ook de patroonheilige van de St. Adelbert Benedictijner Abdij van Egmond.
          Adelbert was ook dus ooit de Beschermheilige van de Graven van Holland en is tot op de huidige dag geliefd, mensen worden nog steeds door hem geïnspireerd.


          In 922 beleent Koning Karel de Eenvoudige van het West-Frankische Rijk het gebied rondom Adelberts kerkje aan Graaf Dirk I van "Holland". Door weersinvloeden dreigt het kerkje met de resten van Adelbert onder het zand te verdwijnen en dus besluit Dirk I verder landinwaarts een nieuw houten klooster te bouwen en krijgt hij toestemming uit Rome om de stoffelijke resten van Adelbert op te graven en te herbegraven in zijn nieuwe houten klooster. 

          En dan gebeurt er een wonder: op de oorspronkelijke plaats waar Adelbert lag begraven, ontstaat een opwellende bron met helder duinwater en dat water brengt, zo wordt al snel overal bekend, genezing. Deze Adelbertput wordt zelfs in de 21e eeuw nog bezocht.



          De verhuizing door Graaf Dirk I van de stoffelijke resten van Adelbert en deze te herbegraven in zijn nieuwe houten klooster kon Graaf Dirk I natuurlijk ook goed gebruiken om zijn macht in dit gebied te verstevigen. De prestitieuse Pauselijke toestemming was natuurlijk ook zeer welkom!


          In "zijn" klooster laat Graaf Dirk I twintig nonnen bidden voor het zieleheil van zijn familie.



          Sommige bronnen schrijven de verhuizing van de stoffelijke resten van Adelbert ook toe aan een droom van een van de 20 nonnen, Wilsit, die drie keer gedroomd had over Adelbert. Adelbert had haar opgedragen zijn gebeente te verheffen (letterlijk en figuurlijk) naar een geschiktere plaats van aanbidding. Uiteraard in haar houten klooster, gebouwd op last van Graaf Dirk I.

          En dus zijn er, door het opwellende water op de oorspronkelijke plaats waar Adelbert lag begraven, in Egmond twee plaatsen waar Adelbert kan worden vereerd: in de Abdij en bij de Adelbertput. Er wordt vermoed dat Adelbert het hier niet mee eens zou zijn geweest.


          Door de aanwezigheid van de relieken van Adelbert, trekt ook dit klooster met de biddende nonnen, veel mensen aan. En het is dit klooster van zijn vader Dirk I, dat Graaf Dirk II in 950 laat ombouwen tot een stenen "Abdij". I.p.v. nonnen laat Graaf Dirk II monniken overkomen uit Gent, eerder in dit verhaal hebben we al gezien waarom uit Gent. 

          Een zoon van Graaf Dirk II wordt trouwens Aartsbisschop van Trier, kerk en staat zijn nauw verweven. We hebben het al eerder gehad over de schenking door Graaf Dirk II en Gravin Hildegarde van een altaarstuk, geschonken aan de net gereedgekomen Abdij van Egmond, ter gelegenheid van de inwijding ergens tussen 975 en 980.

          Dezelfde Graaf Dirk II en Gravin Hildegarde schenken aan de Abdij van Egmond ook het nu nog steeds beroemde handgeschreven 9e eeuws Evangelarium.
          Nu in bezit van de Koninklijke Bibliotheek van Den Haag. 



          Wat is een Evangelarium?


            3 lfo48; tab-stops: list 108.0pt;">Evangelarium: in gebruik tijdens de Mis met teksten uit de vier evangeliën">Epistolarium: in gebruik tijdens de Mis met teksten uit de apostel brieven108.0pt;">Psalter(ium): de 150 psalmen uit het Oude Testamentin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l41 level3 lfo48; tab-stops: list 108.0pt;">Officium: teksten voor het officie = Eredienst = Heilig Officie

            Het dagelijkse Officie is het Breviergebed
            lass="MsoNormal">Getijdenboek: in gebruik door leken voor hun privé devotiel3 lfo48; tab-stops: list 108.0pt;">Brevarium: (brevier) boek met koorgebeden door geestelijken voor hun privé devotieong>Antifonarium: (antifonenboek) liturgisch gezangenboek voor gebruik door geestelijken"font-family: Calibri;">De Abdij van Egmond ontvangt van de Graven van Holland steeds meer schenkingen, o.m. een reliekkist waarin de botten van Adelbert vervoerd kunnen worden en een reliekhouder, traditioneel een opengewerkte arm waarin Adelbert relikwieën getoond kunnen worden. Maar de Abdij van Egmond ontvangt ook voorrechten in de vorm van wereldlijke macht over hun gebied. Het beheer van hun gebied geven zij weer in handen van zogenaamde erfelijke rentmeesters waaruit de Graven van Egmont zouden ontstaan, maar daarover later meer.

            Zoals we al zagen legden de monniken dijken aan, het drooggevallen land werd weer verpacht en zo kwam de Abdij van Egmond (net als andere Abdijen trouwens, groot voorbeeld de Abdij van Aduard midden tussen de kwelders in het Groningse land)aan inkomsten, macht en dus aanzien. Daarnaast hielden de monniken zich natuurlijk ook bezig met het (over)schrijven van boeken, het bijhouden van de Egmondse annalen (Annales Egmundenses) en waren van onschatbare waarde i.v.m. het opstellen van Grafelijke oorkonden. Omstreeks 1300 is de Abdij van Egmond het centrum in de Noordelijke Nederlanden op het gebied van kennis, cultuur en gebed. Van heinde en ver stromen de pelgrims toe, de verering van de Heilige Adalbert / Adalbart / Adelbertus bereikte al toen een hoogtepunt. 

            Bij de uitbreiding van het grondgebied van de Abdij van Egmond wordt het beheer van dit grondgebied in handen gegeven van een rentmeester, ook wel advocatus genoemd. De eerste advocatus is een zekere Berwout.



            Na mislukte pogingen om de Noormannen (Vikingen) t.g.v. hun geregelde invallen, gunstig te stemmen door hen een gebied langs de kust af te staan o.l.v. een van hun hoofdmannen, die de titel Hertog zou mogen voeren, werd besloten langs de kust bij Egmond een Graafschap te stichten. De leenheer, de Koning van Lotharingen, gaf de kersverse Graaf opdracht om het kustgebied te beschermen tegen nieuwe invallen. De nieuwe Graaf bouwde rondom de Adelbertuskapel een houten palissering. Erna koos de nieuwe Graaf de omgeving van de Adelbertkapel tot het centrum van zijn Graafschap.

            T.g.v. overstromingen werd de Adelbertkapel te kwetsbaar en door Graaf Dirk I "verplaatst".

            Zijn zoon Graaf Dirk II vond dat in dit gebied, met al die invallende Noormannen, geen nonnen thuishoorden en besloot het houten klooster te vervangen door een stenen klooster en dat te laten verdedigen door monniken uit Gent die ook goed met het zwaard konden omgaan.

            Graaf Dirk II werd ook door Otto III benoemd tot leenman over het Kennemerland, het Maasland en Texel, met ook hier de opdracht om dit land te beschermen tegen invallers.

            Traditioneel wordt het Kennemerland beschouwd als de basis voor het latere machtige Graafschap Holland. Otto III (Keizer van het Heilige Roomse Rijk) stelde overal in zijn rijk dit soort lokale beschermers aan die later geregeld tegen het centrale gezag in opstand zouden komen. Nieuwe leenmannen werden dus vanaf een bepaald moment alleen gekozen onder de Bisschoppen die immers officieel geen nakomelingen hadden en zo steeg de macht van de Bisschop van Utrecht t.o.v. bijvoorbeeld de Graaf van Holland.

            Een van die onafhankelijke vroege Graven van Holland was Dirk III.

            Citaat uit 
            dit verhaal:


            Graaf Dirk III was door zijn broer Sicco uit zijn graafschapjes in het tegenwoordige Noord-Holland verdreven. Nu legde hij beslag op alles, wat te grijpen viel, o.a. het graafschap Rijnland, dat aan Utrecht behoorde en een landstreek bij Vlaardingen, waar zich Friese kolonisten gevestigd hadden. 

            Graaf Dirk III bouwde hier een sterkte en ging er tol heffen van de kooplieden uit Dorestad, die er langs voeren op hun tochten naar Engeland. 

            Het meest westelijke en moerassige deel van het gebied bij Vlaardingen had de vader van Dirk III, Dirk II, te leen gehad van Keizerin Theophanu. Keizerin Theophanu kwam uit het oude Oost-Romeinse Rijk met als hoofdstad Byzantium en was volgens de overlevering een Schitterende Oosterse Bloem. Keizerin Theophanu werd uitgehuwelijkt aan Keizer Otto II van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie. Keizerin Theophanu moest wennen aan het barbaarse leven in dat kille noorden, maar Keizerin Theophanu wist zich zeer goed aan te passen en kwam ook geregeld naar Nijmegen, het Valkhof is te danken aan Keizerin Theophanu. 

            Na de dood van Otto II werd Keizerin Theophanu regentes en Keizerin Theophanu verwonderde iedereen voor de kordaatheid waarmee zij regeerde. 

            Dirk III begon dus met dijken aanleg en inpolderingen van zijn gebied en bouwde toen in dat gebied zijn burcht en om aan geld te komen, ging Dirk III tol heffen, want een dijkaanleg kost nu eenmaal geld. 

            Waarschijnlijk de oudste tol van Holland stond in Vlaardingen, waar in 1018 Graaf Dirk III passerende schepen tol liet betalen, zoo mooi te zien op deze schoolplaat:


             


            1018

            Graaf Dirk III opent een tol op de Maas bij Vlaardingen



            Op het Condordaat van Worms (1122) werd echter afgesproken dat het naar Otto III genoemde Ottoonse Stelsel niet meer toegepast mocht worden, samengevat: Bisschoppen mochten niet langer als Graaf worden aangesteld, waardoor de macht van de reeds aangestelde Graven natuurlijk verder steeg, ook die van Holland.

            Abt Wouter van Gent heeft de Abdij van Egmond ingrijpend gereorganiseerd. Monniken moesten zich voornamelijk bezighouden met geestelijke taken en het beheer van de goederen van de Abdij van Egmond overlaten aan een rentmeester ook wel voogd genoemd.

            Logisch was natuurlijk dat de Graaf van Holland deze rentmeester taken op zich zou nemen, maar deze had al genoeg taken en dus werd een ondervoogd benoemd, speciaal belast met het beheer van de bezittingen van de Abdij van Egmond en natuurlijk de Abdij van Egmond zelf. De ondervoogd werd ook wel subadvocaat / subadvocatus genoemd.


            Berwout en zijn opvolgers wonen op een grote hoeve ten noorden van de Abdij en krijgen natuurlijk steeds meer macht. De grote hoeve wordt langzamerhand verbouwd tot een ronde burcht. In 1170 bouwt Dodo van Egmont het eerste Kasteel van Egmond. De eerste Heren van het Kasteel van Egmond nemen deel aan de Kruistochten en als beloning wordt het rentmeesterschap erfelijk en hun gezagsgebied tot Heerlijkheid verheven.



             


            Wouter de Kwade mag, na een geslaagde kruistocht, zich als eerste Ridder noemen. (1200) De relatie met de monniken verslechterd als Wouter de Kwade een einde maakt aan het visrecht van de monniken. Als compromis moet voortaan iedere 10e vis naar het Kasteel en niet naar de Abdij worden gebracht.

            Wouter de Kwade krijgt het ook aan de stok met de wereldlijk Heer van de Abdij van Egmond: Graaf Lodewijk van Loon. Wouter de Kwade weet zelfs de vrouw van Graaf Lodewijk van Loon, Ada, te ontvoeren naar Terschelling en vandaar naar Engeland.
            Graaf Lodewijk van Loon neemt wraak en laat in 1203 het Kasteel van Egmond van Wouter de Kwade in brand steken.



            In de Loonse oorlogen ging het over de opvolging van de Hollandse Graaf Dirk VII. De opvolgingsstrijd ging tussen de dochter van Graaf Dirk VII, Ada, samen met haar echtgenoot Graaf Lodewijk van Loon, tegen de oom van Ada, de broer van Graaf Dirk VII, Willem van Oost-Friesland.

            Wouter I (De Kwade) van Egmont koos de zijde van Willem van Oost-Friesland die uiteindelijk als winnaar uit de strijd kwam. Tevergeefs probeerde Graaf Lodewijk van Loon het tij nog te keren door de verwoesting van een groot aantal kastelen, w.o. dat van Wouter I van Egmont. Na zijn gevangenschap in Heemskerk begon Wouter I van Egmont in 1206 met de bouw van het nieuwe Kasteel van Egmond.

            Helaas stierf Wouter I van Egmont al in 1208 en werd opgevolgd door zijn zoon Willem I van Egmont die het werk van zijn vader afmaakte, v.w.b. de bouw van het nieuwe Kasteel van Egmond.


            Wouter de Kwade verdenkt echter ook de monniken van de Abdij van Egmond ervan, dat zij zijn Kasteel in brand hebben gestoken. In de Kerstnacht (..) van 1203 trekt Wouter de Kwade op naar de Abdij van Egmond en raakt slaags met de bewakers. De mannen van Wouter de Kwade steken o.m. een molen in brand en de Grafelijke Stallen van Graaf Lodewijk van Loon. 

            Wouter de Kwade laat een nieuw groter Kasteel bouwen, maar overlijdt in 1208. Zijn zoon Willem I van Egmont bouwt vlakbij zijn vaders nieuwe Kasteel een kerkje, later de Slotkapel genoemd. De Slotkapel dient vanzelfsprekend als tegenhanger van de Abdij en maakt de relatie tussen Abdij en Kasteel van Egmond er niet beter op.

            De Slotkapel komt in 1299 gereed en is gewijd aan St. Catharina, patrones van de adel. In 1430 laat Jan van Egmont (ook wel Jan met de Bellen genoemd, omdat hij zilveren belletjes droeg aan zijn wapenuitrusting) een nieuwe Slotkapel bouwen op de plaats van de oude. Dezelfde Jan van Egmont neemt t.b.v. de Slotkapel ook 6 kanunikken in dienst verantwoordelijk voor de getijdengebeden e.d. Daarmee staat de Slotkapel definitief los van de Abdij van Egmond. Het spreekt vanzelf dat Jan van Egmont wordt begraven in zijn Slotkapel. Zijn grafsteen is er nog steeds.



            In de tijd van Willem I van Egmont mocht alleen de Graaf van Holland een stenen Kasteel laten bouwen en niet een van zijn vazallen als Willem I van Egmont. Willem I heeft echter toch het stenen Kasteel van Egmond laten bouwen, men vermoedt onder de voorwaarde dat de Graaf van Holland altijd over het Kasteel van Egmond in tijden van oorlog zou moeten kunnen beschikken. Ook zal de Graaf van Holland financieel bijgedragen hebben, want het grootste deel van de inkomsten van Willem I van Egmont kwam van de Graaf van Holland.

            De Graaf van Holland was ook partij tijdens de Troonstrijd in het Heilige Roomse Rijk tussen Philips August II en Frederik II en verloor tijdens de Middeleeuwse Europese Slag bij Bouvines (Doornik) in 1214, samen met de Graaf van Vlaanderen en de Hertog van Brabant….. 

            Voor Willem I van Egmont de kans om de Egmondse bezittingen als erfgoed in handen te krijgen met als gevolg het ontstaan van de erfelijke Graven van Egmont.


            In 1486 ontvangt Kasteelheer Jan II, bijnaam Manke Jan (..), de titel Graaf van Egmont en wordt Stadhouder van Holland. Ook is Jan II, Manke Jan, al legeraanvoerder bij Keizer Maximiliaan van Oostenrijk, de echtgenoot van de van haar paard gevallen Maria van Bourgondië en de vader van Philips de Schone. (LINK) Jan II lukt het om familiebanden aan te gaan met de Hertog van Gelre, een aantal Hertogen van Gelre stammen dus af van de Graven van Egmont familie.

            Jan II, Manke Jan, wordt zelfs aanvoerder van de Kabeljauwen tijdens de Hoekse en Kabeljauwse Twisten.
            Zijn Kasteel van Egmond is daardoor in grote welstand en wordt zelfs de schoonste en grootste burcht van Holland genoemd. Het Donjon van het Kasteel van Egmond is tijdens het bewind van Jan II, Manke Jan, zelfs 28 meter hoog! In 1516 wordt Jan II, Manke Jan, begraven in de Slotkapel.



            Een van de Graven van Egmont, Graaf Willem IV van Egmont, werd zelfs zwager van de Hertog van Bourgondië, Karel de Stoute. De schoonzoon van Karel de Stoute, Keizer Maximiliaan, liet in 1478 Graaf Willem IV van Egmont opnemen in de Orde van het Gulden Vlies, de hoogst haalbare onderscheiding.

            In de Hoekse en Kabeljauwse periode koos Graaf Willem IV van Egmont dan ook de Kabeljauwse zijde van Maximiliaan, wat hem nog meer macht en aanzien zou opleveren. Zoon Jan II van Egmont werd na terugkomst uit het Heilige Land zelfs tot Ridder geslagen en in 1486 door Keizer Maximiliaan benoemd tot Stadhouder van Holland en in die funktie in Brussel door Keizer Maximiliaan officieel verheven tot Graaf van Egmont.
            Wel onder de voorwaarde op te treden tegen het roerige Kaas- en Broodvolk. 

            De omvang van de Heerlijkheid Egmond (ca 20 km2) bleef ondanks al deze promoties echter onveranderd, de Graaf van Egmont had duidelijk ruim voldoende inkomsten en had een uitbreiding dus niet nodig.


            De bekende, op last van Alva, onthoofde Lamoraal van Egmont (1522 - 1568) is weer een kleinzoon van Jan II, Manke Jan. Lamoraal van Egmont is de geschiedenis ingegaan als de Vierde Graaf van Egmont. Lamoraal van Egmont is Opperbevelhebber van het leger, Ridder van het Gulden Vlies, eigenaar van grote landerijen in Artois en Vlaanderen en net als Willem van Oranje lid van de Raad van State (LINK).

            Lamoraal van Egmont is nauwelijks op zijn Kasteel in Egmond geweest, maar heeft wel opdracht gegeven tot de inpoldering van het Egmondermeer. 

            Na de onthoofding van Lamoraal van Egmont verkopen zijn erfgenamen de Egmondse goederen aan de Staten van Holland.
            De laatste Graaf van Egmont in de mannelijke lijn sterft in 1707 in de Zuidelijke Nederlanden.

            Ook bij het Kasteel van Egmont slaat Diederik van Sonoy, waarover later meer, toe: zowel het Kasteel van Egmond, van Jan II, Manke Jan, en de Slotkapel worden in 1573 in brand gestoken. In de 19e eeuw resten alleen nog maar wat restanten die omstreeks 1820 worden opgeruimd. 

            In het kader van een werkverschaffingsprojekt zal in 1933 weer naar de fundamenten van het Kasteel van Egmond worden gezocht en vervolgens weer gedeeltelijk opgemetseld tot net boven het maaiveld. 



             


            De opgegraven contouren van het Kasteel van Egmond

            met links de Slotkapel

            en rechtsonder het standbeeld van Lamoraal van Egmont
            (zie hieronder)



            Van het Kasteel van Egmond rest nu niet meer dan een stukje van de Rentmeestertoren.

            De Slotkapel zal in 1633 weer door de plaatselijke Hervormde Gemeente weer worden opgebouwd. In 1960 staat de bouwvallige Slotkapel op de nominatie om afgebroken te worden. Kunstenaar Bob Denneboom start een reddingsactie. In de jaren '80 wordt het eigendom van de Slotkapel voor één gulden overgedaan aan de Stichting Restauratie Slotkapel.
            Bij de restauraties wordt de deksteen van de graftombe van Jan II, Manke Jan weer herontdekt.

            Ook worden er in de jaren '30 wapens uit de tijd van Wouter de Kwade gevonden en de resten van de ronde palissadeburcht van de rentmeesters. Rondom de fundamenten wordt weer de slotgracht hersteld. Met daarin een standbeeld van de onthoofde Lamoraal van Egmont. 



             


            Standbeeld van Lamoraal van Egmont in de herstelde Slotgracht

            Stadhouder van Vlaanderen en Artesië (Artois)



            Bij de slotgracht staan 2 informatieborden met op één het familiewapen van Lamoraal van Egmont: de wapens van Egmond en Arkel en de leeuwen van Gelre en Gulik: allemaal familierelaties van de Graven van Egmont.



             


            Het familiewapen van Lamoraal van Egmont



            Ter nagedachtenis aan Lamoraal van Egmont componeert Beethoven de Ouverture Egmont en dicht Goethe een drama.

            In 1568 wordt de Abdij van Egmond voor het eerst geplunderd door afgedankte "troepen" van de Grote Geus, Hendrik van Brederode, een afstammeling van de fam.
            Van Teylingen, bekend van het nog steeds bestaande Slot Teylingen (bekend weer door Jacoba van Beieren die op Slot Teylingen op 9 oktober 1436 zou overlijden) in de huidige gemeente Teylingen. (o.m. bestaande uit de kern Sassenheim). Maar de Grote Geus, Hendrik van Brederode, was ook Heer van Vianen en was zelf afkomstig uit de heerlijkheid en het kasteel Brederode bij Santpoort, in de buurt van Haarlem.

            Mogelijk zijn de afgedankte "troepen" overlevenden van de verloren slag bij Overweel?



            Hendrik van Brederode financierde een "geuzen" leger(tje) onder bevel van de broer van Philips Marnix van St. Aldegonde, Jan Marnix van St. Aldegonde. Op hun terugtocht uit Zeeland wordt dit legertje voor de "poort" van Antwerpen volledig in de pan gehakt. Willem van Oranje, Burggraaf van Antwerpen, staat niet toe dat er vanuit Antwerpen hulp wordt geboden, de stadspoorten van Antwerpen blijven, op zijn bevel, gesloten.


            Vier jaar later, 1572, komen Diederick Sonoy en zijn geuzen langs, vernielen de bibliotheek en een jaar later worden dus zowel de Abdij als het Kasteel van Egmond op last van Diederick Sonoy in brand gestoken. Willem van Oranje had echter juist aan de Abt van de Abdij van Egmond beloofd dat de Abdij ongeschonden zou blijven…….


            Diederick Sonoy was door Willem van Oranje benoemd tot militair gouverneur van het Noorderkwartier (min of meer het huidige Noord-Holland). In "Zuid-Holland" zou Willem II van der Marck, bijgenaamd Lumey dezelfde funktie krijgen. Zowel Sonoy als Lumey waren ook al in hun tijd niet geliefd. Meer over Lumey kun je vinden via deze link en dan helemaal naar onder scrollen. Op Diederick Sonoy komen we nog terug. 

            Diederick Sonoy vond de gebouwen van Abdij en Kasteel van Egmond een te grote bedreiging bij de belegering van Alkmaar. De tegenstander zou inderdaad een strategisch voordeel kunnen hebben bij een ongeschonden Abdij en Kasteel.

            Met materiaal (vooral stenen) van de verwoeste Abdij en Kasteel van Egmond zou de stad Alkmaar versterkt worden. 
            Van Alkmaar de Victorie is dus gedeeltelijk te danken aan de Abdij en Kasteel van Egmond.

            Maar er is dus een document van Willem van Oranje gericht aan de Abt van de Abdij van Egmond dat de Abdij van Egmond gespaard zou blijven: kan alleen dit document nergens meer vinden: WIE HELPT

            Met de opbrengst van de verkoop van in beslaggenomen goederen van Abdij en Kasteel van Egmond zou de oprichting van de Universiteit van Leiden worden gefinancierd.
            De stichtingsakte van de Universiteit van Leiden wordt zelfs opgedragen aan Philips II, tot de afzwering in 1581 immers de wettige Landsheer.


            Wie was Diederik (van) Sonoy?

            Diederik Sonoy, ook wel Diederik Snoey genoemd, leefde van 1529 (Kalkar) tot 1597 (Pieterburen).

            Uiteraard behoort Diederik Sonoy tot een van de ondertekenaars van het door de Grote Geus, Hendrik van Brederode, opgestelde smeekschrift der edelen aan de Landvoogdes Margaretha van Parma.


            Waarom waren er zo veel ondertekenaars op dat moment in Brussel? De zoon van Margaretha van Parma, Alexander Farnese, beter bekend onder de naam Hertog van Parma (de veroveraar van o.m. Antwerpen in 1585) huwde met Maria van Portugal.



            Diederik Sonoy wordt in 1572 benoemd tot burgemeester van Enkhuizen en vervolgens tot Gouverneur van het Noorderkwartier. Diederik Sonoy speelde zijn rol tijdens het Beleg van Alkmaar.

            Citaat uit dit verhaal:


            Merkwaardig is wel dat bijvoorbeeld Diederik Sonoy in de streek tussen Alkmaar en Enkhuizen nog ergere dingen heeft laten uitvoeren dan Lumey in Den Briel, maar de daden van Diederik Sonoy hebben nooit zo'n bekende pers gekregen....

            Jonker Diederik Sonoy werd in 1529 in Kalkar geboren en vestigde zich na zijn huwelijk in Den Haag. Voor de komst van Alva vluchtte ook Diederik Sonoy. Diederik Sonoy werd een van de belangrijkste militaire adviseurs van Willem van Oranje. Willem van Oranje benoemde Diederik Sonoy dan ook snel tot Admiraal van de Watergeuzen. In 1570 leidde Diederik Sonoy een afvaardiging van Willem van Oranje naar Zweden en Denemarken, op zoek naar financiële steun.

            In 1572 werd Diederik Sonoy benoemd tot plaatsvervangend gouverneur van de steden en dorpen die de kant zouden gaan kiezen van Willem van Oranje. Diederik Sonoy ontpopte zich toen als een fanatiek vervolger van katholieken en mogelijke landverraders, de geschiedenis ingegaan als het (veronderstelde) verraad in het Noorderkwartier, via Google kun je daar ongetwijfeld heel veel over vinden.

            Tijdens het bestuur van Leicester koos Diederik Sonoy de kant van Leicester, dus tegen Maurits en Oldenbarnevelt. Diederik Sonoy verschanste zich met zijn troepen in Medemblik en liet zich zelfs belegeren door Maurits.....

            In 1588 moest Diederik Sonoy vluchten naar Engeland en 4 jaar later overleed Diederik Sonoy min of meer anoniem in het Dijksterhuis in de buurt van Pieterburen in Groningen. 


            Uit dat zelfde verhaal ook nog dit citaat over Stadhouder Bossu en de Slag op de Zuiderzee, speelde in dezelfde tijd als het Beleg van Alkmaar en uiteraard was ook Diederik Sonoy hierbij betrokken:


            Bossu is ook bekend geworden als bevelhebber van de Spaanse vloot die op de Zuiderzee door de Geuzen onder aanvoering van Cornelis Dirksz, burgemeester van Monnickendam, werd verslagen en gevangen werd genomen. Het schip waarop Bossu voer, droeg de naam INQUISITIE, qua PR niet zo slim...

            De ver schietende schepen van Bossu worden door te veel kleinere schepen belaagd. Uiteindelijk heeft Bossu drie jaar opgesloten gezeten in het Weeshuis van Hoorn aan de Korte Achterstraat.

            Bossu was de door Philips II benoemde Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, i.p.v. Willem van Oranje. Na zijn mislukking bij Den Briel, de moordpartijen in Rotterdam en Delfshaven, zijn nederlaag op de Zuiderzee, krijgt Bossu zijn zwaard terug na 3 jaar gevangen te hebben gezeten in Hoorn. 

            In dezelfde periode (1573) wordt door Alva Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde (traditioneel de schepper van het Wilhelmus) bij de Schans van Maassluis gevangen genomen. Willem de Zwijger dreigt dat Bossu dezelfde behandeling zal ondergaan als Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde. Willem de Zwijger dacht hierbij natuurlijk aan de onthoofde Graven van Egmont en Hoorne. Na enig onderhandelen worden zowel Bossu als Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde vrijgelaten.




            Diederik Sonoy is echter vooral bekend geworden door zijn schrikbewind tegen katholieken, op dat moment nog steeds de godsdienst van de meerderheid van de bevolking.
            Google maar even mee naar de Martelaren van Alkmaar en de Ransdorpse Martelaren:

            Martelaren van Alkmaar:

            Martelaren van Alkmaar † 1572.

            Op 24 juni 1572 namen de geuzen Alkmaar in. De zusters Clarissen ontkwamen nog juist op tijd naar Amsterdam. Van het convent der franciscanen werden vijf broeders gevangen genomen en naar Enkhuizen overgebracht: Daniël van Arendonk, Cornelis van Diest, Johannes van Naarden, Lodewijk Voets (ook Ludovicus Boethuis) uit Leuven en broeder portier, Hadrianus van Gouda. 

            De geestelijken werden blootgesteld aan allerlei pesterijen. Zo toonde een der geuzen een hostie en vroeg of dit nu de God was die zij vereerden en of dit nu Christus was. Pater van Arendonk heeft daarop manmoedig geantwoord, dat als het hier om een door een priester geconsacreerde hostie ging, hij inderdaad geloofde dat deze hostie werkelijk Christus was in eigen persoon, zijn Verlosser. In de ogen van de geuzen bevestigde dat nog eens wat ze allang van plan waren: ze waren des doods schuldig. 

            Omdat de wat oudere broeder Hadrianus geen priester was, wilden de geuzen voor hem wel een uitzondering maken. Hij kon er genadig vanaf komen, als hij bereid was met eigen hand zijn medebroeders op te knopen. Verontwaardigd wees hij dit van de hand en gaf er de voorkeur aan met zijn priester-medebroeders de dood in te gaan. Bij het uitvoeren van het vonnis zijn de rabouwen niet zachtzinnig te werk gegaan. Elk van deze geuzen stond toentertijd - zelfs in eigen kring - al bekend als schorem en uitvaagsel. Enkelen onder hen zijn zelfs later door hun eigen mensen ter dood gebracht vanwege hun ongedisciplineerde roof- en moordzucht.
            Om hun papenhaat te koelen begonnen zij bij de priesters de mond, oren en neus af te snijden. 

            Toch hadden ze het liefste gezien dat er eentje van zijn geloof was gevallen. Daarom lieten ze de nog jonge Lodewijk Voets toekijken in de hoop dat hij uit angst om genade zou smeken. Maar dat gebeurde niet. Uiteindelijk werden allen op 25 juni 1572 opgehangen.

            Engelbrecht Terborg had zich een tijdlang verborgen weten te houden. Maar uiteindelijk was ook hij gesnapt. Hij werd in Ransdorp even boven Amsterdam gevangen gehouden en maandenlang gruwelijk getreiterd en gefolterd. Tenslotte stierf hij op 24 november de marteldood.

            De martelaren van Alkmaar zijn nooit heilig of zalig verklaard.

            Martelaren van Ransdorp: 

            Ransdorp, de Martelaren van Ransdorp, ook Ransdorpse martelaren (november 1572) genoemd.

            Ransdorp is een klein dorp aan het IJselmeer aan de noordkant van Amsterdam. Het werd in 1921 bij de gemeente Amsterdam (Noord) gevoegd. Het dorp van Hendrickje Stoffels, dienstmeisje en geliefde van Rembrandt. Het opvallende van Ransdorp is zijn stompe kerktoren. De toren is oud, het is zeker dat hij na 1502 en voor 1542 moet zijn gebouwd.
            De fundamenten van de toren waren te zwak en de bodem te week: daardoor scheurde al tijdens de bouw de muren van boven tot beneden uiteen.
            Wijselijk besloot men daarop de toren niet hoger te bouwen. 

            Hier werden in november 1572 de Ransdorpse Martelaren, een groep minderbroeders, opgehangen vanwege hun katholieke geloof. Net als in Alkmaar had deze massaslachting plaats op bevel van de luitenant-gouverneur van prins Willem van Oranje, de beruchte Diederik Snoey (Sonoy). Snoey was de in 1529 in Kalkar geboren Ned. militair en bestuursambtenaar die op 2 juni 1571 luitenant-gouverneur van prins Willem van Oranje voor het Noorderkwartier, voerde daar meer dan 16 jaar een schrikbewind tegen de rooms-katholieken, met als dieptepunten zijn slachting van de de Alkmaarse en Ransdorpse martelaren en verwoesting van de abdij van Egmond. 

            Snoey werd na de val van Enkhuizen (28 mei 1572) gouverneur van deze plaats en veroverde vandaaruit Hoorn, Medemblik en andere plaatsen voor de Oranjes.
            Toen hij op 2 juni 1597 in Pieterburen stierf, vierde katholiek Nederland feest.

            Nog veel meer over Diederik van Sonoy kun je vinden in 
            dit verhaal:

            Citaten:

            De rechtbank van Sonoy krijgt al snel het stempel Bloedraad opgedrukt. Burgemeester Jan Berkhout van Hoorn stuurt de gouverneur iets later nog een scherpe brief waarin hij protesteert tegen het brute optreden van de soldaten van Sonoy op het platteland. 

            Diederick van Sonoy staat bekend als een dappere, maar ook zeer wrede strijder. Ook de Hollanders zijn Spaans benauwd voor zijn harde hand. Verdachten worden gemarteld om te ontdekken wie Spaanse sympathieën koestert. Van het klooster in Egmond laat hij daken en goten slopen om er kogels en kanonnen van te gieten. In Oterleek, Noord-Holland, gaan huizen in vlammen op, omdat de bewoners de Spanjaarden hebben geholpen. Ook houdt hij huis in Ransdorp waaruit een verhaal over de Ransdorpse martelaren ontstaat.

            Sonoy heeft een reeks vestigingen aangelegd zoals Bourtange (1579) en Coevorden (1580). Hij raakt na de moord op Willem van Oranje in conflict met de Staten van Holland.
            Hij steunt de komst van de landvoogd Robert Dudley, graaf van Leicester.


            Pas in de jaren '30 van de 20e eeuw komen er weer monniken naar de herbouwde Abdij van Egmond.

            Bouwmeester A.J. Kropholler begint in 1933 met de herbouw van de Abdij van Egmond en ontwerpt ook het kloostermeubilair. 

            In 1935 starten monniken uit Oosterhout de Priorij van St. Adelbert. In 1945 wordt gestart met een kaarsenmakerij. Erna breidt de Priorij van St. Adelbert zich snel uit en in 1950 wordt de Priorij van St. Adelbert weer verheven tot de St. Adelbert Benedictijner Abdij van Egmond. 

            De Benedictijner monniken leven er volgens de regels van Benedictus, een leven vrij voor God: Vacare Deo

            Op het terrein van de St. Adelbert Benedictijner Abdij van Egmond bevinden zich nog steeds middeleeuwse putten, bakstenen schuilkelders met gewelven en een grafsteen van Graaf Floris I. Ook is nog ergens een stukje van een middeleeuwse kloostermoppen muur te vinden.

            De Abdijkerk kan nog steeds bezocht worden. Helaas is de indrukwekkende bibliotheek, wegens diefstal van enkele kostbare boeken, niet meer vrij toegankelijk.

            In het gemeentearchief van Alkmaar worden ook veel oude boeken afkomstig uit de Abdij van Egmond bewaard, gered voor de komst van Diederik van Sonoy.

            Veel bijzondere gravures, schilderijen etc afkomstig uit de Abdij van Egmond bevinden zich ook op andere plaatsen in binnen- en buitenland. (w.o. natuurlijk het Catharijnen Convent in Utrecht)

            In 2007 werd door de Abdij van Egmond zelfs een eigen Archeologisch Museum ingericht, rondom het thema De Bodemschatten van Egmond. Vanaf 922 wordt de geschiedenis van de Abdij van Egmond uitgelegd, niet alleen m.b.v. archeologische vondsten, maar ook met tekeningen en foto's en zelfs een kleurenfilm. 


             


            ------------------------------------------------------


            La historia de la Abadía y el Castillo de Egmond


             


            La abadía y el castillo de Egmond



            Tanto la Abadía como el Castillo de Egmond han desempeñado su papel, y tal vez aún, en la historia del Condado de Holanda. De ahí esta historia sobre la Abadía y el Castillo de Egmond. 
            la Abadía y el Castillo de Egmond:

            Graves of Holland y Rotterdam

            Westfriese o Hollandse Huis


              839: 
              Gerolf I (Gerulf) 
              Conde Gerolf de Holanda (antes 885 - circa 896) 
              Gerulf de Graaf de Frisia
              le="margin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l22 level1 lfo2; tab-stops: list 36.0pt;">Muerto 940: 
              Dirk I 
              Diederik o Teodorico, ca 923-939: 
              Contar Dirk I de Holanda 
              Geva
              Nacido alrededor de 899, alrededor de 939 fallecidos.
              le="font-size: medium; font-family: Calibri;">Murió alrededor de 983: 
              Dirk II 
              Hildegarda de Flandes
              Nacido alrededor de 930, 988 fallecidos 6 de mayo de enterrado con su esposa en la 
              abadía de Egmond
              En 938 tuvo lugar la participación de Dirk II con Hildegard, hija del conde Arnulfo I de Flandes.
              : l7 level1 lfo4; tab-stops: list 36.0pt;">Muerto 993: 
              Arnulf van Gent 
              Liutgard de Luxemburgo. El
              conde Arnulf van Holland, nacido en Gent, murió el 18-09-993, enterrado en la Abadía de Egmond.
              class="MsoNormal">993-1039: 
              Dirk III 
              Othilde van Saksen
              Nacido alrededor de 981, murió el 27-05-1039, enterrado en la Abadía de Egmond
              0cm;" type="disc">9: 
              Dirk IV lfo7; tab-stops: list 36.0pt;">1049-1061: 
              Floris I 
              Geertruid van Saksen
              conde de Holanda, nacido alrededor de 1017, asesinado el 19 de mayo de 1061, enterrado en la abadía de Egmond
              >1061-1091: 
              Dirk V 
              Othilde
              conde de Holanda, nacido entre 1052-54, murió el 17 de junio de 1091, hijo de Floris I, enterrado en la abadía de Egmond
              "margin-top: 0cm;" type="disc">m;">1061-1064: 
              Geertruid, viuda de Floris I, guardiana de Dirk V.rmal">1064-1071: 
              Robrecht de Fries, esposo de Geertruid, guardián de Dirk V.
              pt; mso-list: l47 level1 lfo11; tab-stops: list 36.0pt;">1091-1122: 
              Floris II, "Floris de Vette o Dikke". 
              Petronilla van Saksen El
              conde de Holanda, hijo de Dirk V nace en 1085, muere el 2 de marzo de 1121, enterrado en la abadía de Egmond
              yle="margin-top: 0cm;" type="disc">1157: 
              Dirk VI 
              Sophia van Rheineck
              type="disc">61-1191: 
              Floris III 
              Ada de Escocia
              Más sobre Ada de Escocia se puede encontrar en 
              esta historialfo14; tab-stops: list 36.0pt;">1191-1203: 
              Dirk VII
              type="disc">: medium;">1203: 
              Ada, hija de Dirk VIIm 10pt; mso-list: l11 level1 lfo16; tab-stops: list 36.0pt;">1203-1222: 
              Willem I 
              Nombrado en honor al hermano de su madre, el 
              rey escocés William the Lyon , nacido alrededor de 1168. 
              Aleid van Gelre / Maria van Brabant
              "margin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l10 level1 lfo17; tab-stops: list 36.0pt;">1222-1234: 
              Floris IV 
              Machteld de Brabante
              style="margin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l21 level1 lfo18; tab-stops: list 36.0pt;">1234-1256: 
              Willem II 
              Elisabeth van Brunswijk
              oNormal">1256-1296: 
              Floris V 
              Beatrijs de Flandes
              "MsoNormal">1296-1299: 
              Jan I 
              Elisabeth de Inglaterra
              t;"> 


              Desde finales del siglo VII, los Países Bajos fueron cristianizados a partir del presente Gran Bretaña e Irlanda. Es posible que haya escuchado cómo terminó en 754 con Bonifacius en Dokkum. Bonifacio fue asesinado por los frisones en Dokkum. Unos 50 años antes, el instructor de Bonifacio, un tal Willibrord, ya había sido ahuyentado por los frisones aquí en Utrecht. A pesar de esto, Willibrord ha pasado a la historia como el primer obispo de Utrecht y por lo tanto también de los Países Bajos, gracias a Willibrord, Utrecht se convirtió en el centro eclesiástico de los Países Bajos. Para tranquilizarlo, Willibrord no fue asesinado y está enterrado pacíficamente en Echternach.


               


              Restos de la Abadía de San Adelbert Egmond


               


              Según la tradición, las piedras restantes de la Abadía de Egmond en 1573 se utilizaron para reforzar las murallas de la ciudad de Alkmaar asediada por los españoles, posiblemente debido a este Van Alkmaar de Victorie?




              Los famosos nombres de iglesias y monasterios en Utrecht son, por ejemplo, el todavía existente St. Maartenskerk, en el paseo llamado la Catedral de Utrecht. Gracias a los monjes de la Abadía de St. Paulus de Utrecht y a los monjes de las abadías de Rijnsburg y Egmond , ahora podemos caminar por el Randstad con los pies secos. Los monjes son allí, como en la ciudad medieval más grande de Europa, París, logró diques y por lo tanto para construir un sistema de agua sin ellos, literalmente completamente París ha secado, porque incluso entonces era buena agua potable es vital. Le debemos a Schielands Hoge Zeedijk a los monjes holandeses , desde Schoonhoven a Hoek van Holland.

              Hace mucho tiempo que también tenía el orden de las cuentas de Holanda cuidadosamente memorización y esto fue un mnemónico famosa surgir: 

              Dickie, Dickie, Arnout, Dickie, Dickie, Suelo, Dickie, Suelo, Planta Dikkie, Dickie, William , Piso, Willem, Piso, Ene. 

              ¿Y cómo se recordaba el orden de las diferentes casas? 

              Hol He (e) n Bei Bour East
               

              Probablemente el conde Dirk II ha sido el propietario del área alrededor de la actual Rotterdam. Son Arnulf más tarde donó parte del área a la Abadía de Egmond , que ya se ha mencionado varias veces anteriormente y la encontraremos de nuevo. Lamentablemente, no podemos entrar en el papel de ese famoso aquíAbbey Egmond (lo hacemos ahora),
               que tuvo gran influencia en la historia de los condes de Holanda, todavía se hacen donaciones fueron de nuevo, etc, etc 
              Se sospecha que también gracias a la donación del conde Arnulf a la abadía de Egmond, la abadía Van Egmond a cambio ha asegurado que el área al norte del Maas era habitable mediante una construcción de dique. Alrededor se sospecha el año 1000, por lo que ha comenzado la construcción de 
              Schielands alta malecón

              de la construcción de la primera Schielands alta malecón , los monjes de la abadía de Egmond probablemente hecho con monjes de otra famosa abadía medieval, St Paul Abbey de Utrecht.


               


              Restos de la Abadía de San Adelbert Egmond



              La Abadía de Egmond fue fundada por el Obispo Balderik de Utrecht. La Abadía de Egmond se convertiría en uno de los centros religiosos más importantes de la Holanda medieval, especialmente debido a las numerosas donaciones de todo tipo de tumbas que también fueron enterradas allí después de su muerte. 

              Los abades del monasterio benedictino de Egmond
               , apoyados por supuesto por los condes de Holanda, fueron los grandes iniciadores de la construcción de todo tipo de diques hasta Rotterdam. 

              A mediados del siglo XII fue, además de los 939 años existentes ya que la abadía de Egmond , un castillo construido por el administrador de la abadía de Egmond
               encargado por Abbot Wouter.

              Este mayordomo, llamado Berwout, se convirtió en el primer Burchtheer. 

              Su hijo mayor, Allaert, fue asesinado en 1168 contra los frisones y su segundo hijo, Doda, se convirtió en su sucesor. Doda se metió en una discusión con el abad sobre los derechos de los ingresos, disputa que duró tres siglos, en el que la Abadía de Egmond o el Castillo de Egmond fue
               incendiada y totalmente destruida. Después de esto, los edificios destruidos fueron construidos una y otra vez por la parte perdedora. 

              A continuación, la intervención de la autoridad espiritual y secular más alta fue reclamado por sus sucesores y cesionarios, con el resultado de que el 12 de noviembre, 1486 por el emperador Maximiliano de Egmond al condado fue elevado y el conde Jan van Egmond
               era el Señor Keep.

              El conde Jan van Egmond murió en 1538 y fue sucedido por su hijo mayor Jan quien se convirtió en el segundo conde de Egmond . Su hijo, Lamoraal, fue decapitado por el 
              Consejo de Sangre a petición de Alva el 5 de junio de 1568 en Bruselas por cargos de alta traición. 

              El 7 de junio de 1573, el Castillo de Egmond fue
               incendiado y totalmente destruido. 
              Las ruinas todavía eran visibles hasta el siglo dieciocho. 

              En los siguientes mapas se puede ver cómo los Países Bajos se desarrollaron políticamente desde la época romana hasta alrededor de 1000:


               


               


              A la muerte de su padre, Jacoba van Beieren tenía solo quince años. Ella ya era viuda del príncipe heredero de Francia. En las tres provincias fue honrada como condesa, pero el Bacalao no lo aceptó. Tan pronto como tenían un buen líder, querían reanudar la pelea. Encontraron a ese líder en el tío de Jacoba, Jan, que dejó la diócesis de Lieja, donde fue elegido, para ir a Holanda. 

              Inicialmente, aceptó el rubicundo y la custodia de Jacoba de Baviera, pero pronto se convirtió en el jefe del partido Cod contra su primo. El noble de Kabeljauwse Egmond
               conquistó la ciudad de Gorinchem con una pequeña pandilla, cuya ocupación se retiró a la cerradura en el lado del río.

              Poco después, Jacob, el último de los Arkels, apareció en su ciudad natal. Tan pronto como Jacobo de Baviera se enteró de esto, se retiró de Rotterdam con una flota para volver a tomar la ciudad. Ella fue saludada con vítores por la ocupación del castillo. Ahora ambas partes estaban listas para la batalla. 

              Los hombres de Arkel estaban de pie detrás de una zanja, que el escudero se apresuró a cavar. El 1 de diciembre de 1417 las tropas de Jacoba van Beieren comenzaron el ataque. Fue una lucha amarga, con Jacoba van Beieren ganando la victoria. Willem van Arkel fue asesinado, pero Jacoba de Bavaria lamentó la muerte de su leal comandante Brederode. 



              >Acerca de Rotta y la Rotterdam medieval

              La historia de Rotterdam comienza con la construcción de Schielands Hoge Zeedijk, que aún se puede encontrar incluso hoy en día. 

              Probablemente el Conde Dirk II haya sido el dueño del área alrededor del actual Rotterdam. Son Arnulfo tiene más tarde parte de la superficie dedicada a la famosa
               San Adelbert Abbey Egmond

              se sospecha que la donación del conde Arnulf el St. Adelbert Abbey Egmondmonjes de la abadía de San Adelbert con los monjes de otra famosa abadía medieval, la Abadía de la de St. Paul en Utrecht han construido el dique más antiguo, por lo que la zona norte es habitable del río. Alrededor del año 1000 dado un primer paso con la construcción del dique Schielands alta, la corriente Kleiweg Koot y Kade.


               


              Restos de la Abadía de San Adelbert Egmond



              El resultado se convirtió en bedijkings- necesario y el trabajo de recuperación, sin duda, sobre todo por el conde con la ayuda de los individuos ricos (o instituciones como el Abbey Adelbert St. de Egmond , habilitado por el conde en las presas trabajan en el área alrededor de la Schie en los años sesenta o setenta del siglo XII) que probablemente recibió una recompensa en forma de préstamos.



              >¿Será el Conde Silvestre Floris V el Rey de Escocia o no? 

              El 28 de agosto de 1162, tuvo lugaruna ceremonia especialen la Abadía de Egmond . Un gran grupo se reunió allí ese día para presenciar el regreso oficial de la iglesia de Vlaardingen por parte del conde Floris III a la Abadía de Egmond
               . Esta iglesia, con sus importantes ingresos, había sido entregada a su capellán Thitbold por el padre del conde, Dirk VI, poco antes de su muerte en 1157 y probablemente erróneamente. El Abad Wouter tuvo el conteo en el hechizo. Este castigo eclesiástico continuó después de su muerte, el hijo y sucesor Dirks Floris III, que el nuevo recuento - que todavía no estaba casado - todos los servicios de la iglesia se les negó.

              Cuando Abad Wouter murió el 28 de noviembre, 1161, cuando el entonces parecía llegó a esta ahora más de cuatro años la situación a su fin. La iniciativa parece provenir del nuevo abad de Egmond
               , Wibold. 

              Los anales Egmond (Annales Egmundenses) 
              mencionan en 1162 el arrepentimiento del conde y su renuncia a la excomunión. Luego están los registros oficiales de la medida, de 28 de agosto, 1162, cuando el conde Floris III, en presencia de su hermano Robert, y muchos testigos, reconociendo la deficiencia hacia la abadía, regula el retorno de la iglesia de Vlaardingen. 

              Después de la abolición de la prohibición, el camino era libre para un matrimonio del conde. El Abt van Egmond, Wibold
              fue a Escocia, a sus expensas, para pedirle la mano a Ada, la hermana del rey escocés Malcolm IV, y luego la acompañó a Holanda. El matrimonio de Ada y Floris III probablemente ha ocurrido en o antes de 1162. 

              informes de fuentes antiguas que la llegada de Ada en Escocia, incluso antes de que el levantamiento de la prohibición y ha hecho el regreso de la iglesia Vlaardingen, Ada de mayo de Escocia casado al final del mismo día que el regreso de la iglesia y la abolición de la prohibición.



              >Resumen :

              Enterrado en la Abadía de Egmond:


                span>6 Graves of Holland y 1 Countess of Holland: argin-top: 0cm;" type="1">>El conde Dirk II y la esposa de Dirk III: ium;">Condesa Hildegard de Flandes>Conde Arnulf de Gante / Holandaops: list 108.0pt;">Conde Dirk III; tab-stops: list 108.0pt;">Conde Floris Il3 lfo21; tab-stops: list 108.0pt;">Conde Dirk V2 level3 lfo21; tab-stops: list 108.0pt;">Conde Floris II.0cm 0cm 10pt;">El conde Dirk II ha adquirido el área alrededor del actual Rotterdam. Son Arnulf más tarde donó parte de esta área a la Abadía de Egmond. A cambio, se presume que la Abadía de Egmond (junto con la abadía de St. Paulus de Utrecht) ha logrado que la zona al norte de Maas sea habitable mediante la construcción de diques. La Abadía de Egmond recibió muchas más donaciones de los condes de Holanda, volveremos sobre eso más adelante en la historia. 

                La Abadía de St. Adelbert de Egmond fue fundada por el Obispo Balderik de Utrecht. La abadía benedictina de St. Adelbert Egmond se convertiría en uno de los centros religiosos más importantes de Holanda medieval, sobre todo por las muchas donaciones de todo tipo de Graves, que también, después de su muerte, han quedado enterradas.

                A mediados del siglo XII, además de los 939 años que existe desde la Abadía de San Adalberto de Egmond, un castillo construido por el administrador de la San Adelbert Abbey Egmond encargado por Abbot Wouter. Este mayordomo, llamado Berwout, se convirtió en el primer Burchtheer. 

                Su hijo mayor, Allaert, fue asesinado en 1168 contra los frisones y su segundo hijo, Doda, se convirtió en su sucesor. Doda se metió en una discusión con el abad sobre los derechos de los ingresos, disputa que duró tres siglos, en el que la Abadía de Egmond o el Castillo de Egmond fue incendiada y totalmente destruida. Después de esto, los edificios destruidos fueron construidos una y otra vez por la parte perdedora.

                La intervención de la autoridad espiritual y secular más alto que sus sucesores y cesionarios invocados con el resultado de que el 12 de noviembre 1486 por condado emperador Maximiliano de Egmond fue elevado y John conde de Egmont era el Señor Keep. 

                El conde Jan van Egmont murió en 1538 y fue sucedido por su hijo mayor Jan quien se convirtió en el segundo conde de Egmont. Su hijo, Lamoraal, fue decapitado por el Consejo de Sangre a petición de Alva el 5 de junio de 1568 en Bruselas por cargos de alta traición. 

                El 7 de junio de 1573, el castillo (y la abadía) de Egmond fue incendiado y completamente destruido. Las ruinas todavía eran visibles hasta el siglo dieciocho.

                Durante la lucha que dura Kabeljauwse el noble Egmont ha capturado una pequeña banda de la ciudad de Gorinchem, la guarnición se retiró en el cierre situado en la orilla del río. 

                El 28 de agosto de 1162, tuvo lugar una ceremonia especial en la Abadía de Egmond. El regreso oficial de la iglesia de Vlaardingen, con sus importantes ingresos, por el conde Floris III en la Abadía de Egmond. Por el padre Count, Dirk VI, poco antes de su muerte en 1157, y probablemente erróneamente, entregado a su capellán Thitbold. El abad Wouter había derrocado al conde dirk VI. Esta prohibición pasó al hijo soltero de Dirk VI, el conde Floris III, como resultado de lo cual todos los servicios de la iglesia fueron retenidos. 

                Después de la muerte de Abt Wouter (28 de noviembre de 1161), el nuevo abad Wibold levanta esta prohibición.

                Los anales de Egmond (Annales Egmundenses) sí mencionan en 1162:


                  ily: Calibri;">El arrepentimiento del condeLa renuncia de la prohibición eclesiástica: list 36.0pt;">El regreso de la iglesia de Vlaardingen.  10pt;">Después del levantamiento del hechizo de forma gratuita para una boda Conde Floris III. El abad de Egmond, Wibold fue, a sus expensas, a Escocia, para pedir la mano de Ada, la hermana del rey escocés Malcolm IV (según me dijo William el Lyon) y luego la guió a Holanda. El matrimonio de Ada y Floris III probablemente tuvo lugar en 1162 o antes. Posiblemente incluso el día en que se levantó la prohibición, según otras fuentes. 

                  Si todo lo anterior es históricamente confiable? Es por eso que buscamos información adicional sobre la abadía benedictina St. Adelbert de Egmond y el castillo de Egmond.


                  NB Siempre ha habido confusión sobre la ortografía de Egmond, al final con una d o con una t. La mayoría de las fuentes tienden sólo a la familia Egmont con un t mención, ya que de hecho se mencionan en varios actos, y el benedictino San Adelbert Abbey en Egmond Egmond Castillo con un d escritura. Así que tratamos de hacer: Graaf van Egmont y Benedictine St. Adelbert Abbey y Egmond Castle.


                   



                  >Desde que los benedictinos regresaron a Egmond en 1935, afortunadamente se ha hecho accesible la historia de Egmond Abbey. Ej. el libro publicado en 1973 por el historiador de la abadía J. Hof (desafortunadamente fallecido en 1980) con el título De Abdij van Egmond desde el principio hasta 1573 , todavía sirve como base. 

                  Todo tipo de fuentes, como las vidas de los Santos y los anales de Egmond (Annales Egmundenses) 
                  , aún se están estudiando. Mucho se puede encontrar, por ejemplo, en la ex KUB, la antigua Universidad Católica de Brabante en Tilburg, que ahora se llama a sí misma Universidad de Tilburg. También hay mucho que obtener a través del editor intacto Verloren. 

                  En todas estas fuentes, una discusión sobre:


                    ily: Calibri;">El año de fundación del monasterio Egmond: 950 o 975?0pt;">Era el arzobispo Egbert ahora o no como un joven monje en Egmond0cm 10pt; mso-list: l34 level1 lfo23; tab-stops: list 36.0pt;">El papel de la reforma monástica flamenca en la vida en Egmondt;Qué manuscritos litúrgicos son o no de Egmond o Rijnsburg?pan>¿Cuál es la relación con St. Bavo de Ghent10pt;">Uno de los puntos de investigación por ejemplo, que donaron el altar de oro para la abadía de Egmond :. 

                    El Museo Frans Hals en Haarlem es un retablo del pintor Haarlem Ene Joesten. Una orden del Abad Meinard hombre (1509 - 1526), feliz en la abadía de Egmond desapareció mucho antes de Diederik Sonoy y mendigos vinieron de alrededor de 7 º de junio de 1573 

                    muestra este retablo es Boniface, el Papa Gregorio I, Adalbert y posiblemente Bavón.


                     


                    En el texto adjunto en latín:


                    Este altar, creado en honor de Dios y el príncipe de los apóstoles, San Pedro, y el confesor experto de Cristo, Adalbert, el conde venerable Dirk tener (II) y su amada esposa Hildegarde extremadamente devotos verdaderamente Dios y los Santos de los mencionados dedicado, decorado con oro y piedras preciosas, con la esperanza de una recompensa eterna para ellos, para sus padres y para sus hijos.




                    En general se supone que el Conde Dirk II y la condesa Hildegarda han otorgado este retablo en el Abbey acaba de terminar de Egmond, con motivo de la inauguración en alguna parte entre 975 y 980. 

                    La abadía de piedra acaba de terminar de Egmond probablemente fue construido como convento por el respeto de la Graves of Holland para recaudar. Sólo, cerca de Egmond eran obviamente no (?) Orfebres y así llegó el conde y la condesa Dirk II Hildegarde en Gante, la tierra flamenca de Hildegarde condesa de Flandes. 

                    Gante fue en el siglo X el área de poder del conde Arnulf de Flandes, nieto del conde carolingio Baudouin y su esposa Judith. Judith, hija del rey franco occidental Charles the Bald, había sido charlada una vez por Boudewijn.

                    Hildegarde fue de nuevo la hija del conde Arnuld y secuestró a su esposa Judith condesa y su hija Hildegarde contaría Dirk II por lo casada. 

                    Conde de Flandes Arnulfo murió el 27 de marzo de 965 y rápido Conde Dirk II tomó el poder en Flandes, junto con el primo Baldwin. El señor feudal de Flandes, el rey Lothar de Francia, tuvo que intervenir. 

                    Conde Dirk II ya era maestro de Gante y también actuó como tutor y regente de su hermano el conde Arnulf II y se hacía llamar entonces cuenta de Holanda y Gante. Debido a este título (cuenta de Holanda y Gante) Dirk II no sólo era un vasallo del emperador alemán (de Holanda) , sino también vasallo del rey de Francia (a través de Gante)
                    . Casualmente, justo en este período, el emperador alemán hizo una gran donación al St. Baafsklooster de Gante y luego Dirk II no pudo quedarse atrás. Y todo esto a expensas de la Abadía de San Pedro de Gante. 

                    Y lo que sucedió: el Conde Dirk II trajo monjes de Gante a la recién fundada Abadía de Egmond. Y también había una reliquia de Bavo en la Abadía de Egmond, enterrada en el relicario de Adalberto. 

                    El Grafisch hof en Haarlem también se amplió con algo de Gante: una capilla dedicada a Bavo, que finalmente llevaría a la iglesia de San Bavón.


                    ¿Quién era Bavo por cierto? 

                    Bavo nació como Allowin / Aldawin van Haspengouw y murió en Gante el 1 de octubre de 654, la fiesta de Barmis. 

                    Bavo era hermano de Begga, después de lo cual fueron nombrados los Begijnen / Bagijnen: mujeres que viven en la proximidad constante de Cristo, sin hacer ningún tipo de promesas. Bavo llevó una vida licenciosa, vendió a su personal como esclavo. Después de la muerte de su esposa, llegó el arrepentimiento. 

                    Influenciado por Amandus, el Apóstol de los flamencos y consejero de su madre, incluida Begga, Allowin / Aldawin van Haspengouw fue bautizado con el nombre BAVO.


                    Amandus en Flandes es comparable a Willibrord y / o Bonifacio, el apóstol de los alemanes. Que Bonifacio murió "en Dokkum" fue un poco culpa .... no fue necesario, pero murió como un mártir tomó un descenso durante la cristianización, en términos de relaciones públicas, práctico.




                    Bavo eligió vivir como un ermitaño en un árbol cerca de una abadía y fue enterrado después de su muerte en el posterior St. Baafskathedraal de Gante.




                    Otro aspecto es escribir y leer: hasta aproximadamente 1215 nadie en el Graafschap Holland podía leer y / o escribir. Con la excepción, por ejemplo, de los monjes de la Abadía de Egmond. Los monjes de la Abadía de Egmond también proporcionaron todo tipo de documentos oficiales de entierro. ¡El estudio de la historia (más antigua) del Condado de Holland es, por lo tanto, imposible sin entrar en contacto con la Abadía de San Adalberto de Egmond! 

                    Durante el estudio de la historia (más antigua) del Condado de Holland, automáticamente entra en contacto con los anales de Egmond (Annales Egmundenses) que se conservaron en la Abadía de Egmond, hasta el año 1207.


                    Explicación: ¿Por qué anales Egmond (Annales Egmundenses) 

                    Cuando un monasterio tenía su propio taller de escritura o scriptorium, donde los monjes manuscritos copiados o presentan nuevo trabajo, un monasterio no es sólo un lugar de oración y la contemplación, sino también del aprendizaje y la ciencia. 

                    La oración y el trabajo (ora et labora) formaron la base de la vida monástica. La mayor parte del tiempo este trabajo implicó, aparte del ministerio pastoral (cuidado pastoral) y la enseñanza, la desaprobación (copia a mano) de los libros. Esto sucedió por varias razones. En primer lugar, era un medio de vida. Nadie podía ingresar a un monasterio si no estaba dispuesto a realizar trabajo manual. La voluptuosa carne
                    fue manipulado, por lo que creyeron, y el espíritu no tuvo la oportunidad de vagar en la ociosidad y la ociosidad perjudicial. Por lo tanto, se suponía que la debilidad humana no permitía a los monjes dedicarse a la meditación todo el tiempo. La contemplación tuvo que alternarse con el trabajo manual. 

                    Como el corazón humano es inestable y la memoria es insegura y vaga, las personas deben tener una herramienta útil contra el olvido y el error, y ese es el libro. Lo que uno escucha se pierde rápidamente, pero la lectura permanece para leer y predicar.

                    En esta concepción medieval, la escritura es ante todo transcribir y organizar el conocimiento disponible. Esto es especialmente cierto para los copistas de los scriptoria. Su trabajo era reproducir lo más fielmente posible un texto existente. Eso no solo concierne al texto, las ilustraciones también fueron copiadas. En este último se puede hacer una ilustración como un todo (imitatio naturae) o servir de ejemplo (imitatio veterum)
                     . 

                    Pronóstico del tiempo final

                    En la Edad Media, la mano de Dios estaba universalmente presente. El curso de la historia también sería determinado por Dios. Nada sucedió sin un propósito superior, ni siquiera cuando fue un desastre y una calamidad, que también se consideró un castigo de Dios por los pecados humanos. Dios creó el mundo y completaría su creación en el día del juicio final, también llamado el Apocalipsis, donde los muertos se levantarán de sus tumbas para ir al cielo o al infierno que el mundo se acabaría. 

                    Para crear orden en el caos de los eventos mundanos, un cronista pone todo esquemáticamente en una fila. Quién sabe, tal vez llegue ese final. En Inglaterra, por ejemplo, vemos eso en el Libro de Domesday
                    : se debe describir todo, no solo la historia, sino también los bienes. ¡Al regreso de Cristo en la tierra, se puede tomar cuenta a través del libro de Domesday! 

                    Estructura Domesday Book / Annales: siempre a través de Anni mundi y salutis: 

                    Uno generalmente comienza con un Ten (prefacio), seguido de otro Preface (Prologus) en el que se explica la realización y la estructura. Luego, a veces hay una sección sobre la naturaleza de Dios que comienza con la conclusión de que Dios es una sustancia no física (Deus est substancia incorporea)
                     . 

                    Después de esto, sigue la historia según el Antiguo Testamento, comenzando naturalmente con la creación (De opere prime diei)
                     .

                    El siguiente es el Nuevo Testamento, por ejemplo marcado con un dibujo de un belén. Sólo entonces el récord mundial, ya que el año comienza 1. 

                    En la mayoría de los manuscritos que datan superior de la página aparece en los años del Mundo (Anni Mundi) y después del nacimiento de Cristo en los años de la salvación (Anni Salutis)
                     . 

                    Por último, el epílogo (Epílogo) , que pía cerrándolo con una fórmula gracias a Dios que vive y reina por los siglos de los siglos, amén .


                    Y es notable que la abadía de Egmond sólo 48 cartas originales se puede conceder en el siglo 13, contra 80 en la Abadía de Middelburg y 73 en la Abadía de Rijnsburg. Las sepulturas de Holanda fueron enterradas en estas tres abadías. 
                    El número de cartas mencionadas no es nada comparado con los documentos producidos, por ejemplo, en Roma y en los reyes escocés, francés, alemán e inglés ... Por supuesto, no había mucho que archivar en el Graafschap Holland. 

                    El Conde Dirk VII (1195 - 1203) fue el primer conde de Holanda, que incluso empleó personal alrededor de 1199, puramente para la producción de cartas. La historia entró como la Cancillería Grave
                     , probablemente centrada en la Abadía de Egmond.

                    En la "Cancillería de Grafisch", los capellanes que recibieron el título fueron Notari. Y, por supuesto, circulan todo tipo de historias sobre todos los tipos de Notarii (plural de Notari). De algunos Notarii incluso los manuscritos son conocidos, solo que ya no sabemos cómo se llamaron ... En la Abadía de Egmond de 1200 a 1325 casi con toda certeza funcionaron 33 Notarii y tal vez incluso más. 

                    Hasta e incluyendo el Rey Romano Conde William II, casi todos Grave Echoed tienen un personaje de Egmonds.

                    También se sabe que hubo Notarii que intercambiaron Abbey. En cualquier caso, es casi seguro que el ciudadano de la ciudad de Delft y el de Haarlem fue escrito por el mismo Notari en la Abadía de Egmond. El de Haarlem se ha hecho famoso, porque el privilegio de la ciudad de la 4ª ciudad del Ducado de Brabante, 's-Hertogenbosch, sirvió de ejemplo. Solo se ajustó la introducción y, desafortunadamente, resultó que la hoja de pergamino era demasiado pequeña al sobrescribir y, por lo tanto, muy excepcionalmente, se usaron 2 hojas de pergamino. En la segunda hoja, el texto a veces se ajustaba un poco en comparación con el original, las fórmulas "modernas" de Egmond más populares se usaban en ese momento. 

                    El Conde William II pronto estableció una cancillería electoral con diferentes Scriptors y Notarii después de su elección al Rey Romano.


                    Cita de nuestra historia sobre los condes de Holanda :


                     


                    1256 

                    Conde Willem II cae a través del hielo en Hoogwoud 
                    y luego asesinada por el aansnellende West frisones 
                    hijo Floris V descubierto hasta años después de que su padre Willem II fue enterrado



                    Las dos tumbas más famosas de la Casa Holandesa son el ya mencionado Willem II y su hijo, Floris V. El conde Guillermo II fue elegido rey alemán en 1247. Alemania era un distrito electoral en ese momento, por lo que los prestamistas considerables siempre eligieron un Rey (llamado Rey Romano). Keiser aún no era tan elegido. Para obtener este título tuvo que viajar a Roma para ser coronado Emperador del Sacro Imperio Romano de la Nación Alemana, según la costumbre de esa época. 
                    Sin embargo, con nuestro Conde Willem II nunca sucedió.

                    En Alemania, Willem II tuvo que luchar con muchos oponentes. Un año después de su nombramiento, logró conquistar la ciudad de Aquisgrán, donde fue coronado Rey Romano. Entre 1249 y 1251, el rey romano Guillermo II asedió al menos 13 ciudades y burgos en "Alemania", con 5 de ellos lograron conquistarlos. 
                    Alrededor de 1250, el joven rey romano Guillermo II regresó temporalmente a Holanda.

                    Por lo tanto, el rey Guillermo II quería construir un palacio en las hermosas dunas de su condado. Así, el joven rey romano se convirtió en el fundador de La Haya. La idea subyacente de que el rey romano Willem II tan pronto como sea posible sería coronado por el Papa en Roma, el emperador del Sacro Imperio Romano de la nación alemana y así el hogar, muchos clientes potenciales debe ser capaz de recibir el estado, como fijos se muestra en el siguiente cuadro:


                     


                    Habitaciones-Rey, conde de Holanda, Willem II 

                    Esta pintura fue hecha en 1654, 
                    solo se hicieron importantes condes holandeses este tipo de pinturas de fantasía


                     


                    Obviamente, alguien que no fuera Guillermo II fue coronado Rey Romano dentro del Sacro Imperio Romano Germánico de la Nación Alemana. Pero el hecho de que Willem II casi se convierta en Emperador del Sacro Imperio Romano Germánico de la Nación Alemana, todavía le debemos el sentido de Tribu Imperial en el Wilhelmus .




                    El rey romano, el conde Guillermo II, incluso se apodera de alguien de su predecesor, el rey romano Hendrik, que fue depuesto en 1235, todavía nombrado por su padre, el emperador Federico II (1212-1250). Pronto trabajando en la cancillería del rey romano conde Willem II múltiples notarii y Guión Oren, cuyo hermano Floris (1256 -1258), guardián de la joven para nuevo conde de Holanda, Floris V, haciendo buen uso. 

                    En el período turbulento que sigue después del asesinato de Floris V, la estancia forzada de su hijo Jan I en Inglaterra y la transición a la Casa de Henao, hay, por supuesto, muchos menos protocolos escritos. No fue hasta 1316, bajo la dirección de Pieter van Leiden, que la cancillería se convirtió en una institución bien organizada.

                    Naturalmente, el idioma latino se usa en los certificados. Alrededor de 1287, se produjeron los primeros documentos "holandeses", principalmente en la Abadía de Middelburg. La Abadía de Egmond se aferra a la tradición latina durante mucho tiempo. Cada carta de Egmond todavía comienza años después de que las otras Abadías ya se hayan detenido, con un saludo de Invocación , como por ejemplo con "el" privilegio de la ciudad de Rotterdam (9 de junio de 1340):


                    En el nombre del Padre y del Hijo y del Espíritu Santo, William, conde de Hainaut, Holanda, Zelanda y Frisia Señor nos haga tope onsen Luden Rotter Damme vida en todo nuestro ambochte tiene un ghegheven derecho ...... ....

                    Y concluye con:

                    Tote de Ghegheven Berghen en Hainaut des woensdages después de Pentecost int jaer nuestros Señores trescientos cuarenta y siguientes.




                    Por lo tanto, no se usó una fecha real, siempre haciendo referencia, como en este ejemplo, un día después de una festividad cristiana o el día de un santo. ¡A veces lo hace difícil para un hombre del siglo XXI! Además, un nuevo año no comenzó el 1 de enero, pero el Viernes Santo y dado que el Viernes Santo no cae todos los años el mismo día, a veces es un acertijo. 



                    ¿Y qué se sabe sobre el nombre Adalbert / Adalbert / Adelbertus?


                     


                    Alrededor de 690 Adelbert llegó a nuestro país, como uno de los 11 compañeros de Willibrord, muy probablemente a través de la isla escocesa de Iona, sobre la cual tenemos una historia aparte:


                    Iona, una isla escocesa muy históricamente serena


                     


                    La Iona de Columba se convertiría en el sitio de peregrinación británico más importante. Una gran cantidad de cruces celtas marcaron las rutas de peregrinación en Iona, de las cuales solo quedan unas pocas: las 5 Altas Cruces de Iona , incluida la Cruz de San Martín. 

                    Tradicionalmente, una peregrinación a Iona comienza con la oración del siglo XIII


                    O Columba spes Scotorum (O Columba, esperanza de los escoceses)


                     


                     


                     


                    Iona

                    de San Martín de la Cruz 

                    cruz celta del siglo octavo cristiana, más antigua de Europa occidental 

                    en primer lugar: la Abadía 

                    restante: Eastside 

                    Sun (= Cristo) con serpientes (=) la curación 

                    derecha: lado oeste 

                    de arriba a abajo 

                    María con Jesús 

                    Daniel con los leones 

                    Abraham Isaac 

                    Moses con tablas de piedra 

                    David con músicos


                     


                    Una capilla se funda en "Egmond". En 740 reemplazado por una iglesia, la base de la Abadía de Egmond. 

                    ¿Por qué en la iglesia 740: Adelbert ese año muere en esta á;rea (¿por qué Adelbert aquí terminó?) Y la iglesia construida sobre su tumba, probablemente no en el mismo lugar todo la capilla aún más antigua. 

                    Adelbert era conocido como un monje adorable, simple y piadoso, y la gente pronto llegó a la iglesia que había sido construida sobre su tumba.


                    El monje Adelbert llega a "Holanda" a principios del siglo VIII y, por lo tanto, es contemporáneo de Willibrord y Bonifacio. 

                    Adelbert es un hacedor, no un erudito. Adelbert ingresa al mundo con los ojos abiertos a las necesidades de las personas. Uno sospecha que Adelbert a veces busca un poco de paz en el barrio de "Egmond", algunos lo llaman el primer feriado de Egmond .... 

                    Según la tradición, Adelbert murió alrededor de 740 en o cerca del día más largo del año. De ahí que durante siglos el día de la muerte adoptado el 25 de junio.


                    De la vida de Adelbert solo se conoce la historia de la vida reconstruida Vita Adalberti (+/- 985), escrita por el monje Ruopert / Rupert de Mettlach en Trier. Rupert van Mettlach hace esto en nombre de Egbert, el influyente arzobispo de Trier y, por lo tanto, resulta ser un hijo del Conde Dirk II y la condesa Hildegarde de Flandes.

                    La investigación muestra que Rupert / Ruopert van Mettlach de hecho se basó en las escrituras existentes. Ruopert / Rupert van Mettlach se ha limitado a una historia de vida "corta y profesional" de Adelbert. Fue solo en los siglos siguientes que la historia de vida de Rupert / Ruopert van Mettlach se expandió con una gran cantidad de milagros y el hecho de que Adelbert hubiera sido el hijo de un Rey inglés. En la tienda Abbey actual están disponibles tanto la versión original Vita Adalberti (revisada) de Rupert / Ruopert de Mettlach como la más extensa Vita Adalberti en siglos posteriores.


                    Desde 1984 es lo que queda de St. Prokop, en una caja de perspex almacenada en el altar mayor actual de la Abbey de Egmond renovado en 1933, de los cuales más tarde. 

                    De las excavaciones se sabe que el monasterio de madera original del conde Dirk I fue quemado dos veces. Por lo que sólo unos pocos restos carbonizados de las reliquias de San Adalberto: trozos de cráneo, tibia y el fémur y una tira de pergamino reliquia de San Procopio siglo 10. 

                    Afortunadamente antes de la llegada de Diederik Sonoy alrededor de 1572 (de los cuales más tarde también más) los monjes traen las reliquias de San Adelberto, con seguridad en Haarlem. Lo hacen usando una caja de madera cubierta de cuero.

                    A finales del siglo XIX, la caja de madera cubierta de cuero se movía con las reliquias de San Adelberto a la iglesia Adelbertus de Rinnegom. De allí viene la caja de madera cubierta de cuero con las reliquias de San Adelberto en 1964 a la Iglesia Adelbertus de Egmond-Binnen. 

                    Muchas partes de la caja de madera forrada de cuero que contiene las reliquias de San Adalberto también vienen en otro extremo Adelbertus Iglesias y Monasterios benedictinos de acabar con todo de nuevo () para volver a la abadía benedictina de San Adalberto de Egmond. 

                    Sé el 24 de junio de 1984, acompañado por peregrinos y clérigos muy interesado, las reliquias transferidos en solemne procesión desde la Adelbertusakker a San Adelbert abadía benedictina de Egmond. Al igual que en 922, en 1984 ya hace 1062 años.

                    En 1995 se examinan las reliquias y se determina que provienen de un hombre de entre 40 y 50 años. Las reliquias fueron quemadas en el último cuarto del siglo X. 

                    San Adalberto sigue siendo el apóstol y el santo patrón de Kennemerland y, por supuesto, también el santo patrón de la abadía benedictina de San Adelbert de Egmond. Adelbert fue una vez también el santo patrón de los condes de Holanda y es amado hasta el día de hoy, la gente todavía está inspirada por él.


                    En 922, el Rey Carlos el Simple del Imperio franco occidental presta el área alrededor de la iglesia de Adelberts al Conde Dirk I de "Holanda". Por tiempo amenaza con desaparecer la iglesia remanente de Adelbert bajo la arena y así Dirk decido más hacia el interior para construir un nuevo monasterio de madera y se obtiene el permiso de Roma para exhumar los restos de Adelbert y vuelto a enterrar en madera nueva monasterio 

                    Y luego ocurre un milagro: en el lugar original donde Adelbert fue sepultado, surge un pozo ascendente con agua clara de dunas y que el agua trae, pronto se vuelve conocida en todas partes, sanando. Este pozo de Adelbert incluso es visitado en el siglo XXI.


                    La reubicación por el Conde Dirk I de los restos de Adelbert y su posterior re-entierro en su nuevo monasterio de madera también podría ser usada por el Conde Dirk I para fortalecer su poder en esta área. ¡El prestigioso permiso papal fue, por supuesto, también muy bienvenido!


                    En "su" monasterio, el Conde Dirk I permite que veinte monjas recen por la salvación de su familia.


                    Algunas fuentes también atribuyen la reubicación de los restos de Adelbert al sueño de una de las 20 monjas, Wilsit, que había soñado tres veces con Adelbert. Adelbert le había ordenado que elevara sus huesos (literal y figuradamente) a un lugar de culto más adecuado. Obviamente, en su monasterio de madera construido por orden del Conde Dirk I. 

                    Así que, por el afloramiento del agua en el lugar original donde Adelbert fue enterrado en Egmond dos lugares Adelbert ser honrado: la abadía y la Adelbertput. Se sospecha que Adelbert habría estado en desacuerdo con esto.


                    Debido a la presencia de las reliquias de Adelbert, este monasterio atrae a muchas personas con las monjas que oran. Y es este monasterio de su padre Dirk I, que el Conde Dirk II en 950 convirtió en una piedra "Abadía". En lugar de monjas, el Conde Dirk II deja a los monjes provenientes de Gante, al principio de esta historia hemos visto por qué de Gante. 

                    Un hijo del Conde Dirk II, por cierto, es Arzobispo de Trier, la iglesia y el estado están estrechamente entrelazados. Ya hemos hablado de la donación por el Conde Dirk II y Hildegarde condesa de un retablo, dada a la abadía de Egmond acaba de terminar, con motivo de la inauguración en alguna parte entre 975 y 980.

                    El mismo Conde Dirk II y la condesa Hildegarde donan a la Abadía de Egmond también el ahora famoso manuscrito del siglo IX Evangelarium. Ahora en posesión de la Biblioteca Real de La Haya.


                    ¿Qué es un evangelio?


                      3 lfo24; tab-stops: list 108.0pt;">Evangelarium: en uso durante la misa con textos de los cuatro evangeliosclass="MsoNormal">Epistolarium: en uso durante la misa con textos de las cartas del apóstoledium;">Salterio (ium): los 150 salmos del Antiguo Testamentostops: list 108.0pt;">Officium: textos para el oficial = Servicio Sagrado = Santo Oficio 

                      El Oficio diario es la Oración Breviario
                      font-size: medium;">Libro de horas: en uso por los laicos para su devoción privadalist: l13 level3 lfo24; tab-stops: list 108.0pt;">Brevarium: (breviario) libro con oraciones del coro por el clero por su devoción privadalibri;">Antiphonarium: (libro antiphony) himnario litúrgico para uso del cleroont-family: Calibri;">Abbey Egmond siempre recibir más donaciones de las cuentas de Holanda, un ataúd reliquia en la que los huesos de Adelbert pueden ser transportados y relicario, tradicionalmente explotado un brazo que se muestran las reliquias Adelbert. Pero la Abadía de Egmond también recibe privilegios en forma de poder secular sobre su territorio. Devuelven la administración de su área a los llamados administradores hereditarios de los que surgirían los condes de Egmont, pero más sobre eso más adelante. 

                      Como vimos los monjes ponen diques, la tierra recuperada fue arrendado y otra vez como la abadía de Egmond era (como otra forma Abadías, la gran abadía ejemplo Aduard en medio de los pantanos en el país Groningen)a los ingresos, el poder y, por lo tanto, el respeto. Además, por supuesto, los monjes se dedicaban a las (más de) Escritura de tesis, manteniendo los anales Egmond (Annales Egmundenses) y fueron de gran valor en relación con la preparación de las cartas Grafelijke. Alrededor de 1300, la Abadía de Egmond es el centro en el norte de los Países Bajos en el campo del conocimiento, la cultura y la oración. Los peregrinos se congregaron de cerca y de lejos, la adoración de San Adalberto / Adalberto / Adelberto llegó a su clímax. 

                      Con la extensión del territorio de la Abadía de Egmond, el manejo de este territorio se le da a un administrador, también conocido como defensor. El primer defensor es un cierto Berwout.


                      Después de intentos fallidos a los Vikings (Vikings) debido a sus incursiones regulares para aplacar ceden un área a lo largo de la costa dirigido por uno de sus hombres principales, que obstaculicen el título de Duque, se decidió lo largo de la costa en una Egmond Shire ser fundado. El señor feudal, el Rey de Lorena, ordenó al nuevo Graaf proteger el área costera contra nuevas incursiones. El nuevo conde construyó una empalizada de madera alrededor de la capilla de Adelbertus. Después, el nuevo Conde eligió los alrededores de la Capilla Adelbert como el centro de su condado. 

                      Debido a las inundaciones, la Capilla de Adelbert se volvió demasiado frágil y "movida" por el Conde Dirk I.

                      Su hijo el conde Dirk II encontró que en esta área, con todo el incidente escandinavos no pertenecía monjas y decidió sustituir el monasterio de madera por un monasterio de piedra y defenderla por los monjes de Gante, que bien podría manejar la espada. 

                      El conde Dirk II también fue nombrado por Otto III como hombre de confianza en Kennemerland, Maasland y Texel, y aquí también se asignó la tarea de proteger a este país de los invasores.

                      Tradicionalmente, el Kennemerland se considera la base para el poderoso y posterior Graafschap Holland. Otón III (Emperador del Sacro Imperio Romano) estableció este tipo de protectores locales en todas partes de su imperio, que más tarde se rebelarían regularmente contra la autoridad central. Por lo tanto, los nuevos hombres solitarios solo fueron elegidos de un momento determinado por los obispos, que oficialmente no tenían descendencia, y así el poder del obispo de Utrecht aumentó, por ejemplo, con respecto al conde de Holanda. 

                      Una de esas primeras Tumbas de Holanda independientes fue Dirk III. 

                      Cita de 
                      esta historia :


                      El conde Dirk III había sido expulsado de sus condados en Holanda Septentrional por su hermano Sicco. Ahora él agarró lo que fuera para agarrar, incluyendo el condado de Renania, que pertenecía a la región de Utrecht en Vlaardingen, donde los colonos de Frisia se habían establecido. 

                      El conde Dirk III construyó una fortaleza aquí y afectó a los mercaderes de Dorestad, que navegaban en sus viajes a Inglaterra.

                      La parte más occidental y pantanosa de la zona de Vlaardingen fue el padre de Dirk III, Dirk II, tuvo que tomar prestado de emperatriz Theophanu. La emperatriz Theophanu vino del antiguo Imperio Romano de Oriente con la capital, Bizancio, y, según la tradición, era una Hermosa Flor Oriental. La emperatriz Theophanu se casó con el emperador Otón II del Sacro Imperio Romano de la nación alemana. Emperatriz Teófano está acostumbrando a la vida bárbara en el norte frío, pero la emperatriz Teófano sabía muy bien para adaptarse y venía regularmente a Nijmegen, Valkhof se debe a la emperatriz Teófano. 

                      Después de la muerte de Otón II, la emperatriz Theophanu regente y la emperatriz Teofanu se sorprendieron por la firmeza con que ella gobernó.

                      por lo tanto Dirk III comenzó la construcción de diques y la recuperación de su territorio y luego construyó su castillo en esa zona y para obtener dinero, Dirk III fue peajes debido a una construcción del dique ahora cuesta dinero. 

                      Probablemente el peaje más antiguo de Holanda fue en Vlaardingen, donde el conde Dirk III aprobó peajes en 1018, tan hermoso de ver en esta placa de la escuela:


                       


                      1018 

                      Count Dirk III abre un peaje en el Meuse en Vlaardingen



                      Sin embargo, el Cóndor Daat de Worms (1122), se acordó que el Otto III dicho sistema otoniana ya no podía ser aplicada, que se resumen: obispos ya no eran tan Conde son nombrados de manera que el poder de los condes ya nombrados por supuesto aumenta aún más, incluidas las de Holanda. 

                      El abad Wouter van Gent reorganizó drásticamente la Abadía de Egmond. Los monjes tenían que ocuparse principalmente de deberes espirituales y dejaron el manejo de los bienes de la Abadía de Egmond a un administrador también llamado guardián.

                      curso lógico era que la cuenta de Holanda tomaría estas tareas Steward, pero tenía suficientes tareas y responsabilidades especiales, por tanto, un guardián menor fue designado para la gestión de los activos de la abadía de Egmond y por supuesto la abadía de Egmond sí. El interrogado también se llamó sub abogado / subadvocatus.


                      Berwout y sus sucesores viven en una gran granja al norte de la Abadía y, por supuesto, obtienen más y más poder. La gran granja se está convirtiendo gradualmente en un castillo redondo. En 1170, Dodo van Egmont construyó el primer castillo de Egmond. Los primeros señores del castillo de Egmond participan en las Cruzadas y, como recompensa, la mayordomía se vuelve hereditaria y su autoridad se eleva a Gloria.


                       


                      Wouter de Kwade puede, después de una cruzada exitosa, llamarse a sí mismo el primer Caballero. (1200) La relación con los monjes se deterioró cuando Wouter de Kwade pone fin a los derechos de pesca de los monjes. Como compromiso, cada décimo pez debe ser llevado al Castillo y no a la Abadía. 

                      Wouter de Kwade también se enfrenta al mundano Lord de la Abadía de Egmond: el Conde Lodewijk van Loon. Wouter de Kwade incluso conoce a la esposa del conde Louis van Loon, Ada, para secuestrar a Terschelling y de allí a Inglaterra. El conde Lodewijk van Loon se venga y en 1203 incendia el castillo de Egmond of Wouter de Kwade.


                      En las guerras Loon se trataba de la sucesión del conde holandés Dirk VII. La batalla por la sucesión era entre la hija del Conde Dirk VII, Ada, y su marido el conde Louis van Loon, contra el tío de Ada, el hermano del Conde Dirk VII, Guillermo de Frisia Oriental. 

                      Wouter I (De Kwade) de Egmont eligió el bando de Willem van Oost-Friesland que finalmente salió de la batalla como el ganador. En vano, el conde Lodewijk van Loon trató de cambiar el rumbo mediante la destrucción de una gran cantidad de castillos, incluido el de Wouter I van Egmont. Después de su encarcelamiento en Heemskerk, Wouter I van Egmont comenzó en 1206 con la construcción del nuevo castillo de Egmond.

                      Desafortunadamente, Wouter I van Egmont murió en 1208 y fue sucedido por su hijo Willem I van Egmont quien terminó el trabajo de su padre, en la construcción del nuevo Castillo de Egmond.


                      Wouter de Kwade, sin embargo, también sospecha que los monjes de la Abadía de Egmond han incendiado su castillo. En la Nochebuena (...) de 1203, Wouter de Kwade se muda a la Abadía de Egmond y golpea a los guardias. Los hombres de Wouter de Kwade prendieron fuego a un molino de viento y al Establo del conde Louis van Loon. 

                      Wouter de Kwade hizo construir un nuevo castillo más grande, pero murió en 1208. Su hijo Willem I van Egmont construyó una pequeña iglesia cerca del nuevo castillo de su padre, más tarde llamado Lock Chapel. Naturalmente, la Capilla del Castillo sirve como contraparte de la Abadía y no mejora la relación entre Abbey y Kasteel van Egmond.

                      La Capilla del Castillo se completa en 1299 y está dedicada a Santa Catalina, patrona de la nobleza. En 1430, Jan van Egmont (también llamado Jan con las burbujas, porque llevaba campanas de plata en su armadura), construyó una nueva capilla en el sitio de la anterior. El mismo Jan van Egmont también toma 6 cánones para Slotkapel, responsable de las oraciones de marea, etc. La capilla final está definitivamente separada de la Abadía de Egmond. No hace falta decir que Jan van Egmont está enterrado en su Lock Chapel. Su lápida aún está allí.


                      En la época de Guillermo I de Egmont, solo el conde de Holanda pudo construir un castillo de piedra y no uno de sus vasallos como Guillermo I de Egmont. Sin embargo, Willem construyó el castillo de piedra de Egmond, uno sospecha con la condición de que el Conde de Holanda siempre tenga acceso al Castillo de Egmond en tiempos de guerra. El conde de Holanda también habrá contribuido financieramente, porque la mayor parte de los ingresos de William I van Egmont provienen del conde de Holanda. 

                      El conde de Holanda fue también parte durante el Trono Batalla en el Santo Imperio Romano entre Philips Augusto II y Federico II y se pierde durante la Batalla medieval europea de Bouvines (Tournai) en 1214, junto con el conde de Flandes y Duque de Brabante .... .

                      Para Willem I van Egmont, la oportunidad de tomar posesión de las posesiones de Egmond como patrimonio, lo que resultó en la creación del Graven van Egmont hereditario.


                      En 1486, Kasteelheer Jan II, apodado Manke Jan (...), recibió el título Graaf van Egmont y se convirtió en Stadholder de Holanda. Además, Juan II, John Manke, como comandante del ejército cuando el emperador Maximiliano de Austria, el marido de su caballo María de Borgoña y el padre de Felipe el Hermoso. (LINK) Jan II logra establecer lazos familiares con el Duque de Gelre, varios Duques de Guelders descienden de la familia de los Condes de Egmont.

                      Jan II, Manke Jan, incluso se convirtió en capitán de los Cods durante el Hoekse y Kabeljauwse Twisten. Su castillo de Egmond está por lo tanto en gran prosperidad e incluso se llama el castillo más limpio y más grande de Holanda. El Donjon of Egmond Castle tiene 28 metros de altura durante el reinado de Jan II, ¡Manke Jan! En 1516, Jan II, Manke Jan, está enterrado en el Slotkapel.


                      Uno de los condes de Egmont, el conde Guillermo IV de Egmont, llegó incluso a ser cuñado del duque de Borgoña, Carlos el Atrevido. La ley de Carlos el Temerario, Maximiliano, mostró en 1478 Graaf Willem IV de registro Egmont en la Orden del Toisón de Oro, el premio más alto. 

                      El gancho y el período de bacalao eligieron Guillermo IV conde de Egmont, por tanto, el lado Kabeljauwse de Maximiliano, lo que le daría más poder y prestigio. Hijo Juan II de Egmont fue a su regreso de Tierra Santa, incluso golpeados nombrado caballero en 1486 y nombrado por el emperador Maximiliano estatúder de Holanda y en el que la función de Bruselas por el emperador Maximiliano elevado oficialmente al conde de Egmont. Bien bajo la condición de actuar contra la gente turbulenta de Queso y Pan.

                      La escala de Heerlijkheid Egmond (aproximadamente 20 km2) se mantuvo sin cambios, a pesar de todas estas promociones, el Graaf van Egmont claramente tenía ingresos más que suficientes y, por lo tanto, no necesitaba una extensión.


                      El famoso lamoraal van Egmont (1522 - 1568) decapitado por Alva, es otro nieto de Jan II, Manke Jan. Lamoraal de Egmont ha pasado a la historia como el Cuarto Conde de Egmont. Conde de Egmont es Jefe del Ejército, Caballero del Toisón de Oro, dueño de grandes propiedades en Flandes y Artois y como Guillermo de Orange, un miembro del Consejo de Estado (LINK) . 

                      Lamoraal van Egmont apenas ha estado en su castillo en Egmond, pero ha ordenado la recuperación del Egmondermeer. 

                      Después de la decapitación de Lamoraal van Egmont, sus herederos venden los productos de Egmond a los Estados de Holanda. El último conde de Egmont en la línea masculina murió; en 1707 en el sur de los Países Bajos.

                      Diederik van Sonoy, de la que más tarde es más, también juega en el Castillo de Egmont: tanto el Castillo de Egmond, Jan II, Manke Jan, como la Capilla del Castillo son incendiados en 1573. En el siglo XIX, solo quedaban algunas sobras que se limpiaron alrededor de 1820. 

                      Como parte de un proyecto de creación de empleo, se volverán a buscar los cimientos del castillo de Egmond en 1933 y luego se taparán parcialmente de nuevo justo sobre el nivel del suelo.


                       


                      Los contornos excavados del castillo de Egmond 

                      con la capilla de la cerradura a la izquierda 

                      y la estatua de Lamoraal van Egmont a la derecha a 
                      continuación (ver abajo)



                      Desde el Castillo de Egmond ahora no es más que una pieza de la Torre Steward. 

                      La capilla del castillo será reconstruida en 1633 por la iglesia reformada local. En 1960, la destartalada Lock Chapel está nominada para ser demolida. El artista Bob Denneboom comienza una operación de rescate. En la década de 1980, la propiedad de la Capilla Final para un florín fue transferida a Stichting Restauratie Slotkapel. Durante la restauración, el remate de la tumba de Jan II, Manke Jan, se redescubre nuevamente. 

                      También en los años 30 se encuentran armas de la época de Wouter de Kwade y los restos del castillo de empalizada de los mayordomos. El foso será restaurado alrededor de los cimientos. Que contiene una estatua del decapitado Lamoraal de Egmont.


                       


                      Estatua de Lamoraal van Egmont en el Stadholder restaurado de Slotgracht 

                      de Flandes y Artois (Artois)



                      En el foso hay 2 tableros de información con uno de los brazos de la familia de Lamoraal van Egmont: los brazos de Egmond y Arkel y los leones de Gelre y Gulik: todas las relaciones familiares de los condes de Egmont.


                       


                      El escudo de armas familiar de Lamoraal van Egmont



                      En la memoria de Lamoral Egmont de Beethoven compone Obertura Egmont y cerca el drama de Goethe. 

                      En 1568, la abadía de Egmond primera saqueada por descartados "tropas" de la Gran Geus, Hendrik van Brederode, un descendiente de la fam. Van Teylingen, conocido desde la ranura que aún existen Teylingen (conocido más por Jacoba de Baviera, que en Slot Teylingen el 9 de octubre de 1436 moriría) en el municipio actual de Teylingen. (incluido el existente desde el núcleo de Sassenheim). Pero la Gran Geus, Hendrik van Brederode, era el Señor de Vianen y era originario de la gloria y el Castillo Brederode en Santpoort, cerca de Haarlem. 

                      ¿Posiblemente las "tropas" descartadas son sobrevivientes de la batalla perdida en Overweel?


                      Hendrik van Brederode financió un ejército "geuzen" (tje) bajo el mando del hermano de Philips Marnix de St. Aldegonde, Jan Marnix de St. Aldegonde. En su retirada de Zeeland, este ejército para la "puerta" de Amberes está completamente despedido. Guillermo de Orange, Burggraaf de Amberes, no permite la ayuda de Amberes, las puertas de la ciudad de Amberes permanecen cerradas, a sus órdenes.


                      Cuatro años después, en 1572, llegado Diederick Sonoy y mendigos a lo largo, la destrucción de la biblioteca y un año más tarde por lo tanto la abadía y el castillo de Egmond ordenado por Diederick Sonoy dispararon. William of Orange, sin embargo, acababa de prometer al Abad de la Abadía de Egmond que la Abadía permanecería intacta ...


                      Diederick Sonoy fue nombrado gobernador militar de Noorderkwartier (más o menos el actual Holanda Septentrional) por William of Orange . En "Zuid-Holland", Willem II van der Marck, apodado Lumey, recibiría la misma función. Tanto Sonoy como Lumey no fueron amados en su tiempo. Se puede encontrar más información sobre Lumey a través de este enlace y luego deslícese hacia abajo. Volveremos a Diederick Sonoy. 

                      Diederick Sonoy encontró los edificios de Abdij y Kasteel van Egmond una gran amenaza en el asedio de Alkmaar. El oponente podría tener una ventaja estratégica en una Abbey and Castle intacta.

                      La ciudad de Alkmaar se fortalecería con material (especialmente piedras) de la destruida Abbey y Kasteel van Egmond. Van Alkmaar La victoria
                       se debe en parte a la Abadía y el Castillo de Egmond. 

                      Pero hay un documento de Guillermo de Orange dirigida al abad de la abadía de Egmond que la abadía de Egmond ahorrado, sería: sólo se puede documentar en ninguna parte ser encontrado: 
                      OMS AYUDA

                      El producto de la venta de bienes incautados a Abbey y Kasteel van Egmond financiaría el establecimiento de la Universidad de Leiden. La escritura de la Universidad de Leiden está incluso dedicada a Philips II, hasta la acusación en 1581, después de todo, el Landsheer legal.


                      ¿Quién era Diederik (van) Sonoy? 

                      Diederik Sonoy, también conocido como Diederik Snoey, vivió desde 1529 (Kalkar) hasta 1597 (Pieterburen). 

                      Por supuesto, Diedrich Sonoy pertenece a uno de los firmantes de la por el gran Geus, Henry van Brederode, dispuestas petición de los compañeros a la Regent Margarita de Parma.


                      ¿Por qué había tantos signatarios en ese momento en Bruselas? El hijo de Margaret de Parma, Alexander Farnese, mejor conocido como el duque de Parma (el conquistador de Amberes en 1585) se casó con María de Portugal.



                      Diederik Sonoy fue nombrado alcalde de Enkhuizen en 1572 y posteriormente como gobernador de Noorderkwartier. Diederik Sonoy desempeñó su papel durante el Asedio de Alkmaar. 

                      Cita de esta historia:


                      Es notable que, por ejemplo Diederik Sonoy podría ser peores cosas llevan en la región entre Alkmaar y Enkhuizen que Lumey Den Briel, pero los actos de Diederik Sonoy nunca recibieron dichos personajes famosos .... 

                      Jonker Diederik Sonoy fue en 1529 nació en Kalkar y se estableció en La Haya después de su matrimonio. Antes de la llegada de Alva, Diederik Sonoy también huyó. Diederik Sonoy se convirtió en uno de los asesores militares más importantes de William of Orange. Willem van Oranje nombró rápidamente a Diederik Sonoy para Admiraal van de Watergeuzen. En 1570, Diederik Sonoy encabezó una delegación de Willem van Oranje a Suecia y Dinamarca en busca de apoyo financiero.

                      En 1572, Diederik Sonoy fue nombrado vicegobernador de las ciudades y pueblos que irían al lado de Guillermo de Orange. Diederik Sonoy reveló a sí mismo como un fanático perseguidor de los católicos y traidores potenciales, entró en la historia como el (supuesto) la traición en el Barrio Norte, Google seguramente puede encontrar una gran cantidad de ella. 

                      Durante la gestión de Leicester, Diederik Sonoy optó por Leicester, es decir, contra Maurits y Oldenbarnevelt. Diederik Sonoy atrincherado con sus tropas en Medemblik y dejó caer incluso cercados por Maurice ..... 

                      En 1588 Diederik Sonoy tuvo que huir a Inglaterra y murió cuatro años más tarde Diederik Sonoy más o menos anónimo en Dijksterhuis cerca de Pieterburen en Groningen .


                      Esa misma historia también esta cita sobre gobernador Bossu y la batalla del zuiderzee, jugó al mismo tiempo que el cerco de Alkmaar y por supuesto esto fue Diederik Sonoy que se trate:


                      Bossu también se ha conocido como el comandante de la flota española en el Zuiderzee por los mendigos dirigidos por Cornelis Dirksz, alcalde de Monnickendam, fue derrotado y capturado. El barco en el que navegó Bossu llevaba el nombre INQUISITION, en términos de relaciones públicas no era tan inteligente ... 

                      Las naves asustadas de Bossu son atacadas por demasiados barcos más pequeños. Eventualmente, Bossu pasó tres años en el Weeshuis van Hoorn en el Korte Achterstraat. 

                      Bossu era el Stadholder de Holanda, Zeeland y Utrecht designado por Philips II, en lugar de William of Orange. Después de su fracaso en Den Briel, las masacres en Rotterdam Delfshaven, su derrota en la Zuiderzee, Bossu obtiene su espada después de tres años de prisión después de haber estado en Hoorn.

                      En el mismo período (1573) por Alva Philips de Marnix, señor de SainteAldegonde capturado (tradicionalmente el autor del himno nacional) al Schans Maassluis. Willem de Zwijger amenaza con que Bossu reciba el mismo trato que Philips de Marnix, Lord of St. Aldegonde. Willem de Zwijger, por supuesto, pensó en los decapitados Graven van Egmont y Hoorne. Después de algunas negociaciones, tanto Bossu como Philips son liberados de Marnix, Lord of St. Aldegonde.




                      Diederik Sonoy, sin embargo, se hizo más conocido por su reinado de terror contra los católicos, en ese momento todavía era la religión de la mayoría de la población. Google, pero acaba de llegar a los Mártires Rans Hoofddorp Alkmaar y Mártires: 

                      Mártires Alkmaar: 

                      Mártires Alkmaar † 1572. 

                      El 24 de junio 1572 tomó la Mendigos Alkmaar. Las Hermanas Clare escaparon justo a tiempo a Amsterdam. A partir de la convención de los franciscanos cinco hermanos fueron capturados y trasladados a Enkhuizen: Daniel van Arendonk, Cornelis de Dienst, Juan de Naarden, Lodewijk Voets (también Boetfort Ludovicus propiedad) de Lovaina, y la puerta del hermano, Hadrianus de Gouda.

                      El clero estuvo expuesto a todo tipo de intimidación. Entonces uno de los mendigos mostró un anfitrión y preguntó si este era el Dios al que adoraban y si era Cristo. El padre van Arendonk respondió con humildad, que si se trataba de un anfitrión que había sido consagrado por un sacerdote, sí creía que este anfitrión era en realidad Cristo en persona, su Salvador. A los ojos de los Mendigos, eso confirmaba lo que ya habían planeado durante mucho tiempo: eran culpables de muerte.

                      Como el hermano mayor, Adriano, no era sacerdote, los mendigos querían hacer una excepción para él. Él podría tener misericordia si estuviera dispuesto a establecer a sus hermanos hermanos con sus propias manos. Indignado, él rechazó esto y prefirió ir a la muerte con sus compañeros sacerdotes. En la ejecución del veredicto, los rabinos no trabajaron suavemente. Cada uno de estos mendigos era conocido en ese momento, incluso en sus propios círculos, como schorem y excremento. Algunos de ellos fueron aún más tarde ejecutados por su propia gente debido a su indisciplinado robo y asesinato. Para enfriar sus papenhatis comenzaron a cortar la boca, las orejas y la nariz de los sacerdotes.

                      Sin embargo, hubieran preferido que uno de su fe hubiera caído. Es por eso que permitieron que el joven Louis Voets lo mirara con la esperanza de que suplicaría misericordia por miedo. Pero eso no sucedió. Finalmente, todos fueron colgados el 25 de junio de 1572. 

                      Engelbrecht Terborg había logrado mantenerse oculto por un tiempo. Pero al final también él había sido atrapado. Fue encarcelado en Ransdorp, justo encima de Amsterdam, y terriblemente hostigado y torturado durante meses. Finalmente, murió martirizado el 24 de noviembre. 

                      Los mártires de Alkmaar nunca son santos o beatificados. 

                      Mártires de Ransdorp: 

                      Ransdorp, los Mártires de Ransdorp, también llamados mártires de Ransdorp (noviembre de 1572).

                      Ransdorp es un pequeño pueblo en el IJselmeer en el lado norte de Amsterdam. Fue agregado al municipio de Amsterdam (Noord) en 1921. El pueblo de Hendrickje Stoffels, criada y amada de Rembrandt. Lo más sorprendente de Ransdorp es su obtusa torre de la iglesia. La torre es antigua, es seguro que debe haber sido construida después de 1502 y antes de 1542. Los cimientos de la torre eran demasiado débiles y el suelo demasiado débil: como resultado, las paredes se dividieron de arriba a abajo durante la construcción. Sabiamente, decidieron no construir la torre más arriba.

                      Aquí, en noviembre de 1572, los Mártires Ransdorp, un grupo de hermanos menores, fueron ahorcados por su fe católica. Al igual que en Alkmaar, esta matanza masiva se llevó a cabo por orden del teniente gobernador del príncipe Guillermo de Orange, el notorio Diederik Snoey (Sonoy). Snoey fue el holandés nacido en 1529 en Kalkar. militar y funcionario del gobierno de un régimen de terror contra los católicos, con bajas masacre de Alkmaar y Rans Dorpse mártires el 2 de junio, 1571 Vicegobernador del príncipe Guillermo de Orange del barrio Norte ya realizadas más de 16 años y la destrucción de abadía de Egmond.

                      Snoey fue después de la caída de Enkhuizen (28 de mayo de 1572) El gobernador del lugar y capturó a partir de ahí Hoorn, Medemblik y otros lugares de la Naranja. Cuando murió en Pieterburen el 2 de junio de 1597, los católicos celebraron los Países Bajos. 

                      Puedes encontrar mucho más sobre Diederik van Sonoy en 
                      esta historia : 

                      Citas: 

                      La corte de Sonoy pronto recibe el sello del Consejo de Sangre impreso. El alcalde Jan Berkhout van Hoorn envía al gobernador una carta detallada más tarde en la que protesta contra el comportamiento brutal de los soldados de Sonoy en el campo.

                      Diederick van Sonoy es conocido como un guerrero valiente pero también muy cruel. También los holandeses son cargados de español por su mano dura. Los sospechosos son torturados para descubrir quién aprecia las simpatías españolas. Desde el monasterio en Egmond ha demolido techos y canales para lanzar balas y cañones. Oterleek, Holanda del Norte, alberga casas en llamas, porque los residentes ayudaron a los españoles. También tiene un hogar en Ransdorp del que surge una historia sobre los mártires de Ransdorp. 

                      Sonoy ha creado una serie de ramas tales como Bourtange (1579) y Coevorden (1580). Está en conflicto con los Estados de Holanda después del asesinato de William of Orange. Él apoya la llegada del gobernador Robert Dudley, conde de Leicester.


                      No fue hasta la década de 1930 que los monjes regresaron a la reconstruida Abadía de Egmond. 

                      Bouwmeester AJ Kropholler comenzó en 1933 con la reconstrucción de la Abadía de Egmond y también diseñó los muebles del monasterio. 

                      En 1935 los monjes de Oosterhout comenzaron el Priorato de San Adelberto. En 1945, se inició una fábrica de velas. Erna Priorato de St. Adelbert rápida expansión y en 1950 se eleva de nuevo el Priorato de St. Prokop a la abadía benedictina St. Adelbert de Egmond. 

                      Los monjes benedictinos viven allí de acuerdo con las reglas de Benedicto, una vida libre para Dios: 
                      Vacare Deo

                      En los terrenos de la Abadía de San Adelbert benedictino de Egmond siguen siendo los pozos medievales, refugios de ladrillo con bóvedas y una lápida del Conde Floris También tengo un lugar para encontrar un pedazo de una pared chistes monasterio medieval. 

                      La iglesia de la abadía todavía se puede visitar. Desafortunadamente, debido al robo de algunos libros valiosos, la impresionante biblioteca ya no es de acceso libre. 

                      Muchos libros antiguos de la Abadía de Egmond también se guardan en los archivos municipales de Alkmaar, antes de la llegada de Diederik van Sonoy. 

                      Muchos grabados extraordinarios, pinturas, etc. de la Abadía de Egmond también se encuentran en otros lugares en los Países Bajos y en el extranjero. (por supuesto, el convento de Catharijnen en Utrecht)

                      En 2007, la Abadía de Egmond incluso organizó su propio Museo Arqueológico, en torno al tema The Soil Treasures of Egmond. Desde 922, la historia de la Abadía de Egmond se explica, no solo con hallazgos arqueológicos, sino también con dibujos y 


                      --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      Graven van Holland en Rotterdam


                      Westfriese of Hollandse Huis


                      839:
                      Gerolf I (Gerulf)
                      Graaf Gerolf van Holland (voor 885 - circa 896)
                      Gerulf de Graaf van Friesland


                      Gestorven 940:
                      Dirk I
                      Diderik of Theodorik, ca 923-939:
                      Graaf Dirk I van Holland
                      Geva
                      Geboren circa 899, overleden circa 939.


                      Gestorven ca. 983:
                      Dirk II
                      Hildegard van Vlaanderen
                      Geboren omstreeks 930, overleden 6 mei 988, samen met zijn vrouw begraven in de Abdij van Egmond
                      In 938 vond de verloving van Dirk II plaats met Hildegard, de dochter van graaf Arnulf I van Vlaanderen.


                      Gestorven 993:
                      Arnulf van Gent
                      Liutgard van Luxemburg
                      Graaf Arnulf van Holland, geboren te Gent, gesneuveld op 18-09-993, begraven in Abdij van Egmond


                      993-1039:
                      Dirk III
                      Othilde van Saksen
                      Geboren circa 981, overleden op 27-05-1039, begraven in de Abdij van Egmond


                      1039-1049:
                      Dirk IV


                      1049-1061:
                      Floris I
                      Geertruid van Saksen
                      Graaf van Holland geboren ca. 1017, vermoord 19 mei 1061, begraven in de Abdij van Egmond


                      1061-1091:
                      Dirk V
                      Othilde
                      Graaf van Holland, geboren tussen 1052-54, gestorven op 17 juni 1091, zoon van Floris I, begraven in de Abdij van Egmond


                      1061-1064:
                      Geertruid, weduwe van Floris I, voogd van Dirk V.


                      1064-1071:
                      Robrecht de Fries, man van Geertruid, voogd van Dirk V.


                      1091-1122:
                      Floris II, "Floris de Vette of Dikke".
                      Petronilla van Saksen
                      Graaf van Holland, zoon van Dirk V wordt geboren 1085, sterft 2 maart 1121, begraven in de Abdij van Egmond


                      1122-1157:
                      Dirk VI
                      Sophia van Rheineck


                      1161-1191:
                      Floris III
                      Ada van Schotland
                       


                      1191-1203:
                      Dirk VII


                      1203:
                      Ada, Dochter van Dirk VII


                      1203-1222:
                      Willem I
                      Vernoemd naar de broer van zijn moeder, de Schotse koning William the Lyon, geboren circa 1168.
                      Aleid van Gelre / Maria van Brabant


                      1222-1234:
                      Floris IV
                      Machteld van Brabant


                      1234-1256:
                      Willem II
                      Elisabeth van Brunswijk


                      1256-1296:
                      Floris V
                      Beatrijs van Vlaanderen


                      1296-1299:
                      Jan I
                      Elisabeth van Engeland


                      --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      Diederik V van Kleef
                      Diederik V
                      -1198
                      Diederik V (III).
                      Graaf van Kleef
                      Periode 1173-1198
                      Voorganger Diederik IV
                      Opvolger Arnold II
                      Vader Diederik IV van Kleef
                      Moeder Adelheid van Sulzbach
                      Diederik V (Diederik III volgens een andere telling)[1] (tussen 1160 en 1170 - 1198) was een zoon van graaf Diederik IV van Kleef en Adelheid van Sulzbach.


                      Hij volgde zijn vader op als graaf van Kleef. Diederik verloor Tomberg voor Kleef en leefde op gespannen voet met Brabant, Holland, Gelderland en de aartsbisschop van Keulen.


                      Diederik was in 1182 gehuwd met Margaretha van Holland, dochter van graaf Floris III van Holland, en werd de vader van Diederik VI van Kleef.


                      Zie ook
                      Lijst van heersers van Kleef Huis Kleef.


                      -------------------


                      Diederik V de Kleef
                      Diederik V
                      -1198
                      Diederik V (III).
                      Conde de Kleef
                      Período 1173-1198
                      Predecesor Diederik IV
                      Sucesor Arnold II
                      Padre Diederik IV van Kleef
                      Madre Adelheid van Sulzbach
                      Diederik V (Diederik III según otro recuento) [1] (entre 1160 y 1170-1198) era hijo del conde Diederik IV van Kleef y Adelheid van Sulzbach.


                      Sucedió a su padre como conde de Kleef. Diederik perdió a Tomberg ante Kleve y vivió en desacuerdo con Brabante, Holanda, Güeldres y el arzobispo de Colonia.


                      Diederik se casó en 1182 con Margaretha van Holland, hija del conde Floris III van Holland, y se convirtió en el padre de Diederik VI van Kleef.


                      Ver también
                      Lista de gobernantes de Kleef Huis Kleef.


                      -----------------------------------------------------------------------------------


                      Boudewijn Heer van Altena
                       
                      Hij is gegoed in Brusthem. Hij vergezelde graaf Floris III van Holland op de derde kruistocht in 1189. Hij is overleden tussen de vermelde datum en 3 nov. 1200.
                       
                      Está bien alimentado en Brusthem. Acompañó al conde Floris III de Holanda en la tercera cruzada en 1189. Murió entre la fecha indicada y el 3 de noviembre 1200.m


                      ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      HET LEVEN VAN ONZE VOOROUDERS
                      DOOR
                      MR. N. DE ROEVER


                       


                      Toen echter de stad den 13den Juli 1191 was veroverd, eigenden zich
                      de koningen van Frankrijk en Engeland, Filips Augustus en Richard
                      Leeuwenhart al den buit toe, wat de Duitschers en Nederlanders in groote verlegenheid bracht. Sommigen verkochten hun wapenen om reisgeld naar huis te krijgen ; de meesten schijnen nog tot 1199 gebleven te zijn,maar volgens het bericht van een ooggetuige waren er toen geen honderd meer over. Onder de gesneuvelden wordt Rudolf van Sepperothe, burggraaf van Groningen, genoemd. Graaf Otto van Gelder daarentegen en Otto van Bentheim, de broeder van Floris III, waren reeds behouden in het vaderland teruggekeerd.
                      Ook de jongste zoon van graaf Floris, onze latere graaf Willem I,had zeer tegen den wil zijns vaders zich bij den kruistocht aangesloten
                      en wakker voor Ptolemais medegestreden.
                      --------- 


                      LA VIDA DE NUESTROS ANCESTORES
                      POR
                      MR. N. EL ROEVER


                       


                      Sin embargo, cuando la ciudad fue conquistada el 13 de julio de 1191, se apropiaron
                      los reyes de Francia e Inglaterra, Philip Augustus y Richard
                      Lionhearted todos los botines, lo que avergonzó mucho a los alemanes y los holandeses. Algunos vendieron sus armas para conseguir dinero para viajar a casa; la mayoría de ellos parecen haber permanecido hasta 1199, pero según el informe de un testigo ocular no quedaban cien. Rudolf van Sepperothe, vizconde de Groningen, se menciona entre los muertos. El conde Otto van Gelder, por otro lado, y Otto van Bentheim, el hermano de Floris III, ya habían regresado al país.
                      El hijo menor del conde Floris, nuestro último conde William I, se había unido a la Cruzada contra la voluntad de su padre.
                      y desperté para Ptolemais compitiendo.


                      -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      HET LEVEN VAN ONZE VOOROUDERS
                      DOOR
                      MR. N. DE ROEVER


                       


                      GEESTELIJK LEVEN.
                      Ook aan den kruistocht, dien in 1189 de grijze keizer Frederik Barbarossa zelf aanvoerde onder den indruk van het bericht, dat Jerusalem na den slag bij Tiberias den Mohammedanen weer in handen gevallen was, namen vele Nederlandsche edelen deel. Floris III van Holland vergezelde den keizer, maar mocht evenmin als deze het Heilige Land bereiken. Kort nadat Frederik in de rivier Kalykadnus was opgekomen,stierf de Hollandsche graaf aan een besmettelijke ziekte en werd naast zijn keizerlijken vriend in de hoofdkerk van Antiochie begraven. Voorspoediger was graaf Otto II van Gelder, die ook het kruis had aangenomen maar de voorkeur had gegeven aan den zeeweg. Met den aartsbisschop van Bremen en den landgraaf van Thuringen ging hij te Brundisium scheep en kwam in September 1189 op de reede van Ptolemais, voor welke stad het beleg geslagen werd, dat twee jaren duurde. Hier voegden zich ook de Friezen bij het kruisleger. Volgens een bericht hadden zij 50 schepen uitgerust, terwijl een ander verhaal spreekt van twaalf duizend kruisvaarders uit Denemarken, Friesland en andere noordelijke streken of komstig. Hun dapperheid wordt zeer geprezen ; vooral schijnen zij handige boogschutters en slingeraars geweest te zijn. Een Duitsch volksdicht, dat dezen tocht tot onderwerp heeft, weet te verhalen
                      Der Frise mit volem drucke,
                      Teglich vor die brucke,
                      Mit siner slinge so lief er,
                      Suchten sie heruz, das war sin ger,
                      Der Frise snel wite er spranc,
                      Manigen herten stein er swanc,
                      Uz der slinger den vienden, sie
                      Liden not von im.
                      Toen echter de stad den 13den Juli 1191 was veroverd, eigenden zich
                      de koningen van Frankrijk en Engeland, Filips Augustus en Richard
                      Leeuwenhart al den buit toe, wat de Duitschers en Nederlanders in groote verlegenheid bracht. Sommigen verkochten hun wapenen om reisgeld naar huis te krijgen ; de meesten schijnen nog tot 1199 gebleven te zijn,maar volgens het bericht van een ooggetuige waren er toen geen honderd meer over. Onder de gesneuvelden wordt Rudolf van Sepperothe, burggraaf van Groningen, genoemd. Graaf Otto van Gelder daarentegen en Otto van Bentheim, de broeder van Floris III, waren reeds behouden in het vaderland teruggekeerd.
                      Ook de jongste zoon van graaf Floris, onze latere graaf Willem I,
                      had zeer tegen den wil zijns vaders zich bij den kruistocht aangesloten en wakker voor Ptolemais medegestreden. Een kleine dertig jaar later stelde hij zich aan het hoofd van een nieuwen tocht, die minder belangrijk was om de resultaten dan om de nauwkeurige beschrijvingen,die wij er van hebben. Met onverdroten ijver had de Keulsche scholasticus Olivier sinds 1214 het kruis gepredikt, vooral in het Munstersche en in Friesland. Hijzelf weet in het uitvoerig bericht, dat hij van dezen tocht heeft nagelaten, te verhalen, hoe in het Friesche dorp Bedum, terwijl het kruis aldaar gepredikt werd, drie gedaanten in de lucht verschenen, de eene wit van kleur in het noorden, de andere van dezelfde kleur en gedaante in het zuiden, de derde grijs gekleurd in het midden, waarin een kruis en een menschelijke gedaante met opgeheven armen en gebogen hoofd. Te Surhuizum verscheen gedurende de kruisprediking een hemelsblauw kruis nevens de zon. Ook elders werden dergelijke teekenen gezien als een bewijs van den indruk, dien Oliviers predikatie maakte.
                      Hij beroemde zich dan ook, dat hij vijftig duizend krijgers, waaronder
                      duizend geharnaste ridders en achtduizend schildknapen voor de heilige zaak gewonnen had, terwijl hij bussen, uitgeholde stukken bout van ijzeren banden voorzien, in de kerken liet plaatsen om in de kosten van den tocht te voorzien.


                      --------------------


                      LA VIDA DE NUESTROS ANCESTORES
                      POR
                      MR. N. EL ROEVER
                       


                      VIDA ESPIRITUAL.
                      Muchos nobles holandeses también participaron en la cruzada, que en 1189 ordenó el emperador gris Frederik Barbarroja, bajo la impresión de que Jerusalén había caído nuevamente en manos de los musulmanes después de la Batalla de Tiberíades. Floris III de Holanda acompañó al emperador, pero no se le permitió llegar a Tierra Santa de esta manera. Poco después de que Federico ingresara al río Kalykadnus, el conde holandés murió de una enfermedad contagiosa y fue enterrado junto a su amigo imperial en la iglesia principal de Antioquía. Más próspero fue el conde Otto II van Gelder, que también había aceptado la cruz pero prefería la vía marítima. Fue a Brundisium con el arzobispo de Bremen y el Landgrave de Turingia y llegó en septiembre de 1189 por el camino de Ptolemais, por cuya ciudad se realizó el asedio que duró dos años. Aquí los frisones también se unieron al ejército cruzado. Según un informe, habían equipado 50 barcos, mientras que otra historia habla de doce mil cruzados de Dinamarca, Frisia y otras regiones del norte o que vendrán. Su valentía es muy elogiada; en particular parecen haber sido buenos arqueros y honderos. Un poeta popular alemán que se ocupa de este viaje sabe contar
                      Der Frise mit volem drucke,
                      Teglich vor die brucke,
                      Mit siner honda tan dulce allí,
                      Suchten sie heruz, das war sin ger,
                      Der Frise rápidamente hizo un spranc,
                      Ciervo Manigen Stein Swanc,
                      Uz der slingen el sirviente, sie
                      Liden no von im.
                      Sin embargo, cuando la ciudad fue conquistada el 13 de julio de 1191, se apropiaron
                      los reyes de Francia e Inglaterra, Philip Augustus y Richard Lionhearted todos los botines, lo que avergonzó mucho a los alemanes y los holandeses. Algunos vendieron sus armas para conseguir dinero para viajar a casa; la mayoría de ellos parecen haber permanecido hasta 1199, pero según el informe de un testigo ocular no quedaban cien. Rudolf van Sepperothe, vizconde de Groningen, se menciona entre los muertos. El conde Otto van Gelder, por otro lado, y Otto van Bentheim, el hermano de Floris III, ya habían regresado al país.
                      También el hijo menor del conde Floris, nuestro último conde Willem I,Contra la voluntad de su padre, se había unido a la cruzada y despertó; antes de que Ptolomeo luchara. Unos treinta años después, lideró un nuevo viaje que fue menos importante para los resultados que para las descripciones precisas que tenemos de él. El escolástico flamenco Olivier había predicado la cruz con celo no disminuido desde 1214, especialmente en Munstersche y en Frisia. Él mismo sabe en el informe detallado que ha fallado en este viaje para decir cómo en la aldea frisia de Bedum, mientras se predicaba la cruz allí, aparecieron tres formas en el aire, una de color blanco en el norte y la otra en color. del mismo color y forma en el sur, el tercer color gris en el medio, que muestra una cruz y una forma humana con los brazos levantados y la cabeza inclinada. En Surhuizum, una cruz azul cielo apareció junto al sol durante la predicación de la cruz. En otros lugares, tales signos fueron vistos como prueba de la impresión que Olivier hizo.
                      Por lo tanto, se hizo famoso, que es cincuenta mil guerreros, incluidos mil caballeros armados y ocho mil escuderos habían ganado por la santa causa, mientras que él tenía autobuses, piezas de cerrojo ahuecadas con bandas de hierro, colocadas en las iglesias para cubrir el costo del viaje.


                      -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      Hij ging in 1180 mee met Floris III van Holland op pelgrimstocht naar het Heilige land.


                       


                      Jan VI van Arkel (overl. 28 juni 1227) was (leen)heer van Arkel.


                      Hij was een zoon van Jan V van Arkel en Geertruida van Loon. Jan VI huwde met Margaretha van Nyvelle, een dochter van Boudewijn van Nyvelle, bij wie hij een opvolger verwekte. Hij ging in 1180 mee met Floris III van Holland op pelgrimstocht naar het Heilige land. Hij ging in het contingent van Willem I van Holland mee op de Vijfde Kruistocht, zijn zoon Jan VII zou hieraan ook deelgenomen hebben. Na het Beleg van Damiate (1215) verkregen de heren van Arkel uit dank voor hun deelname een symbolisch wapen, waar voortaan het huis Arkel aan verbonden zou zijn. In 1227 nam Jan deel aan de Slag bij Ane samen met zijn neef Herbaren II van Lede. Jan sneuvelde in de confrontatie met de noorderlingen. 


                        ------------------


                       Se unió a Floris III de Holanda en 1180 en una peregrinación a Tierra Santa.


                       


                       Jan VI van Arkel (fallecido el 28 de junio de 1227) fue (prestado) señor de Arkel.


                      Era hijo de Jan V van Arkel y Geertruida van Loon. Jan VI se casó con Margaretha van Nyvelle, una hija de Boudewijn van Nyvelle, con quien tuvo un sucesor. Se unió a Floris III de Holanda en 1180 en una peregrinación a Tierra Santa. Se unió al contingente de Willem I de Holanda en la Quinta Cruzada, y su hijo Jan VII habría participado. Después del Asedio de Damiate (1215), los señores de Arkel obtuvieron, gracias a su participación, un arma simbólica a la que ahora se uniría la casa Arkel. En 1227, Jan participó en la batalla de Ane junto con su primo Herbaren II van Lede. Jan fue asesinado en el enfrentamiento con los hombres del norte.


                      --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      BALDUWYN de II van dien naam XXIX bisschop van Utrecht was een zoon van graaf Diderik den VI van Hollandt en broeder van graaf Floris den III van Diderik domproostte Utrecht en Otto grave van Benthem,


                      BALDUWYN el II de ese nombre XXIX Obispo de Utrecht era hijo del conde Diderik den VI van Hollandt y hermano del conde Floris den III van Diderik dominado por Utrecht y Otto grave van Benthem,


                      --------------------------------------------------------------------------


                      Groot algemeen historisch, geographisch, genealogisch, en oordeelkundig ...
                       
                       
                      historique des autheurs de droit par Simon TI 


                       
                       BALDUWYN de II van dien naam XXIX bisschop van Utrecht was een zoon van graaf Diderik den VI van Hollandt en broeder van graaf Floris den III van Diderik domproostte Utrecht en Otto grave van Benthem Hy wierdt by dode van Godefridus van Rhenen in het jaar van 1178 op den Utrechtschen bisschopszetel geplaatst zynde bovengemeen zachtmoedig en kuisch Hy was naauwlyks bevestigd of spande al zyn vermogen in om het geen het stift in voorgaande tyden ontvremd was wederom machtig te worden en een iegelyk goed recht te doen erlangen hy deedt ook eerlange alle de leenmannen des stifts naar Utrecht dagvaarden om hunne lenen van hem te verheffen te weten den hartog van Braband en grave van Vlaanderen als des bisdoms drossaarden den grave van Hollandt als des bisschops maarschalk den grave van Gelre als zyn opperjagermeester den grave van Kleef als zynen oppersten kamerling den grave van Benthem als zynen oversten den grave van Kuik als des stifts schenker den grave van Goor als zynen kamerbewaarder den grave van Zutphen Teysterbandt Renkom en Goy den burggraaf van Groningen en de heren van Heusden Arkel Altena Vander Lede Buren Kuylenburg Vianen den burggrave van Montfoort den here van Amstel Abkoude Voorst Yselstein Woerden Aanholt Zuilen Waterlandt en Ameyde ende verschenen en verhieven die alle hun leen uitgezonderd den hartog van Braband dat onze bisschop hoe zachtmoedig hy ook by zommige schryvers te boek staat dermaten euvel opnam dat hy gewapenderhandt in de Veluwe het leen van den Brabander en dat die wederom aan den grave van Gelre ten eigendom geschonken hadt viel en den Gelderschen grave daar eweldadig uitdreef Beter koop gaf hy t evenwel na lang hardeollen en uitsprake van keizer Frederik Barbarossa te Mentz in t jaar van 118o alwaar bisschop Balduwyn en de graaf van Gelremede verschenen om over een kruisvaart naar t Heilige Landt te handelen en zich te zamen lieten verzoenen waar op bisschop Balduwyn mede derwaarts toog en by t oprechten van de ridderorde der Hospitaliers te Jeruzalem het Hospitaal van den Duitschen huize van de lieve Vrouwe op den berg Sion verkreeg van waar te rugge gekeerd geraakte hy in grote oneenigheit met den kastelein van Koevorden en de Drenthenaars wyl die aangezet door dengrave van Gelderlandt zich de bisschoppelyke regering zochten te onttrekken en de kastelein zelve zich volkomen meester en heer van het gehele landschap trachtte te maken beginnende hy dat oogmerk te laten blyken door de Benthemsche en Groninger koophandel die over Koevorden heen en weder gedreven wierdt op zyn eigen ge en tegen het uitdrukkelyke bevel van den bisschop met ondra tollen te bezwaren en de kooplieden zodanig te villen dat gehele koophandel byna bleef steken weshalven bisschop Balduwyn gewapenderhandt naar Koevorden optoog den kastelein zynen zone zich tegen zo machtigen heer niet bestand vluchten deedt en zynen broeder grave Otto van nadat hy ondervonden hadde dat zyn besteldekastelein Gysbert van Poskyn noch kracht noch gezag genoeg zou hebben tot maarschalk van Drenthe bestelde die op het kasteel van zyn woning en verblyf genomen hebbende wel haast den verdreven kastelein verrast wierdt in die bezittinge terwyl hy van den bisschop elders heen vertrokken was Dus weder in de wapenen doch leide ze eerlang door van de aartsbisschoppen van Mentz en Keulen en zulks voor een korten tydt naardien de oude kastelein Drenthers onder den handt door den grave van Gelre zich aan den uitspraak niet hielden Aan weerzyden dan wederom in t veldt de beide legers slaan zich in gezichte niet verre van Koevorden ter neder en kort daarna met een slechten uitkomst voor den bisschop zynen aan malkander zodat de bisschop t nauwelyks met ontquam en de Drenthers meesters van t slagveldt buit verkregen en met roof en brandt in Overyssel vielen Deventer doch vruchteloos bestormden waarom Mentz vertrok tot keizer Henrik den VI en dien over de Groningers Drenthers en den grave van dat zo veel te wege bragt dat de zelve aan de standen landschaps een zeer scherpen brief om den bisschop te en voldoening te geven af liet gaan en by van dienden bisschop beloofde met krygsvolk te zullen byspringen Deze hoop gekregen hebbende maakt zich zyne te huis reize gereed dat hem t eenemaal ontschoten is hy schielyk in eene zware ziekte gevallen daar aan May van t jaar 1196 binnen Mentz overleden is waar lyk naar Utrecht vervoerd en aldaar in de Domkerk J Veldenaar Fascicul Tempor pag 218 j Picart Annal Drenth Sacr II D pag 12o ANDEN 


                      -----------


                       Gran general histórico, geográfico, genealógico y juicioso ...
                       
                       
                      Historia de los Premios del Derecho por Simon TI


                       
                       BALDUWYN el II de ese nombre XXIX Obispo de Utrecht era hijo del conde Diderik den VI van Hollandt y hermano del conde Floris den III van Diderik dominado por Utrecht y Otto grave van Benthem Hy fue criado por la muerte de Godefridus van Rhenen en el año 1178. el asiento del obispo de Utrecht colocado con su supremamente gentil y casto Hy fue confirmado cuidadosamente o ejerció toda su capacidad para quitar lo que había sido el bolígrafo en los tipos anteriores y hacer justicia a todos los erlangen que también hizo a todos los hombres feudales del corral convocar a Utrecht para exaltar sus feudos de él, es decir, el corazón de Braband y la tumba de Flandes, como la diócesis de Drossards, la tumba de Holanda, como el obispo mariscal, la tumba de Gelre, como su cazador principal, la tumba de Cleves, como su principal eunuco, la tumba de Benthem como sus gobernantes la tumba de Kuik como el marcador da la tumba de Goor como su guardián de la habitación En la tumba de Zutphen Teysterbandt Renkom y Goy, el vizconde de Groninga y los caballeros de Heusden Arkel Altena Vander Lede Buren Kuylenburg Vianen, el vizconde de Montfoort den aquí van Amstel Abkoude Voor Yselstein Woerden Aanholt Zuilen Waterlandt y Ameyde se alzaron con todo su corazón. con la excepción del corazón de Braband de que nuestro obispo no importa cuán mansamente también sea conocido por algunos escritores, se tomó tantas molestias que se armó en el Veluwe prestado del Brabander y que una vez más se lo dio al Conde de Gelre y fue dueño de la tumba de Gelderschen. allí exterminado ampliamente, Beter koop lo dio, sin embargo, después de una larga carrera y pronunciamiento del emperador Federico Barbarroja en Mentz en el año 118o, donde el obispo Balduwyn y el conde de Gelremede parecían actuar en una cruzada a Tierra Santa y reconciliarse juntos. donde el obispo Balduwyn también fue allá y erguido por la orden caballeresca del Hospi Taliers en Jerusalén obtuvo el Hospital de la casa alemana de la Dama en el Monte Sión, desde donde había regresado, en gran desacuerdo con el castillo de Koevorden y el Drenthe wyl, quien, instigado por el Conde de Gelderlandt, trató de evadir al gobierno episcopal. y el posadero mismo trató de hacerse completamente dueño y señor de todo el paisaje, comenzando a dejar que esa intención fuera manifestada por los comerciantes Benthemsche y Groningen que fueron conducidos de un lado a otro por Koevorden por su cuenta y contra la orden expresa del obispo con Mientras pesaba a los mercaderes y desollaba a los mercaderes de tal manera que todo el comercio estaba atrapado por ella, las mitades del obispo Balduwyn armadas a mano en Koevorden, la zona del posadero luchó; contra un señor tan poderoso, y su hermano Dig Otto después de descubrir que su compañero de órdenes Gysbert. de Poskyn ni fuerza ni autoridad suficiente Le ordenó al mariscal de Drente que, después de tomar el castillo de su residencia y quedarse, casi sorprendió al castillo expulsado que había dejado en otro lugar en posesión del obispo, de nuevo en armas, pero pronto los pasó de los arzobispos. de Mentz y Colonia, y esto por un corto tiempo si el viejo dueño del castillo Drenthers, bajo la mano del Conde de Gelre, no cumplió con la declaración. Al rechazar nuevamente en el campo, los dos ejércitos cayeron a la vista no lejos de Koevorden y poco después, con un mal resultado para el obispo, estaban en malkander, de modo que el obispo apenas obtuvo el botín y los maestros Drenthers del campo de batalla y capturaron con robo y fuego en Overyssel Deventer, pero infructuosamente asaltaron por qué Mentz se fue al emperador Henrik den VI y así sobre los Groningers Drenthers y la tumba de eso tanto para explicar que el yo mismo al paisaje se encuentra y envió una carta muy aguda para dar al obispo y dar satisfacción, y por ese obispo prometió saltar con la gente de Krygs. Habiendo recibido la esperanza, prepara su casa para viajar, que una vez le disparó en una enfermedad grave. desde mayo de 1196 murió en Mentz donde Lyk fue transportado a Utrecht y allí en Domkerk J Veldenaar Fascicul Tempor página 218 j Picart Annal Drenth Sacr II D página 12o ANDEN


                      -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      Floris volgde na de dood van zijn vader in 1157 hem op als (dertiende) Graaf van Holland. In het jaer 1157 geraakte Floris in een bloedige oorlog tegen de Graave van Vlaanderen, om het bezit der Zeeuwse Eilanden en het Land van Waaz, wierd na verscheidene haggelijke en scherpe oorlogs kansen, in den jaare 1165 het Leeger der Hollanderen geslaagen, en de Vorst zelve gevangen te Brugge gevoerd. Uiteindelijk werd in den jaare 1178 de Vreede getroffen onder voorwaerden dat het Land van Waaz aan Vlaanderen en de Zeeuwse Eilanden aan Holland blijven zoude.
                      Een spoedig huwelijk van Floris was gewenst, hy ging daartoe met een aantal edelen naar Schotland, waar hij een bruid vond. Zij was een dochter van Henrik, die zoon was van Koning David I van Schotland. Uit dit huwelijk werden 4 zonen en 4 dochters geboren. In diezelfde tijd werd aan Pelgrom (welke de Jaarboeken melden geweezt te zijn de eerste Heer van Voorne), broeder van Floris, gegeven de eernaam en 't bezit als Burg-graaf van Zeeland: een waardigheid die door de tijd erfelijk vast gemaakt is aan die Heerlijckheid, zulks dat de Heeren van den Lande van Voorne zig voordaan schreeven: Erf Burggraaven van Zeeland. Zij waren eigenlijk Stedehouders der Hollandse Graaven in Zeeland. In 1180 besloot hij (het land was in vrede) voor de eerste maal naar het Heilige Land te trekken, samen met Filip van Vlaanderen. In 1182 kwam hij terug. In dat jaar trouwde zijn dochter Margareta Graaf Dirk van Kleef. In 1188 volgde een tweede, veel grotere, reis naar het Heilige land, onder opper bevel van de Keizer. Op deze reis is de Keizer tijdens het baden verdronken en Floris werd ziek en stierf. Beiden zijn ze in de St Pieterskerk van Antiochie begraven.


                      --------


                        Después de la muerte de su padre en 1157, Floris lo sucedió como (decimotercer) Conde de Holanda. En el año 1157 Floris entró en una sangrienta guerra contra el Conde de Flandes, por la posesión de las Islas Zelanda y la Tierra de Waaz, después de varias oportunidades de guerra demacradas y agudas, en el año 1165 se ganó el Leeger der Hollanderen, y el Príncipe mismo hecho prisionero en Brujas. Finalmente, en el año 1178, De Vreede fue atacado bajo las condiciones de que Land van Waaz permanecería en Flandes y las islas de Zelanda en Holanda.
                      Se deseaba un matrimonio rápido para Floris, se fue con varios nobles a Escocia, donde encontró una novia. Era hija de Henrik, que era hijo del rey David I de Escocia. De este matrimonio nacieron 4 hijos y 4 hijas. Al mismo tiempo, Pelgrom (de quien los Anuarios informan que fue el primer señor de Voorne), hermano de Floris, recibió el nombre y la posesión de Burg-count de Zelanda: una dignidad que ha sido hereditaria adjunta a ese Heerlijckheid, tal que el Heeren van den Lande van Voorne escribió en zig: Erf Burggraaven van Zeeland. En realidad, eran titulares de las tumbas holandesas en Zelanda. En 1180 decidió (el país estaba en paz) ir por primera vez a Tierra Santa, junto con Felipe de Flandes. Regresó en 1182. En ese año, su hija se casó con Margareta Count Dirk van Kleef. En 1188, siguió un segundo viaje, mucho más extenso, a Tierra Santa, bajo el mando supremo del Emperador. En este viaje el Emperador se ahogó mientras se bañaba y Floris enfermó y murió. Ambos están enterrados en la Iglesia de San Pedro de Antioquía. 


                      ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      DIRK ([1114]-5 de agosto de 1157, bur Egmond)         . Los Annales Egmundani nombran " filios pusillos Theodericum, Florentium, Simonem " como los tres hijos de " Florentius crassus comes filius Theoderici " y su esposa Petronilla [390] . La Chronologia Johannes de Beke nombra a " Theodricum, Florencium, Simonem ac Hadewigim virginem " como los hijos del conde Floris y su esposa [391] . Sucedió a su padre en 1121 como DIRK VI conde de Holanda , bajo la regencia de su madre durante su minoría de edad. El Egmondsch Necrologium de Beke registra que " Lotharius imperator avunculus Theoderici "comitatus de Ostergon et Westergon " de la iglesia de Utrecht y se los concedió al condado de Holanda en [1126] [392] . Los Annales Egmundani registran que " Theodericus comes Hollandensis " hizo una peregrinación a Jerusalén en 1138 [393] ". Thedricus Hollandensium comes…cum conjuge mea Sophia comitissa et filio nostro Florentio "intercambió propiedades con Epternach por carta fechada en 1156 [394] . Los Annales Egmundani registran la muerte " 1157 Non Aug " de " Theodericus comes filius Florentii crassi comitis " [395] .Chronologia Johannes de Beke registra la muerte " 1157 Non Aug " del conde Dirk VI y su entierro en Egmond [396] .  m (antes de 1137) SOPHIE von Rheineck heredera de Bentheim, hija de OTTO von Salm Pfalzgraf bei Rhein Graf von Rheineck und Bentheim y su esposa Gertrud von Northeim (-Jerusalén 26 Sep 1176, bur Jerusalén, en la iglesia más tarde llamada iglesia de los Caballeros Teutónicos ). La Chronologia Johannes de Beke registra el matrimonio del conde Dirk VI y " Sophiam filiam Ottonis de Rinegh comitis palatini " [397] . Los Annales Egmundani nombran " palatinus…viene Otto de Rineke " como hermano de "comitissæ Sophiæ Hollandensis " [398] . " Thedricus Hollandensium comes…cum conjuge mea Sophia comitissa et filio nostro Florentio " intercambió propiedades con Epternach por carta fechada en 1156 [399] . Los Annales Egmundani registran la visita a Jerusalén en 1173 de " Sophia comitissa Hollandensis et filio suo Ottone " y su muerte en 1176 [400] . La Chronologia Johannes de Beke registra que " Sophia comitissa " visitó Jerusalén después de la muerte de su marido y murió allí " VI Kal Oct " y fue enterrada "ad hospitale Teutonicorum en Iherusalem "[401] . El EgmondschNecrologiumde Bekeregistra el entierro "VI Kal Oct" de "Sophia...mater Florencii comitis" en Jerusalén [402] . El conde Dirk VI y su esposa tuvieron nueve hijos:


                      a)          DIRK ([1138/39]-1151). La Chronologia Johannes de Beke nombra (en orden) " Florencium succedentem Hollandie principem, Ottonem de Benthem comitem, Balduinem pontificum, Theodricum antistitem, Peregrinum presidem, Sophiam abbatissam, Hadewigim sanctimonialem et Petronellam…domicellam " como los hijos del conde Dirk VI y su esposa [403] . Los Annales Egmundani registran la muerte en 1151 de " Theodericus…filius Theoderici comitis et Sophiæ cognomento Peregrinus ", especificando que tenía 12 años [404] . El Necrologium Egmondsch de Beke aclara que " Peregrinus preses " era "senior filius "pero murió a los 12 años y fue enterrado en Egmond [405] .


                      b) FLORIS ([1140]-Antioquía 1 agosto 1190, bur Antioquía San Pedro)         . La Chronologia Johannes de Beke nombra (en orden) " Florencium succedentem Hollandie principem, Ottonem de Benthem comitem, Balduinem pontificum, Theodricum antistitem, Peregrinum presidem, Sophiam abbatissam, Hadewigim sanctimonialem et Petronellam…domicellam " como los hijos del conde Dirk VI y su esposa [406] . Los Annales Egmundani nombran " Florentius filius eius [=Theodericus comes filius Florentii crassi comitis] " al registrar que sucedió a su padre [407] . Sucedió a su padre en 1157 como FLORIS III Conde de Holanda .


                      c) OTTO ([1140/45]-[1208/13 de febrero de 1209])         . La Chronologia Johannes de Beke nombra (en orden) " Florencium succedentem Hollandie principem, Ottonem de Benthem comitem, Balduinem pontificum, Theodricum antistitem, Peregrinum presidem, Sophiam abbatissam, Hadewigim sanctimonialem et Petronellam…domicellam " como los hijos del conde Dirk VI y su esposa [408] . Los Annales Egmundani denominan " Ottonem fratrem Florentii Hollandensis comitis " [409] . Graf van Bentheim. La Chronologia Johannes de Beke registra que " Otto de Hollandia filius sororis sue " heredó el " comitatum de Benthem " después de "Otto palatinus comes de Rinegh castellanus in Benthem sororius Theodrici comitis Hollandie " fue asesinado por " Hermanno comite de Stalik " [410] . " Frater episcopi Balduini Otto comes de Benthem " hizo la guerra en Drenthen contra " Covordiæ præfectos ", fechada en 1196 [411 ] . " Theodericus…comes et A. uxor mea Hollandiæ comitissa…et avunculus noster Otto comes de Benethem et soror eius Sophia abbatissa " donaciones confirmadas a Rijnsburg por " beatæ memoriæ Sophia quondam Hollandiæ comitissa ", para las almas de " præmemoratæ Sophiæ comitissæ et mariti eius Theoderici comitis ",por caarta fechada en 1202 [412] . 


                      -        GRAVEN van BENTHEIM . 


                       


                      https://fmg.ac/Projects/MedLands/HOLLAND.htm#_Toc482446630 


                       


                       DIRK ([1114]-5 Aug 1157, bur Egmond).  The Annales Egmundani name "filios pusillos Theodericum, Florentium, Simonem" as the three sons of "Florentius crassus comes filius Theoderici" and his wife Petronilla[390].  The Chronologia Johannes de Beke names "Theodricum, Florencium, Simonem ac Hadewigim virginem" as the children of Count Floris & his wife[391].  He succeeded his father in 1121 as DIRK VI Count of Holland, under the regency of his mother during his minority.  Beke's Egmondsch Necrologium records that "Lotharius imperator avunculus Theoderici" took "comitatus de Ostergon et Westergon" from the church of Utrecht and granted them to the county of Holland in [1126][392].  The Annales Egmundani record that "Theodericus comes Hollandensis" made a pilgrimage to Jerusalem in 1138[393].  "Thedricus Hollandensium comes…cum conjuge mea Sophia comitissa et filio nostro Florentio" exchanged property with Epternach by charter dated 1156[394].  The Annales Egmundani record the death "1157 Non Aug" of "Theodericus comes filius Florentii crassi comitis"[395].  The Chronologia Johannes de Beke records the death "1157 Non Aug" of Count Dirk VI and his burial at Egmond[396].  m (before 1137) SOPHIE von Rheineck heiress of Bentheim, daughter of OTTO von Salm Pfalzgraf bei Rhein Graf von Rheineck und Bentheim & his wife Gertrud von Northeim (-Jerusalem 26 Sep 1176, bur Jerusalem, in church later called church of the Teutonic Knights).  The Chronologia Johannes de Beke records the marriage of Count Dirk VI and "Sophiam filiam Ottonis de Rinegh comitis palatini"[397].  The Annales Egmundani name "palatinus…comes Otto de Rineke" as brother of "comitissæ Sophiæ Hollandensis"[398].  "Thedricus Hollandensium comes…cum conjuge mea Sophia comitissa et filio nostro Florentio" exchanged property with Epternach by charter dated 1156[399]. ; The Annales Egmundani record the visit to Jerusalem in 1173 of "Sophia comitissa Hollandensis et filio suo Ottone" and her death in 1176[400].  The Chronologia Johannes de Beke records that "Sophia comitissa" visited Jerusalem after her husband died and died there "VI Kal Oct" and was buried "ad hospitale Teutonicorum in Iherusalem"[401].  Beke's Egmondsch Necrologium records the burial "VI Kal Oct" of "Sophia…mater Florencii comitis" at Jerusalem[402].  Count Dirk VI & his wife had nine children:


                      a)         DIRK ([1138/39]-1151).  The Chronologia Johannes de Beke names (in order) "Florencium succedentem Hollandie principem, Ottonem de Benthem comitem, Balduinem pontificum, Theodricum antistitem, Peregrinum presidem, Sophiam abbatissam, Hadewigim sanctimonialem et Petronellam…domicellam" as the children of Count Dirk VI & his wife[403].  The Annales Egmundani record the death in 1151 of "Theodericus…filius Theoderici comitis et Sophiæ cognomento Peregrinus", specifying that he was 12 years old[404].  Beke's Egmondsch Necrologium clarifies that "Peregrinus preses" was "senior filius" but died aged 12 and was buried at Egmond[405].


                      b)         FLORIS ([1140]-Antioch 1 Aug 1190, bur Antioch St Peter).  The Chronologia Johannes de Beke names (in order) "Florencium succedentem Hollandie principem, Ottonem de Benthem comitem, Balduinem pontificum, Theodricum antistitem, Peregrinum presidem, Sophiam abbatissam, Hadewigim sanctimonialem et Petronellam…domicellam" as the children of Count Dirk VI & his wife[406].  The Annales Egmundani name "Florentius filius eius [=Theodericus comes filius Florentii crassi comitis]" when recording that he succeeded his father[407].  He succeeded his father in 1157 as FLORIS III Count of Holland.


                      c)         OTTO ([1140/45]-[1208/13 Feb 1209]).  The Chronologia Johannes de Beke names (in order) "Florencium succedentem Hollandie principem, Ottonem de Benthem comitem, Balduinem pontificum, Theodricum antistitem, Peregrinum presidem, Sophiam abbatissam, Hadewigim sanctimonialem et Petronellam…domicellam" as the children of Count Dirk VI & his wife[408].  The Annales Egmundani name "Ottonem fratrem Florentii Hollandensis comitis"[409].  Graf van Bentheim.  The Chronologia Johannes de Beke records that "Otto de Hollandia filius sororis sue" inherited "comitatum de Benthem" after "Otto palatinus comes de Rinegh castellanus in Benthem sororius Theodrici comitis Hollandie" was murdered by "Hermanno comite de Stalik"[410].  "Frater episcopi Balduini Otto comes de Benthem" made war at Drenthen against "Covordiæ præfectos", dated to 1196[411].  "Theodericus…comes et A. uxor mea Hollandiæ comitissa…et avunculus noster Otto comes de Benethem et soror eius Sophia abbatissa" confirmed donations to Rijnsburg by "beatæ memoriæ Sophia quondam Hollandiæ comitissa", for the souls of "præmemoratæ Sophiæ comitissæ et mariti eius Theoderici comitis", by charter dated 1202[412].


                      -        GRAVEN van BENTHEIM.


                      ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                       


                      Gra­fen Ot­to II. von Bent­heim (Re­gie­rungs­zeit 1166-1208)
                      Flo­rens III. von Hol­land (um 1138-1190) mit sei­nem Sohn Wil­helm (um 1170-1222, Re­;gie­rungs­zeit ab 1203), 


                       


                       


                       


                      Conde Otto II de Bentheim (reinado 1166-1208)
                      Florencia III. de Holanda (alrededor de 1138-1190) con su hijo Wilhelm (alrededor de 1170-1222, reinado desde 1203),
                       
                      4. La Tercera Cruzada 1189-1191
                      (Sobre el curso de Mayer, Crusades, p. 169-185.)
                       
                      Unos 40 años después, en 1187, los cristianos volvieron a perder la ciudad santa de Jerusalén. El sultán Saladino (1137/1138-1193), no menos conocido por el drama Nathan the Wise de Lessing, derrotó a los ejércitos combinados de los regímenes cruzados en la batalla de Hattin, capturó la Santa Cruz y expulsó a los cristianos a las costas del Mediterráneo. Este peor giro posible de los acontecimientos en Tierra Santa condujo a una nueva cruzada que tuvo lugar en los años 1189-1192 bajo el liderazgo de tres cabezas coronadas, a saber, Felipe II de Francia (reinado 1180-1223), Ricardo I Plantagenet (Corazón de León) ( reinado como rey 1189-1199) y el emperador Federico I. Barbarroja (rey romano-alemán 1152-1190, desde 1155 emperador). La llamada tercera cruzada ciertamente puede verse como el pico de la participación cruzada en el imperio: el historiador de cruzadas Reinhold Röhricht identificó casi el doble de participantes que para la segunda cruzada.[24] 26 de estas personas pueden asignarse al noroeste del imperio, y por primera vez en la historia de las Cruzadas, los grandes del Bajo Rin ahora también están representados en un amplio frente. Estos incluyeron, en orden alfabético, el Conde Otto II von Bentheim (reinado 1166-1208), Engelbert I von Berg (reinado 1165-1189), Heinrich von Cuyk (fallecido en 1204), Otto von Geldern (reinado 1182-1207), Florens III . de Holanda (hacia 1138-1190) con su hijo Guillermo (hacia 1170-1222, reinado desde 1203), Guillermo II de Jülich (reinado 1176-1207), Dietrich III. von Kleve (reinado 1173-1193), más el duque Heinrich III. de Limburg (reinó 1167-1221). El obispo Hermann II de Munster (episcopado 1174-1203) y posiblemente Baldwin II de Utrecht (episcopado 1178-1196) estaban entre los príncipes espirituales. Esta impresionante falange se complementa con otra fuerte participación Al igual que sus predecesores en En el contexto de la segunda cruzada, los habitantes del Bajo Rin equiparon una flota -esta vez mucho más pequeña- con la que tomaron la ruta marítima hacia Jerusalén junto con los lieja, flamencos e ingleses.[25] Nuevamente detuvieron su viaje en el Península Ibérica, nuevamente peregrinaron a Compostela y nuevamente apoyaron con éxito al rey portugués - esta vez Sancho I (reinado 1185-1211) - en el asedio de una fortaleza musulmana, a saber, Alvor. Una crónica real informa del regreso de muchos habitantes de Colonia cargados de botín el 2 de febrero de 1190, por lo que se puede suponer que una parte importante de ellos no prosiguió el viaje por mar a Palestina. En septiembre de 1189, la flota restante de unos 60 barcos, dirigida por James de Avesnes (c. 1152-1191), finalmente llegó a Acre.
                       
                       
                      -------
                       
                      El movimiento cruzado en el Bajo Rin 1096 - alrededor de 1230
                      Alexander Berner (Münster)


                       


                      Ilustración de la cruzada popular de Pedro el Ermitaño a partir de un manuscrito de una canción medieval, hacia 1474. (gallica.bnf.fr / Bibliothèque nationale de France)


                       


                      a los capítulos
                      1. Introducción
                      2. La Primera Cruzada 1096-1101
                      3. La Segunda Cruzada 1147-1149
                      4. La Tercera Cruzada 1189-1191
                      5. La Cruzada de Enrique VI. 1197/98 y la Cuarta Cruzada 1202-1204
                      6. La Quinta Cruzada 1217-1221
                      7. La Cruzada de Federico II 1227-1229
                      8. Las repercusiones del movimiento de las Cruzadas en el Bajo Rin
                      Fuentes
                      literatura
                      Ver también
                      palabras clave
                      1. Introducción
                      En la percepción actual, las conexiones entre el paisaje histórico del Bajo Rin y Tierra Santa están formadas principalmente por figuras de la Baja Edad Media. A mediados del siglo XV, por ejemplo, Juan I, duque de Kleve y conde von der Mark, realizó una peregrinación pública a Tierra Santa. Lo hizo por la salvación de su alma, pero también para ser nombrado caballero allí de manera prestigiosa.[1] Medio siglo después, el caballero Arnold von Harff hizo lo propio y escribió un detallado cuaderno de viaje al respecto, que sigue siendo muy relevante hoy en día por su composición de experiencias reales y ficticias.vale la pena leerlo.[2] Si bien estas peregrinaciones civiles tardomedievales a Tierra Santa están muy presentes en la memoria cultural de la región del Bajo Rin[3], la conciencia de la historia cruzada de esa zona es diferente.


                       


                      El movimiento de cruzadas de la Alta Edad Media no es un fenómeno histórico que uno asociaría ad hoc con la historia de la región del Bajo Rin. Esto tiene sus razones en la dispar situación de las fuentes, pero también en el contenido simbólico del objetivo de muchas cruzadas y el enfoque narrativo de las pocas fuentes historiográficas: los objetivos de los cruzados, a saber, los lugares sagrados de la cristiandad en Palestina, eran demasiado importantes y destacados, demasiado accidentados y sensacionales emocionantes los viajes allí, marcados por batallas, atrocidades y milagros. Es fácil perder de vista la patria de los cruzados. Sin embargo, varios hechos relacionan las Cruzadas con las regiones de la Edad Media latina: fueron producto de los desarrollos latino-occidentales en la sociedad y la religión (ejemplos aquí son la cristianización de la caballería y la reforma de la iglesia). Finalizaba con una campaña de motivación religiosa, a la que los participantes prestaban juramento ante la llamada papal y disfrutaban a cambio de ciertos privilegios, algunos relacionados con las personas y los bienes (privilegios protectores) y otros con la salvación del alma (indulgencias). [4] Además, los cruzados procedían de las regiones de la cristiandad latina, y la mayoría de los que habían sobrevivido al peligroso viaje finalmente regresaron allí. Todo esto también se aplica al paisaje histórico del Bajo Rin y sus habitantes.


                       


                       
                      2. La Primera Cruzada 1096-1101
                      (Sobre los antecedentes y el curso Mayer, Crusades, pp. 53-80.)


                       


                      El 27 de noviembre de 1095, el Papa Urbano II (pontificado 1088-1099) pidió la liberación de los lugares santos de la cristiandad en el Sínodo de Clermont.[5] El sermón, que se ha transmitido varias veces pero cuya redacción no se ha conservado, evocó imágenes inquietantes del sufrimiento cristiano en la región del Mediterráneo oriental. El monje Roberto (alrededor de 1055-1122), según él mismo, testigo presencial del sermón, cita al pontífice de la siguiente manera: "El pueblo persa, un pueblo extranjero, un pueblo rechazado por Dios, una raza de mente sin rumbo y sin confianza en Dios [Salmo 77, 8], invadió las tierras de los cristianos allí, las despobló con asesinatos, robos e incendios, y llevó algunos de los cautivos a su país, algunos los mataron miserablemente; ha destruido por completo las iglesias de Dios o las ha confiscado para su propio culto. Con sus desechos profanan los altares y los derriban; circuncidan a los cristianos y vierten la sangre en los altares o en las pilas bautismales.”[6] Urbano finalmente llegó al centro de su preocupación. Robert informa: "¿Quién más tiene la tarea de vengar esta desgracia, de liberar este país, que tú?"[7] Como recompensa por la liberación de los Santos Lugares, el Papa ofreció nada menos que la remissio peccatorum, la liberación de los pecados cometidos anteriormente[8]. Al hacerlo, sirvió a la necesidad de la salvación del alma, que era fuerte en ese momento, que siempre estaba en peligro por el comportamiento pecaminoso personal y podía restaurarse mediante la confesión, la penitencia y la absolución sacerdotal. Los gritos masivos de "¡Dios lo quiere, Dios lo quiere!"[9] transmitidos por Roberto el Monje ilustran la resonancia positiva del discurso papal, y posteriormente muchos de los presentes se marcaron con la cruz como signo de participación en este empresa. El atractivo de Urban se extendió rápidamente por Francia, Normandía, Flandes y otras partes de Europa, y la respuesta fue tremenda. Según estimaciones modernas, unas 60.000 personas partieron hacia Palestina.


                       


                      ¿Cuál era la situación en la región examinada aquí, el paisaje histórico del Bajo Rin? En primer lugar, se debe permitir hacer la observación preliminar de que una posible participación de los nobles del Bajo Rin en la primera cruzada podría remontarse a una cierta tradición, a saber, en el área de la peregrinación. Ya en la primera mitad del siglo XI encontramos en las fuentes un obispo y un conde que participaban en peregrinaciones a Palestina: en alguna fecha no especificada antes de 1039, el conde Dietrich III. por Holland (reinado 993-1039) peregrinó a Jerusalén.[10] La realización de un viaje tan largo y peligroso fue suficiente para que el Conde se ganara póstumamente el honroso apodo de "Hierosolymita", el Viajero de Jerusalén. Un obispo de la región examinado aquí, a saber, Guillermo I de Utrecht (episcopado 1056-1076), que puede haber estado estrechamente relacionado con la casa de cuentas de Geldern.[12]


                       


                      Si uno esperara continuidades basadas en estos hallazgos ya bastante "delgados", es decir, nobles participantes de la primera cruzada de la región del Bajo Rin, uno se sentiría decepcionado. En vano se buscan cruzados de la élite social de esta zona en las fuentes. Sin embargo, uno no debe apresurarse al juzgar que ningún caballero o conde de esta región partió hacia Jerusalén; la escasez de fuentes en ese momento simplemente no permite sacar conclusiones claras.


                       



                      Imagen del Papa Urbano II en el Sínodo de Clermont en "Les pasajes d'outremer" de Sebastién Mamerot. (gallica.bnf.fr / Biblioteca Nacional de Francia)


                       


                       
                      Ahora bien, la primera cruzada no fue de ninguna manera un asunto exclusivo de los grandes de ambos lados del imperio. En su famoso llamamiento para la liberación de los Santos Lugares, el Papa Urbano II esperaba que los caballeros tomaran la iniciativa, pero su llamamiento se extendió rápidamente a todos los sectores de la población. Participaron también y especialmente las clases medias y bajas de la sociedad medieval, de lo que nos informan los tradicionales éxitos sermonales de Pedro el Ermitaño (muerto en 1115) o del sacerdote Gottschalk. Especialmente en el noroeste del imperio, ambos eran muy populares. El cronista contemporáneo Albert von Aachen (primera mitad del siglo XII) informa que Pedro movilizó a una gran multitud, cuya composición social iba desde obispos hasta príncipes seculares, hombres comunes y mujeres comunes.[13] Un número considerable procedía de la Baja Lorena, por lo que Alberto se refería, entre otras cosas, a la región del Bajo Rin. Al igual que Peter, Gottschalk pudo armar un gran tren, con un elemento significativo de Lorraine. A pesar de toda la afluencia, los contingentes alemanes de las llamadas Cruzadas del Pueblo no resistieron la comparación con los ejércitos de caballeros de Francia, por ejemplo, que partieron un poco más tarde, en términos de organización o influencia militar. Las razones de los hallazgos presentados no son fáciles de determinar. Solo deben mencionarse aquí dos puntos que pueden explicar las observaciones, a saber, por un lado, la campaña de las Cruzadas y, por otro lado, las disputas político-eclesiásticas. Primero a la publicidad, que se llevó a cabo en forma de sermones: en el noroeste, como en el resto del imperio, no se habían llevado a cabo sermones de cruzadas organizadas. Probablemente, algunos de los habitantes del imperio solo se enteraron de la llamada de Urbano por los cruzados que estaban de paso. Las cosas fueron diferentes en Francia, donde Urbano II predicó personalmente o hizo que obispos y abades predicaran la cruzada.[14] Como antiguo prior del monasterio de Cluny, Urbano podía estar seguro del apoyo de la asociación del monasterio cluniacense en la campaña de las Cruzadas, que, por otro lado, solo podía ejercer una influencia indirecta en el Bajo Rin. Otras formas de piedad dominaron aquí, por ejemplo, la Reforma de Siegburg, que se opuso a los esfuerzos de reforma de los cluniacenses en puntos esenciales. La propaganda de la cruzada papal no llegó a esta región por los canales oficiales.


                       


                      Además, no hay que olvidar que la polémica de la investidura siguió latente en torno al año 1100. En este conflicto fundamental entre el papa y el emperador, que tenía derecho a nombrar un obispo, el episcopado alemán había respaldado de manera demostrativa al llamado antipapa alemán Clemens III en el sínodo de Maguncia en 1085. (1080-1100)[15], por lo que la posición de Urbano II en el imperio fue muy débil desde el inicio de su toma de posesión en 1088. En consecuencia, una iniciativa de este Papa encontró poco entusiasmo en el imperio, y esto también se aplicó al Bajo Rin. Estas dos razones son dos de vielen eso puede explicar la baja respuesta de los grandes de esta región.


                       



                      Dedicación de la nueva iglesia de Cluny por el Papa Urbano II, de: Miscellanea secundum usum ordinis Cluniacensis. (gallica.bnf.fr / Biblioteca Nacional de Francia)


                       


                       
                      3. La Segunda Cruzada 1147-1149
                      (Sobre el curso de Felipe, La Segunda Cruzada.)


                       


                      Si bien la primera cruzada finalmente se vio coronada por el éxito y, sobre todo, por esto tiene un lugar firme en la memoria cultural actual de la christianitas occidental, las cruzadas posteriores generalmente están peor. La segunda cruzada de 1147 a 1149 encontró una respuesta mucho mayor en el imperio que la primera. Primero al contexto histórico: Durante el curso de la primera cruzada, surgieron cuatro regímenes cruzados. La primera fundación, el condado de Edesa en lo que ahora es el sureste de Turquía, se perdió en 1144 ante Nureddin Zengi (1118-1174), gobernante de Alepo y Mosul. Ante la noticia de esta derrota, el Papa Eugenio III. (Pontificado 1145-1153) en 1146 sobre la cruzada contra los musulmanes. Probablemente también al rey Konrad III. (rey romano-alemán 1138-1152) y los magnates alemanes se generalizaron, lo que probablemente se debió inicialmente a sermones no autorizados de individuos: piense en el monje cisterciense fugitivo Radulf (siglo XII) en el Bajo Rin, que murió alrededor de 1146/1147 Colonia predicó con mucho éxito la cruz y llamó al asesinato de los judíos.[16] Este enfoque agresivo, que contradecía las reglas de la orden, llamó a Bernhard von Clairvaux (1090-1153), el predicador más influyente de la época, a la escena y, entre otras cosas, a Colonia. Allí y en otras partes del imperio dirigió la cruzada predicando en canales regulares.[17] La respuesta a los diversos sermones fue particularmente fuerte en Colonia y sus alrededores. En esta región, se puede demostrar que poderosos señores como Goswin von Randerath, Hermann von Hardenberg (¿murió en 1151?), Heinrich von Kaster o el hijo del mismo nombre de Adolf von Berg fueron cruzados. Es posible que Gerhard, sobrino de Wilhelm von Jülich (ca. 11411176), también tomó la cruz[18], pero en este y en otros casos el historiador enfrenta un problema fundamental: la suposición de que Jülich tomó la cruz se basa en la fecha presunta de su muerte, el 26.10.1147. El día anterior, los cruzados alemanes del séquito del rey Conrado habían sufrido una aplastante derrota a manos de los selyúcidas en Dorylaeum, en Asia Menor, que se había cobrado muchas vidas, tanto grandes como pequeñas. ¿Es la coincidencia de los dos eventos suficiente para declarar cruzado a Gerhard von Jülich? Insto a la cautela aquí, porque es muy posible que Gerhard cayera muerto de su caballo a fines de octubre, cerca de Koslar (hoy Stadt Jülich), Aldenhoven o en otro lugar. Thomas R. Kraus especula además que el conde Arnold von Kleve (que reinó desde 1119) también se unió a la cruzada[19], pero no cita ninguna evidencia más allá del año de la muerte (alrededor de 1148/1149), que es análogo a Gerhard von Jülich. también coincidentemente coincidentemente con la época de la Cruzada.


                       


                      La participación en la cruzada en Colonia y sus alrededores fue particularmente fuerte. Numerosos peregrinos del Bajo Rin se reunieron allí y navegaron a Palestina en la primavera de 1147 bajo el liderazgo del conde Arnold von Aarschot (1100-después de 1152) junto con flamencos e ingleses. [20] Después de hacer escala cerca de Santiago de Compostela y visitar la tumba de Santiago, fueron persuadidos allí para sitiar la ciudad de Lisboa junto con el rey portugués Afonso Henriques (reinó 1139-1185). El asedio terminó victoriosamente, pero este éxito hizo que algunos peregrinos dieran por cumplido su juramento y regresaran a casa o se instalaran en la zona de Lisboa. Solo unos pocos contingentes más pequeños de la flota inicialmente impresionante hicieron más viajes a Tierra Santa.


                       



                      Ilustración del pogrom de judíos en 1147 y el sermón del monje Radulf. (UB Würzburg, M.ch.f. 760, fol. 139)


                       


                       
                      Sobre todo, los informes sobre la conquista de Lisboa en el contexto de la segunda cruzada[21] demuestran la voluntad fundamentalmente generalizada de los habitantes del Bajo Rin de comportarsedejar una patria medianamente segura y luchar por Cristo a lo lejos. Sin embargo, en comparación con otras regiones del imperio, solo unos pocos grandes en la región del Bajo Rin tomaron la cruz. Este hallazgo puede tener algo que ver con la crucifixión del rey Konrad en Speyer en la Navidad de 1146. Con su voto, se puso al frente del movimiento de cruzadas en el imperio, lo que no solo trajo ventajas para toda la compañía. En principio, la realeza tuvo un efecto integrador con respecto a la crucifixión de los nobles del imperio, pero esto solo se aplicó a aquellos que podían reclamar el atributo "cerca del rey" para sí mismos, es decir, estaban en el campo político de los Staufer. : Muchos príncipes del noreste del imperio, en su mayoría atribuidos a la oposición contra Konrad, no fueron a Palestina en el ejército del rey, sino que marcharon contra los paganos Wends al este del Elba, como el duque Zähringer Berthold IV. (reinado 1152-1186), quien recientemente estuvo bajo la presión militar de los Staufers.[22] Retuvieron su potencial de poder de la cruzada real. La élite aristocrática del noroeste, por su parte, había desempeñado previamente un papel subordinado en la política de Konrad, y en este sentido estaban bastante distantes del rey, pero sin oponerse abiertamente a él. El itinerario de Konrad, según el cual sólo estuvo en 16 ocasiones de un total de 145 estancias documentadas en el noroeste del imperio, habla a favor de esta tesis.[23] También era menos probable encontrar al arzobispo Arnold I de Colonia en la corte de Konrad en los años inmediatamente anteriores al comienzo de la cruzada que en la década de 1130, aunque dado el paradero del rey, podría haber aparecido allí con más frecuencia. Esto habla de una importancia decreciente del hombre más poderoso del noroeste del imperio en el período previo a la cruzada. A este respecto, la crucifixión de Konrad tuvo poco efecto como factor de integración en el noroeste del imperio.


                       



                      San Bernardo de Claraval con escudo de armas de la Crónica de Schedel de 1493. (Dominio público)


                       


                       
                      4. La Tercera Cruzada 1189-1191
                      (Sobre el curso de Mayer, Crusades, p. 169-185.)


                       


                      Unos 40 años después, en 1187, los cristianos volvieron a perder la ciudad santa de Jerusalén. El sultán Saladino (1137/1138-1193), no menos conocido por el drama Nathan the Wise de Lessing, derrotó a los ejércitos combinados de los regímenes cruzados en la batalla de Hattin, capturó la Santa Cruz y expulsó a los cristianos a las costas del Mediterráneo. Este peor giro posible de los acontecimientos en Tierra Santa condujo a una nueva cruzada que tuvo lugar en los años 1189-1192 bajo el liderazgo de tres cabezas coronadas, a saber, Felipe II de Francia (reinado 1180-1223), Ricardo I Plantagenet (Corazón de León) ( reinado como rey 1189-1199) y el emperador Federico I. Barbarroja (rey romano-alemán 1152-1190, desde 1155 emperador). La llamada tercera cruzada ciertamente puede verse como el pico de la participación cruzada en el imperio: el historiador de cruzadas Reinhold Röhricht identificó casi el doble de participantes que para la segunda cruzada.[24] 26 de estas personas pueden asignarse al noroeste del imperio, y por primera vez en la historia de las Cruzadas, los grandes del Bajo Rin ahora también están representados en un amplio frente. Estos incluyeron, en orden alfabético, el Conde Otto II von Bentheim (reinado 1166-1208), Engelbert I von Berg (reinado 1165-1189), Heinrich von Cuyk (fallecido en 1204), Otto von Geldern (reinado 1182-1207), Florens III . de Holanda (hacia 1138-1190) con su hijo Guillermo (hacia 1170-1222, reinado desde 1203), Guillermo II de Jülich (reinado 1176-1207), Dietrich III. von Kleve (reinado 1173-1193), más el duque Heinrich III. de Limburg (reinó 1167-1221). El obispo Hermann II de Munster (episcopado 1174-1203) y posiblemente Baldwin II de Utrecht (episcopado 1178-1196) estaban entre los príncipes espirituales. Esta impresionante falange se complementa con otra fuerte participación Al igual que sus predecesores en En el contexto de la segunda cruzada, los pueblos del Bajo Rin equiparon una flota -esta vez mucho más pequeña- con la que tomaron la ruta marítima hacia Jerusalén junto con los lieja, flamencos e ingleses.[25] Nuevamente interrumpieron su viaje en el yobepenínsula, nuevamente peregrinaron a Compostela y nuevamente apoyaron con éxito al rey portugués - esta vez Sancho I (reinó 1185-1211) - en el asedio de una fortaleza musulmana, a saber, Alvor. La Crónica del Rey de Colonia informa del regreso de muchos habitantes de Colonia cargados de botín el 2 de febrero de 1190, por lo que se puede suponer que una proporción significativa de ellos no continuó el viaje por mar a Palestina. En septiembre de 1189, la flota restante de unos 60 barcos, dirigida por James de Avesnes (c. 1152-1191), finalmente llegó a Acre.


                       


                      Por un lado, la amplia participación en las Cruzadas del Bajo Rin se remonta al desencadenante de la cruzada, a saber, la pérdida de Jerusalén y la Santa Cruz tras la catastrófica derrota de Hattin. Este golpe del destino había sacudido a la gente del imperio, como en todas partes de Europa Latina. Por otro lado, el Papa Gregorio VIII (Pontificado 21.10.-17.12.1187) había ordenado una campaña de prédica extraordinariamente eficaz tras el informe de la derrota: Los "motores" de la publicidad de la Cruzada al norte de los Alpes eran Heinrich von Marcy, cardenal obispo de Albano, que tenía experiencia en la predicación de la cruz (Episcopado 1179-1189), y de Joscio, arzobispo de Tiro (Episcopado 1186-c. 1202), que conocía bien la situación en Tierra Santa[26]. Estos predicadores oficiales y profesionales lograron persuadir a un gran número de personas de todos los ámbitos de la vida para que aceptaran la crucifixión.


                       



                      Retrato del Conde Florencia III. de Holanda por Cornelis Visscher, hacia 1650. (Rijksmuseum Holanda)


                       


                       
                      Sin embargo, tres eventos de naturaleza más política fueron más decisivos para que los magnates del noroeste se unieran a la cruzada imperial: En el llamado día de la corte de Jesucristo, significativamente programado para el domingo Laetare Jerusalem en 1188, el poderoso arzobispo de Colonia , Philipp von Heinsberg, se sometió al emperador Federico I Barbarroja y fue aceptado nuevamente a su favor a cambio de grandes sumas de dinero.[27] Además del efecto simbólico de este acto de misericordia como pacifista imperial en el período previo a la cruzada, Federico logró de esta manera desescalar el conflicto con el arzobispo por la supremacía en el noroeste del imperio, que había estado ardiendo durante varios años. El Lehnshof de Colonia, incluidos muchos de los nobles del Bajo Rin, habían estado hasta entonces unánimemente detrás de Felipe, por lo que el temido conflicto armado entre el metropolitano y Federico probablemente habría afectado a los vasallos del príncipe de la iglesia. En este sentido, la Fundación de la Paz Imperial creó la libertad política que abrió la posibilidad de la Crucifixión. La hábil mediación que desplegó Federico en este encuentro apunta en una dirección similar: logró reconciliar al obispo Balduino de Utrecht y al conde Otto von Geldern. Ambos habían estado peleando por el condado de Veluwe durante algún tiempo, y Florens de Holanda y Dietrich von Kleve del lado del obispo, Philipp von Heinsberg, Hermann von Munster, Heinrich von Brabant (reinó de 1183 a 1235) y los condes tenían familia y políticos. lazos von Berg se involucró en el conflicto del lado de Otto.[28] En vísperas de la cruzada, el emperador logró contener con decisión la amenazante conflagración. Finalmente, en esta ocasión, Friedrich resolvió un conflicto entre Philipp von Heinsberg y el conde Dietrich von Kleve sobre la isla de Hoen, en el Rin, que ambas partes en conflicto reclamaban como propia.[29] Estos tres acuerdos de paz exitosos sentaron las bases para una amplia participación de los grandes del noroeste del imperio.


                       


                      La participación fundamentalmente activa de Federico en la configuración del gobierno en el Bajo Rin ciertamente afectó los intereses de los actores políticos en esta región, pero la conclusión de que los Staufer libraron una verdadera guerra económica[30] contra Colonia y los grandes del Bajo Rin en los años anteriores a la La cruzada probablemente va demasiado lejos. La amplia participación en la cruzada dirigida por el imperio apoya esta opinión, porque una política estructuralmente agresiva contra las potencias del Bajo Rin sin duda habría tenido un efecto negativo en la participación en el séquito imperial. que alternativen fue evidenciado por la decisión del duque Heinrich III. von Limburg, que luchó en el ejército del rey Ricardo de Inglaterra. Los otros grandes, por otro lado, se habían unido al emperador, por lo que parece improbable una oposición política fundamental en el período previo a la cruzada.


                       



                      Tumba de Philipps von Heinsberg en la Catedral de Colonia, figura yacente del arzobispo en una tumba representada como una fortaleza, alrededor de 1368. (Foto de archivo de imagen Marburg)


                       


                       
                      5. La Cruzada de Enrique VI. 1197/98 y la Cuarta Cruzada 1202-1204
                      (Sobre los respectivos cursos Naumann, Crusade o Phillips, The Fourth Crusade.)


                       


                      Si bien la tercera cruzada no fue un fiasco total como la segunda, terminó de manera insatisfactoria para los cristianos: aunque se aseguró una estrecha franja de costa para los latinos, los lugares sagrados permanecieron en manos musulmanas. Su reconquista siguió siendo el objetivo principal de los cruzados en los años siguientes. Apenas unos años después de la muerte de Barbarroja en Asia Menor en 1190, su hijo Enrique (rey romano-alemán de 1169 a 1197, emperador desde 1191) también prometió participar en una cruzada. A pesar del gran derramamiento de sangre en las filas de la élite aristocrática durante la Tercera Cruzada, en 1197 muchos grandes del imperio se encontraron dispuestos a tomar la cruz de nuevo.[31] El noroeste del imperio se retuvo notablemente, con la excepción de Enrique, duque de Brabante, y Walram, conde de Lovaina. No se ha heredado ninguna persona poderosa del Bajo Rin en el sentido más estricto que hubiera partido hacia Palestina con el emperador, aunque según una fuente extremadamente incierta se dice que participó el conde Dietrich von Kleve. Las personas ricas de esta región, Enrique III, duque de Limburgo, el obispo Hermann II de Munster y quizás el arzobispo Adolfo I de Colonia, prestaron el juramento de los cruzados, pero permitieron ser liberados de su voto.


                       


                      Una de las razones de la falta general de grandes del noroeste en general y del Bajo Rin en particular puede verse en la oposición fundamental del metropolitano de Colonia Adolf von Altena al emperador Heinrich. Esta oposición tuvo sus raíces en los esfuerzos de Enrique por hacer que la dignidad real alemana fuera hereditaria según el modelo francés. A cambio, el emperador ofreció a los príncipes dejar que sus feudos imperiales también se convirtieran en hereditarios en herencia masculina y femenina, pero al hacerlo les privó de cualquier influencia en el gobierno del imperio. El llamado plan de sucesión de los Staufer, en particular la exclusión de hecho de los príncipes del gobierno imperial que resultó de él, fue una espina clavada en el costado del arzobispo de Colonia que inicialmente rechazó la coronación de Federico, el heredero de Heinrich. hijo, como rey romano-alemán en la Navidad de 1195. No fue hasta 1197 que Adolfo abandonó su resistencia bajo la presión de los príncipes, para impugnar la validez de la elección del rey nuevamente inmediatamente después de la muerte del emperador, argumentando, entre otras cosas, que Federico no había sido bautizado en el momento de la muerte. la elección y que un menor no era capaz de gobernar de todos modos. Como resultado, incluso ofreció la corona real al duque Berthold von Zähringen (reinó entre 1186 y 1218) a cambio del enorme pago de 1.700 marcos de plata, que rechazó alegando que no quería comprar el imperio.[32 ] El rechazo de Enrique por parte del arzobispo de Colonia es suficientemente visible en este episodio. En este sentido, se puede suponer que Adolfo habrá ejercido una presión considerable sobre su corte feudal para que no apoyara los planes de cruzada de Enrique, ya que una cruzada exitosa habría fortalecido considerablemente su posición: Pedro de Eboli (fallecido antes de 1220), el más importante del emperador panegírico, ya había anunciado en su "Liber ad honorem Augusti" que Enrique, como rey de Sicilia, se sentaría un día en el trono de Salomón, quien se refería a Jerusalén, con lo que Staufer y su imperio podrían haberse convertido fácilmente en objetos de exageración escatológica .[33] Por lo tanto, la cruzada como medio para cumplir este anuncio no podía ser del interés del nativo de Colonia. Tampoco hay que olvidar que el comportamiento despiadado de Enrique durante la ocupación de la diócesis de Lieja en 1191/1192 aún era bien recordado por los nobles del noroeste. El Hohenstaufen había tratado de forzar a su candidato Lothar von Hochstaden (fallecido en 1194) contra la resistencia de la nobleza regional y, por lo tanto, amenazó su gobierno por revoLte activado.[34]


                       


                      La cruzada del emperador Hohenstaufen Heinrich terminó antes de que realmente comenzara: poco después de que su vanguardia partiera hacia Palestina, el emperador murió inesperadamente de una enfermedad cerca de Messina en septiembre de 1197. De modo que los lugares sagrados permanecieron en posesión de los musulmanes. Esta circunstancia agobió al Papa Inocencio III. (Pontificado 1198-1216), quien fue quizás el Papa jurista más grande de la Edad Media, tanto que convocó a otra cruzada solo un año después de la muerte del emperador.[35] La llamada Cuarta Cruzada falló en su objetivo de recuperar por completo los lugares santos, pero en 1204 condujo a la conquista de la metrópoli cristiana de Constantinopla. Este tren encontró una gran resonancia solo en el extremo noroeste de la región examinada aquí. En la estela de Balduino IX. de Flandes (1171-1205) sólo unos pocos hicieron el viaje hacia el este. La baja respuesta en el Bajo Rin -y en el resto del imperio- se explica sobre todo por la disputa del trono alemán, que estalló en el imperio poco despué;s de la muerte del emperador Heinrich: De la doble elección en 1198 a la Batalla de Wassenberg en 1206, uno de los focos de la disputa fue entre Staufers, Guelphs y sus cambiantes seguidores en la provincia eclesiástica de Colonia, cuyas ciudades y pueblos grandes inicialmente -principalmente debido a los importantes contactos comerciales con Inglaterra- estaban en su mayoría del lado de los Guelph Otto IV (rey romano-alemán 1198-1218, desde 1209 emperador), pero a partir de 1204 apoyó cada vez más al candidato Hohenstaufen Felipe de Suabia (anti-rey 1198-1208). En este período de éxito cambiante y alianzas inciertas - van Eickels habla de "incertidumbre general"[36] - sólo unos pocos estaban dispuestos a dejar atrás sus propios bienes en favor de un largo y arduo viaje a Palestina.


                       



                      Ilustración del duque Enrique I de Brabante por Adrian van Baerland, hacia 1600. (Dominio público)


                       


                       
                      6. La Quinta Cruzada 1217-1221
                      (Para el curso de Powell, Anatomy of a crusade.)


                       


                      La situación en el período previo a la llamada Quinta Cruzada, que se libró en Egipto entre 1217 y 1221, fue muy diferente. Allí, la base de poder musulmana debía ser destruida para permitir un acceso militar más fácil a los lugares sagrados. Con la derrota de Otón IV en Bouvines, el posterior homenaje de las ciudades y pueblos del Bajo Rin y la coronación de Federico II (rey romano-alemán 1212-1250, emperador desde 1220) en Aquisgrán en 1215, la disputa por el trono quedó efectivamente una y otra vez se restauró la seguridad política en el noroeste del imperio. Desde esta base fue posible en principio que los grandes de la región tomaran parte en la Quinta Cruzada. De hecho, sin embargo, fueron activados por una campaña de prédica muy eficaz, en el centro de la cual se encontraba Oliver von Paderborn (fallecido en 1227). Había predicado la cruz en la provincia eclesiástica de Colonia desde 1214 y tuvo un gran éxito[37]. Al hacerlo, ciertamente se encontró con una decisión fundamental del Papa: Inocencio III. En su bula "Quia maior" de 1213, creó la base legal para que todos pudieran disfrutar de una indulgencia, siempre que apoyaran la cruzada en la medida de sus posibilidades[38]. Al hacerlo, se alejó de los intentos, que de todos modos estaban condenados al fracaso, de excluir por completo a los no combatientes de las Cruzadas. En cambio, el Papa trató de profesionalizar la cruzada al permitir que los no combatientes más pobres sustituyeran su propia participación con un pago monetario, con la misma recompensa espiritual. El resultado fue un amplio apoyo a la convocatoria de la Cruzada. Además, Oliver estaba familiarizado con el país y su gente, habiendo trabajado como erudito en la catedral de Colonia desde 1201, con interrupciones. Después de todo, tenía cierta experiencia como predicador cruzado, porque después de sus estudios en París, muy probablemente asumió esta tarea en el contexto de la llamada Cruzada Albigense, que se había dirigido contra los cátaros herejes en el sur de Francia desde 1209. . Por lo tanto, la participación del noroeste del imperio fue fuerte: los obispos de Utrecht y Munster, el abad de Werden, doce condes y muchos otros caballeros habían tomado la cruz y en realidad comenzaron su viaje,mientras que muchos más habían prestado juramento pero terminaron quedándose en casa. La sustitución del voto de cruzada por la dotación económica de otros cruzados ciertamente jugó un papel importante, porque esta prá;ctica también fue promovida por Inocencio III. sido justificado. Entre los condes había peregrinos primerizos así como aquellos cuyas familias ya podían recordar cierta tradición como cruzados, como Adolfo III. von Berg de Wilhelm I de Holanda (reinado 1203-1222).


                       


                      Como ya se indicó, el llamado a la cruzada encontró una respuesta positiva, no solo entre los grandes. Análogamente a la segunda y tercera cruzada, en 1217 se formó una flota variopinta de frisones, renaneses, flamencos e ingleses, que también tomó la ruta marítima a Ultramar esta vez.[39] También se detuvo en Portugal y ayudó al rey Afonso II (reinado 1211-1223) en la conquista de Alcacer do Sal y Setúbal. En la primavera de 1218, esta flota llegó a Akkon, que fue el comienzo del ataque a Egipto.


                       


                      Para poner la participación del Noroeste en relación con la de todo el Reich, cabe señalar que de los 180 participantes enumerados por Röhricht, 41 procedían de esta región, lo que representa más del 22 por ciento de la participación total.[40] No se puede encontrar un nivel de participación tan relativamente alto en el noroeste del imperio y, por lo tanto, tampoco en el Bajo Rin, ni antes ni después de esta cruzada, por lo que el área examinada aquí ciertamente puede describirse como la región principal del movimiento cruzado. en el imperio


                       


                      7. La Cruzada de Federico II 1227-1229
                      (A esta cruzada Hechelhammer, cruzada y dominio.)


                       


                      A pesar de todos los esfuerzos, la llamada quinta cruzada también terminó en una derrota cristiana. Incluso los éxitos iniciales en el delta del Nilo no pudieron evitar que los cruzados fueran víctimas de sus propios errores tácticos, la inundación del Nilo y, finalmente, las espadas de los musulmanes.


                       


                      Una vez más, los habitantes del Bajo Rin se dejaron ganar para una cruzada en una escala mensurable. Sin embargo, la cruzada de Federico II que siguió en los años 1227-1229 fue también la última que pudo movilizar al menos a algunos grandes en el Bajo Rin.[41] Papa Honorio III. (Pontificado 1216-1227) había ordenado a Konrad von Urach (muerto en 1227), cardenal obispo de Oporto y Santa Rufina, al Reich y allí también a Colonia para enfatizar su llamado. El sermón lo pronunció nuevamente Oliver von Köln, entre otros, pero no pudo aprovechar los éxitos de los últimos años. A la cabeza de los cruzados de la región examinada aquí estaba Enrique IV de Limburgo (reinó como duque de Limburgo entre 1221 y 1246), quien también se convirtió en conde de Berg tras la muerte del arzobispo Engelberto de Colonia en 1225. Pertenecía a una avanzada de la cruzada, comandaba parte de las tropas imperiales en Tierra Santa y ya estaba de regreso en septiembre de 1228. La crucifixión de Heinrich von Limburg aparece bajo una luz especial porque probablemente estuvo involucrado indirectamente en el asesinato del arzobispo Engelbert von Berg en 1225, por lo que su crucifixión posiblemente pueda verse principalmente como una penitencia personal por un comportamiento pecaminoso muy específico.[42] Poco antes de 1227, el conde Florens von Lynden también pudo haber realizado una peregrinación a los lugares sagrados; no se sabe si se unió a la cruzada.


                       


                      Entonces, la participación del Bajo Rin en esta cruzada estuvo allí, pero en general fue pequeña. Una de las razones de este hallazgo fue sin duda el poco tiempo transcurrido desde la Quinta Cruzada. También se puede ver otra razón en la situación política en el Bajo Rin, que había sido severamente sacudida por la muerte violenta del arzobispo Engelberto. Eran inminentes dos cambios de gobierno: por un lado la sucesión en la silla arzobispal de Colonia, y por otro lado la sucesión en el condado de Berg y los derechos asociados que Engelberto había usurpado tras la muerte de su hermano Adolfo en la quinta cruzada. en 1218.[43 ] Aunque los sucesores en los puestos vacantes se encontraron rápidamente en Heinrich von Müllenark y Heinrich IV von Limburg por elección o herencia, fue para los grandes de esta región que el cambioLa primera situación tenía que implementarse políticamente: las relaciones feudales tenían que renovarse, las alianzas tenían que hacerse de nuevo. Además, había que abordar el enjuiciamiento y castigo de los responsables de la muerte del metropolitano. La sentencia contra los culpables se llevó a cabo finalmente en el otoño de 1226. La gran agitación en el panorama político de la provincia eclesiástica de Colonia que se produjo repentinamente en 1225 seguramente tuvo un efecto negativo en la participación en la cruzada de Federico II.


                       


                      Con la cruzada de Federico, la voluntad de los habitantes del Bajo Rin de marchar a Palestina con las armas en un frente más amplio decayó, aunque algunos informes dispersos indican que las cruzadas todavía tenían su lugar en la sociedad: en 1250, por ejemplo, algunos renanos se encuentran en abordar el St. Victor, un barco que Saint Louis - Louis IX. de Francia (reinado 1226-1270) - después siguió Damietta.[44] Excepto por estos informes aislados, las fuentes sobre los cruzados del Bajo Rin guardan silencio.


                       


                      8. Las repercusiones del movimiento de las Cruzadas en el Bajo Rin
                      Ahora bien, la historia de las Cruzadas no se limita a viajar y luchar por los lugares sagrados de Palestina. Los cruzados procedían de contextos regionales, y las cruzadas también tuvieron un efecto sobre ellos. Me gustaría ilustrar brevemente este hallazgo utilizando cuatro ejemplos, a saber, los preparativos para las Cruzadas, los pogromos contra los judíos, las consecuencias dinásticas de las Cruzadas y, finalmente, el cambio en el paisaje espiritual en el Bajo Rin.


                       



                      Figuras de Federico II (izquierda) e Inocencia III. (derecha) en la torre del Ayuntamiento de Colonia. (© Raimond Spekking / CC BY-SA 4.0)


                       


                       
                      La participación en una cruzada tenía que estar bien preparada. Tal empresa fue un asunto costoso, especialmente para la nobleza. Alan Murray calculó que un caballero que quisiera viajar de acuerdo con su rango tenía que calcular alrededor de 40 marcos de plata en costos.[45] Esta cantidad parece pequeña, pero hay que situarla en un contexto comparativo. Dos ejemplos de la región: sabemos por las listas de compra de bienes del arzobispo de Colonia Philipp von Heinsberg que compró el castillo y la corte de Angermund (hoy la ciudad de Düsseldorf) por 40 marcos de plata y una pensión anual de 4 marcos, y el castillo y toda su propiedad por 60 marcos los Señores de Rheydt (hoy la ciudad de Mönchengladbach).[46] Para un caballero promedio, estas eran cantidades enormes que amenazaban su existencia como señores independientes. Los miembros de la alta nobleza, como los condes, tenían que invertir al menos diez veces más si querían luchar en la cruzada dentro de un marco adecuado a su rango. De ello se deduce que los motivos económicos para el traslado a Palestina fueron de importancia secundaria. En cambio, a menudo había que pedir prestado para cubrir los costos de la cruzada. Godofredo de Bouillon (1060-1100), el posterior gobernante de Jerusalén, no vendió sus posesiones nativas antes de la cruzada, contrariamente a la opinión de otros, sino que las comprometió con el obispo de Lieja para redimirlas nuevamente despué;s de su regreso. [47] Conde Adolfo III. von Berg tomó prestada una suma de 100 marcos de los cistercienses de la abadía de Altenberg, que necesitaba para cubrir los costos de su cruzada. Como garantía, comprometió su granja cerca de Mehrheim (hoy la ciudad de Colonia).[48] Dado que muchos cruzados murieron durante el viaje, se quedaron en Tierra Santa o, después de regresar a casa, finalmente dieron las prendas dadas a los prestamistas como agradecimiento por las oraciones de los monjes, la propiedad durante las Cruzadas se desplazó a favor de los institutos espirituales: monasterios, iglesias , cabildos catedralicios. Sin duda, una de las principales razones se puede ver en el hecho de que estas instituciones estaban en mejores condiciones para proporcionar recursos financieros rápidamente. Otro motivo fue el deseo de muchos cruzados de conseguir la intercesión de los religiosos antes de partir, quienes de este modo contribuirían al éxito de la empresa o al menos al feliz regreso a casa del cruzado. Los cruzados también pagaron mucho por este “seguro espiritual”, que a menudo se asocia con las casas de empeño. De esta manera, el movimiento de las Cruzadas volvió posesivos a los nativosgenuinamente, sin que los cruzados hayan salido siquiera de su patria.


                       


                      Como ya se mencionó, en el período previo a la primera cruzada, numerosas personas se reunieron alrededor de poderosos predicadores que tenían la intención de conducir estos contingentes a Palestina. No todas estas turbas bastante indisciplinadas llegaron incluso a las fronteras del Reich. Mientras que los grupos en torno a Peter the Hermit y Gottschalk avanzaron por el Rin y luego partieron hacia el este, un contingente dirigido por el conde Emichos von Flonheim (después de 1050-principios del siglo XII) tomó una ruta diferente. Estos cruzados decidieron que la lucha contra los "enemigos de Cristo" debía comenzar localmente. Entonces dirigieron su ira contra las comunidades judías a lo largo del Rin, cometiendo masacres descaradas. Las comunidades de Colonia, Neuss, Wevelinghoven, Eller (hoy ciudad de Düsseldorf) y Ellen (hoy ciudad de Düren) pagaron un alto precio en sangre, que en casos individuales podría conducir a la destrucción total de las comunidades[49]. La comunidad judía de Xanten tampoco se salvó. Tan pronto como se enteraron de los pogromos de los refugiados de Colonia, los judíos de Xanten tomaron una decisión trascendental: o bien el bautismo forzado, llamado "refuerzo" en los informes hebreos sobre las masacres, o la muerte a manos de los cristianos, que ellos considerado un escape impuro, se sacrificaban ritualmente unos a otros en reminiscencia del sacrificio del templo. Esta práctica, en la que el hermano perdonó al hermano, la madre perdonó al niño y el esposo perdonó a su esposa, la llamaron kidush hashem, santificación del nombre divino. La comunidad judía de Xanten debe haber estado al borde de la aniquilación después de las persecuciones, pero los informes sobre los entierros de las víctimas indican que al menos algunos judíos debieron sobrevivir. 100 años después, la comunidad judía local se había recuperado hasta tal punto que incluso los judíos extranjeros ahora estaban enterrados aquí; esta práctica se documentó principalmente en Colonia, el centro de los judíos del Bajo Rin.[50] Afortunadamente, los violentos excesos de los primeros cruzados no significaron el final de la vida judía en Xanten, pero los sangrientos pogromos del Bajo Rin sin duda representaron un punto de inflexión histórico, ya que fueron los primeros pogromos antijudíos organizados en la Edad Media. No fue sino hasta los años de la gran plaga de 1348-1351 que se encontraron brotes violentos de odio colectivo a los judíos de una magnitud comparable.


                       


                      En cuanto a las consecuencias dinásticas: en el momento en que los participantes en la primera cruzada abandonaron sus tierras natales, la gran mayoría se embarcó en una aventura desconocida. Fue diferente con los cruzados, que participaron en las cruzadas posteriores; muchas veces podrían referirse a una tradición familiar: si un pariente mayor ya había tomado la cruz en una ocasión anterior, la generación más joven no quería quedarse atrás en este mérito espiritual[51]. La cruzada no solo generó una recompensa espiritual personal en forma de indulgencias, sino que también creó un capital simbólico, para usar un término de Pierre Bourdieu: La participación en una cruzada aumentó considerablemente la reputación del cruzado, ya que podía reclamar su propia existencia física. por el Señor Jesucristo y por sus hermanos cristianos. Más servicio a Dios ya la christianitas difícilmente era posible para un noble secular. De esta manera, muchas veces se establecieron tradiciones que hacían probable la participación en las Cruzadas en sucesivas generaciones familiares. Los Condes de Berg deberían servir como ejemplo de la región histórica del Bajo Rin. Principalmente poseían propiedades en la orilla derecha del Rin entre Sieg y Ruhr, pero también poseían lo que ahora es el Bajo Rin.[52] El primer Berger en participar en una cruzada fue Adolf, el hijo mayor de su padre del mismo nombre, Adolf II von Berg. El joven Adolfo (antes de 1123-1148) participó en el séquito del rey Conrado en la segunda cruzada, incluso sobreviviendo al fiasco de Dorylaeum, solo para ser asesinado a las puertas de la metrópoli siria de Damasco, "mientras atacaba constantemente a sus enemigos". [ 53], según lo informado por el Colonia Royal Chronicle n blanco Su muerte cambió considerablemente la sucesión del Berger. Cuando Adolf II von Berg dividió su condado alrededor de 1160 y se retiró de los asuntos gubernamentales, su hijo Everhard recibió las partes de Westfalia de su condado, mientras que su hijo Engelberto recibió la parte renana del condado. Los descendientes de Everhard se convirtieron más tarde en los Condes de la Marca, mientras que Engelbert continuó la línea principal actual de Bergische. Engelberto no quiso ser inferior a los méritos espirituales de su hermano mayor y participó él mismo en la Tercera Cruzada, pero también murió en el viaje a Jerusalén. Los hijos de Engelbert a su vez, su sucesor Adolf III. von Berg y Engelbert, que más tarde se convertiría en arzobispo de Colonia, emularon a sus parientes mayores y en 1211, como parte de la cruzada contra los albigenses, que estaba dirigida contra los herejes cátaros, fueron juntos por primera vez al sur de Francia. Unos años más tarde, Adolf III. a Egipto para luchar por la causa de la Quinta Cruzada. En 1218 también él murió al servicio del Señor. Dado que Adolf no había tenido descendencia masculina hasta ese momento, el condado de Berg pasó tras la muerte de su hermano, que se había apropiado del condado (ilegalmente) y fue asesinado en 1225[54], a Heinrich von Limburg, que vivía con Heredera de Adolfo III. estaba casado. Esto significaba que la línea más antigua de los Condes de Berg se había extinguido en la línea masculina. Por meritorias que pudieran haber sido las muertes en la cruzada en términos de la salvación personal de los participantes, tuvo un efecto desastroso en la continuación de la existencia de la dinastía bergiana: un heredero y dos condes reinantes perdieron la vida en la cruzada, y los Los choques dinásticos, que significaron la extinción relacionada con la cruzada del Berger más antiguo de la región, continuaron teniendo efecto hasta la Batalla de Worringen en 1288.


                       


                      Finalmente, el movimiento de cruzada provocó cambios de considerable magnitud en otra área, a saber, en el área del paisaje de la orden del Bajo Rin. En el siglo XII, la región del Bajo Rin estaba dominada en gran medida por asentamientos benedictinos, monasterios regulados y no regulados o sus contrapartes femeninas, y algunos cistercienses. Estos institutos espirituales desempeñaron un papel esencial en la financiación de las Cruzadas, ya que solo ellos podían proporcionar cantidades sustanciales de financiación para las costosas empresas en un período de tiempo relativamente corto. Sin embargo, los cruzados que regresaban o los que morían para dictar su última voluntad sobre la cruzada ya no entregaban regalos exclusivamente a las comunidades religiosas que habían considerado antes de partir. Habían entrado en contacto con nuevas formas de piedad en Tierra Santa, sobre todo con las órdenes espirituales de caballeros. Los Caballeros Templarios, los Hospitalarios y las Órdenes Teutónicas, por citar solo la mayor de estas familias religiosas, surgieron en Palestina como resultado de las Cruzadas y eran auténticos hijos de Tierra Santa. Combinaban los ideales del caballero y del monje o canónigo, que al principio parecían irreconciliables, en diversos grados, pero eso era exactamente lo que los hacía atractivos para la nobleza piadosa y cruzada de la Alta Edad Media. En 1153, cuatro años después del fracaso de la segunda cruzada, se consagró la Marienkirche en Duisburg, que había sido construida bajo el liderazgo de Johanniter.[55] Allí se estableció la primera sucursal de Johanniter en el Reich. Mucho más significativa para la reorganización del paisaje religioso en el Bajo Rin fue la última acción documentada del ya mencionado Adolf III, Conde von Berg. En 1218, para la salvación de su alma y la de sus antepasados, entregó a la joven Orden Teutónica un complejo judicial cerca de Dieren, hoy parte del municipio de Rheden en la provincia holandesa de Gelderland.[56] Esta donación tiene especial relevancia por dos motivos: por un lado, trajo a la Orden Teutónica, que anteriormente había sido rica principalmente en el sur de Alemania, al Bajo Rin, donde pudo adquirir numerosas propiedades en las décadas siguientes y se convirtió en un factor importante dentro del panorama religioso. Por otro lado, cabe señalar que el Conde de Bergisch regaló algo en Egipto que ni siquiera le pertenecía.Dieren era un feudo imperial, por lo que formalmente pertenecía al rey. Al año siguiente, sin embargo, Federico II se sintió obligado a demostrar su piedad en este caso y confirmó la donación de Adolfo, incluso fue más allá al otorgar el permiso general para otorgar feudos imperiales a la Orden alemana.[57] Este documento actuó como una señal para la nobleza, y los Condes de Jülich, Condes de Loon y otros nobles posteriormente entregaron generosos obsequios a la Orden Teutónica.[58] Llama la atención que la mayoría de los donantes fueron cruzados en años anteriores. De esta manera, los participantes en las Cruzadas remodelaron el paisaje espiritual del Bajo Rin, y una nueva forma de piedad, a saber, la de las órdenes caballerescas palestinas, enriqueció el mundo religioso local a partir de entonces.


                       


                      Los habitantes del paisaje histórico del Bajo Rin, tanto grandes como ordinarios, se remontan a casi todas las cruzadas desde la Alta Edad Media hasta la década de 1230, y la tercera y quinta cruzadas atrajeron a un número particularmente grande de participantes en esta región. En el período previo a las Cruzadas, a menudo se pueden identificar contextos políticos específicos que podrían promover o inhibir la participación. Las relaciones regionales ejercieron así una influencia considerable en la voluntad de los habitantes del Bajo Rin de abandonar su país de origen para emprender el meritorio pero también extremadamente peligroso viaje a Palestina. Estas conexiones no solo influyeron en el movimiento de las cruzadas, sino que también tuvieron un efecto en la sociedad del Bajo Rin, ya sea en la situación de la propiedad, la aguda amenaza a la vida judía, la influencia de las constelaciones dinásticas o el cambio duradero en la piedad en el Bajo Rin.


                       


                      Fuentes
                      Cursiva = estilo de cita corta


                       


                      Alberici Aquensis Historia Ierosolimitana, editada por Susan B. Edgington, Oxford 2007, pp.


                       


                      Gesta crucigerorum Rhenanorum, ed. Reinold Röhricht, en: Röhricht, Reinhard (ed.), Quinti belli sacri scriptores minores, Ginebra 1879, reimpresión Osnabrück 1968, pp. 27-56 (= Ex Historia Expeditionum in Terram Sanctam, ed. Georg Waitz = MGH SS rer. Germ. in us. Scholarum 18, pp. 339-348).


                       


                      Haverkamp, Eva (ed.), Informes hebreos sobre la persecución de los judíos durante la Primera Cruzada (Textos hebreos de la Alemania medieval, Volumen 1), Hannover 2005, pp. 400-443.


                       


                      Crónica Real de Colonia. Chronica regia Coloniensis (Annales Colonienses maximi), editado por Georg Waitz, Hannover 1880 (MGH SS rer. Germ. in us. Scholarum 18), págs. 1-196, cont. I, año 1189.


                       


                      Lacomblet, Theodor Josef (edit.), Libro de documentos para la Historia del Bajo Rin, Volumen 2, Essen 1846.


                       


                      Petrus de Ebulo - Liber ad honorem Augusti sive de rebus Siculis, edd.Kölzer, Theo/Stähli, Marlis, Sigmaringen 1994.


                       


                      La Regesta de los Arzobispos de Colonia en la Edad Media, Volumen 2, editar. v. Richard Knipping, Bonn 1901.


                       


                      Libro de documentos de la ciudad de Duisburg, Volumen 1, en colaboración con Joseph Milz berb. v. Werner Bergmann, Düsseldorf 1989.


                       


                      Haverkamp, Eva (ed.), Informes hebreos sobre


                       


                      Wolters, Mathias Joseph (edit.), Codex diplomaticus Lossensis ou Recueil et analysis de chartes servant de preuves à l'histoire de l'ancien comté de Looz, Gante 1849.


                       


                      literatura
                      Andermann, Ulrich, La conspiración contra Engelbert I de Colonia el 7 de noviembre de 1225 y sus consecuencias: un intento de reconstrucción y evaluación histórico-jurídica, en: Leenen, Brunhilde (ed.), AufRuhr 1225! Caballeros, castillos e intrigas. La Edad Media en el Rin y el Ruhr. Exposición "AufRuhr 1225! Caballeros, castillos e intrigas” en el LWL Museum for Archaeology, Westphalian State Museum Herne, 27 de febrero a 28 de noviembre de 2010, Mainz 2010, pp. 35-46.


                       


                      Berner, Alexander, Crusade and Regional Rule: the Elder Counts of Berg 1147-1225, Colonia 2014.


                       


                      Bird, Jessalynn L., Innocent III, Peter the Chanters Circle, and the Crusade Indulgence: Theory, Implementation, and Aftermath, en: Sommerlechner, Andrea (ed.), Innocenzo III. urbs et orbis; atti del congreso internazionale, Roma, 9 - 15 de septiembre de 1998, volumen 1, Roma 2003, pp. 504-524.


                       


                      Brall-Tuchel, Helmut/Reichert, Folker (eds.), Roma – Jerusalén – Santiago. El diario de peregrinación del caballero Arnold von Harff (1496-1498), 3ª edición, Colonia [et al.] 2009.


                       


                      Cowdrey, Herbert E., El Papa Urbano II y la idea de cruzada, en: Studi medievali Ser. 3, Vol. 36 (1995), pág.721-742.


                       


                      Cowdrey, Herbert E., La predicación del Papa Urbano II sobre la Primera Cruzada, en Historia. El Diario de la Asociación Histórica 55 (1970), pp. 177-188.


                       


                      van Eickels, Klaus, Otto IV (1198-1218) y Philipp (1198-1208), en: Schneidmüller, Bernd/Weinfurter, Stefan (ed.), Los gobernantes alemanes de la Edad Media. Retratos históricos de Enrique I a Maximiliano I (919-1519), Múnich 2003, pp. 273-292.


                       


                      Finger, Heinz, La muerte violenta del arzobispo Engelberto de Colonia y la prehistoria, en: Leenen, Brunhilde (ed.), AufRuhr 1225! Caballeros, castillos e intrigas. La Edad Media en el Rin y el Ruhr. Exposición "AufRuhr 1225! Caballeros, castillos e intrigas” en el Museo LWL de Arqueología, Museo Estatal de Westfalia Herne, 27 de febrero a 28 de noviembre de 2010, Mainz 2010, pp. 21-33.


                       


                      Forey, Alan John, The Siege of Lisbon and the Second Crusade, en: Estudios portugueses 20 (2004), pp. 1-13.


                       


                      Görich, Knut, Staufer, Zähringer y la salida de Konrad III. on the Crusade, en: Society for Staufen History eV (ed.), Konrad III. (1138-1152). Rulers and Empire, Göppingen 2011, pp. 66-78.


                       


                      Greven, Joseph, el viaje de Bernhard von Clairvaux a Colonia, en: Annals of the Historical Association for the Lower Rhine 120 (1932), pp. 1-48.


                       


                      Hechelhammer, Bodo, Crusade and Rule under Frederick II Scope for Action in Crusade Politics (1215-1230), Ostfildern 2004.


                       


                      Herrmann, Jan-Christoph, The Wend Crusade of 1147, Frankfurt a. M. [et al.] 2011.


                       


                      Hoogeweg, Hermann, The Cologne Cathedral Scholaster Oliver as Crusade Preacher 1214-1217, en: West German Journal for History and Art 7 (1888), págs. 235-270.


                       


                      Kelzenberg, Kathrin, Johann I von Kleve peregrinan a Tierra Santa. La peregrinación y su contexto político, en: Halmanns, Gerd/Sturm, Beate (ed.), Lectures on the Karl-Heinz-Tekath-Förderpreis, Geldern 2014, pp. 20-37.


                       


                      Kedar, Benjamin Zeev, La lista de pasajeros de un barco cruzado, 1250: hacia la historia del elemento popular en la Séptima Cruzada, en: Studi medievali Ser. 3, Vol. 13 (1972), páginas 267-279.


                       


                      Kempf, Damien/Bull, Marcus G. (eds.), The Historia Iherosolimitana of Robert the Monk, Woodbridge 2013.


                       


                      Kortüm, Hans-Henning, La peregrinación de 1064/65 a Tierra Santa. Un estudio de las construcciones del orientalismo en el siglo XI, en: Historische Magazin 277 (2003), pp. 561-592.


                       


                      Kraus, Thomas R., Jülich, Aquisgrán y el Reich. Estudios sobre el origen de la soberanía de los Condes de Jülich hasta el año 1328, Aachen 1987.


                       


                      Kraus, Thomas R., Estudios sobre la historia temprana de los condes de Kleve y el surgimiento de la soberanía de Kleve, en: Rheinische Quarterly Journals (1982), pp. 1-47.


                       


                      Lothmann, Josef, Arzobispo Engelberto I de Colonia 1216-1225. Conde von Berg, arzobispo y duque, regente, Colonia 1993.


                       


                      Mayer, Hans Eberhard, Historia de las Cruzadas, 10ª edición, Stuttgart 2005.


                       


                      MGH DD F II = Koch, Walter, et al. (Edit.), Los documentos de los reyes y emperadores alemanes 14/3: Los documentos de Federico II 1218-1220, Hannover 2010 (Monumenta Germaniae Historica. Diplomata Friderici II), n.º 468.


                       


                      Murray, Alan V., Finance and Logistics of the Crusade of Frederick Barbarossa, en: Shagrir, Iris [et al.] (eds.), In laudem Hierosolymitani: estudios sobre cruzadas y cultura medieval en honor a Benjamin Z. Kedar, Aldershot 2007, págs. 357-368.


                       


                      Nascimento, Aires (ed.), A conquista de Lisboa aos mouros, Lisboa 2001, pp. 54-173.


                       


                      Naumann, Claudia, La cruzada del emperador Heinrich VI., Frankfurt a. M. 1994.


                       


                      Paul, Nicholas L., Para seguir sus pasos: las Cruzadas y la memoria familiar en la alta Edad Media (Ítaca 2012).


                       


                      Phillips, Jonathan P., La Segunda Cruzada. Extendiendo las fronteras de la cristiandad, New Haven 2007.


                       


                      Powell, James M., Anatomía de una cruzada 1213-1221 (Filadelfia 1986).


                       


                      Riley-Smith, Jonathan, ¿Qué fueron las cruzadas? (Londres 1977).


                       


                      Röhricht, Reinhold, Los alemanes en Tierra Santa. Lista cronológica de los alemanes que se puede probar o que probablemente hayan sido peregrinos a Jerusalén y cruzados (650-1291), Innsbruck 1894, reimpresión Aalen 1968.


                       


                      Runde, Ingo, Xanten en la Edad Media temprana y alta: tradición de leyendas - historia del monasterio - convirtiéndose en ciudad, Colonia 2003.


                       


                      Schiffer, Peter, Los condes de Geldern en la Alta Edad Media (1085-1229). Una contribución a la historia del área del Bajo Rin, Geldern 1988.


                       


                      Schmandt, Raymond H., La elección y asesinato de Alberto de Lovaina, obispo de Lieja, 1191-1192, en: Speculum 42 (1967), págs. 639-660.


                       


                      Schmugge, Ludwig, cisterciense, cruzZug y Heidenkrieg, en: Elm, Kaspar [et al.] (ed.), Die Zisterzienser. La vida religiosa entre el ideal y la realidad. Una exposición de la Asociació;n Regional de Renania, Rheinisches Museumsamt, Brauweiler; Aquisgrán, Sala de Coronación del Ayuntamiento del 3 de julio al 28 de agosto. septiembre de 1980, Bonn 1980, págs. 57-68.


                       


                      Stehkamper, Hugo, Friedrich Barbarroja y la ciudad de Colonia. Una guerra económica en el Bajo Rin, en: Vollrath, Hanna/Weinfurter, Stefan (ed.), Colonia. Ciudad y Diócesis en la Iglesia y Reino de la Edad Media. Festschrift para Odilo Engels en su 65 cumpleaños, Colonia 1993, pp. 367-414.


                       


                      Stehkamper, Hugo, Sobre el motivo de las decisiones de disputa del trono del arzobispo de Colonia Adolf von Altena 1198-1205: ¿libertad de la elección principesca del rey o apropiación del primer derecho electoral de Maguncia?, en: Rheinische Quarterly Journals 67 (2003) , págs. 1-20.


                       


                      Tangl, Georgine, Estudios sobre el Registro de Inocencio III., Weimar 1929, pp. 88-97 [Imprimir Quia maior].


                       


                      Watt, John A., Las cruzadas y la persecución de los judíos, en: Linehan, Peter A. / Nelson, Janet L. (eds.), The Medieval World, Londres 2003, pp. 146-162.


                       


                      Wentzlaff-Eggebert, Friedrich-Wilhelm, El día de la corte de Jesucristo 1188 en Mainz, Wiesbaden 1962.


                       


                      Wollasch, Joachim, Cluny - "Luz del Mundo". Ascenso y caída de la comunidad monástica, 2ª edición, Düsseldorf 2002,


                       


                      Ziegler, Wolfram, Rey Konrad III. (1138-1152). Hof, Documents and Politics, Viena 2008.


                       


                      Ziese, Jürgen, Wibert de Rávena. El antipapa Clemens III. (1084-1100), Stuttgart 1982.


                       



                      Grabado con ilustración de Gottfried von Bouillon. (Museo Herzog Anton Ulrich/CC BY-NC-ND 4.0)


                       


                       
                      Observaciones
                      1: Kelzenberg, Juan I de Kleve.
                      2: Brall-Tuchel/Reichert, Roma – Jerusalén – Santiago.
                      3: En 2007, el diario de viaje de Arnold von Harff fue honrado con una exposición en Erkelenz.
                      4: Riley-Smith, What were the crusades, página 27.
                      5: Fundamental para esta llamada Cowdrey, la predicación del Papa Urbano II.
                      6: Kempf/Bull, Historia Iherosolimitana, página 5.
                      7: Kempf/Bull, Historia Iherosolimitana, página 6.
                      8: Cowdrey, Papa Urbano II.
                      9: Kempf/Bull, Historia Iherosolimitana, página 7.
                      10: Röhricht, Die Deutschen, página 5.
                      11: Kortüm, peregrinación.
                      12: Kortüm, peregrinación.
                      13: Alberici Aquensis Historia Ierosolimitana, pp. 2-4.
                      14: Cf. Wollasch, Cluny, pp. 192-193; Cowdrey, la predicación del Papa Urbano II.
                      15: Ziese, Wibert von Ravenna, págs. 113-114.
                      16: Watt, Las cruzadas, págs. 153-154.
                      17: Greven, viaje a Colonia.
                      18: Kraus, Jülich, Aachen and the Reich, p.22.
                      19: Kraus, Studien, página 12.
                      20: Cf. sobre esta campaña Forey, El asedio de Lisboa.
                      21: El informe más detallado lo proporciona el informe sobre la conquista de Lisboa: De expugnatione Lyxbonensi, editado por Aires Nascimento, en: Nascimento, A conquista de Lisboa.
                      22: Goerich, Staufer. Sobre el llamado Wendenkreuzzug ver Herrmann, Wendenkreuzzug, sobre los participantes, pp. 131-132.
                      23: Ziegler, King Conrad III., pá;gs. 773-775.
                      24: Röhricht, Die Deutschen, págs. 52-81.
                      25: La fuente principal es la Crónica Real de Colonia, páginas 142-143.
                      26: Contrabando, Cistercienses, p.62.
                      27: Wentzlaff-Eggebert, Hoftag, página 14.
                      28: Schiffer, Condes de Geldern, págs. 221-222.
                      29: Runde, Xanten, página 438.
                      30: So Stehkamper, Friedrich Barbarroja.
                      31: Röhricht, Die Deutschen, págs. 82-94.
                      32: Stehkämper, Throne Contest Decisions, págs. 8-9.
                      33: Petrus de Ebulo, lib. III, cap. 53, v. 1657 y sig., página 241.
                      34: Schmandt, Elección.
                      35: Pájaro, Inocencio III.
                      36: van Eickels, Otto IV., página 283.
                      37: Hoogeweg, Der Kölner Domscholaster Oliver, págs. 242-243.
                      38: Quia maior, en: Tangl, Studien, pp. 91-92.
                      39: Las principales fuentes son la Gesta crucigerorum Rhenanorum, editada por Reinold Röhricht.
                      40: Röhricht, Die Deutschen, págs. 97-118.
                      41: Röhricht, Die Deutschen, págs. 120-125.
                      42: Andermann, Conspiración, página 37.
                      43: Berner, Crusade, págs. 147-148; Lothmann, el arzobispo Engelbert I.
                      44: Kedar, lista de pasajeros, pp. 274-275.
                      45: Murray, Finanzas y logística, página 359.
                      46: Regesta de los Arzobispos de Colonia, Volumen 2, No. 1386.
                      47: Mayer, Crusades, págs. 60-61.
                      48: Lacomblet, Charter Book, Vol. 2, No. 67.
                      49: Los informes hebreos dan un testimonio particularmente fuerte de esto, Haverkamp, Hebrew Reports.
                      50: Runde, Xanten, págs. 355-356.
                      51: Sobre todo Pablo, para seguir sus pasos.
                      52: Para los salvadores más antiguos como cruzados, vé;ase Berner, Crusade, pp. 185-299.
                      53: (Chronica regia Coloniensis) CrC, anno 1147, pp. 83-84.
                      54: dedos, muerte violenta.
                      55: Libro de Documentos de la Ciudad de Duisburg, Volumen 1, No. 12.
                      56: Lacomblet, Charter Book, Vol. 2, No. 72.
                      57: MGH DD F II 468.
                      58: Para el Jülische Counts Lacomblet, Libro de documentos, Volumen 2, No. 82 y 132, para Loon, por ejemplo, Wolters, Codex diplomaticus Lossensis, No. 184.
                      aviso de citación
                      Al citar esta publicación, incluya la URL exacta y la fecha en que visitó esta dirección en línea.


                       


                      Berner, Alexander, El movimiento cruzado en el Bajo Rin 1096 - alrededor de 1230, en: Portal de Internet Rhenish history, consultado en: 


                       


                      Berner, Alexander, Die Kreuzzugsbewegung am Niederrhein 1096 - um 1230, in: Internetportal Rheinische Geschichte, abgerufen unter: https://www.rheinische-geschichte.lvr.de/Epochen-und-Themen/Themen/die-kreuzzugsbewegung-am-niederrhein-1096---um-1230/DE-2086/lido/613f39b5a3e262.21920921 (abgerufen am 15.09.2022)
                       
                      https://www.rheinische-geschichte.lvr.de/Epochen-und-Themen/Themen/die-kreuzzugsbewegung-am-niederrhein-1096---um-1230/DE-2086/lido/613f39b5a3e262.21920921 


                       -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                       —, bisschop van Utrecht. Zie: Bernold. Bentheim, Otto graaf van. Zie: Otto. . Benzelmus van Harsolthe. 311. Benzo. 344.
                       
                      - (Gertruidis, Gertrudis), gravin van Bentheim, gemalin van graaf Otto van Bentheim. 363*, 369.
                       
                      ——, graaf van Bentheim, echtgenoot van Gertruida. 363. —, graaf van Bentheim, graaf van Umneth, broeder van graaf Floris III van Holland. 418, 423, 466(?), 467.
                       
                      Huius rei testes sunt: Ludolphus Magdeburgensis ecclesie archiepiscopus, Hartwicus Bremensis archiepiscopus, Hermannus lafltgrayjusJThuringie, Otto comes de Bentheim, comes Lambertus de Erfordia, Guiehardus hurgravius. de Magdeburg, comes Albertus de Wernningerode, Rubertus de Clürne, Cuno de Mincemberc, Marquardus d»pifcr, Drushardus de Kesteneburc, Heinricus camerarius de Groiz, Heinricus pincerna. de Lutra, Gerardus de Grimberc, Arnoldus de Wisemal et alii quamplures.


                       


                      OORKONDENBOEK VAN UTRECHT.


                       


                      Drukkerij van KEMINK & ZOON over den Dom te Utrecht.


                       


                      OORKONDENBOEK
                      VAN HET
                      STICHT UTRECHT
                      TOT 1301
                      UITGEGEVEN DOOR
                      Dr. Mr. S. MULLER Pz. en Dr. A. C. BOÜMAN.
                      DEEL I.
                      UTRECHT, A. OOSTHOEK. 1920.
                       


                       -----


                      LIBRO DE CERTIFICADOS DE UTRECHT.
                      Imprenta de KEMINK & ZOON sobre la Catedral de Utrecht.


                      LIBRO DE CERTIFICADO
                      DESDE EL
                      STICHT UTRECHT
                      HASTA 1301
                      PUBLICADO POR
                      Dr. Señor. S.MULLER Pz. y la dra. AC BOÜMAN.
                      PARTE I.
                      UTRECHT, A. OOSTHOEK. 1920.


                       


                      —, obispo de Utrecht. Ver: Bernoldo. Bentheim, Otón Conde de. Ver: Otón. . Benzelmus van Harsolthe. 311. Benzo. 344.
                       
                      - (Gertruidis, Gertrudis), condesa de Bentheim, esposa del conde Otón de Bentheim. 363*, 369.
                       
                      ——, Conde de Bentheim, marido de Gertruida. 363. —, Conde de Bentheim, Conde de Umneth, hermano del Conde Floris III de Holanda. 418, 423, 466(?), 467.
                       
                      Los testigos de este asunto son: Ludolphus, arzobispo de la iglesia de Magdeburgo, Hartwicus, arzobispo de Bremen, Hermannus Lafltgrayjus J. Thuringie, Otto, conde de Bentheim, conde Lambertus de Erfordia, Guiehardus de Hurgrave. de Magdeburgo, el conde Alberto de Wernningerode, Roberto de Clürne, Cuno de Mincemberc, Marquardus d»pifcr, Drushardus de Kesteneburc, Enrique el chambelán de Groiz, Enrique el mayordomo. de Lutra, Gerardus de Grimberc, Arnoldus de Wisemal y varios otros.


                      ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Do you have supplementary information, corrections or questions with regards to Floris III Florus III Florenz III Florentio III Floris III De Zwarte van Holland ,Graaf van Holland,Ridder,Crusader,?
The author of this publication would love to hear from you!

Ancestors (and descendant) of Floris III Florus III Florenz III Florentio III Floris III De Zwarte van Holland ,Graaf van Holland,Ridder,Crusader,

Floris III Florus III Florenz III Florentio III Floris III De Zwarte van Holland ,Graaf van Holland,Ridder,Crusader,

1162

With Quick Search you can search by name, first name followed by a last name. You type in a few letters (at least 3) and a list of personal names within this publication will immediately appear. The more characters you enter the more specific the results. Click on a person's name to go to that person's page.

  • You can enter text in lowercase or uppercase.
  • If you are not sure about the first name or exact spelling, you can use an asterisk (*). Example: "*ornelis de b*r" finds both "cornelis de boer" and "kornelis de buur".
  • It is not possible to enter charachters outside the standard alphabet (so no diacritic characters like ö and é).



Visualize another relationship

The data shown has no sources.


About the surname Van Holland ,Graaf van Holland,Ridder,Crusader,


When copying data from this family tree, please include a reference to the origin:
Martin Woudwyk, "Woudwyk Genealogía", database, Genealogy Online (https://www.genealogieonline.nl/woudwyk-genealogia/I6420.php : accessed June 17, 2024), "Floris III Florus III Florenz III Florentio III Floris III De Zwarte van Holland ,Graaf van Holland,Ridder,Crusader,".