Woudwyk Genealogía » Florus II de Vette Floris II de Dikke el gordo Floris de Vette of Dikke van Holland ,Graaf van Holland en West-Friesland, ,1119 Gale Yges Galama tuvo una disputa con el conde Floris II de Holanda por la posesión de la Kreiler Bos-Bosque entre Enkhuizen y Stavoren (1084-1121)

Personal data Florus II de Vette Floris II de Dikke el gordo Floris de Vette of Dikke van Holland ,Graaf van Holland en West-Friesland, ,1119 Gale Yges Galama tuvo una disputa con el conde Floris II de Holanda por la posesión de la Kreiler Bos-Bosque entre Enkhuizen y Stavoren 


Household of Florus II de Vette Floris II de Dikke el gordo Floris de Vette of Dikke van Holland ,Graaf van Holland en West-Friesland, ,1119 Gale Yges Galama tuvo una disputa con el conde Floris II de Holanda por la posesión de la Kreiler Bos-Bosque entre Enkhuizen y Stavoren

He is married to Petronilla Petronella Geertruii Geertruida Gertrud Geertruid van Saxsen Saksen-Billunger von Oberlothringen van Lotharingen van de Elzas ," Gertrudeis comitissa de... Holland...soror Lotherii Saxonis ducis ",Condesa consorte de Holanda,Los Annales Egmundani nombran a " Petronilla " como viuda de " Florentius crassus comes filius Theoderici " pero no dan su origen,Chronologia Johannes de Beke registra el matrimonio del Conde Floris y " Petronillam Lotharii cesaris sororem " ,.

They got married in the year 1106 at Nederland, he was 22 years old.


Child(ren):



Notes about Florus II de Vette Floris II de Dikke el gordo Floris de Vette of Dikke van Holland ,Graaf van Holland en West-Friesland, ,1119 Gale Yges Galama tuvo una disputa con el conde Floris II de Holanda por la posesión de la Kreiler Bos-Bosque entre Enkhuizen y Stavoren

Floris II (de Vette) Graaf van Holland en West-Friesland,
 


 


Abdij en het Kasteel van Egmond:
Graven van Holland en Rotterdam,
Westfriese of Hollandse Huis,


1091-1122:
Floris II, "Floris de Vette of Dikke".
Petronilla van Saksen
Graaf van Holland, zoon van Dirk V wordt geboren 1085, sterft 2 maart 1121, begraven in de Abdij van Egmond.


 


 


Begraven in de Abdij van Egmond:


6 Graven van Holland en 1 Gravin van Holland:


Graaf Dirk II en de echtgenote van Dirk II:


Gravin Hildegard van Vlaanderen


Graaf Arnulf van Gent / Holland


Graaf Dirk III


Graaf Floris I


Graaf Dirk V


Graaf Floris II.


 


 


Florus II de Vette (1091-1121), 
Hij is getrouwd met Geertrui Petronella van Lotharingen.


Kinderen:


- Dirk VI Graaf van Holland  1110-1157


 


 Floris II van Holland ,de Vette,de Dikke (±1085/1091 - 02-03-1122)


Geertruida Gertrud Petronilla Petronella van Saksen-Billunger von Oberlothringen (±1082 - 23-05-1144)


 



Notities bij Floris II (de Vette) Graaf van Holland en West-Friesland
Graaf van Holland (17-06-1091 tot 02-03-1121). Hij maakte een eind aan de strijd met Utrecht en verschijnt in 1101 voor het eerst met de titel 'Graaf van Holland' als leenman van de bisschop van Utrecht.
Hij volgde in 1091 zijn vader op. Omstreeks 1108 huwde hij met Geertruida, de dochter van de hertog van Opper-Lotharingen en halfzuster van de Duitse Koning Lotharius van Supplinburg. Zij overleefde haar man ruimschoots en overleed op 23-05-1144 waarna zij te Rijnsburg werd begraven. Waarschijnlijk al bij haar huwelijk veranderde zij haar naam van Geertruida in Petronella. Hiermee heeft zij vermoedelijk beoogd om zo haar verbondenheid met Petrus en de Heilige Stoel te benadrukken. Uit het huwelijk van Floris II en Petronilla zijn vier kinderen bekend: Dirk die later als Dirk VI zijn vader opvolgde, Floris die bekend werd als Floris de Zwarte, Simon die kanunnik te Utrecht werd en een dochter genaamd Hadewig. Floris II werd in 1101 als eerste met de titel 'graaf van Holland' vermeld. Daarvoor werd de streek van de graven nog als Friesland aangeduid. Hij was waarschijnlijk leenman van de Bisschop van Utrecht. Over zijn uiterlijk is bekend dat hij buitengewoon zwaarlijvig was hetgeen hem de bijnaam "de Vette" opleverde. Ook wordt hij omschreven als schatrijk. Deze rijkdom was grotendeels verkregen uit de inkomsten van veenontginningen en tolheffing aan de monding van de grote rivieren. Tijdens zijn bewind werden in het graafschap enkele reeds bestaande houten kerken vervangen door stenen kerken waarbij het materiaal, tufsteen, door hem vanuit de Rijnstreek werd geïmporteerd. Na zijn dood, op nog jeugdige leeftijd, regeerde gravin Petronilla door met krachtige hand. Zij deed belangrijke schenkingen aan de abdij van Egmond.
Hij had ook nog een bastaarddochter, zie Karel de Grote reeks 133.


---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


El escudo de los condes de Holanda.


Un escudo de oro, con un león de rojo, colgado y clavado de azul;
el casco coronado con una cola de pavo real natural como un signo de casco.


Había una leyenda sobre el origen del escudo de armas de los condes de Holanda.
El león sería el arma real de Troya y los merovingios habrían sido descendientes del rey Príamo de Troya, que llevaba un león rojo en oro.
Después de que Pepijn arrojara a los merovingios fuera del trono, una rama de esa casa en Aquitania se habría quedado con el título de duque.
Diederik, un hijo menor del duque de Aquitania, fue prestado en 863 por Karel de Kale (823-877) al condado de Holanda.
Ahora se sabe, sin embargo, que la escritura en la que se menciona esta donación estaba incorrectamente fechada. Parece que no es del 863, sino del 15 de junio de 922. Este no es Karel de Kale el condestable sino Charles the Simple (879-929).
El león holandés se puede encontrar por primera vez en el sello de Dirk VII en 1198.
Su hermano Willem I tiene un sello similar, pero ahora con un león en el casco. En su contraparte, el escudo holandés está en manos de un cisne.
Su hijo Floris IV tiene este escudo apoyado por un águila.
Floris V y su hijo Jan I también tienen el águila en la contraparte para sostener el escudo. En los sellos, sin embargo, el casco ahora no tiene ningún león sino una figura que a veces se asemeja a la cola de un pavo real, y luego otra vez en un abanico.
También hay personas que creen que los nombres de Holanda y Zelanda son de origen escandinavo.
La provincia sueca de Halland de Holanda (en el sudoeste de Suecia) tiene un arma casi igual; un león de plata en un campo de azul.
-------------------------
Het wapen van de graven van Holland.


Een schild van goud, met daarop een leeuw van rood, getongd en genageld van blauw;
de helm gekroond met een natuurlijke pauwenstaart als helmteken.
 


Over de oorsprong van het wapen van de Graven van Holland bestond een legende.
De leeuw zou het koninklijke wapen van Troje zijn en de Merovingers zouden afstammelingen zijn geweest van koning Priamus van Troje die een rode leeuw in goud voerde.
Nadat Pepijn de Merovingers van de troon gestoten had zou een tak van dat huis in Aquitanië gebleven zijn met de titel van hertog.
Diederik, een jongere zoon van de hertog van Aquitanië, zou in 863 door Karel de Kale (823-877) met het graafschap Holland beleend zijn.
Thans is echter bekend dat de akte waarop deze schenking vermeld staat onjuist gedateerd was. Hij blijkt niet uit 863 te zijn maar van 15 juni 922. Hierdoor is niet Karel de Kale de oorkonder maar Karel de Eenvoudige (879-929).
De Hollandse leeuw is voor het eerst op de zegel van Dirk VII in 1198 te vinden.
Zijn broer Willem I heeft een gelijk zegel, echter nu met op de helm een leeuw. Op zijn tegenzegel staat het Hollandse schild vastgehouden door een zwaan.
Zijn zoon Floris IV laat dit schild ondersteunen door een arend.
Floris V en zijn zoon Jan I laten op het tegenzegel ook de arend het schild ondersteunen. Op de zegels heeft de helm nu echter geen leeuw maar een figuur die soms op een pauwenstaart, en dan weer op een waaier lijkt.
Er zijn ook personen die van mening zijn dat de namen Holland en Zeeland van Scandinavische oorsprong zijn.
De Zweedse provincie Halland of Holland (in het zuid-westen van Zweden) voert namelijk een bijna gelijk wapen; een leeuw van zilver op een veld van blauw.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Floris II 'de Vette' van HOLLAND, overleden op 02-03-1121, begraven te Egmond.
Gehuwd circa 1108 met Petronilla van SAKSEN, geboren circa 1078, overleden op 23-05-1144, begraven te Rijnsburg, dochter van Dirk I en Hedwig van FORMBACH.
Uit dit huwelijk:
1. Dirk VI van HOLLAND.
2. Floris 'de Zwarte',overleden 1133.
3. Simon.
4. Hadewig.


---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Graaf Floris II (de Vette) van Holland (1091-1121)


overleden op 02-03-1122, begraven in de abdijkerk te Egmond
Floris II was de zoon van Dirk V en Othilde. Hij volgde in 1091 zijn vader op.
Omstreeks 1108 huwde hij met Geertruida, de dochter van de hertog van Opper-Lotharingen en halfzuster van de Duitse Koning Lotharius van Supplinburg. Zij overleefde haar man ruimschoots en overleed op 23-05-1144 waarna zij te Rijnsburg werd begraven.
Waarschijnlijk al bij haar huwelijk veranderde zij haar naam van Geertruida in Petronella. Hiermee heeft zij vermoedelijk beoogd om zo haar verbondenheid met Petrus en de Heilige Stoel te benadrukken.
Uit het huwelijk van Floris II en Petronilla zijn vier kinderen bekend: Dirk die later als Dirk VI zijn vader opvolgde, Floris die bekend werd als Floris de Zwarte, Simon die kanunnik te Utrecht werd en een dochter genaamd Hadewig.


Floris II werd in 1101 als eerste met de titel "graaf van Holland" vermeld. Daarvoor werd de streek van de graven nog als Friesland aangeduid. Hij was waarschijnlijk leenman van de Bisschop van Utrecht.
Over zijn uiterlijk is bekend dat hij buitengewoon zwaarlijvig was hetgeen hem de bijnaam "de Vette" opleverde. Ook wordt hij omschreven als schatrijk. Deze rijkdom was grotendeels verkregen uit de inkomsten van veenontginningen en tolheffing aan de monding van de grote rivieren.


Tijdens zijn bewind werden in het graafschap enkele reeds bestaande houten kerken vervangen door stenen kerken waarbij het materiaal, tufsteen, door hem vanuit de Rijnstreek werd geïmporteerd.
Na zijn dood, op nog jeugdige leeftijd, regeerde gravin Petronilla door met krachtige hand. Zij deed belangrijke schenkingen aan de abdij van Egmond.


---------------------------------------------


Conde Floris II (de Vette) de Holanda (1091-1121)


murió el 02-03-1122, enterrado en la iglesia de la abadía en Egmond
Floris II era el hijo de Dirk V y Othilde. Él sucedió a su padre en 1091.
Alrededor de 1108 se casó con Geertruida, la hija del duque de Alta Lorena y media hermana del rey alemán Lothar de Supplinburg. Ella sobrevivió ampliamente a su esposo y murió el 23-05-1144, después de lo cual fue enterrada en Rijnsburg.
Probablemente ya en su matrimonio ella cambió su nombre de Geertruida a Petronella. Con esto, ella supuestamente intentó enfatizar su conexión con Pedro y la Santa Sede.
Del matrimonio de Floris II y Petronilla se conocen cuatro hijos: Dirk, que más tarde sucedió a Dirk como su padre, Floris, que se hizo conocido como Floris de Zwarte, Simon, que se convirtió en canónigo en Utrecht, y una hija llamada Hadewig.


Floris II fue mencionado por primera vez en 1101 con el título "Conde de Holanda". Antes de eso, la región de las tumbas todavía se conocía como Frisia. Probablemente era un señor del obispo de Utrecht.
Se sabe que su apariencia es extremadamente obesa, lo que le valió el apodo de "de Vette". Él también es descrito como rico. Esta riqueza se obtuvo en gran parte de los ingresos de la recuperación de turba y la recaudación de peaje en la desembocadura de los principales ríos.


Durante su reinado, algunas iglesias de madera ya existentes fueron reemplazadas en el condado por iglesias de piedra, donde el material, toba, fue importado de la región del Rin por é;l.
Después de su muerte, a una edad temprana, la condesa Petronila reinó con una mano poderosa. Ella hizo importantes donaciones a la abadía de Egmond.


---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Graven van Holland.


Gerolf
(voor 885-ca 896)



Dirk I
(ca 896-ca 923)



Dirk I bis (?)
(ca 923-939)



Dirk II
(939-988)



Arnulf
(988-993)


Dirk III
(993-1039)



Dirk IV
(1039-1049)



Floris I
(1049-1061)



Dirk V
(1061-1091)



Floris II
(1091-1121)



Dirk VI
(1121-1157)
 
Otto die als Otto IV graaf van Bentheim werd,
Floris III (1157-1190)


-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Floris II van Holland,
Hij is getrouwd met Petronella von Saksen rond 1108.


Kinderen:


Hadewich Florijsdr. van Holland  1100-1157
Simon van Holland  1110-1147
Dirk VI van Holland  1114-1157
Floris "de Zwarte" van Holland  1115-113     


 


Notities bij Floris II van Holland
Floris II, volgde in 1091 zijn vader Dirk V op. Hij was gehuwd met Petronella, halfzuster van de Duitse koning Lotharius van Supplinburg. In 1101 wordt hij als eerste 'graaf van Holland' genoemd. Om de schermutselingen met de bischop van Utrecht, die hij van zijn vader geërfd had, te beeindigen, stond hij toe om vazal; van de Bischop te woren maat de wetgeving bleef in zijn handen.
In 1133 stichtte zijn weduwe de abdij van Rijnsburg. Zij was regentes voor haar zoon Dirk VI tot hij meerderjarig was. Met de steun van Keizer Lotharius von Germania, de halfbroer van Geertruid, werd Rijnland aan het graafschap toegevoegd.


Tijdens de 11de eeuw was de voornaamste vorm van ontspanning het tornooi.Dit gaf aan de Heer de gelegenheid om te beoordelen of zijn ridders wel goed voorbereid waren op een eventuele veldslag.
Ver verwijderd van de formele spectalels van latere jaren, beston de hoofd attractie in het man tot man gevecht in groep de zo genoemde "melee". Dit moest een schijn gevecht zijn maar gezien ze werden uigevoerd in volle wapenuitrusting en dat de spelregels nog niet bestonden, waren zware verwondingen geen uitzonderingen en de dood van een mededigerwas meer dan eens het gevolg.
Het gebeurde ook dat de stedelingen en vrouwen het gevecht van naderbij wilden aanschouwen en hierdoor midden in het "slagveld" terecht kwamen en onder de voet gelopen werden.


Tijdens de eerste tornooien werden nooit paarden gebruikt. Maar niemand hield zich in om een tegenstander niet te kwetsen of te doden. Soms streden 4 of 5 ridders samen om zo een sterkere tegenstander te verslaan, soma werd er ook gebruikgemaakt van de "graaf van Vlaandere" techniek,
die bestond er in om zich pas laat in het strijdgwoel te mengen en de vermoeide en gewonde strijders aan te vallen en zo de strijd wonnen en hun beloning in ontvangst komden nemen.


De kerk trachtte deze tornooien te verbieden met de dreiging dat de slachtoffers niet kerkelijk mochten begraven worden. Maar dit deerde de ridders niet die op zoek waren naar werk of naar de grote belonig op het einde van het tornooi. Engelse ridders gingen naar de tornooien in Frankrijk op zoek naar werk.


Koningen en prinsen waren ook bezorgd over het grote aantal slachtoffers, zowel gewonden als doden, zij hadden nood aan gezonde strijders voor de echte oorlogen. Het verlies van levens was een financiële en polotieke slag.
Oneerlijke leiders waren waren ook begaan met deze gang van zaken, waar opstand kon ondstaan en valsheid kon wortelen.
------------------ 
Notas en Floris II van Holland
Floris II, siguió a su padre Dirk V en 1091. Estaba casado con Petronella, media hermana del rey alemán Lotharius de Supplinburg. En 1101 es el primer 'conde de Holanda'. Para terminar las escaramuzas con el obispo de Utrecht, que había heredado de su padre, se permitió un vasallo; del Obispo, la legislación quedó en sus manos.
En 1133 su viuda fundó la abadía de Rijnsburg. Ella era regente de su hijo Dirk VI hasta que fue mayor de edad. Con el apoyo del emperador Lotharius von Germania, el medio hermano de Geertruid, Rijnland se agregó al condado.


Durante el siglo XI, la principal forma de relajación fue el torneo, lo que le dio al Señor la oportunidad de juzgar si sus caballeros estaban bien preparados para una posible batalla.
Lejos de los espectrales formales de los últimos años, la principal atracción en la lucha cuerpo a cuerpo en el grupo fue el llamado "combate cuerpo a cuerpo". Esto tenía que ser una pelea falsa, pero dado que se llevaron a cabo con armadura completa y que las reglas aún no estaban establecidas, las lesiones graves no fueron una excepción y la muerte de un compañero fue más de una vez el resultado.
También sucedió que la gente del pueblo y las mujeres querían ver la lucha más cerca y así terminó en el medio del "campo de batalla" y fueron invadidos.


Durante los primeros torneos, los caballos nunca fueron utilizados. Pero nadie se comprometió a herir o matar a un oponente. A veces, 4 o 5 caballeros compitieron para vencer a un oponente más fuerte, soma también se utilizó la técnica "Graaf van Vlaandere",
consistía en mezclarse en el globo de batalla y atacar a los combatientes cansados y heridos, ganando así la batalla y recibiendo su recompensa.


La iglesia intentó prohibir estos torneos con la amenaza de que las víctimas no pudieran ser enterradas eclesiásticamente. Pero esto no dañó a los caballeros que buscaban trabajo o la gran recompensa al final del torneo. Los caballeros ingleses fueron a los torneos en Francia en busca de trabajo.


Los reyes y los príncipes también estaban preocupados por la gran cantidad de bajas, tanto heridas como muertas, que necesitaban combatientes sanos para las verdaderas guerras. La pérdida de vidas fue una batalla financiera y polística.
Los líderes injustos también estaban preocupados con este estado de cosas, donde podría surgir un levantamiento y podría arraigarse la falsedad.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Floris II (De Vette) Graaf VAN HOLLAND,
Geboren in 1091 - Vlaardingen, ZH
Overleden (2 MAART 1122)
Begraven - Egmond, NH (Abdijkerk)
 
Ouders
Dirk V (Graaf) HOLLAND,VAN 1054-1091
Othelhildis(Oda) SAKSEN BILLUNG,VAN ca 1065-1120
 
Relaties en kinderen
Gehuwd circa 1108 met Geertruida\Petronilla (VAN Lotharingen) SAKSEN,VAN 1078-1144 en hun kinderen
V Hadewich Florisdr. HOLLAND,VAN ca 1110-1167
M Dirk VI (Graaf) HOLLAND,VAN 1114-1157
M Simon HOLLAND,VAN
M Floris (de Zwarte) HOLLAND,VAN ca 1115-1136
(verbergen)
 
Tijdlijn
1091 : Geboorte - Vlaardingen, ZH
circa 1108 : Huwelijk (met Geertruida\Petronilla (VAN Lotharingen) SAKSEN,VAN)
circa 1108 : Huwelijk (met Geertruida\Petronilla (VAN Lotharingen) SAKSEN,VAN)
(2 MAART 1122) : Overlijden
--- : Begrafenis - Egmond, NH (Abdijkerk)


------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------   Bijnamen


Nu we een idee hebben waar Holland voor zou kunnen staan: moerasland, onland of desnoods houtland of struikgewaslandschap, het blinkt niet uit in gecultiveerdheid. Het gebied was licht bewoond en ontstaan enkele concentraties op plekken die we nu herkennen met naam Vlaardingen, Delft, Maasland, Pijnacker en Rodenrijs hebben gegeven.


Wanneer we zien dat bij de voornamen steeds vaker een aanduiding van waarvandaan men komt eraan wordt toegevoegd is het ook niet vreemd dat dit gebeurd bij iemand die rondstruint in dit moerassig veengebied en daarmee aan de slag gaat om er iets van te maken. En dus ligt de term van Holland het meest voor de hand.


De eerste ondernemer en graaf die zich de bijnaam 'van Holland' gunde was Floris (±1085/1091-1121). Hij wordt ook aangeduid als Floris II of Floris de Vette of Floris de Dikke (vanwege z'n succes in het uitbreiden van gebied en invloed).


Wanneer we z'n voorouders Gerolf, Dirk (diverse), Arnulf, Floris en nazaten Floris (diverse), Dirk (diverse), Ada, Willem (diverse), Jan in kaart willen brengen, zien we dat we deze niet uit elkaar gaan houden zonder bijnaam of andere aanduiding, veelal een romeins cijfer.


 


Friese heren


Nadat Waldger en Dirk op 4 augustus 889 hun beloning hadden gekregen van Arnulf, gingen beide heren aan de slag met hun gebied. Of het gebied van Waldger, Hamaland, dat rondom de IJssel gesitueerd was, nog bij Frisia hoorde, wordt hardop afgevraagd. Het antwoord bleek volgens het verdrag van Meerssen ga naar


Verdrag van Meerssen van 870 al ontkennend te zijn.


Misschien 'Gouw'-kundig wel, maar het gaat natuurlijk om de mensen die er wonen.


Dirk bleef - net als zijn vader - de West Frankische koning steunen en werd hiervoor op 15 juni 922 beloond met de kerk van Egmond met bijbehorende land tussen Suithardeshage (bij Schoorl), Vartrop (op Wieringen) en Kinnem (op Terschelling). Daarnaast ontving Dirk (Theodoricus) ook nog gebieden tussen datzelfde Vartrop/Kinnem en Swithardeshaga in het zuiden. Hij zou dit uitbreidden met een klooster voor nonnen, zodat dit complex het begin zou worden van Sint Adelbertabdij.


> Het valt op dat hier twee locatienamen genoemd worden, die wel erg op elkaar lijken: Suithardeshage en Swithardeshaga. Dit laatste is echter de Latijnse benaming, zoals het in oorkondeboek geschreven staat, net als Fortrapa en Kinnem. Het Leidsch Jaarboekje verklaart nog even hoe we tot deze huidige plaatsen komen, zodat we deze kunnen plaatsen. Suitherthe is een derde vorm die we tegen kunnen komen.


 


Hoe het precies zit met deze Dirk blijft onduidelijk in de literatuur. Het kan een samenvoeging zijn van verschillende Dirks, maar het kan ook om een langlevende Dirk met jonge vrouw gaan. Mogelijk zit er nog een generatie tussen, maar dat is niet geheel noodzakelijk. Henstra legt dit uit in zijn noot op p. 82.


De situatie met Dirk II van de stamboom is duidelijker. Door zijn trouwen breidt hij de familiemacht uit in Vlaanderen. In 985 krijgt hij van de op dat moment 5-jarige (!) koning Otto III, dus eigenlijk van de waarnemende keizerinnen Theophanu en Adelheid van Bourgondië, leengoederen en -rechten in eigendom. Dit gaat om de gebieden tussen de rivieren Lier en IJssel (Liora et Hisla), de eigendommen in het dorp Zonnemeren (Sunnimeri), tussen rivieren de Middenleek (medemalachi) bij Medemblik en de Kennemerpalen (Chinnelosara-gemerchi = een grensstroom tussen Kennemerland en Texel) evenals alle bezitting in de gouw Texel. Dit alles krijgt hij dus in bezit, echter uitgezonderd de huslotha, het huisgeld of vredespenning, een Fries tribuut dat bestaat een symbolisch bedrag. Dus van vruchtgebruiker wordt hij eigenaar van de gebieden en kan er vervolgens mee doen en laten wat hij wil. Het begin van! met de graafschappen Masalant (Masaland), Kennemerland (Kinheim) en Texel (Texla), zolang de erkenningsgelden maar voor de keizer zijn.


De erfelijke opvolger van deze gebieden, Arnulf van Gent beloond de monniken van Egmond voor de werkzaamheden voor de ontginning en landaanwinningen wat Bergan en Overschie gaat heten. Bergan wordt later vernoemd naar Arnulf's moeder, Hillegersberg, een natuurlijke berg. De donk is een pleistocene opduiking en had al tijdelijke bewoning voor de Romeinse tijd, maar niet tijdens de Romeinse tijd.


Deze landaanwinning zal dus plaatsgevonden hebben tussen de mondingen van de Schie en de Rotte.


Andere landwinning trachtte hij te behalen bij de Friezen, die hiervan niet gediend waren. Tijdens deze strijd moest Arnulf dit met zijn dood bekopen op 18 september 993. Onduidelijk blijft waar deze strijd heeft plaatsgevonden. Sommigen gaan uit dat deze plek tussen de Rekere en het Vlie, ter hoogte van Winkel lag. De stroom de Rekere lag ten tijde van dit gebeuren ongeveer op de plek waar nu het Noordhollandsch Kanaal ten noorden van Alkmaar ligt, in het huidige West-Friesland. Het West-Friesland ten tijde van dit gevecht lag echter tussen het Vlie en 't Swin. Zodoende denken anderen dat het dodelijk gevecht gesitueerd was aan de monding van de Oude Rijn, dat toen net iets noordelijker lag van de huidige monding bij Katwijk.


Daarnaast is ook de motivatie voor deze strijd niet eenduidig, al komt het resultaat wel steeds op hetzelfde neer. Naast "landwinning" van bestaand gebied, kan het ook gaan om "slechts" verzet van de bewoners (ic de Friezen) tegen iemand (Arnulf) die gezag wil gaan uitoefenen over hen met inrichting van zijn organisatie en bijbehorende vertegenwoordiging.


Deze strijd kan een uitbarsting zijn tegen Arnulfs een vier jaar durende poging om de mensen onder controle te krijgen, maar het kan ook zijn dat zijn familie al langer frustrerend te werk is gegaan voor de andere bewoners in het gebied waarin Masaland ligt.


Mocht het laatste het geval zijn dan is hierover door de bewoners vanzelfsprekend overleg gevoerd, bijvoorbeeld op een van de mogelijke dingplaatsen in dit gebied. Dijkstra doet o.a. in figuur 7.3 enkele suggesties: Klein Duin in Katwijk, Grote Achterweg bij het Prinsenbos in Naaldwijk en Harago bij Vlaardingen, dat we kunnen plaatsen bij de dorpskerk van Kethel.


 Kethel, 14 mei 2015


Harago, met mogelijke dingplaats


De dorpskerk op de terp van Kethel waarvan de toren rond 1300 werd toegevoegd aan de kerk.


(Mogelijke dingplaats, Harago.)


Harago (Kethel) zou duiden op een pre-christelijk 'heiligdom'. Ook de diverse 'Harga'-benamingen in de buurt als Hargalaan doen de suggestie hier nog naar te verwijzen.


Van de eerste twee suggesties is niets meer terug te vinden.


Bij het treffen tussen de bevolking en Arnulf met z'n mannen delfde Arnulf dus het onderspit. Hij werd begraven in het Abdij van Egmond. Zijn vrouw Lutgardis nam de honeurs waar en werd gesteund door de Saksische koning Otto III, omdat ze anders waarschijnlijk de graafschappen


zelfstandig te besturen. Hij maakte dankbaar gebruik van de connecties van zijn moeder. De hulp van haar zwager Heinrich II, de koning van Duitsland, werd ingeroepen om de Friese opstanden tegen te gaan. Nadat de gemoederen kennelijk waren bedaard verpachtte Dirk wilde gronden aan de bewoners in de omgeving, de Friezen, tegen een geringe huur copen, zodat ze deze gronden konden ontginnen en in cultuur konden brengen.


Vermoedelijk was dit verpachtten een tactische zet van Dirk III. De politieke situatie was in de tussentijd veranderd. Heinrich II trachtte meer macht te krijgen ten koste van de adel en met behulp van de bisschoppen. De verpachtte veengronden werden door de bisschop van Utrecht als zijn grondgebied gezien. Hiermee begon dus een nieuw spanningsveld tussen Dirk III, gesteund door zijn Friezen, tegen de Utrechtse bisschop en Heinrich II.


Het gebied waar de Friese kolonisten aan de slag gingen heette toenertijd silva Meriwido, het Merwedewoud. Algemeen wordt aanvaard dat dit het gebied is ten zuiden van de huidige Nieuwe Maas (dat door Rotterdam stroomt) en ten westen van de huidige Noord. Dit beschrijft een deel van de Riederwaard. Met een kleine sterkte verdedigde hij de Friese kolonisten.


Vlaardingen


 Vlaardingen, 23 augustus 2013


Oude Haven  Vlaardingen, 23 augustus 2013


Dirk III  Vlaardingen, 23 augustus 2013


Grote Kerk De Oude Haven. Ter hoogte van de eerste scheepjes stond de getijdekreek de Flarding in verbinding met de (huidig zogenoemde) Maas.


Dirk III


De Grote Kerk. Voorheen stond op deze plek mogelijk de sterkte of burcht van Jan III.


foto's 23 augustus 2013


Dit zou dan waarschijnlijk gaan om de burcht dat Dirk in Vlaardingen bouwde, al zou dit ook in de kern van het huidige Maassluis gelegen kunnen hebben. In Vlaardingen zou de burcht in de buurt hebben gestaan waar nu de Grote Kerk staat, aan de getijdekreek de Flarding dat nu de Vlaardingse Oude haven is.


De Flarding of Vlaarding was een getijdekreek dat liep van Kethel door de Vlaardinger Ambacht en ter hoogte van de Dayer en de burcht met de huidige Maas in verbinding stond. Ook zou er nog sprake (Alpertus van Metz / Alpertus Mettensis) zijn dat Dirk III in 1015 een burcht had gebouwd op de plek waar nu Dordrecht ligt en dus daarmee de stichter van Dordrecht zou zijn. Hiermee werd wederom (net als Maassluis) Vlaardingen bedoeld.


Alpertus suggereert dat de sterkte nog maar pas opgericht zou zijn. Het zou echter niet vreemd dat hier al veel eerder een fort is gebouwd. De familie is hier immers al sinds 985 aanwezig, dus het zou ook in opdracht van z'n vader Arnulf of opa Dirk II gebouwd kunnen zijn.


Dirk III ging - zoals zoveel mannen die deze voorzieningen hadden gecreëerd - de burcht ook inzetten voor het innen van tol. Hij had immers een belangrijke riviermonding onder controle. Alpertus verwees daarom naar hem en z'n mannen als predones, rovers. Algra stelt (en geeft hiermee zijn eigen tijdsgeest aan) dat het in de middeleeuwen lastig was om te bepalen welke tol rechtmatig dan wel onrechtvaardig was. De grens hiertussen was nogal vaag.


Vervolgens kwamen er van allerlei zijden klachten. De geestelijke heren hadden bezwaren omdat ze mening waren dat ze in hun jacht- en visrechten werden aangetast. En de handelaren van Tiel zie hierboven Tielse handelaren, werden natuurlijk ook niet blij van deze kostenverhogende ophouding op de handelsroute naar Engeland.


De ontvanger van deze klachten, intussen keizer (1014-1024) Heinrich II van het Heilige Roomse Rijk hoorde de interessante argumentatie van de handelaren aan: "Als hij niet ingreep en ze tegen dat onrecht beschermde, dan konden zij niet naar Engeland gaan om daar handel te gaan drijven en de Engelsen konden evengoed niet naar Tiel komen om te handelen. Daardoor kon er ook geen belasting meer geïnd worden in Tiel, zodat er geen belasting meer naar hem zou toevloeien, zoals het hoorde."


De geschonden jachtrechten werden het zwaarst gewogen, tijdens 'de hofdagen' (en 'familiedagen') in Nijmegen, Pasen 1018. Naar het schijnt zou Dirk als leenheer (en neefje van de keizer) hierbij aanwezig zijn geweest, mede om zich te verweren en de plannen tegen te houden. De opdracht aan Godfried van Neder-Lotharingen was en bleef om met de troepen van de naburige geestelijke vorsten naar het Merwedewoud te gaan en het te zuiveren van indringers.


(bron: Nieuwenhuijsen/Vlaardingen, p. 32-50; Van Bentum/Oorlog, p. 8-17; Nieuwenhuijsen/Flaridingun, p. 167, 169, 174 (afb 43), 176 (Zwijndrecht), 204; Algra/Dispereert, p. 63, 65-66; Gordon/Rijnland, p. 85; Henstra/Graafschappen, p. 66-67, 81-84; Gumbert-Hepp/Egmond, p. 412; Dijkstra/Rijnstreek, p. 298-300, 303, 375; Over Rotta en het Middeleeuws Rotterdam / Engelfriet; De Oude Haven / HVV (ANWB-62541/001); Frijhoff/Dordrecht I, p. 15-18; Van Rij/Gebeurtenissen, p. 77; Wikipedia Slag bij Vlaardingen (1018), Dirk I (graaf), Dirk III van Holland, Dirk IV van Holland, Oude Rijn (Harmelen-Noordzee); Oude Rijn (Harmelen-Noordzee); Putten (eiland); Riederwaard


Slag bij Vlaardingen 1018


Godfried van Neder-Lotharingen (965-1023) voer met diverse schepen naar Vlaardingen en omgeving om z'n opdracht uit te voeren, het verwijderen van de Friese kolonisten uit de veengebieden. Dit leidde op 29 juli 1018 tot een strijd, waarbij uiteindelijk Godfried gevangen werd genomen door Dirk III en dus de strijd had verloren.


Grootste oorzaak van dit verlies zou volgens Alpertus de vele grachten zijn, waardoor de troepen van de verschillende bisschoppen moeilijk uit de voeten konden. Over deze grachten is echter enige discussie. De vraag is namelijk of er geen dijken bedoeld wordt. Van Bentum legt dit echter verklarend uit. Alpertus kent goed Latijn en weet het verschil tussen fossae = 'grachten', vallum = 'wal van uitgegraven aarde' en agger = 'dam van aangevoerde aarde', zo blijkt uit andere schrijfsels van zijn hand, zodat deze verwarring onterecht is. Daarnaast weten we hoe veengebieden ontgonnen worden.


Het verhaal Alpertus maakt duidelijk dat de troepen met vloed aankwamen bij Vlaardingen en dus tegen de stroom in moesten roeien. Mogelijk waren ze dus al vermoeid voordat de strijd die dag begon, toen ze 's nachts of 's ochtends vroeg uit Tiel waren vertrokken. De grachten waren een belemmering omdat de mannen met loodzware maliënkolder niet konden zwemmen. Ze moesten dus omlopen, omlopen, omlopen en omlopen en waren dus zodoende al verslagen voordat er een gevecht was geweest. Nadat er een commando terugtrekken (of vlucht, dat doet er eigenlijk niet toe) was gegeven, sloeg de paniek toe, waardoor er gedrang ontstaat en mannen vast komen zitten. Ook bij aankomst bij de schepen, die inmiddels midden op de rivier liggen (naar ik aanneem vanwege eb door de beheerders met het veranderende tij in het water gehouden, maar dit wordt niet vermeld), zodat er lange tocht door de blubber aangevangen moest worden. De zwaarbewapende (met loodzware maliënkolder, [aanvulling WP]) mannen zakken rechtstandig de blubber in. De mannen met lichtere bescherming bereiken nog wel de schepen, maar zij laten de schepen bij het inklimmen kapseizen. Voor de Friezen een eitje om rest af te maken. Zij hebben veelal een lederen bewapening, zoals we weten uit illustraties van kampvechters en zijn dus veel lichter en flexibeler in hun doen en laten.


 Vlaardingen in de 11e eeuw


film van Ton Werkman iov het Vlaardings Archeologisch Kantoor


Vlaardingen in de 11e eeuw [film]


illustreert deze slag mooi en geeft de nodige achtergrondinformatie.


We zien hier de getijdekreek de Flarding (Oude Haven) met op de punt de houten sterkte en daarachter het houten kerkje (op de plek waar nu de Grote Kerk staat).


> Het wordt hier mij voor het eerst duidelijk de er in dit soort historische verhalen vaak verkeerde woorden worden gebruikt voor het hanteren van wapens. Ook hier wordt zwaarbewapend gebruikt in de zin van veel zware wapens bij de hand hebben terwijl er eigenlijk bedoeld wordt dat de mannen ingekapseld zijn in een veel kilo's wegende bepantsering / harnas op en om hun lijf. Welke wapens ze verder nog bij zich hebben is niet echt interessant wanneer je wegzakt in de blubber. Deze wapens kunnen ze immers op elk moment loslaten. Uit een harnas kunnen ze nauwelijks of niet zelfstandig uitkomen en dus verdrinken velen.


Onder de vele slachtoffers zouden drie graven zitten: Johannes, Godfried en Godizo, de graaf van Teisterbant. Daarnaast zou er bijna geen ridder uit de bisdommen Utrecht, Kamerijk en Luik in leven gebleven zijn.


Een geografische kaart (afb. 75) in het boek Ad Flaridingun geeft een mooi overzicht van het landschap rondom Vlaardingen in 11e eeuw. Het artikel De slag bij Vlaardingen laat een soortgelijke afbeelding zien (afb. 3), maar dan iets uitgebreider met de diverse locaties van handelingen.


(Beide kaarten zijn ook van T. de Ridder en E. van der Linden)


Dirk zit de strijd uit in zijn burcht en schiet de in het nauw gedreven Godfried te hulp door met zijn mannen uit te rijden en hem te redden, door hem gevangen te nemen. Hierdoor kwam Dirk in een goede onderhandelingspositie te zitten en veelal leverde dit in zijn leefwereld ook vaak de nodige financiën aan losgeld of schadeloosstelling op.


Gezien de grote hoeveelheid doden zit dat er mogelijk niet in. Godfried zal bij de keizer het nodige moeten verklaren om voor Dirk, zijn mannen en de Friezen de voor de hand liggende wraaktochten te besparen. Mogelijk is dit ook een reden dat bij een regeling na de slag bij Vlaardingen, korte tijd later, het bezit van de kerk is afgestaan aan de Utrechtse bisschop Adalbold.


(bron: Nieuwenhuijsen/Vlaardingen, p. 32-50; Nieuwenhuijsen/Flaridingun, p. 238; Van Bentum/Oorlog, p. 8-17; Dijkstra/Rijnstreek, p. 286; Frijhoff/Dordrecht I, p. 16; Wikipedia Godfried de Kinderloze)


 


 Dirk IV beeld


Jan Haas, 1979 Dirk IV [beeld]


1975 - Jan Haas - Bronsplastiek: Dirk IV van Holland i.o.v. Mees & Hope, Varkenmarkt Dordrecht.


Op bijbehorend steen staat de volgende tekst geschreven:


Dirk IV graaf van Holland


Vermoord bij Dordrecht 1049


Aangeboden door bank Mees & Hope op 29-10-1979


Dit had natuurlijk moeten zijn:


Dirk [IV], comes Fresonum/(Friese graaf)


Gedood bij Thuredrech (Dordrecht) 13-01-1049


foto 10-09-2006


Slag bij Nederhemert 1061


Hierna bleef het vrijwel rustig in het gebied. Dirk III breidde zijn gebied verder uit ten koste van de jachtgebieden van de bisschop van Utrecht.


Na zijn dood is ook Dirk III begraven in de Abdij van Egmond.


 De rivieren om Dordrecht


en Zwijndrechtse Waard


rond 1131 Thuredrech


Thuredrech is het - mogelijk hand gegraven - water tussen de Dubbel en de Merwede. De monding van Thuredrech aan de Merwede zal de later 'Oude Haven', de Wijnhaven van Dordrecht worden. Aan de Thuredrech zal Dordrecht dan ook haar naam ontlenen.


Tussen dit toekomstige Dordrecht en de Zwijndrechtse Waard - in deze periode Suindrecht geheten - ligt de bij eb doorwaadbare plaats waar Zwijndrecht haar naam heeft te danken. In allerhande internetbronnen (kijkdatum juli 2015) wordt de Zwijndrechtse Waard omringd door de rivieren de Pelster of Pelser (in 1837 de mond van de Noord genoemd), de Noord, de Oude Maas en het Waaltje. In deze periode lopen de Noord of Noort en de Pelster evenwijdig aan elkaar met daartussen een eiland. Beiden maken onderdeel uit van de Merwede, zoals de rivier stroomopwaarts en stroomafwaarts verder heet. Het Waaltje heet nog de Waal.


( Register der peilingen, behoorende tot de kaart der rivieren de Boven-Rijn, De Waal, De Merwe, De Oude- en een gedeelte der Nieuwe-Maas, van Lobith tot Brielle. - ['s Gravenhage : Schinkel, ca.1837], p. 35; Wikipedia Zwijndrecht (Nederland);


Museum "Het Hof van Nederland";


Regionaal Archief - Zwijndrechtschen Waard


foto: 21-07-2015)


Hij werd opgevolgd door zijn zoon Dirk IV, die z'n uitbreidingsgebieden ten zuidoosten verder bracht. De Utrechtse bisschop Bernold kon dit niet toestaan en verzocht keizer Hendrik III in te grijpen. Dit bracht Dirk weer terug bij af, want hij raakte vele gebieden kwijt. Zijn dood in 1049 zorgt ervoor dat Dordrecht voor het eerst op schrift genoemd wordt: Dirk wordt door zijn vijanden bij Dordrecht apud Thuredrech gedood. Het gaat dan ook waarschijnlijk om het stroompje dat zo heet. Of er rond deze tijd al enkele nederzettingem zijn, dat deze naam al kan dragen, is niet duidelijk. Dit geldt wel voor de Zwijndrechtse waard.


 


 De burcht in Leiden De burcht in Leiden            De burcht in Leiden


Volgens het informatiebord is deze burchtheuvel ouder dan de stad zelf. De burcht zelf stamt uit ongeveer 1150 en was er kennelijk ten tijde van de munt nog niet. Op deze plaats zou - volgens het verhaal dat hier gaat - al vanaf de vierde eeuw een groot verdedigingswerk liggen.


(foto's: 1-11-2015)


Zijn broer Floris (I) nam de familiewinkel over, omdat Dirk geen nageslacht had. Zo kreeg hij ook de burcht in Leiden in handen. Een bevestigende aanwijzing voor dit feit zouden we kunnen vinden in een Russische muntvondst, waarbij twee in Leiden geslagen munten (Denarius / denarii) zaten. Het eerste zilveren muntje werd ergens in Rusland (toen nog Sovjet Unie) in 1934 in zogenaamde schat van Wigmjaz gevonden. Dertig jaar later, in 1960, werd er nog eens een muntje gevonden, nu in Kolgolema. Deze zijn te dateren tussen 1049 en 1061 en hebben het opschrift “+LEITH~ERIC BVRCH” op de ene munt en “+LEI~THERI BVRCH” op de andere met op de andere kant “~+FLOR.ENTIVZ”. Zodoende staat het in de literatuur vermeldt als Florentiuz en Leithericburgh of Leitheriburch of leith eriburch. We kunnen Kolgolema tegenwoordig lokaliseren in het Leningradskaya oblast, Rusland. Vermoedelijk ligt Wigmjaz ook in deze contreien, maar hiervan heb ik nog nergens een bevestiging van kunnen vinden.


De muntjes zullen ongeveer 0,6 gram gewogen hebben, aangezien Floris de eerste was die in deze omgeving ook begon met de aanmunting van zilveren penningen en de munten in deze periode dit gewicht hadden.


 Detail grotere kaart


Kolgolemo dorp op de kaart in 1863


aan de rivier Pasha Kolgolemo


Aan de rivier Pasha. Deze mondt uit in Svir, dat vervolgens uitkomt in de Ladagomeer. Dit meer loopt via de rivier Neva naar St. Petersburg en Oostzee. Kolgolemo is dus een logische plaats om zo'n muntje te kunnen vinden, het ligt namelijk twee riviermondingen verder dan de Internationale handelsroute ga naar


Internationale handelsroutes naar Novgorod en verder.


 


Een afbeelding van dit muntje of andere bevestiging van bovenstaande heb ik nog niet kunnen vinden. Wel tekent Jan Post in de Detector Magazine het muntje na van een afbeelding die hij zegt te hebben, waarbij hij vermeldt dat het op de afbeelding niet helemaal te lezen is. Hij tekent/schrijft echter 'Florenzius' in plaats van 'Florentiuz'.


Ook Floris kreeg het al vlot aan de stok met andere heersers en weer om de dezelfde bezigheden. Ook hij zocht weer uitbreiding in het rivierengebied. Tweemaal in 1061 werd hij aangevallen door de anderen in deze omgeving. De eerste aanval wist hij door tactisch vernuft te winnen, terwijl hij ook in de minderheid was. Hij plaatste in de omgeving van Oudheusden talloze valkuilen, waardoor een deel van de tegenstanders al voor het gevecht uitgeschakeld was, waardoor de rest in war raakte, zodat deze eenvoudig verslagen konden worden. Op 28 juni 1061 werd er opnieuw strijd geleverd, nu eindje noordelijker bij Nederhemert. Ook deze strijd was gewonnen. Echter toen hij samen met zijn Friese strijdmakkers verkoeling zocht onder de bomen langs de Maas, werden ze overmand door de slaap en vervolgens door de mannen uit het kamp van Herman van Cuijk overmeesterd en gedood. Ook Floris werd begraven in het Abdij van Egmond.


Ondanks dat deze Friese heerschappen zich net als in andere gebieden gingen ontwikkelen richting koninkrijkjes of hertogdommen en deze familie er voor Friese begrippen weer vroeg bij waren, tenzij wij ze als opvolging zien van andere Friese koninkrijken waarvan we Radbod als bekendste herkennen, waar deze familie volgens sommigen via de vrouwelijk lijn toch mee gerelateerd is, hielden ze op hún manier toch ook vreemde mogendheden buiten de deur, al waren deze ook aan elkaar gerelateerd, zoals eigenlijk alle ontstane hertogdommen en koninkrijkjes, want met huwelijk breidde men de kansen op uitbreiding uit. (bron: Nieuwenhuijsen/Flaridingun, p. 206, 224-225; Van Kaam / Markten, p. 39; Cordfunke/Gravinnen, p. 31, 47; Dommerholt/Trix, p. 63; Post/Grut, p. 8; Brand/Macht, p. 18; Fannee/Leiden; Wikipedia Floris I van Holland)


Dirk V


Na de moordpartij op Floris I trouwde zijn weduwe Geertuida met Robrecht I van Vlaanderen, daarna zichzelf al gauw de Fries naar Robrecht de Fries noemend, zodat deze als regent kon optreden voor haar zoontje Dirk V. Dit plan faalde, want de bisschop van Utrecht, Willem van Gelre zag zijn kans schoon en nam de gebieden die Floris en zijn voorgangers hadden afgesnoept van de Utrechtse bisschoppen weer af, zodat Robrecht slechts met Vlaardingen en Masaland kon beheren. In de toekomst zal echter blijken dat de inzet van Robrecht en creatie van ruimte voor zijn stiefzoon en kleinkinderen, de aanzet zou geven voor een vaste bodem van dit geslacht op deze bodem.


Zover was het echter nog niet. 1070 stonden in het teken van de strijd met Willem van Gelre en Godfried III van Neder-Lotharingen. Na Willems dood in 1076 namen ze het terug. De keizer gaf het gebied echter onder controle van Godfried III van Neder-Lotharingen, Godfried met de Bult of de Bultenaar. Daarop gaven Dirk en z'n stiefvader Robrecht de opdracht om deze Godfried te vermoorden. Dit werd op 26 februari 1076 in Vlaardingen uitgevoerd door hem tijdens een toiletgang in zijn aars met een zwaard of speer te verwonden, waarna hij naar Utrecht werd gebracht. Zeven dagen later overleed hij echter aan zijn verwondingen.


De opvolger van Willem van Gelre, Koenraad van Zwaben (bisschop) raakte na zijn overname diverse grondgebieden kwijt aan het duo Dirk en Robrecht. Koenraad zelf werd gevangengenomen. Mogelijk kwam er uit de vrijlatingsonderhandelingen dat Dirk de 'eigen' gebieden in leen kreeg van Koenraad.


(bron: Henstra/Graafschappen, p. 112-113; De Maesschalck/Graven, p. 87; Nieuwenhuijsen/Godfried, p. 55; Wikipedia Robrecht I de Fries; Willem van Gelre (bisschop); Koenraad van Zwaben (bisschop); Godfried III van Lotharingen)


 


Floris II


Door een ander soort politiek te bedrijven, zijn vader Dirk steunde immers tijdens de investituurstrijd tussen de Rooms-Duitse keizer en de paus van Rome, de paus, kwam er zicht op stabiliteit. In navolging hiervan zag Floris waarschijnlijk ook het voordeel van deze keuze, omdat de omliggende gebieden en dus strijdpunten bij de bisschoppen van Utrecht lagen. Na de steun keerde ook de rust terug. En na erkenning van bisschop Burchard van Utrecht als leenheer in 1101, waarna hij -waarschijnlijk ter onderscheiding- zich graaf van Holland kon gaan noemen. Ook ontstond er volgens Henstra mogelijk in deze periode een soort van scheiding tussen de Friezen van Holland en de Friezen in West-Friesland, Westflinge, en zodoende kon er een cultuurverschil ontstaan.


Wanneer we hieraan een oorzaak willen geven, kunnen we denken aan het de voortdurende binding van de Friese mannen met de tot dan Friese graven. Door erkennen van het gezag van bijvoorbeeld in dit geval de bisschop van Utrecht en de 'makkelijke' winsten die hiermee te boeken zijn, kun je verschillende denkrichtingen krijgen. Immers, de Westfriezen verzetten zich nog steeds tegen dit model (zoals we ook in Ostfriesland zullen gaan zien). (bron: Henstra/Graafschappen, p. 112-113; Wikipedia Investituurstrijd, Floris II van Holland)


 


Floris II


Door een ander soort politiek te bedrijven, zijn vader Dirk steunde immers tijdens de investituurstrijd tussen de Rooms-Duitse keizer en de paus van Rome, de paus, kwam er zicht op stabiliteit. In navolging hiervan zag Floris waarschijnlijk ook het voordeel van deze keuze, omdat de omliggende gebieden en dus strijdpunten bij de bisschoppen van Utrecht lagen. Na de steun keerde ook de rust terug. En na erkenning van bisschop Burchard van Utrecht als leenheer in 1101, waarna hij -waarschijnlijk ter onderscheiding- zich graaf van Holland kon gaan noemen. Ook ontstond er volgens Henstra mogelijk in deze periode een soort van scheiding tussen de Friezen van Holland en de Friezen in West-Friesland, Westflinge, en zodoende kon er een cultuurverschil ontstaan.


Wanneer we hieraan een oorzaak willen geven, kunnen we denken aan het de voortdurende binding van de Friese mannen met de tot dan Friese graven. Door erkennen van het gezag van bijvoorbeeld in dit geval de bisschop van Utrecht en de 'makkelijke' winsten die hiermee te boeken zijn, kun je verschillende denkrichtingen krijgen. Immers, de Westfriezen verzetten zich nog steeds tegen dit model (zoals we ook in Ostfriesland zullen gaan zien). (bron: Henstra/Graafschappen, p. 112-113; Wikipedia Investituurstrijd, Floris II van Holland)


 


 


Overstromingsgevaar


Rond de millenniumwisseling wordt het land vaker bedreigt door het water. Vanuit zee, maar ook vanuit het land met hemelwater, mogelijk speelt ontginningen van veengebieden hierbij een rolletje. Er wordt minder water vastgehouden. We zien dan ook her en der kleine dijkjes gemaakt worden die het water uit de veengebieden moeten tegen houden en waarschijnlijk moet geleiden naar een stroompje. Dit zijn de oude veendijken, die we vaak op oude kaarten terugvinden, die duidelijk niet gemaakt zijn op het water uit de zee tegen te houden. Zodoende bleef het leefgebied voldoende droog om te leven en akkerbouw te bedrijven. Maar ook vanuit zee dreigt het water steeds vaker, vanwege een stijgende zeespiegel. En dus zal er ook een begin gemaakt moeten worden met het maken van dijken. Ligterink wijst erop dat dit alleen mogelijk is, wanneer er gezaghebbende initiatiefnemers zijn om dit te kunnen bewerkstelligen. Opdrachten moeten worden gegeven en onwillige gestraft, in één woord: het dijkrecht moet worden gehandhaafd. We zullen zien of dit gaan werken, maar deze gedachtegang van Ligterink lijkt me een tijdgeestkwestie, waar we langdurig last van krijgen.


1200


Lauwerzee - Humsterland - Middag.


Bron: Landschappen van Noord-Nederland Maar de macht en dus de bal ligt bij de kloosters, de kerken en de grote steden. Allereerst waren het de kloosters, die vanwege de vele 'giften', zoveel land hadden dat ze dit wel moesten verdedigen tegen het water. Ze hadden dan ook voldoende mensen in hun 'gemeenschap' die dit ter hand konden nemen.


De eerste echte ringdijk werd echter door de lokale bevolking gelegd om hun woongebied Humsterland en deels Middag - dus zonder bemoeienis van klooster (van Aduard), al zullen belanghebbende van kerk of stad (Groningen) ook dwingend het die richting hebben gestuurd. Maar dat is natuurlijk vanzelfsprekend. Zo werkt dat ook. Belanghebbenden bespreken met elkaar de gemeenschappelijk problemen en daar komt dat iets uit, in dit geval een ringdijk. Deze samenwerkingsdijk ligt er nu al zo'n 750 jaar, al heeft het z'n functie voor nu verloren.


Grotere werken tegens sterke stromen moesten nu nog echt plaatsvinden, maar men was nog niet bij machte om zoiets groots te bewerkstelligen. En de kunstwerken moesten wachten op de introductie van de baksteen (Westerkwartier/Ligterink, p. 47; Landschappen van Noord-Nederland: Middag Humsterland). 


 


Dat deze eerste dijk ook de nodige doorbraken heeft gehad kunnen we nu nog in het landschap terugvinden. Zo zijn er diverse kolken te vinden. Bijvoorbeeld tussen Lammerburen en Englum. Iets verderop tussen Englum en Saaksum en vervolgens tussen Saaksum en Ezinge. Opvallend is ook een minikolkje midden in het gebiedje dat gevormd wordt tussen Den Ham, Fransum en Tolhek, wat zou kunnen duiden dat ook hier op Middag een dijkdoorbraak is geweest, vanuit de oude zee-inbraak die Middag van Humsterland scheidde, namelijk de Kliefsloot. Ligterink bevestigd dit door ook melding te maken van een dijkdoorbraak in de Fransummerdijk, even ten westen van de boerderij van Nienhuis, wat bij Moolenbroek de boerderij van Nijenhuis heet.


Dit gebeurde zo rond 800. Zo'n 500 jaar later was de dichtslibbing zo ver gevorderd dat het veenwater uit het zuiden problemen had gekregen om weg te komen en dus een bedreiging voor de omgeving begon te vormen. Een 'eerste' document bevestigd dat er werk wordt gemaakt door de monniken van Aduard, die in een straal van 3 kilometer om het klooster met een uitloper tussen het Middagster Riet en Reitdiep, tot aan waar het Reitdiep naar het westen afbuigt. In 1313 wordt er gesproken over een uitwateringssluis bij de 'Arbere'. Of dit de eerste activiteiten zijn is niet duidelijk en dit valt nauwelijks terug te lezen uit het dijkenlandschap heden ten dage.


Arbere, dit zou een boerderij zijn en betekent uit het Oudfries graanschuur, al komt Ligterink middels taalkunde uit bij A-dijk, waarin deze sluis of zijl gelegen zou zijn. De naam Arbere vinden we op een sluitsteen in de boog boven de achterdeur van de boerderij. De Arberezijl zou hier ten zuiden van gelegen hebben. Delen van de deur zijn gevonden, die door een vloed in 1361 is uitgespoeld. Ook de Middagster Riet voldeed uiteindelijk niet meer aan de behoeft om grote hoeveelheden water te kunnen afvoeren. Zodoende werd besloten om een nieuw kanaal te graven die het water rechtstreeks kon afvoeren op de brede uitloop van het Reitdiep. Het rechte Aduarderdiep werd gegraven met aan het eind het Aduarderzijl dat rond 1407 klaar was. Dit kanaal was het verlengde via het Koningsdiep van het Peizerdiep en hiermee kwam een directe snelle afwateringkanaal van het Drentse veenwater gereed.


De Stad had zelf ook de nodige problemen met alle problematiek van het afwateren van het Drentse water en het bevaarbaar houden van de voor hun o zo belangrijke aan- en afvoerroutes, zonder de andere belanghebbenden te veel in het vaarwater te zitten. Toen er besloten was om een recht kanaal te maken tussen Dorkwerd en Wierum, werd het water van de Paddepoel niet langer afgevoerd naar het Aduarderdiep, omdat de Paddepoel ten oosten van het nieuwe kanaal zou komen te liggen en het Aduarderdiep ten westen. Om dit te voorkomen, plaatste men een grondzijl oftewel een duiker (we spreken 1430!) onder het nieuwe kanaal, het Westerdiep te leggen (Westerkwartier/Ligterink, p. 49-51, 55; Abtenkroniek/Moolenbroek, p. 154-170; Wikipedia Abdij van Aduard, Aduarderdiep, Kliefsloot, Aduarderzijlvest; Het klooster van Aduard).


 


Gouden hoepel


Het waterproblematiek had in het hele gebied de volledige aandacht en vele eilandjes werden bedijkt, zoals met Humsterland was gebeurd. Ook werden er her en der nieuwe polders gewonnen op dichtslibbende zeearmen. Vermoed wordt dat de gouden hoepel zo ook rond 1300 in het Westerkwartier afgerond was. Met gouden hoepel wordt de zeedijken bedoeld, die om heel het Friese land zou liggen. Ditzelfde kwamen we al tegen als de gouden band of geldene hop bij Gunstbrief Karel de Grote ga naar


Gunstbrief Karel de Grote en later nog als landrecht van een gouden band bij het hoofdstuk Fria hals ga naar


Fria hals.


Visvlieterdiep


foto: 24-4-2011


Visvlieterdiep met zicht op de Lauwers vanaf de Heirweg in Visvliet  Visvlieterdiep


foto: 24-4-2011


Visvlieterdiep met zicht op de Stationsweg vanaf de Heirweg in Visvliet


In vroegere tijden werd het onderhoudsprocedure voor de sluis, die hier lag, besproken en misschien vastgelegd. Er was echter een misverstand over een uitdrukking, wat leidde tot de benaming die voor lange tijd gold voor deze vaart: Besheersdiep. Het verhaal gaat dat het onderhoud 'als bis her' geregeld zou blijven, waarbij de 'bis her' (zoals het Duitse bisher) 'tot nu toe' naam dragend werd voor het diep en dus diep Besheer, later Besheersdiep ging heten.


De Visvlieter Oude zijl, zoals de sluis heette, een binnenzijl, is nog lange tijd als voorheen onderhouden.


foto's Weekendje Noord-Groningen


(Westerkwartier/Ligterink, p. 58-59; Wikipedia Visvlieterdiep


De 'gouden band' in het Derde Zeeland, tussen Lauwers en de Eems bestaat uit een aantal oude 'begindijken'. In het zuiden hebben de oude Leydijk, die onderhouden werd door de bewoners uit Marum, Nuis, Niebert, Tolbert en Midwolde. Deze dijk diende het uit het zuiden komende veenwater tegen te houden en liep grofweg van de Friese Palen via de Linde en de Caroliweg naar de Diepswal. En dan zijn we in Leek aangekomen.


De Lauwers heeft een zijtak, de Oude Riet, die ook ongeveer bij de Friese Palen ontspringt, naar het oosten stroomt om de zandheuvel van Zuid en Noordhorn om vervolgens naar het westen te gaan en zich samen te voegen ter hoogte van Lauwerszijl en Munnekezijl, met de Lauwers. Deze twee geulen waren ideaal voor zeestromen om landinwaarts binnen te dringen. De oude dijken zijn gemaakt om deze twee zeearmen uit het land te weren.


Zo hebben de we de volgende dijken: de Oxwerderdijk, dat onder Visvliet begint en het water van Oude Riet dient te temmen, loopt naar het oosten en sluit aan op de gaast van Noord- en Zuidhorn. Bij Zuidhoorn loopt de dijk Zuiderweg eerst een stukje naar het zuidoosten om vervolgens naar het westen af te buigen. Aansluitend komt de Maasdijk dat de laatste verbinding is tot aan de grote gaast.


Aan de overkant bij Enumatil begint de Westerdijk de insluiting van 'de Oud Riet'. Bij Den Horn gaan we via de dijk de Hoge Weg naar het noorden, gevolgd door de Oude Spanjaardsdijk, de Oude Dijk, Hamersterdijk met straatnamen als Jensemaweg, Frijtumerweg (door Frytum) en Balmahuisterweg (door Balmahuizen). Een haakse bocht naar het noordwesten brengt ons weer op een "Oude Dijk". Deze dijk gaat onder de naam Heerenburen door Pama, richting het huidige Kommerzijl, wat uiteraard toen nog niet bestond. We volgen de dijk -weer met een haakse hoek naar het noordoosten op de Hoge dijk. Parallel hieraan lopen de wegen Gaaikemaweg en Aalsumerweg. De Hoge dijk loopt vervolgens naar het oosten en komt door Lammerburen.


Hierna vervolgd de dijk richting Oldehove waarboven nu een kolk van een doorbraak terug te vinden is. Verder naar het oosten komen door Englum en Saaksum, waartussen een volgende kolk te vinden is.


Wanneer we bij Saaksum naar de overkant van het Reitdiep de dijk vervolgen, komen we uit op de Zuurdijk (dit een verbastering van Zuiderdijk) die in een rechte lijn naar het noordwesten gaat van Barnegaten, via Zuurdijk naar Midhallum. Van Midhallum is nu niet veel meer over. Er zijn nog twee boerderijen met de naam Midhalm te vinden op de zuidoostzijde van de afgegraven wierde, waar men aan het begin van de jaartelling met bewoning begonnen is. Hierna moeten we het hebben van verkavelingslijnen, omdat de dijk ten westen van de lijn Ulrum en Niekerk (2 km onder Ulrum) verdwenen is.


De Oude Zeedijk of Oude Provinciale dijk, die de noordkant van De Marne moet beschermen, kunnen we dan ook duidelijk herkennen. Direct ten westen van Vierhuizen, vervolgens langs Midhuizen, waar een aantal kolken door dijkdoorbraken zijn ontstaan. Typisch is na de inpoldering de nieuwe dijk met dezelfde problemen kreeg te kampen, want ook hier in de Westpolder zijn een aantal kolken te ontdekken. Niet voor niets dat de inbraak van de Lauwerszee op deze plek achter het gat van Ameland en Schiermonnikoog is ontstaan, al zijn de mondingen van de riviertjes hier natuurlijk ook debet aan. (Westerkwartier/Ligterink, p. 58-59; Beschrijving Groningen 1959, p. 12- + kaart 3 ; Wikipedia Midhalm).


 


Vorsten van Brunswijk


Hendrik de Vette (1060 - 10 april 1101) was ook één van de markgraven (een graadje hoger dan een graaf, ook wel markies en gelijk aan hertog), die na 1099 een claim op Friesland door de keizer Hendrik IV (Goslar, 11 november 1050 - Luik, 7 augustus 1106) gehonoreerd zag. Hendrik was een zoon van Otto van Northeim en erfde zijn gebieden van hem. Hij was Markgraaf van Brunswijk en behoorde tot de Brunonen, de 'vorsten van Brunswijk' die in de 11e eeuw tussen het Vlie en Lauwers graven waren van Stavoren, Oostergo, Westergo, Iselgo, Hunsingo en Fivelingo.


Zijn vader Otto, was een van de belangrijkste tegenstanders van keizer Hendrik. Ook Hendrik ging in zijn jonge jaren mee met deze lijn. Nadat zijn vader in 1086 was overleden aan de twee jaar eerder opgelopen beenbreuk, gekregen door het vallen van zijn paard, trok hij toch maar deze visie in en koos hij de kant van de keizer. Hij volgde zijn vader op in de gebieden Northeim en Eichsfeld als graaf en nog enkele andere gebieden in het midden van het huidige Duitsland.


Nadat de markgraaf -de bisschop Koenraad van Zwaben van Utrecht- van Friesland tussen Vlie en Lauwers (Stavoren, en Oostergo, Westergo) was vermoord, door mogelijk een bouwmeester, van wie de bisschop een geheime funderingsmethode had weten te ontfutselen en dit dus met de dood moest bekopen, werd Hendrik dus markgraaf van deze Friese gebieden.


Ook Hendrik werd misschien vermoord. Nadat hij vriendelijk in Staveren was ontvangen door ministerialen (onvrijen met belangrijke posten) uit Utrecht en andere belangrijke personen uit Staveren en Friesland, werd er aanslag op hem gepleegd. Hij wist samen met zijn vrouw per schip naar Deventer te ontsnappen. Bij Deventer werd hij echter ingehaald door de Friezen die hem overmeesterden, neerstaken en overboord kieperden. Hij verdronk hierdoor in de IJssel. Zijn vrouw Gertrudis ontkwam ternauwernood.


Maar het kan ook zijn dat hij bij een veldslag in Norden (in het huidige Ostfriesland) is omgekomen. Of een combinatie is ook mogelijk: een treffen tussen Hendrik en de ridders van de bisschop van Utrecht, geholpen door de Friezen, brachten een einde aan het leven van Hendrik.


Het was trouwens voor de Brunonen ondoenlijk om in de Friese gebieden stand te houden, naast de afstand van hun thuisgebied, in het midden van het huidige Duitsland, wat niet aansloot en dat ze noch bij de Friezen, noch bij de keizer vriendschap vonden.


Van de Brunonen weten verder, dat ze in het Friese gebied geld in omloop hebben gebracht. (Wikipedia Keizer Hendrik IV, Markgraaf, Otto I van Northeim, Hendrik van Northeim, Brunonen, Koenraad van Zwaben (bisschop), Ministeriaal; Algra/Ein, p. 41-42, Westerkwartier/Ligterink, p. 33).


 


 


Christendom


Het christelijke geloof had intussen in het Friesche landschap een goede voedingsbodem gevonden. Het had lang geduurd voordat ze om waren, maar toen het eenmaal zover was, ging het ook snel. De kloosters en kerken groeiden als paddenstoelen uit de grond. Het centrum van de wierden werden verkozen tot de plaats waar de kerk werd gebouwd.


Maar zoals met zoveel regels van buiten, daar hadden de Friezen niet zoveel mee op.


Toen paus Gregorius VII, geboren als Hildebrand van Sovana (Sovana, 1020/1025 - Salerno, 25 mei 1085), op 22 april 1073 werd gekozen als opvolger van paus Alexander II (1010/15 - Rome, 21 april 1073) en hij als paus bepaalde veranderingen ging doorvoeren, ontstond er een meningsverschil. De paus had onder ander het volgende verzonnen:


 


Celibaat voor priesters: er mochten geen getrouwde priesters meer zijn. Zij moesten zich concentreren op hun geestelijke taak.


Verbod op kopen van ambten door bisschoppen (het hogergenoemde simonie).


Alle bisschoppen werden verplicht om zich in Rome te melden alwaar ze het pallium, de ceremoniële sjaal, in ontvangst namen van de paus en niet van de keizer.


Verder bepaalde hij dat pausen van een hogere orde waren dan koningen en keizers, wat inhield dat zij deze lager geplaatsten ook moesten kunnen afzetten.


 


Het Friese volk bleef altijd op de hoede voor machtliefhebbers, die het op hun vrijheden gemunt hadden. En dus hadden ze ook in dit geval te kennen gegeven dat een priester bij hun moest kunnen trouwen. Ook waren de afdrachten en giften aan de kerk op vrijwillige basis (Kurowski, p. 183; Wikipedia Paus Gregorius VII).


 


Boerenrepubliekjes


Nadat de laatste graven uit Brunswijk vertrokken, verdreven waren en het bisschoppelijk bestuur te ver weg zat om daadwerkelijk zijn macht uit te oefenen ontstonden er in het overgebleven gebied van Frisia kleine gemeenschappen met zelfde belangen van boeren, de zogenaamde boeren republiekjes die onderling als los zand bij elkaar hoorden, maar hun eigen 'Friese vrijheid' beleefden en zoektocht naar rechtsnormen en orde. Misschien lagen de ontstane boerengenootschappen ga naar


Ontstaan boerengenootschap hieraan mede ten grondslag. De mensen bepaalden zelf wat al dan niet toelaatbaar was en zo ontstond langzamerhand een volksgeweten. Je kunt je zelfs afvragen, waar zou het anders vandaan moeten komen. Uitgangspunt was echter steeds, wanneer er strijdende partijen ontstonden, dat er een verzoening zou plaats vinden en dat de partijen naar elkaar de hand zouden uitsteken en aannemen.


Mocht verzoenen er absoluut niet inzitten, dan moesten de schriftelijke willekeuren, zoals reeds hierboven besproken, uitkomst bieden en een uitspraak doen.


Zoals we verderop deze Willekeuren in diverse paragrafen als Oudfriese Boeteregisters ga naar


Oudfriese Boeteregisters, Haet is riucht? ga naar


Haet is riucht?, Freeska Landriucht ga naar


Freeska Landriucht, Verhoging veteboeten ga naar


Verhoging_veteboeten en Fria hals ga naar


Fria hals nog verder zullen bespreken, kunnen hier wel alvast aangeven dat het lichaam en leven onaantastbaar waren in de ogen van de Friezen. Dus geen lijfstraffen. "Men bleef vasthouden aan de aloude Friese grondregel dat alle Vresen sullen oere veyde (veten) my gelde beteren, sunder stocken, sunder gheyselen, sunder bessem, sunder scheren (paragraaf 16 en 17 van de 17 keuren)". Al sinds de tijd van de Romeinen moest de boete uit geld bestaan, de boetegelden. Voor de hand ligt, dat het daarvoor afgedaan werd met goederen.


Ligterink beschrijft het als volgt: "geld was 'the weak spot' en alle straffen waren geldstraffen."


Het beeld van Amerikaanse toestand komt meteen bij me op, wanneer ik dit lees. Aangezien - zoals we later zullen zien - er velen naar wat later de V.S. is gaan heten, zijn geëmigreerd, is het eigenlijk niet vreemd dat de overbekende 'claimcultuur' daar wortel heeft geschoten, al is het naar 'onze normen' iets te ver doorgeschoten.


Waarin ook wij te ver zijn doorgeschoten en nu langzaamaan weer op terugkomen zijn de betalingen van het geld door schuldig bevondene. Deze dient namelijk twee boetes te betalen. Een aan de klagende partij, dit lijkt logisch, want deze heeft namelijk de schade geleden. En tevens moet er een geldbedrag to broeke de breuk aan de rechter betaald worden voordat degene weer volledige rechtsbescherming van de gemeenschap waarin hij leeft kan ontvangen. Het is ook logisch dat de rechter voor zijn diensten een vergoeding krijgt, al zou dit natuurlijk ook volgens een toerbeurt kunnen, wat ook meteen goed is voor de algemene en algehele kennisoverdracht en beheersing. Wij zijn daarin echter op het ander vlak te ver doorgeschoten. Immers, de geheven boetes gaan allemaal naar de staatskas, ten behoeve van ons allen. Algemene en algehele kennisoverdracht is er niet meer bij, want het is specialistenwerk geworden. Mede hierdoor is het dan ook niet meer mogelijk "de wet te kennen". Bij toerbeurt was de regelbrij waarschijnlijk uitgebleven.


Notitieboekje


Naar aanleiding van de ontdekking van deze oudste zichtbare kampvechters, is deze gebruikt als omslag voor een notitieboekje.


(zie verder: notitieboekjes)


kerk Westerwijtwerd


twee kampvechters Sinds kort zijn we hierop teruggekomen en wordt ook de geleden schaden meteen vergoed uit diezelfde staatskas en wordt dit verhaald op schuldig bevondene.


Dit gebeurt dan middels de procedure Voegen in het strafproces (i).


 


Kampvechters


Bijzondere keuren die eigenlijk thuishoren in de categorie van de godsgerichten kwamen voor in die van Humsterland. Ook die Langewold (uit 1250) had nog regels betreffende de gerechtelijke tweekamp, waarvan we in de kerken ga naar


Religie


Rooms-Katholiek van Den Andel, Westerwijtwerd en Woldendorp nog enkele fresco's van kunnen terugvinden. Uit de plaats van de kerken zou je dan ook kunnen concluderen dat dit niet beperkt was tot Humsterland en Langewold, aangezien Den Andel, Westerwijtwerd en Woldendorp niet in deze gebieden liggen.


In deze periode was er een soort gilde van kampvechters, waaruit de strijdende partijen iemand konden kiezen, die voor hun de tweekamp aanging, bijvoorbeeld als ze zelf niet (meer) in staat waren om zelf hun strijd te strijden of omdat ze vrouw of een geestelijke was. De uitslag was bindend voor beide partijen. Deze getrainde kampvechter kempe of kampvechters kempan gebruikten in hun strijd - zoals we kunnen zien op de foto - schild of beukelaar, zwaard of sax en speer of kletsie. Het Oudfriese woord 'kletsie' - in het Zweeds klyka en in het Fins-Zweeds klytjo - staat in de zestiende keur als zodanig beschreven, evenals 'sax' in de zeventiende: thet man anda londe nena cletsia ne droge, waarin wordt bepaald dat in vredestijd geen wapens gedragen mogen worden.


(Het zou me niet verbazen wanneer 'kempan' een voorganger van onze huidige term 'kemphaan' is. Hierover kan ik echter (nog) geen bevestiging vinden.) Bij de tweekamp droegen de kampvechters de schobbejak, een kledingstuk van over elkaar vallende stukken leer, als bescherming. Tegenwoordig zien we het woord 'schobbejak' stukken negatiever terugkomen, waaruit mogelijk blijkt dat deze ooit gewaardeerde functie verworden is middels vechtersbaasjes tot schurken/schooiers.


Kampvechter met lange kletsie.


Dit is geen historisch verantwoorde illustratie,


maar slechts één ter illustratie Tijdens het maken van de fotoachtergrond op de titelpagina, waarbij ik de "mannen" van de gouden munten heb gebruik, viel mij deze speer al op. Aangezien ik ze als een groep reizigers op weg naar een jaarlijkse landdag bij de Upstalsboom heb afgebeeld, kwam bij mij de gedachte op, dat dit vermoedelijk ook gebruikt werd als polsstok om de kreken, riviertjes en andere watertjes, die ze onderweg tegenkwamen, over te springen. Immers het Fierljeppen is in het huidige Friesland nog steeds een traditionele sport. Deze stok heeft niet voor niets een gaffel of driepoot aan de onderkant zitten. Ook tegenwoordig zijn deze houten stokken zo'n vier meter lang, net als de speer van de kampvechter. Verder wordt deze 'stok' tevens in de scheepvaart gebruikt, om het scheepje voort te duwen in deze waterrijke gebieden waar met platbodems werd gevaren, vanwege het ondiepe water, ook wel een schippersboom of vaarboom of kloet genoemd, waarbij opgemerkt dat kloet naast springstok tevens een wapen kan zijn. En dan zijn we volgens mij rond met deze multifunctionele stok.


Dit systeem van de tweekamp kwam in Langewolder echter bij de herziening van de keuren in 1282 tot een einde. De keuren van deze republiekjes bleven rechtsgeldig totdat het in 1601 overging in het Ommelander landrecht. Hieraan had men al sinds 1550 zitten sleutelen (Westerkwartier/Ligterink, p. 35-36; Vechtersbazen/van Bentum, p. 89-91; Krijgers/Mol, p. 110; Altfriesisches Wörterbuch/Richthofen, p. 874, 1001; Wikipedia Polsstok; INL kloet).


 


Kruistochten


Er waren ook Friezen die deelnamen aan de Kruistochten. Zo ook aan de eerste kruistocht onder leiding van Godfried van Bouillon, te weten: Liauckema, Galama, Herema, Botnia, Ockinga en Roorda.


Rond deze periode was de stad Groningen, gelegen in het midden van Drentherwolde en omliggende streken, dermate tot bloei gekomen dat de stad zich kon veroorloven om de houten staketsels te vervangen door een stenen muur met sterke torens omringd door een gracht. Dit kwam omstreeks 1110 gereed.


Helaas voor de Groningers, ze moesten het weer afbreken, want ze hadden geen toestemming gevraagd aan de prelaat, de graaf-bisschop Godebald. En deze was hierover gekrenkt in zijn landsheerlijke rechten. De Groningers waren hier niet blij mee en trokken, onder leiding van het machtige geslacht van de Gelkingen, op naar het slot Groenenberg aan de Hunse te Euvelgunne van de bisschops stedehouder en vernielde deze.


Godebold was niet blij met deze actie. Wel blij werd hij van de bevestiging van keizer Hendrik V van de rechten op de Utrechtse Sint Maartenskerk op Oostergoo en Westergoo. Alsof de Oostergooërs en Westergooërs zich hiervan ook maar iets aantrokken.


Keizer Lotharius deed deze schenking in 1132 geheel te niet. Hij schonk het gebied Oostergoo en Westergoo, toen aan zijn neef graaf Dirk VI Stamboomrelaties


Heren van Holland. Dit bleek voor deze Hollandse vorst echter een gevaarlijk geschenk. De Oostergooërs en Westergooërs trokken namelijk gezamenlijk op met de West-Friezen van Drechterland en ander koggen of koogen om in Holland huis te gaan houden, tegen Dirk VI en zijn broer Floris de Zwarte. (Witkamp III, p. 631)


De volgende keizer Koenraad III bracht Oostergoo en Westergoo in 1138 weer onder bij Utrecht. De giftbrieven bleven komen en door allerhande herverdelingen onder Groningse kerkbestuurders en Hollandse hulp kwam de volgende keizer Frederik I in 1165 tot de slotsom dat de Sepperothen (zonen van de gestorven burggraaf Lefferd van Bierum van Groningen) met steun van de Groningers zeggenschap kreeg over de stad Groningen en Hollandse graaf Floris III over Oostergoo en Westergoo. (Witkamp III, p. 632-633).


Wegens de Juliaanvloed (van 1164) hadden de Gooërs nu even iets anders hun hoofd.


Floris III Stamboomrelaties


Heren van Holland viel in zijn regeerperiode 1165-1190 (hij overleed aan een pestachtige ziekte) regelmatig West-Friesland aan. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Dirk VII Stamboomrelaties


Heren van Holland. Een andere zoon Willem wilde ook gebied. De West-Friezen kozen de zijde van Willem en lokten een strijd uit. Zijn schoonzuster wist echter de gemoederen tussen de broers te bedaren en ze tot een verzoening te brengen. Willem zou nu wel zeggenschap krijgen over de graafschappen Oostergoo en Westergoo en nam hiermee de titel graaf van Friesland aan. Willem bleek een gezien gast in Friesland. De waarschijnlijke reden hiervoor is de aanwezigheid van de benedenbuurman Hendrik de Crane, graaf van Kuinre, heerser over de landen van Kuinre en Blankenham, Urk, Ens, Emmeloord en ander intussen ondergelopen land. Hij viel vanuit het zuiden de Friezen aan. Graaf Dirk VII zijn dood op 4 november 1203 zorgde voor een twist in Holland tussen Willem en de dochter van Dirk VII, Ada. Willem werd door de Friezen geholpen zijn bezit te handhaven.


 


Door het condominiumverdrag tussen Holland en Utrecht in 1165, waarmee een (zend)graaf in opdracht van de keizer naar Friesland wordt gezonden, is hierbij ook gestationeerd in Friesland. Hiervoor mocht de graaf slechts eenmaal in de vier jaar Friesland visiteren. Deze gravenperiode wordt uit onvrede van de Friezen met de slag bij Warns in 1345 beëindigd (Algra/Ein, p. 27).


De graaf (van Holland) moest zijn eens-in-de-vier-jaar gerechtsreis naar Friesland beginnen in Franeker. Hier verleende de asega hem een vrede. De graaf beval zichzelf geen onrecht te plegen tijdens dit bezoek en alle aanwezigen bevestigden deze vrede onder ede. Vervolgens moest de graaf hen allemaal in hun leen bevestigen, zonder dat hij daarvoor leengeld of vergoeding voor ontving. In deze periode werden ook alle nog niet afgedane zaken in een fimelding afgehandeld, die nog niet in de voorafgaande bodding waren afgerond. De genoemde asega heeft kennis van de te volgen procedures en draagt daarbij zorg dat dit ook zo gebeurt. Tevens is hij is staat om in de verschillende zaken middels voorgaande, zeg maar jurisprudentie, de regels te interpreteren (Algra/Ein, p. 29-30).


> Aan deze beleningsvorm kunnen we ook aflezen, dat er 'bijzondere relatie' is tussen de Hollandse graaf en de Friese leenheren.


 


Süsel


De Friese handelaren die zich rond de Oostzee hun handelskoloniën hadden gesticht en daar met de andere internationale handelaren handeldreven, maar ook met de lokale bevolking, kregen het steeds zwaarder. Een voorbeeld hoe het er die tijd aan toe ging gaat over de Friezen van Süsel. Hiervoor grijpen we even terug naar het begin.


In de 7e eeuw -na de volksverhuizingen- hadden in de Oostzeegebieden ook verschuivingen plaatsgevonden. Zo werden gebieden van rond -wat nu de- Lübeckse Bocht heet, die door de Germaanse stammen waren verlaten, opgevuld door de West-Slaven, of beter gezegd de Wenden. Zij stichtten er talloze dorpen en steden, zoals wat later de hoofdstad zou gaan worden, Liubice of Leubice.


Liubice ligt aan de monding de Schwartau die hier in de Trave stroomt. (Tegenwoordig bestaat deze stad niet meer en staat er herinneringsteen met de naam 'Alt-Lübeck'.)


 


Gebied van de stam Abodriten of Obodriten en andere stammen rond het jaar 1000. Gebied van de stam Abodriten of Obodriten rond het jaar 1000


De hoogtijdagen begonnen onder de Slavenkoning Heinrich von Alt-Lübeck uit de Dynastie der Nakoniden. De stad bloeide en groeide. Na een Burg, een haven en twee voordorpen, ontstond er aan de overkant van de oever rondom een koopmanskerk een koopmansdorp. De houten kerk -bleek na archeologisch onderzoek- was 22 bij 15 meter. In dit koopmansdorp vertoefden vele Friezen, maar ook andere handelaren uit vele andere gebieden.


De volgende kerk die er gebouwd werd was van veldstenen gemaakt en was 20 bij 11 meter.


Met de vreemde buurstammen klikte het niet altijd even goed. Heinrich had was een keer de strijd aangegaan met de Ranen, die op een eilandengroep woonden, voor de kust, waar nu Stralsund ligt. Hij versloeg ze toen en kwam machtiger uit de strijd.


In 1123 probeerde Waldemar, een zoon van Heinrich, dit ook, maar hij verloor de strijd, zodat z'n vader een winterveldtocht organiseerde en over het ijs van de bevroren Oostzee de bewoners van Rügens een lesje kwam geven.


Heinrich liet het leven op 7 juni 1127, er zou sprake kunnen zijn van moord, en liet aan zijn vier zonen zijn rijk na. Hij had echter een jaar voor zijn dood, in 1126, wel een missionaris van de kerk, Vizelin genaamd, toestemming gegeven om in zijn rijk te mogen prediken.


Vizelin (rond 1090 geboren in Hameln en 12 december 1154 overleden in Neumünster) begon in 1126 met goede moed aan zijn klus, maar moest na de dood van Heinrich alweer stoppen wegens ruzie over de opvolging.


 


Siegesburg (stad en berg). Siegesburg (stad en berg)


Twee zonen Waldemar († 1123) en Mstivoj († 1127) waren al voor Heinrich gestorven. Maar de andere twee zonen Knut en Sventipolk deelden eerst het gebied op. Maar binnen een jaar werd de strijd tussen die twee in 1128 in Lütjenburg ten gunste van Sventipolk beslist en kreeg zo zijn vaders rijk in handen.


Op zijn reizen had Vizelin in 1134 het strategisch belang erkend van een 110 meter hoge gips- of kalkberg in wat na bebouwing Siegesburg is gaan heten en melde dit aan zijn sinds 1133 Rooms-Duitse keizer Lothar of Lotharius III (1075-1137). Die volgde de raad op van Vizelin en veroverde het gebied en plaatste er een burg, klooster en Augustiner-Chorherren-Kirche op, waarvandaan Vizelin drie jaren predikte.


Tussen 1138 en 1139 bleven de veroveringen doorgaan en zo kwamen de stammen Wagrier en Polaben onder Saksisch gezag te staan.


Ook de Ranen lieten, in de waarschijnlijk ontstane chaos en buitenkansjes, van zich horen door hoofdstad van het eens zo krachtige koning Heinrich von Alt-Lübeck, aan te vallen. Liubice werd in 1138, samen met de kerk volledig verwoest.


Die Hanse / Philippe Dollinger In het boek Die Hanse / Philippe Dollinger, hét Hanse-boek, volgens kenners, kunnen we op pagina 33 het volgende lezen: Nach archäologischen Grabungen, aus Berichten Adams von Bremen (um 1075) und, ein Jahrhundert später, Helmolds, ergibt sich, daß die slavischen Städte eigentlich befestigte Plätze waren, daß sie aber außer militärischen und religiösen Einrichtungen auch eine oder mehrere nichtbefestigte Kaufmannsniederlassungen besaßen, in denen zuweilen fremde Kaufleute, Friesen, Deutsche oder Skandinavier, lebten. Wir wissen wenig über die Plätze der Obotriten, wie z.B. Oldenburg, Demmin, Ratzeburg, es sei denn über ihre militärische Bedeutung; in Süsel aber lebte eine Kolonie von 400 Friesen, und in Alt Lübeck siedelte der Slavenfürst Heinrich am Anfang des 12. Jahrhunderts außerhalb der Mauer des befestigten Platzes (vom 11. Jahrhundert) eine Anzahl Kaufleute und ein Gruppe von Handwerkern an.


De hier genoemde Helmolds betreft de kroniekenschrijver en geestelijke Helmold von Bosau die van ongeveer 1120 in de omgeving van Goslar werd geboren en na 1177 in Bosau, Holstein overleed.


 


de dienstdoende pastoors chroniek van Sint Laurentius te Süsel


1148 Gerlaf, Vorkämpfer der Friesen gegen die Slaven.


 


In 1147 wordt het gebied tussen de Elbe, Trave en Oder belegerd - in wat is gaan heten de Wendenkruistocht. De Saksische, Deense en Poolse reeds bekeerde vorsten maken hierbij deel uit van de tweede Kruistocht, maar niet zoals gebruikelijk naar Jeruzalem, maar naar de heidense buurgebieden. Op 13 april 1147 werd dit erkend door de Paus als geldig.


Het ligt echter voor de hand dat niet alleen religieuze motieven hieraan ten grondslag lagen. Gebiedsuitbreiding en groter aanzien binnen het geheel waren waarschijnlijk een veel belangrijker reden om de oorlog te gaan voeren. Gebiedsuitbreiding was ook nodig om ruimte te bieden aan de steeds groter groeiende bevolking in deze periode. Ook werden soms bewust kolonisten uit andere gebieden van bijvoorbeeld de Noordzeekust (we bedoelen hiermee de Friezen) uitgenodigd om het gebied een economische impuls te geven door de handel op gang te helpen.


 


De foto met daarop de voorgangers van de Vicelinkerk in Süsel en het verhaal van Süsel geeft ons de richting aan, waar we de komst van de Friezen kunnen zoeken.


13:05 13:01 Sint Laurentius te Süsel


De naam Vicelinkerk komt van zijn stichter Vizelin/Vicelin, de Slavenmissionaris en zijn opvolgers in deze regio, in dit geval dus Gerlaf, maar de veldstenen-versie werd waarschijnlijk tussen 1160 und 1180 gebouwd. Na de verovering in 1138/39 van de Saksen werden deze veldstenen maar ook weer- of vestingkerken gebouwd ter verdediging. De Friezen zijn hier vervolgens zelf gekomen sinds 1142 (gevluchte Friezen en/of handelaren uit het sinds 1138 verwoeste Liubice?) of gekomen uit gebied van waar nu Zeeland ligt en toen ze daar ook onder druk kwam te staan en dus maar geëmigreerd naar dit gebied (er ligt namelijk in de achtertuin van Süsel een gehucht dat Middelburg heet, al kan dat natuurlijk ook een andere oorzaak hebben. Dat moeten we nog uitzoeken). De Friese boeren hebben dit natte gebied onder handen genomen en gekoloniseerd.


Een aantal vragen blijven nog staan. Zo weten we niet wie Gerlaf was. En zijn bij deze Friezen ook handelaren uit het sinds 1138 verwoeste Liubice? Of bestaat de groep van Süsel alleen maar uit gevluchte Friezen uit Liubice, en zijn ze met z'n allen de rivier opgevaren om uiteindelijk op deze plek Süsel te bouwen? Het was al veroverd door de Saksen.


p. 33-34 Fachbeitrag archäologische Kulturgüter literatuurverwijzingen naar:


Starigard / Oldenburg : Ein slawischer Herrschersitz des frühen Mittelalters in Ostholstein / M. Müller-Wille (Hrsg.). - Neumünster, 1991


Zur Geschichte von Starigard/Oldenburg / K.W. Struve. - p. 85 - 102


p. 95.


Das Hochmittelalter bis zur Schlacht von Bornhöved / W. Lammers. - Geschichte Schleswig-Holsteins 4, Teil 1. - Neumünster, 1981


p. 296, Abb. 96.; p. 300; 329 ff.; p. 339 Abb. 111.


Schleswig-Holstein im Frühen Mitelalter : Landschaft - Archäologie - Geschichte / Dirk Meier. - Heide, 2011


p. 214


Al blijkt uit het bord wel op te maken, dat er strijd is geleverd tegen de Slaven. Er stond aan de noordelijk kant van het meer dan ook sinds de zevende eeuw tot de twaalfde eeuw een schans of burg van de Slaven. Betekend dit dat deze burcht is vernietigd door de Saksen of daarna door de Friezen?


 


En aantal vragen kunnen intussen worden beantwoord. Onder andere uit het blad Archäologische Kulturgüter en ander geschriften blijkt dat Adolf II, graaf van Holstein in 1143 een oproep had gedaan aan de inwoners van Saksen, Westfalen, Friesland, Utrecht en Holland op zich in Wagrien / Waierland / Wagerland / Wageren te gaan vestigen. Dit ten behoeve van de ontginning en cultivering van dit gebied, maar ook om het christendom meer invloed te geven in deze contreien. Maar mogelijk werden ook de inwoners van Vlaanderen uitgenodigd.


Ze gingen allen op dit verzoek in en zo kwamen de Hollanders rond Eutin terecht en de Friezen tussen Süsel en Neustadt. De eerste Hollanders zouden uit Leiden komen, vanwege zogenaamd hun kennis op de waterhuishouding en zoals we intussen begrijpen, ga naar


Friese heerschappen van Holland waren dit ook gewoon Friezen met intussen een zich 'van Holland' noemende heer. Flemhude, iets ten westen van Kiel zou, zo blijkt uit de naam, de Vlamingen herbergen, maar ook iets ten noorden van Eutin zou een dorp Fleming gelegen hebben. Daarnaast zouden nog de zeer zuidelijk gelegen Flemsdorf en Flemmingen nog aanduidingen kunnen geven, maar dit lijkt in dit verhaal niet van toepassing.


Wanneer in Über die niederländsichen Colonien welche im nördlichen Teutschlande im zwölften Jahrhunderte gestiftet worden, weitere Nachforschungen mir gelegentlichen Bemerkungen zur gleichzeitigen Geschichte uit 1815 van August von Wersebe hoofdstuk 6 Von den Colonien in Wagrien doornemen, lezen we opmerkelijke zaken. Wagrien, op het kaartje hierboven Wagria genoemd, wordt ook wel als Wagerland / Wageren aangeduidt. Wageren en Walcheren hebben slechts een letter verschil, wanneer we de 'g' en 'ch' als hetzelfde zien. Dit geheel terzijde. De gedachte ontstaat wanneer we lezen in hoofdstuk 6 dat het land van de provincie Wagria, dat is de rechthoek Kiel met de snelweg 33 naar het zuiden tot bij Bad Oldesloe, naar het oosten langs het huidige Lübeck richting Oostzee, behoort aan degene die het heeft veroverd en niet aan de daar geplantte -in deze tijd te noemen- Friese kolonisten. Of zijn het de eerste nieuwe emigranten?


Leidraad is de Chronist Helmold. Hij was er immers bij, in de zin dat het verhaal zich afspeelde in zijn tijd.


Zoals al beschreven, wordt in 1134 de Siegesburg gebouwd op de grens met het Slavisch gebied.


De priester vluchtte met een schip naar Neumünster, toen Alt-Lübeck in 1138 met de grond gelijk gemaakt werd.


Uiteindelijk verbroederden de mensen in Holstein zich en vielen zonder aanvoering van de hertog de sterke burg van Plön en werd de bezetter uit Wagrien verdreven.


Adolf II erfde het veroverde gebied. Rond 1140 sticht hij op een nieuwe plek, de huidige Lübeck.


Door het verdrijven van de vijand was ook het land verwoest achtergebleven. Hierdoor was Adolf genoodzaakt om kolonisten te verleiden om het land weer op te bouwen. Hij stuurde boden naar Vlaanderen, Holland, Utrecht, Westfalen en Friesland met de boodschap, dat eenieder die gebrek had aan land zich met de familie naar hier te komen, waar vruchtbare gronden, een overvloed aan vis en vlees en groene weiden op hun te wachten stonden, dat ze in bezit mochten nemen.


 


Dat de nieuwe kolonisten zich slechts in Eutin en Süsel bleven bevinden, geeft aan dat het niet om grote aantal ging en dat er van uitbreiding nauwelijks sprake was.


Ondanks dat de Holsteiner het gebied veroverd hadden en Adolf ze aanmoedigde om gebied te gaan cultiveren, bleven ze toch voornamelijk in hun eigen woongebied wonen.


De Slaven cultiveerden dan ook de andere gebieden al gauw. Ook al bleven sommige gebieden nog langdurig woest.


De plaatsen Eutin en Süsel waren echter door Adolf niet zomaar gekozen. Andere gebieden, daar waar de Slaven zich weer vestigden, bestonden uit stevige bodem. Eutin en Süsel waren omgeven door Moor- en veengebieden. Algemeen bekend was dat de Friezen en Hollanders daar wel raad mee wisten in tegen stelling tot de Slaven en Holsteiners.


Nadat de Friezen en Hollanders zich hier gevestigd hadden mochten ze ook hun eigen wetten handhaven, de veengronden en drasland bewerken en kregen eeuwenlang de rechten van vrije burgers op vrije gronden. De feodale heren hadden het slim aangepakt om een rustige christelijk georiënteerde boerenbevolking als bufferzone te creëren op een toch al verloren gebied, wat mogelijk toch het nodige zou opbrengen in de toekomst.


de kolonisten van Süsel en Gerlach onder belegering van de Slaven


de kolonisten van Süsel en Gerlach onder belegering van de Slaven, 1144 (bron: Rijksmuseum)


Wilhelm Ernst Christian verwoordt de rede van Gerlach op de pagina's 434-435 van Deel 1 van Geschichte der Herzogthümer Schleswig und Hollstein als volgt:


"Was denket ihr zu thun? sprach er zu ihnen. Glaubt ihr euer Leben dadurch zu erkaufen, wenn ihr euch ergebet, oder meint ihr, daß die Barbaren Treue und Glauben halten? Ihr irrt, meine lieben Landsleute, und es ist ein thörigte Meinung. Wisset ihr denn nicht, daß unter allen Ankommlingen die Friesen von den Slaven am meisten verabscheuet werden? Warum wollt ihr denn euer Leben so hinwerfen, und eurem Untergange entgegen eilen? Ich beschöre euch bei gott, dem Urheber der Welt, dem es nicht schwer ist, auch wenige aus der Hand der Menge zu erretten, daß ihr eure Kräfte noch witer zu versuchen fortfahret, und mit den Feinden handgemein werdet.


So lange uns dieser Wall umbiebt, haben wir unsere Hände und unser Waffen in unserer Gewalt, und unser Leben bruhet auf unserer Hoffnung. Unbewaffnete haben nichts weiter als einen schmachvollen Tod vor sich.


So tauchet denn eure Schwerdter, welche die Feinde von euch freiwillig ausghändiget haben wollen, zuvor in ihr Eingeweide, und seid Rächer eures Bluts.


Laßt sie eure Kühnheit schmecken, und seinen unblutigen Sieg davon tragen.


Dies sagte er, und zeigte eine edle Seele, indem er sich mit noch einem an das Thor stellete, die feindlichen Hausen zurück trieb, und mit eigener Hand eine große Anzahl Slaven erlegte.


Nachedem er endlich ein Auge verlohren hatte, und im Unterleibe verwundet war, so stritte er dennoch mit gleicher Hiße fort."


En zo hielden de Priester en de weinige Friezen stand in de schans, tot er hulp kwam.


Verder geeft Helmold antwoord op de vraag of er van de aangevallen handelaren uit Liubice ook nog enige zijn gevlucht naar Süsel. Deze gebeurtenissen zijn chronologisch na elkaar gebeurd. Er heeft nog een aanval door de Slaven op het nieuwe Lübeck plaatsgevonden. Dit kwam als reactie van de gehouden 'kruistochten'. Dit staat dus los van de aanval op de oude Liubice, zodat deze vraag onbeantwoord blijft. Wel vertelt Helmold het verhaal over de aanval op Süsel. Echter van de 400 kolonisten waren er maar 100 aanwezig. De andere 300 waren naar hun thuisland gevaren om hun huisraad en andere bezittingen te halen. Deze dappere honderd Friezen kregen een dag lang een aanval van wel 3000 Slaven te verduren terwijl zij zich in klein fort bevonden. Ze waren dan ook uiteindelijk de wanhoop nabij en wilden zich overgeven. Maar toen hield de geestelijke, genaamd Gerlach zijn rede (zie kader). Zodoende hielden ze stand tot het bericht kwam, dat Adolf hulp zou komen bieden. De Slaven verlieten het gebied en namen hun gewonnen buit en gevangen mee.


(Fachbeitrag archäologische Kulturgüter, p. 34; Hampe/Zug, p. 31; Über die niederländsichen Colonien I, p. 305, 325; Digitales Historisches Ortsverzeichnis von Sachsen Flemmingen, Flemsdorf; Pye/Noordzee, p. 205-206; Wikipedia Helmold von Bosau; Predigers zu Bovenau im Herzogthum Holstein, Entwurf einer Kirchengeschichte des Herzogthums Holstein / Peter Christian Heinrich Scholtz p. 134-137; m.d.a. Otto Knottnerus).


Ook de stormvloed van 1134, die de omgeving van het huidige provincie Zeeland, veranderde in een archipel, zorgde voor veel mensen op drift. Ook deze Friezen konden hier dus terecht. Mogelijk namen ze ook enkele bekende namen mee (bijvoorbeeld Middelburg). Dit resulteerde in het bouwen van een flink aantal nieuwe Pfarrkirche, uiteraard onder meegekomen missionarissen.


 


Vervolgens werden de goederen op nog kleine bootjes of scheepjes verladen om te worden verscheept naar Gent en vooral Brugge.


Let op dat de kaart van Brugge zo'n -90 graden gedraaid is, met wat we tegenwoordig gewend zijn. Dus links op de kaart wijst naar het noorden. Bij Brugge aangekomen bij de Speyepoort (huidige Dampoort - richting Damme), wat rond deze tijd nog niet bestond kwam men aan in het begin van de stad. De omgeving van Burg, Markt en de Salvatorskerk.


Brugge rond 1127


Google-kaart met eigen intekening kaartje Luykx/Brugge, p. 17, 35 Om een herkenbaarder beeld van Brugge te schetsen rond deze tijd, hierbij een Google-kaart met een situatieschets van 1127 en 1298.


 


Brugge ontstond in de begintijd van de Frankische/Friese invloedsfeer in de geografisch ideale handelsgebied van de drie gouwen: de pagus Flandrensis (Vlaanderengouw), de pagus Rodanensis (Rodenburg- of Aardenburggouw) en de pagus Mempiscus (Mepsegouw). Ten noorden en oosten van het Zwin zaten de Friezen en ten zuiden en westen hadden de Franken het voor het zeggen. Het had in deze beginperiode ook een open verbinding met zee (zie de geulen van 't Zwin rond 700 hierboven). Dit verzandde echter ook, net als het in deze periode ook weer ging verzanden.


In de 10e en 11e ontwikkeld Brugge zich als een echte stad, dat afwijkend gedrag van het platteland gaat vertonen. De bewoners (kooplieden en welgestelde burgers) krijgen behoefte aan eigen instellingen en openbare lichamen, als in gilden en hanzen. De bevolking kiest gemeenschappelijk voor een bepaalde richting, zonder dat dit een juridisch erkenning heeft ontvangen.


In 1070 steunen zij Robrecht de Fries (ca. 1029/32 – Kasteel van Wijnendale, 13 oktober 1093), waarvan zij een gunstige politiek voor steden verwachten. Dit ten nadele van Richildis, de moeder van de wettelijke opvolger, Arnulf III, maar nog minderjarig, die een gunstig plattelandsbeleid voorstond.


Nu behoeft de naam van Robrecht enige uitleg.


t Keerske


foto: 7-5-2013


't Keerske


Robrecht de Fries, Graaf van Vlaanderen, sticht in 1080 een dubbelkapel toegewijd aan St. Pieter & St. Katharina.


Heropgebouwd na een brand in 1389. Architect Hendrik Pulinx verbouwt de kapel in 1723-1725 voor de kaarsgieters.


De stad Brugge restaureert in 1983-1987 naar ontwerp van architect Dugardyn.


Keersstraat 1, Brugge. [i]


In 1063 trouwde Robrecht met Geertrui, de weduwe van Floris I Stamboomrelaties


Heren van Holland. Geertrui vond in hem namelijk een sterke partner voor haar nu nog minderjarige zoon Dirk V naar Dirk V. Robrecht vestigde zich daarom in Holland, welke vanouds een deel was van Frisia, vandaar "de Fries" en deed afstand van zijn aanspraken op Vlaanderen ten gunste van Arnulf III de Ongelukkige, de zoon van zijn oudere broer Boudewijn VI. Wel erfde Robrecht na de dood van zijn vader het Land van Aalst, de Vier Ambachten en het graafschap Zeeland. Nog geen 7 jaar later had Robrecht echter Vlaanderen weer teruggewonnen door steun van de stedelingen.


Robrecht vestigde zich in Brugge. En hij komt zijn belofte na ten nadele van de heersende machten, de adel en geestelijken. De handel kon gaan floreren en ze kregen hun eigen schepenbank, waar ze de juridische en administratieve zaken afwikkelden. Deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat Brugge een economische macht werd en wenste dan ook meer autonomie.


Na de moord op Robrecht de Fries zijn kleinzoon Karel van Denemarken - later de Goede - (ca. 1080/86 – Brugge, 2 maart 1127), kwamen organisatorische zaken in een stroomversnelling. Het was al enige tijd gaande dat de kooplieden van voorname steden (al hadden ze hiervoor nog geen "officiële" erkenning van een graaf) gilden of hanzen voor gemeenschappelijk beveiliging tijdens hun groepsreizen oprichtten.


In deze periode waren alle poorters of stadbewoners kooplieden. Al zat er wel verschil tussen het economisch succes. Juridisch was er slechts één klasse, of men nu arm of rijk was.


Tot 1190 zwijgen de keuren ook over een klasse niveau. Daarna ontstaat er bij de kooplieden wel verschil. De rijken onderscheiden zich als 'majores' ten opzichte van de armere, de 'minores'.


 


---------------------------------------


Bijnamen


Ahora tenemos una idea de dónde podía soportar Holanda: moerasland, tierra o si Houtland o struikgewaslandschap necesario, sobresale ni en gecultiveerdheid. La zona fue habitada luz y provocó algunas concentraciones en lugares que ahora reconocemos con el nombre Vlaardingen, Delft, Holanda, Pijnacker y Rodenrijs han dado.


Cuando vemos que en los voornamen cada vez más se añade una indicación de una waarvandaan venida, no es de extrañar que esto sucedió a alguien que rondstruint en esta ciénaga pantanosa, con lo que empezar a hacer algo de él. Y así el término de Holanda es el mejor para la mano.


El primer emprendedor y él el perro "holandés" fue Floris (± 1085 / 1091-1121). También actúa como Floris II o Floris de Vette o Floris de Dikke (debido a su éxito en expandir el área e invadir).


Cuando sus antepasados Dan, Dirk (varios), Arnulfo, Floris y descendientes Floris (varios), Dirk (varios), Ada, William (varios), Ene un mapa para abrir, vemos que no vamos a salir juntos Mantenga sin excepción u otro tipo de manejo, muchas citas románticas.


 


 


Friese heren


Nadat Waldger y Dirk el 4 de agosto de 889 habían tenido el honor de Arnulf, quienes fueron a la batalla con su área. O el área de Waldger, Hamaland, que estaba ubicada alrededor del IJssel, todavía estaba en Frisia, Hardop está inundada. La respuesta fue aparentemente el veredicto de Meerssen fue a


Veredicto de Meerssen desde 870 ya conocido.


Tal vez 'Gouw'-know-how, pero naturalmente va a la gente que vive.


Dirk se mantuvo - como su padre - el apoyo rey Franco Occidental y anteriormente fue el 15 de junio, 922 recompensado con la iglesia van Egmond con terrenos asociados entre Suithardeshage (en Schoorl), Vartrop (Wieringen) y Kinnem (Terschelling). Además, Dirk recibida (Theodoricus) también zonas entre mismo Vartrop / Kinnem y Swithardeshaga en el sur. Él sostiene esto con un manto para las monjas, por lo que este complejo comienza a ser cerrado por St. Adelbertabdij.


> Resulta que hay dos nombres locales, que son muy similares entre sí: Suithardeshage y Swithardeshaga. Este último es genuinamente auténtico en latín, ya que ha escrito un libro cognitivo, no Fortrapa y Kinnem. El Anuario de Leidsch incluso explica cómo llegamos a estos lugares actuales, por lo que podemos ubicarlos. Suitherthe es una tercera forma en que podemos venir.


 


Cómo encaja con este Dirk permanece inconfundiblemente en la literatura. Puede ser una colección de Dirks diferentes, pero también puede llevar a Dirk con una mujer joven. Tal vez aún mira a una generación, pero eso no es absolutamente necesario. Henstra pone esto en su nota en p. 82.


La situación con Dirk II del árbol genealógico es duradera. Debido a su matrimonio, cría a la familia en Vlaanderen. En 985 que recibe de la entonces 5 años (!) Rey Otto III, por lo que en realidad el keizerinnen actuación Theophanu y Adelheid de Borgoña, leengoederen y derechos de propiedad. Esto viene a las áreas entre los ríos Lier y IJssel (Liora et Hisla), la propiedad en el pueblo Zonnemeren (Sunnimeri), entre los ríos Middenleek (medemalachi) en Medemblik y la Kennemerpalen (Chinnelosara-gemerchi = a grensstroom entre Kennemerland y Texel ) incluso todos en el estado de Texel. Todo esto lo recibe, incluido el huslotha, el préstamo hipotecario o un hechizo, un tributo frisón que tiene una cantidad simbólica. Entonces, de las ranas, él es el dueño de las áreas y luego puede hacerlo y hacerle saber lo que quiere. ¡Comienza! con el condados Masalant (Masaland), Kennemerland (horas) y Texel (Texla), siempre que el erkenningsgelden pero para el emperador.


 


 


El verdadero seguidor de estas áreas, Arnulfo de Gent, cree que el monarca Egmond está a cargo de las obras de recuperación y adquisición de tierras que Bergan y Overschie han dejado. Más tarde Bergan es rebautizada como la madre de Arnulf, Hillegersberg, una montaña natural. El pato es un suplemento pleistoceno y ya ha sido un abogado habitual en la época romana, pero no durante la época romana.


Esta adquisición de tierra, por lo tanto, tendrá ubicaciones alrededor de los diagramas de Schie y Rotte.


Otros aterrizajes intentaban mantenerse al ritmo de los frisones, que no intervinieron. Durante esta batalla, Arnulf tuvo que ser asesinado con su muerte el 18 de septiembre de 993. A menos que se mantuviera fuera de lugar, esta batalla había sido pavimentada. Algunas personas dicen que este lugar estaba entre Spike y Fly, que era alto de Winkel. La tormenta tormentosa de la recesión fue arrancada de estos torrentes sobre el lugar donde el canal Noordhollandsch se encuentra al norte de Alkmaar, en el oeste de Frisia occidental. West Frisia ha estado muerta desde que esta batalla fue entre Vlie y Zwin. Miles de personas piensan que otros dicen que los peligros se observaron en el amarradero del Old Ridge, cuando ni siquiera estaba al noreste del gemido actual en Katwijk.


También existe la motivación para esta lucha no sin fin, aunque el resultado es que al mismo tiempo. Además de "regeneración" del área existente, sino que también puede ir a "sólo" la resistencia de los residentes (es decir, los frisones) en contra de alguien (Holanda), que la autoridad quiere ejercer sobre ellos con la disposición de su organización y su representación.


Esta lucha puede ser un brote contra el intento de cuatro años de Arnulf de controlar a la gente, pero también puede ser que su familia haya sido frustrante para trabajar más tiempo que los otros residentes en el área cuando Masaland ligt.


En el peor de los casos, se informa que los residentes se sienten abrumados por sorpresas excesivas, incluida una de las posibles cosas en esta área. Dijkstra doet o.a. En la Figura 7.3, algunas sugerencias: Pequeñas dunas en Dover, Gran Achterweg cuando Prinsenbos un monstruo y Harago en Vlaardingen, que podemos colocar en la iglesia del pueblo de Kethel.


 Kethel, 14 de mayo de 2015


Harago, con posible bote


La iglesia del pueblo en el montículo de Kethel desde la cual se han agregado las puertas alrededor de 1300 a la iglesia.


(Mogelijke dingplaats, Harago.)


foto 14 de mayo de 2015


Harago (Kethel) estaría en un "santuario" precristiano. Además, las diversas designaciones 'Harga' como Hargalaan hicieron la sugerencia aquí todavía.


De las dos primeras sugerencias, nada se pierde.


Cuando se encontró con Arnulf entre la población y los hombres, Arnulf dejó el basurero. Fue enterrado en la Abadía de Egmond. Su esposa Lutgardis se hizo cargo del clima y fue acusado por el rey sajón Otón III porque probablemente tenían las lápidas.


 


ser autosuficiente Hizo un uso agradecido de las conexiones de su madre. La ayuda de su guerrero Heinrich II, el reino de Alemania, fue reclutado para oponerse al frisón. Después de los gemoederen aparentemente fueron arrendados en silencio Dirk tierras salvajes a los residentes de la zona, los romanos, en contra de un ligero alquiler Copenhaver por lo que podría explotar estas tierras y una cultura podría traer.


Probablemente, este era un tackleador de Dirk III. La situación política cambió a fines del decenio. Heinrich II intentó obtener más dinero de la nobleza y usar los arbustos. Las parcelas plagadas son vistas por los arbustos de Utrecht como sus paisajes. Así comenzó lo que una nueva tensión entre Dirk III, apoyado por sus Frisios, contra el obispo de Utrecht y Heinrich II.


El área donde los colonos Friese fueron a la silueta de la casa adosada Meriwido, el Merwedewoud. En general se acepta que esta es la zona sur de la Nieuwe Maas (que fluye a través de Rotterdam) y al oeste de la presente Norte. Esto es parte de Riederwaard. Con una pequeña fuerza defendió a los colonos Friese.


Vlaardingen


 Vlaardingen, 23 de agosto de 2013


Oude Haven Vlaardingen, 23 de agosto de 2013


Dirk III Vlaardingen, 23 de agosto de 2013


Gran iglesia El Oude Haven. A la altura de las primeras cápsulas, el Flatbed Fliering tenía una conexión con el (anteriormente llamado) Maas.


Dirk III


La gran iglesia Antes de este lugar, tal vez la fuerza o la carga de Jan III.


Imágenes 23 de agosto de 2013


Esto probablemente ir al castillo que Dirk construido en Vlaardingen, aunque esto también en el núcleo de las actuales Maassluis ubicados puede tener. En Vlaardingen haría castillo cerca estaba donde ahora se encuentra la Gran Iglesia, el getijdekreek la Flarding que ahora viejo puerto de Vlaardingen es.


El Flarding o Vlaarding fue un getijdekreek que iba desde Kethel por el Vlaardingerambacht y la altura de la Dayer y el castillo con la corriente Maas estaba conectado. Además, todavía habría allí (Alpertus Metz / Alpertus Mettensis) que Dirk III en el año 1015 se construyó un castillo en el lugar donde se encuentra ahora Dordrecht y así, por tanto, el fundador de Dordrecht sería. Esto no fue significado (no como Maassluis) Vlaardingen.


Alpertus sugiere que la fuerza sigue siendo recta. Realmente no importa si ya se ha construido antes de un fuerte. La familia está aquí, después de todo, ha estado presente desde el 985, por lo que también se encargó por su padre o su abuelo Dirk Arnulfo II puede ser construido.


Dirk III fue - tanto como los hombres que habían creado estas instalaciones - el castillo también comprometida con el cobro de peajes. Él tenía un hito muy importante bajo control. Alpertus luego lo traicionó a él y a sus hombres como predones, rovers. Algra estados (y por tanto da su propia tijdsgeest a) que en la Edad Media era difícil determinar qué número legal o onrechtvaardig era. Las fronteras de los erizos eran bastante asombrosas.


Luego vino de todo tipo de quejas. Las mentes de los hombres habían estado comiendo porque pensaban que estaban en su caza y vigilancia. Y los mercaderes de Tiel ver por encima de los comerciantes Tielse, tampoco fueron contentos con esta detención kostenverhogende en el handelsroute a Inglaterra.


El destinatario de estas quejas, por su parte emperador (1014-1024) Heinrich II del Sacro Imperio Romano escuchó el argumento interesante de los comerciantes en: "Si él no intervino y protegido contra esta injusticia, entonces no podrían ir a Inglaterra para allá comercio al flotador y el Inglés no podía evengoed a Tiel llegado a actuar. Esto también podría ser no más impuestos se percibirá en Tiel, así que no hay más impuestos tendría al, como debe ser ".


El jachtrechten violado fueron los de mayor peso, mientras que el hofdagen '(y' familiedagen ') en Nijmegen, 1018. Pascua Parece que Dirk le gustaría señor (y sobrino del emperador) decide presente han sido, en parte para defenderse y para esconder los planes. El contrato a Godofredo de Lorena más baja ha sido y sigue siendo con las tropas de los principados vecinos al Merwedewoud ir y purificar los intrusos.


(Fuente: Nieuwenhuijsen / Vlaardingen, p 32-50; Van Bentum / Guerra, p 8-17; Nieuwenhuijsen / Flaridingun, p 167, 169, 174 (Fig 43), 176 (Zwijndrecht), 204; Algra / Dispereert... ., p 63, 65-66; Gordon / Rin, p 85;. Henstra / Shires, p 66-67, 81-84;. Gumbert-Hepp / Egmond, p 412;.. Dijkstra / Rijnstreek, p 298-300 , 303, 375; Sobre Rotta y el castillo medieval de Rotterdam / Engelfriet; el viejo puerto / HVV (AA-62541/001); Sr. / Dordrecht I, pp 15-18;.. Van Rij / Eventos, p 77; Wikipedia Batalla Vlaardingen (1018), Dirk I (Count), Dirk III de Holanda Dirk IV, viejo del Rin (Helvoirt-Norte); Ouderijn (Helvoirt-Norte); Wells (isla); Riederwaard


Godofredo de la Baja Lorena (965-1023) navegó con varios barcos hacia Vlaardingen y sus alrededores para llevar a cabo su misión, eliminando a los colonos frisios de las áreas de turba. Esto llevó a una batalla el 29 de julio de 1018, cuando Godfried finalmente fue capturado por Dirk III y perdió así la batalla.


La mayor causa de esta pérdida, según Alpertus, serían los numerosos canales, lo que dificultaría el manejo de las tropas de los distintos obispos. Sin embargo, hay algo de discusión sobre estos canales. La pregunta es si se trata de diques. Van Bentum explica esto, sin embargo, de una manera explicativa. Alpertus conoce bien el latín y conoce la diferencia entre fossae = 'canales', vallum = 'orilla de tierra excavada' y agger= 'madre de tierra abastecida', según otras escrituras de su mano, entonces esta confusión no está justificada. Además, sabemos cómo se extraen las áreas de turba.


La historia Alpertus deja en claro que las tropas llegaron con inundaciones en Vlaardingen y por lo tanto tuvieron que remar contra la corriente. Posiblemente ya estaban cansados antes de que la pelea comenzara ese día, cuando dejaban a Tiel por la noche o temprano en la mañana. Los canales fueron un obstáculo porque los hombres con una pesada cota de malla no podían nadar. Así que tuvieron que caminar, caminar, caminar y caminar, por lo que ya habían sido derrotados antes de una pelea. Después de que se dio un comando para retirarse (o vuelo, eso realmente no importa), el pánico aumentó, causando ajetreo y los hombres se atascaron. También a la llegada a los barcos, que ahora están en el medio del río (supongo que debido al reflujo de los gerentes con la marea cambiante mantenida en el agua, pero esto no se menciona), por lo largo viaje tuvo que ser superado por el barro. El fuertemente armados (con cota de malla pesada, [WP suplemento]) bolsas de los hombres de bien en el barro. Los hombres con una protección más ligero aún llegan los barcos, pero dejaron las naves en la subida zozobra. Frisones terminar una brisa para descansar. Por lo general, tienen una armadura de cuero, como sabemos por las ilustraciones de los combatientes de los campamentos y, por lo tanto, son mucho más ligeras y más flexibles en sus acciones.


 Vlaardingen en la película del siglo XI de Ton Werkman en la Oficina Arqueológica de Vlaardings


Vlaardingen en el siglo XI [película]


ilustra esta batalla muy bien y brinda la información básica necesaria.


Aquí vemos el arroyo de marea el Flarding (Puerto Viejo) con la fuerza de madera detrás y detrás de él la iglesia de madera (en el lugar donde ahora se encuentra Grote Kerk).


> Es claro para mí aquí por primera vez que en este tipo de historias históricas a menudo se usan palabras incorrectas para manejar armas. Aquí también, el uso de armas pesadas se usa en el sentido de tener muchas armas pesadas a la mano, mientras que en realidad significa que los hombres están encapsulados en muchos kilos de armadura y armadura dentro y alrededor de sus cuerpos. Qué armas todavía tienen con ellos no es realmente interesante cuando te hundes en la grasa. Después de todo, estas armas se pueden lanzar en cualquier momento. Apenas o pueden salir de un arnés y muchos se ahogan.


Entre las muchas víctimas se encontrarían tres tumbas: John, Godfried y Godizo, el Conde de Teisterbant. Además, casi ningún caballero de las diócesis de Utrecht, Kamerijk y Lieja habría permanecido vivo.


Un mapa geográfico (figura 75) en el libro Ad Flaridingun ofrece una buena descripción del paisaje alrededor de Vlaardingen en el siglo XI. El artículo The Battle of Vlaardingen muestra una imagen similar (Fig. 3) , pero luego un poco más extensa con las distintas ubicaciones de las acciones.


(Ambas cartas son también de T. de Ridder y E. van der Linden)


Dirk está peleando en su castillo y ayuda al arrinconado Godfrey saliendo con sus hombres y salvándolo al tomarlo prisionero. Como resultado, Dirk estaba en una buena posición de negociación y, a menudo, esto a menudo daba como resultado las finanzas necesarias para el rescate o la indemnización en su entorno.


Dado el gran número de muertes, esto puede no ser posible. Godfried tendrá que explicarle al emperador la necesidad de salvar a Dirk, a sus hombres y a los frisios, los obvios viajes de demolición. Posiblemente esta es también una razón por la que en un acuerdo después de la Batalla de Vlaardingen, poco después, la posesión de la iglesia fue dada al obispo de Utrecht, Adalbold.


(fuente: Nieuwenhuijsen / Vlaardingen, pp. 32-50); Nieuwenhuijsen / Flaridingun, p. 238; Van Bentum / War, p. 8-17 ; Dijkstra / Rijnstreek, p. 286; Frijhoff / Dordrecht I, p. 16; Wikipedia Godfried el sin hijos )


 


 Escultura de Dirk IV Jan Haas, 1979 Dirk IV [imagen]


1975 - Jan Haas - Bronsplastiek: Dirk IV de Holanda encargado por Mees & Hope, Varkenmarkt Dordrecht.


Sobre la adecuación de la piedra está escrito lo siguiente:


Dirk IV, conde de Holanda


Muerto en Dordrecht en 1049


Presentado por el Banco Mees y esperanza en 29-10-1979


Este debe, por supuesto:


Dirk [IV], viene Fresonum / (recuento de Frisia)


Matado a Thuredrech (Dordrecht) 13-01-1049


foto 10-09-2006


Batalla de Nederhemert 1061


Después de esto se mantuvo casi en silencio en el área. Dirk III amplió aún más su área a expensas de los terrenos de caza del obispo de Utrecht.


Después de su muerte, Dirk III también fue enterrado en la Abadía de Egmond.


 Los ríos alrededor de Dordrecht y Zwijndrechtse Waard alrededor de 1131 Thuredrech


Thuredrech es - posiblemente excavado a mano - agua entre el Dubbel y el Merwede. La boca de Thuredrech en el Merwede será el posterior 'Oude Haven', el Wijnhaven de Dordrecht. Dordrecht derivará su nombre del Thuredrech.


Entre esto y el futuro Dordrecht Zwijndrechtse Waard - conocido en este período Suindrecht - es el vado durante la marea baja, donde Zwijndrecht debe su nombre. En todo tipo de recursos de Internet (revise la fecha de julio de 2015) por los ríos Zwijndrechtse Waard rodearon el Pelster o Pelser (la desembocadura del Norte se ha mencionado en 1837), el Norte, el Oude Maas y Waaltje. En este período, el norte de Noort y el Pelster corren paralelos entre sí con una isla en el medio. Ambos son parte de Merwede, ya que el río se llama río arriba y río abajo. El Waaltje todavía se llama Waal.


( Registro de encuestasque pertenece al mapa del Alto Rin, De Waal, De Merwe, De Oude y parte de los ríos Nieuwe-Maas, de Lobith a Brielle. - [La Haya: Schinkel, ca.1837], p. 35; Wikipedia Zwijndrecht (Países Bajos) ;


Museo "El Tribunal de los Países Bajos" ;


Archivo regional - Zwijndrechtschen Waard


picture: 21-07-2015)


Fue sucedido por su hijo Dirk IV, quien continuó con sus áreas de expansión al sureste. El obispo de Utrecht, Bernold, no pudo permitirlo y solicitó al emperador Enrique III que interviniera. Esto hizo que Dirk regresara nuevamente, porque perdió muchas áreas. Su muerte en 1049 asegura que Dordrecht es mencionado por primera vez por escrito: Dirk es asesinado por sus enemigos en Dordrecht apud Thuredrech . Por lo tanto, es probable que la corriente sea tan caliente. No está claro si habrá unos pocos asentamientos alrededor de este tiempo que puedan llevar este nombre. Esto es cierto para Zwijndrechtse waard.


 


 El castillo en Leiden El castillo en Leiden              El castillo en Leiden


De acuerdo con el panel de información, este castillo es más antiguo que la ciudad misma. El castillo en sí data de alrededor de 1150 y aparentemente no estaba allí en el momento de la moneda. En este lugar, de acuerdo con la historia que aparece aquí, habrá un gran trabajo de defensa desde el siglo IV.


(imágenes: 1-11-2015)


Su hermano Floris (yo) se hizo cargo de la tienda de la familia, porque Dirk no tenía descendencia. De esa manera, también consiguió el castillo en Leiden. Una indicación afirmativa de este hecho podría encontrarse en un descubrimiento ruso de monedas, en el que se sentaron dos monedas acuñadas en Leiden (Denarius / denarii). La primera moneda de plata se encontró en algún lugar de Rusia (entonces Unión Soviética) en 1934 en el llamado tesoro de Wigmjaz. Treinta años después, en 1960, se encontró otra moneda, ahora en Kolgolema. Esto puede ser fechado entre 1049 y 1061 y tienen la inscripción "+ Leith ~ ERIC BVRCH" en una moneda, y "+ LEI ~ Theri BVRCH" por el otro con el otro lado "~ + FLOR.ENTIVZ". Así se menciona en la literatura como Florentiuz y Leithericburgh o Leitheriburcho leith eriburch . Ahora podemos localizar Kolgolema en el oblast de Leningrado, Rusia. Es de suponer que Wigmjaz también se encuentra en esta área, pero todavía no he podido encontrar ninguna confirmación de esto.


Las monedas habrán pesado aproximadamente 0.6 gramos, ya que Floris fue la primera en comenzar medallas de plata en esta área y las monedas en este período tuvieron este peso.


 Detalle del mapa más grande Pueblo de Kolgolemo en el mapa en 1863 en el río Pasha Kolgolemo


en el río Pasha. Esto lleva a Svir, que luego termina en Ladagomeer. Este lago corre por el río Neva hasta San Petersburgo y el mar Báltico. Kolgolemo es, por lo tanto, un lugar lógico para encontrar esa moneda, ya que se encuentra dos estuarios fluviales más allá de la ruta de comercio internacional ir a las rutas comerciales internacionalesa Novgorod y más allá.


 


Todavía no he podido encontrar una imagen de esta moneda u otra confirmación de lo anterior. Sin embargo, en la revista Detector, Jan Post dibuja la moneda de una imagen que dice tener, indicando que no es del todo legible en la imagen. Escribe / escribe 'Florenzius' en lugar de 'Florentiuz'.


Floris también se llevó bien con otros gobernantes y nuevamente por las mismas actividades. Él, también, nuevamente buscó la expansión en el área del río. Dos veces en 1061 fue atacado por los otros en esta área. Logró ganar el primer ataque por ingenio táctico, mientras que también era una minoría. Se coloca alrededor Oudheusden numerosas trampas, haciendo que parte de los oponentes había sido eliminado antes de la pelea, por lo que el resto se confundió, por lo que se limita a informar que podría ser. El 28 de junio de 1061, hubo otra batalla, ahora al final del norte en Nederhemert. Esta batalla también fue ganada. Sin embargo, cuando él, junto con sus luchadores frisios, buscaron enfriamiento bajo los árboles a lo largo del Meuse, fueron abrumados por el sueño y luego vencidos y asesinados por los hombres del campamento de Herman van Cuijk. Floris también fue enterrado en la Abadía de Egmond.


A pesar de esto señores de Frisia al igual que en otras regiones fueron evolucionando hacia reinos y ducados, y la familia de nuevo antes del día fueron para los términos de Frisia, a menos que los vemos como una sucesión de otros reinos de Frisia que Radbod reconocemos como se conoce en esta familia algunos a través de la línea femenina todavía se relaciona, lo hicieron, sin embargo, también en sus potencias extranjeras propio camino fuera de la puerta, a pesar de que también se relacionan entre sí, como ducados y reinos de hecho todos creados, ya que con el matrimonio que aumenta las posibilidades de expansión de. (Fuente: Nieuwenhuijsen / Flaridingun, p 206, 224-225; Van Kaam / Mercados, p 39; Cordfunke / condesas, p 31, 47; Dommerholt / ... Trix ., P 63; Mensaje / Grütering , p 8 ;. Fire / Power, página 18; Fannee /Leiden ; Wikipedia Floris I de Holanda ) Dirk V. Después de la matanza de Floris que se casó con su viuda Geertuida con Roberto I de Flandes, luego a sí mismo antes de Frisia del nombramiento para que pudiera actuar como regente de su hijo Dirk V. fallidos plan, para el obispo de Utrecht, Willem van Gelre vio su oportunidad y tomó las áreas Floris y sus predecesores habían sido mordisco de los obispos de Utrecht de nuevo, por lo que Robert sólo pudo Vlaardingen y Masaland. Sin embargo, el futuro demostrará que los esfuerzos de Robert y crear un espacio para su hijastro y nietos, proporcionarían el impulso para un fondo sólido de este género en la parte inferior.


 


Dirk V


Después de la moordpartij en Floris me casé con su viuda Geertuida con Roberto I de Flandes, luego a sí mismo antes de la Frisia a Robert el nombramiento de Frisia, por lo que podría actuar como regente de su hijo Dirk V. Este plan fracasó, porque el obispo de Utrecht, Willem van Egmond vio su oportunidad y tomó las áreas Floris y sus predecesores tenido afgesnoept de los obispos de Utrecht de nuevo, por lo que sólo con Robert Vlaardingen y Masaland podría manejar. En el futuro, sin embargo, va a demostrar que el despliegue de Robert y creación de espacio para su stiefzoon y nietos, darían el impulso para un fondo sólido de este género en este suelo.


Zover no era realmente eso. 1070 realizado en el signo de la lucha con William van Gelre y Godfrey III de Lower Lotharingen. Después de que Willems fuera asesinado en 1076, regresaron. El emperador dio al área el control genuino de Godfrey III de Lower Lotharingen, Godfried con Bult o Bulldog. Por lo tanto, Dirk y su padrastro Robrecht ordenaron la misión de destruir a este padrino. Esto fue realizado el 26 de febrero de 1076 en Vlaardingen por él durante un baño en la boca con hinchazón o bazo, donde fue llevado a Utrecht. Siete días después, escuchó sus genitales.


El sucesor de Guillermo de Egmond, Conrado de Suabia (Bishop) consiguió después de su toma de control diferentes grondgebieden perdió con el dúo Dirk y Robert. Koenraad mismo fue tomado en consideración. Mogelijk provenía de las especialidades fraternales que Dirk, el "propio", ofreció alquilar a Koenraad.


. (Fuente:.. Henstra / Shires, p 112-113; De Maesschalck / Graven, p 87; Nieuwenhuijsen / Godfrey, p 55; Wikipedia Roberto I, conde de Flandes; Willem van Egmond (Bishop); Conrado de Suabia (obispo); Godfrey III de Lotharingen)


 


Floris II


A través de un tipo diferente de la política a los negocios, su padre Dirk apoyado De hecho, durante la investidura entre el emperador romano y el Papa de Roma, el Papa, que llegó a ver la estabilidad. Un seguimiento de Floris aparentemente también incluía la ventaja de esta elección, porque las áreas circundantes y los llamados puntos de batalla en los arbustos de Utrecht yacían. Incluso después de que renunció, el resto regresó. Y después de reconocer a Burchard de Utrecht como beneficiario en 1101, cuando fue llamado en nombre de Holanda, se convirtió en residente de Holanda. También, se levantó de acuerdo Henstra posible en este período una especie de separación entre los frisones de Holanda y los frisones en West-Friesland, Westflinge, y por lo tanto no podría surgir un cultuurverschil.


Cuando pedimos una causa, podemos pensar en el vínculo continuo de los hombres de Frisia con la muerte de Friese. Door reconoce la vista de este ejemplo en el caso de la galleta de Utrecht y las ganancias 'fáciles' que han podido comprar, pueden encontrar diferentes diferenciaciones. Immers, el friso occidental retocado aún se oponen a este modelo (como también vimos en Frisia oriental). (Bronce: Henstra / Graafschappen, p 112-113; Wikipedia Investituurstrijd, Floris II van Holland)


 


Floris II


A través de un tipo diferente de la política a los negocios, su padre Dirk apoyado De hecho, durante la investidura entre el emperador romano y el Papa de Roma, el Papa, que llegó a ver la estabilidad. Un seguimiento de Floris aparentemente también incluía la ventaja de esta elección, porque las áreas circundantes y los llamados puntos de batalla en los arbustos de Utrecht yacían. Incluso después de que renunció, el resto regresó. Y después de reconocer a Burchard de Utrecht como beneficiario en 1101, cuando fue llamado en nombre de Holanda, se convirtió en residente de Holanda. También, se levantó de acuerdo Henstra posible en este período una especie de separación entre los frisones de Holanda y los frisones en West-Friesland, Westflinge, y por lo tanto no podría surgir un cultuurverschil.


Cuando pedimos una causa, podemos pensar en el vínculo continuo de los hombres de Frisia con la muerte de Friese. Door reconoce la vista de este ejemplo en el caso de la galleta de Utrecht y las ganancias 'fáciles' que han podido comprar, pueden encontrar diferentes diferenciaciones. Immers, el friso occidental retocado aún se oponen a este modelo (como también vimos en Frisia oriental). (Bronce: Henstra / Graafschappen, p 112-113; Wikipedia Investituurstrijd, Floris II van Holland)


 


 


Dispositivo de sobrecarga


Alrededor del milenio que se extiende, la tierra es más frecuentemente penetrada por el agua. Costura desvanecida, pero también desde el suelo con agua del cielo, puede jugar muchas rocas en una montaña rusa. Él es menos propenso a regar. También la vemos y no puede hacer pequeño diques, que el agua de los pantanos de turba tiene que parar y probablemente debería dar lugar a un goteo. Estas son las viejas vetas, que a menudo pesan en tarjetas viejas, que claramente no se hacen en el agua del mar. La vivienda sigue siendo el área habitable suficientemente seca para vivir y para adquirir un cultivo. Pero a partir de ahora, el agua es más vibrante, debido a un reflejo creciente. Y entonces también tendrá que comenzar a maquillarse haciendo diques. Ligterink nota que esto solo es posible cuando es un iniciador interino para lograr esto. Las asignaciones deben darse y la falta de voluntad, en una palabra: el dijkrecht debe ser manejado. Veremos este trabajo, pero esta consideración de Ligterink cumple con una prueba de tiempo, donde obtenemos una larga duración.


1200


Lauwerzee - Humsterland - Tarde.


Fuente: paisajes de los Países Bajos del Norte, pero el poder y para que la pelota está en los monasterios, las iglesias y las grandes ciudades. En primer lugar, los conventos, que debido a los muchos 'regalos', por lo que la cantidad de tierra que tenían esto había hecho para defender contra el agua. También tenían suficientes personas en su "comunidad" para tomar esta mano.


La primera muralla real era, sin embargo, por los locales para poner sus casas Humsterland y en parte por la tarde - por lo que sin la interferencia del convento (Aduard), todo va a estar interesado en la iglesia o de la ciudad (Groningen) también imprescindible que la dirección que le sea enviada. Pero eso es naturalmente vulgar. Zo también lo hace. Los asistentes discuten entre sí los problemas comunes y hay algo por ahí, en este caso un anillo. Este taller ya tiene alrededor de 750 años, aunque ha perdido su función por el momento.


Mejores días de trabajo de estiramientos fuertes que todavía teníamos que detectar, pero uno no fue capaz de hacer un gran problema. Y la obra tuvo que esperar a que la introducción del ladrillo (Westerkwartier / liberación, p 47; paisajes de Holanda del Norte:. Tarde Humsterland).


 


Que este primer dique también necesitaba los frenos de puerta necesarios que aún podíamos obtener en los paisajes. Aquí hay algunas maneras de encontrarlos. Por ejemplo, entre Lammerburen y Englum. Algo perdido entre Englum y Saaksum y luego entre Saaksum y Ezinge. También notable es un derecho minikolkje en el área pequeña formada entre Den Ham FRANSUM y Tolhek, lo que podría indicar que aquí en la tarde de un incumplimiento dique ha sido, desde la antigua Tarde-mar robo Humsterland divorciado, a saber, la Kliefsloot. Versión también confirmó esto mediante la presentación de informes para crear una brecha en el dique Fransummerdijk, justo al oeste de la granja de Nienhuis, lo Moolenbroek en la granja de Nijenhuis caliente.


Esto ocurrió alrededor de 800. Unos 500 años más tarde, fue el dichtslibbing tan avanzada que el veenwater desde el sur había habido problemas para alejarse y por lo tanto una amenaza para el medio ambiente comenzó a formarse. Un 'primer' documento confirma que el trabajo está hecho por los monjes de Aduard, que en un radio de 3 kilómetros alrededor del monasterio con un espolón entre el Middagster Reed y Reitdiep, hasta donde el Reitdiep al oeste desvía. En 1313 habla de un desagüe de agua en el "Arbere". O las primeras actividades no son claras y es un buen error leer el dique landscap heden dage.


Arbere, esto sería una granja y medios del Antiguo granero de Frisia, a pesar de la liberación de los recursos de lingüística en A-dique, que se ubicarían este bloqueo o de lado. El nombre Arpent lo encontramos en una piedra movediza en el boog sobre el patio trasero del granjero. El Arberezijl se ha establecido desde aquí. Se han encontrado partes del cepillo, que tiene una vacuna contra la gripe en 1361. Además, el Middagster Riet definitivamente ni siquiera necesitó mover el agua a grandes cantidades de agua. Zodoende se decidió por un nuevo canal que permitía que el agua fluyera libremente al ritmo amplio del Reitdiep. Se creía que el Aduarderdiep derecho era el Aduardersijl alrededor de 1407. Este canal se extiende a través del Koningsdiep del Peizerdiep y esto fue un afwateringkanaal rápida directa de la Drent veenwater listo.


La ciudad en sí también tenía algunos problemas con todos los problemas del drenaje del agua Drenthe y asegurar la navegabilidad de su importantísima suministro y entrega, sin que las otras partes interesadas demasiado en el espacio abierto para sentarse. Cuando se decidió por un canal derecho a hacer entre Dorkwerd y Caswell fue el agua de la Paddepoel ya no se descarga en el Aduarderdiep porque el Paddepoel este del nuevo canal se encuentra, y el Aduarderdiep oeste. Para evitar esto, se colocaron una grondzijl es decir, un buzo (1430 estamos hablando!) En virtud del nuevo canal, el Westerdiep para explicar (Westerkwartier / liberación, p 49-51, 55;. Abtenkroniek / Moolenbroek, p 154-170.; Wikipedia Aduard abadía, Aduarderdiep, Kliefsloot, Aduarderzijlvest; monasterio Aduard).


 


Aro de oro


El problema del agua en toda el área fue toda la atención y muchas avestruces, como Humsterland, resultaron dañadas. Él también se está recuperando de los nuevos pólders en mareos. Vermoed es que el aro de oro estaba tan cerca de las 1300 en el Westerkwartier que estaba abajo. Con un aro dorado, los sedimentos están destinados a cerrar la tierra frisona. Mientras tanto, todos salimos como la banda de oro o salto amarillo por la carta de Caridad Charles el Grande fue a


Carta de personaje de Carlos el Grande y más tarde como un legislador de una banda de oro en la cabeza Fria va a


Fria hals.


Visvlieterdiep


foto: 24-4-2011


Visvlieterdiep con una vista sobre los Lauwers desde el Heirweg en Visvliet Visvlieterdiep


foto: 24-4-2011


Visvlieterdiep con una vista en el Stationsweg desde el Heirweg en Visvliet


En una marea reciente, el subtítulo de la compuerta, que estaba allí, fue discutido y extraviado. Él era una mera preocupación por una expresión, lo que lleva a la notificación de que durante mucho tiempo el oro para esta especie: la enfermedad. La historia cuenta que el mantenimiento 'como su bis' permanecería regulada, por lo que el 'hasta su' (como el bisher alemán) 'hasta ahora' nombre llevaba para el Besheer profundo y tan profundo, Besheersdiep más tarde llegó a ser llamado.


El umbral antiguo de Visvogel, como el calentador de la compuerta, un cuenco, ha sido durante mucho tiempo considerado como la previsión.


fotos Weekendje Noord-Groningen


(Westerkwartier / Ligterink, pp. 58-59; Wikipedia Visvlieterdiep


La "banda de oro" en el Medio Zelanda, entre Lauwers y los Eems, se contabilizó a partir de una serie de antiguos "comienzos". En el pasado, el viejo Leydijk, que fue honrado por los habitantes de Marum, Nuis, Niebert, Tolbert y Midwolde. Este dique sirve desde el sur viene contra retención veenwater y corrió aproximadamente desde los polos de Frisia más de la Linde y el Caroliweg a Diepswal. Y luego agregamos un puerro.


Lauwers tiene una rama, la caña vieja, que también se trata de los polos de Frisia se eleva, con los flujos hacia el este hasta la colina de arena del sur y del norte de Hornos y luego hacia el oeste a ir y se unirán a la altura de Lauwerszijl y Burum, con los Lauwers. Estas dos bobinas eran ideales para tomar el sol para penetrar en el lavado de tierras. Los viejos enanos están hechos para convertir estos dos lodos de la tierra.


Así que tenemos estos diques: la Oxwerderdijk que bajo Visvliet comienza y el agua del casco antiguo de la caña debe dominar, corre hacia el este y se conecta a la Gaast del Norte y del Sur de Hornos. En Zuidhoorn, el dique Zuiderweg gira primero para sumar el costo de llegar al oeste. En conclusión, el Maasdijk concluye que la última conexión es con la gran alegría.


Cuando el saliente en Enumatil comienza el Westerdijk, el aislamiento del 'Oud Riet'. En Den Cuerno vamos a través del dique de la gran ruta hacia el norte, seguido por el Antiguo Spanjaardsdijk, la Oudedijk, Hamersterdijk con nombres de calles como Jensemaweg, Frijtumerweg (por Frytum) y Balmahuisterweg (por Balmahuizen). Un haakse inclinado hacia el noroeste nos lleva a un "Old Dijk". Este dique se conoce con el nombre de Heerenburen por Pama, que dirige al antiguo Kommerzijl, que, al final, no existía. Atravesamos el dique-lago con una esquina al norte en el alto dique. Al mismo tiempo, las carreteras fueron abordadas por Gaaikemaweg y Aalsumerweg. El dique alto se dirige hacia el este y pasa por Lammerburen.


De aquí en adelante, después de la dirección del dique Oldehove, ahora se encuentra un potro de un timbre. Más allá de Englum y Saaksum, espera una segunda colonia.


Cuando en Saaksum al otro lado del dique Reitdiep el procesamiento, llegamos a cabo en el Zuurdijk (una corrupción de este Zuiderdijk) en línea recta al noroeste de Barnegaten pasa por Zuurdijk a Midhallum. Van Midhallum no está más lejos. Todaví;a tenía dos granjas con el nombre Midhalm para encontrar el valor agregado de la degeneración, que se inició al comienzo del jubileo. Aquí tenemos que tener semáforos, ya que el dique al oeste de la línea Ulrum y Niekerk (2 km debajo de Ulrum) ha desaparecido.


El antiguo Zeedijk o antiguo dique provincial, que debe proteger el lado norte del Marne, puede reconocerlo claramente. Directo diez al oeste de Vierhuizen, luego largo Midhuizen, donde se encontraron varias columnas de dijkdoorbraken. Normalmente, después de la reclamación, el nuevo dique pudo tener los mismos problemas con los mismos problemas, y en el Westpolder hay algunas columnas por descubrir. No es por nada que el robo de la Lauwers en este lugar detrás del agujero de Ameland y Schiermonnikoog originó, aunque las desembocaduras de los ríos aquí, por supuesto, también tiene la culpa. (Westerkwartier / Ligterink, pp. 58-59, descripción Groningen 1959, p. 12- + mapa 3, Wikipedia Midhalm).


 


Vorsten van Brunswijk


Henry la Grasa (1060 - 10 abril 1101) fue también uno de los markgraven (un grado más alto que un recuento, también llamado Marqués e igual a Duke), que después de 1099 una reclamación a Holanda por el emperador Enrique IV (Goslar, 11 de Noviembre 1050 - Lieja, 7 de agosto de 1106). Hendrik era un hijo de Otto van Northeim y heredó sus órdenes de él. Era Markgraaf de Brunswick y pertenecía a la Brunonen, los "príncipes de Brunswick ', que en el siglo 11 entre las tumbas y Vlie Lauwers eran de Staveren, Oostergo, Westergo Iselgo Hunsingo Fivelingo.


Su padre Otto, fue uno de los defensores más importantes del emperador Enrique. Y Hendrik fue en sus años más jóvenes con esta línea. Después de que su padre había fallecido en 1086 a la fractura de la pierna sufrido dos años antes, recibida por la caída de su caballo, sacó pero esta visión y eligió el lado del emperador. Sucedió a su padre en las áreas Northeim y Eichsfeld como recuento y aún muchas otras áreas en el medio del actual estado alemán.


Después de la Markgraaf -el obispo Conrado de Suabia de Utrecht- de Frisia entre Vlie y Lauwers (Tjuchem y Oostergo, Westergo) murió, posiblemente por un maestro de obras, fue el obispo de una funderingsmethode secreta había logrado arrebatar esto y con el Dood tuvo que ser tomado, Hendrik fue marcado por este Friese.


De lo contrario, Henry podría haber sido mal utilizado. Después de un Staveren amigable fue recibido por ministerialen (fiadores con puestos importantes) de Utrecht y otras personas importantes de Staveren Frisia, hubo ataque contra él comprometida. Conoció a su esposa en barco para descubrir a Deventer. En Deventer, se hizo genuinamente instigado por los frisones, que lo habían cosido, cortado y por la borda. Fue conducido aquí en el IJssel. Su esposa Gertrudis estaba cansada de aprender.


Pero también puede ser que esté rodeado por un campamento de campo en el norte (en el actual Frisia oriental). O una combinación también es posible: un encuentro entre Hendrik y los caballeros del obispo de Utrecht, ayudado por los frisones, puso fin a la vida de Hendrik.


De hecho, para la Brunonen era inviable en las áreas de Frisia soporte para sostener, además de la distancia de su thuisgebied, en medio de la actual Alemania, que no encajaba y que todavía en los frisones, aun cuando el emperador encontró la amistad.


Los Brunons saben que trajeron un viaje de ida y vuelta en el dinero de la zona de Friese. (Wikipedia emperador Henry IV, Markgraaf, Otto de Northeim, Henry de Northeim, Brunonen, Conrad de Suabia (Bishop), ministeriaal;.. Algra / A, p 41-42, Westerkwartier / liberación, p 33).


 


 


Cristianismo


La fe cristiana se había encontrado en el paisaje de Friesch como un buen suministro de alimentos. Había pasado mucho tiempo antes de que lo hubieran sido, pero una vez que se trataba de un zoológico, fue rápido. Las capas y los surcos crecían como potreros del suelo. El centro de los montículos será reemplazado al sitio donde se construyó la iglesia.


Pero como con ambas reglas del exterior, a los frisones no les gustó pero sí a ellos.


Cuando el Papa Gregorio VII, nacido Hildebrand de Sovana (Sovana, 1020/1025 - Salerno 25 de mayo 1085), el 22 de abril, 1073 fue elegido como el sucesor del papa Alejandro II (1010-1015 - Roma, 21 de Abril, 1073) y como él Paus ha tenido ciertos cambios, tiene un grillete de firma. El Papa había sufrido lo siguiente:


 


Celibato para sacerdotes: no tenía más deberes sacerdotales. Ella tenía que concentrarse en su tarea intelectual.


La prohibición de comprar salarios por arbustos (la simonía hermética).


Todos los obispos deberán presentar en Roma el palio, la bufanda ceremonial, un nombre obsceno del Papa y no del emperador.


Además, determinó que las pausas de orden superior eran entonces comandos y emperadores, lo que dificultaba que pudieran compensar el stock incluso llenando.


 


La gente de Frisia siempre ha permanecido en el capó de los líderes del poder, que lo tenían mezclado con sus privilegios. Y entonces también tenían que saber en este caso que un sacerdote podría estar casado con ella. Además, las contribuciones y los consejos de la iglesia fueron voluntarios (Kurowski, p.183, Wikipedia Pius Gregorius VII).


 


 Boerenrepubliekjes


Después de la última excavación dejó Brunswick, expulsado fuera y el consejo episcopal demasiado lejos era que en realidad tienen poder para ejercer surgió en el área restante de Frisia pequeñas comunidades con intereses similares de los agricultores, los llamados agricultores repúblicas entre sí como arena suelta entre sí, pero tienen su propia "libertad frisona" y buscan normas legales y pruebas difíciles. Tal vez las cabras Boer inestables fueron a


Ontstaan boerengenootsk hieraan mede ten grondslag. La gente incluso tenía lo que no debían compartir, por lo que poco a poco se fue convirtiendo en gente popular. Incluso puedes tragar, lo que de otro modo tendrías que venir. El punto de partida fue real, cuando vio partidos desenfrenados, encontró un cambio, y las partes estuvieron de acuerdo en todos y cada uno de ellos.


Si no tenía que ser absorbido por completo, entonces los álbumes de recortes, como los juncos, tenían que ser discutidos, se les ocurrió un pretexto.


A medida que suprimimos estos violines en varios párrafos como Oudfriese Boeterregisters ir a


Oudfriese Boeterregisters, Haet está remando? ga naar


¿Haet es centeno? Freeska Landriucht ga naar


Freeska Landriucht, Verhoging veteboeten ga naar


Verhoging_veteboeten y Fria hals ga naar


Por ejemplo, todavía hay necesidad de discutir, aquí puedes descubrir que el cuerpo y la vida no eran naturales a los ojos de los frisones. Entonces no hay incidentes. "Siguieron a aferrarse a la vieja grondregel de Frisia que todos Vresen veyde hora sombría (peleas) a mejorar la monetización, sin Stocken, sin gheyselen, sin Bessem, sin afeitar (Sección 16 y 17 de los 17 aprobados)". Ya, el tiempo de los romanos tuvo que pedir prestado el dinero del dinero, las tablas. A los efectos de esto, se ha deducido de los bienes.


Ligterink lo describió de la siguiente manera: "El dinero era 'el punto débil' y todos los castigos eran recortes de dinero".


La imagen del estado estadounidense viene a mí cuando leo esto. A su debido tiempo, como veremos más adelante, voló hacia lo que más tarde los V.S. se va a llamar, han emigrado, en realidad no es extraño que el 'claimcultuur' overbekende ha echado raíces allí, aunque es de nuestros estándares "un poco demasiado lejos doorgeschoten.


Además, también tenemos que esperar a su cuidador y ahora tenemos un largo camino para salir de la trampa del pago del dinero debido a culpabilidad. Estos simplemente vale la pena pagar dos dólares. Una de las partes que se queja, esto parece lógico, porque esto ha sido especialmente doloroso. Y tiene que pagar un giro postal para romper el receso a la derecha antes de tener pleno derecho a proteger a la comunidad en la que puede filtrar. También es lógico que el juez por sus servicios una compensación, aunque esto, por supuesto, también de acuerdo a una rotación puede, lo que es inmediatamente bueno para el conocimiento y dominio general y global. Estamos aquí para parecer genuinos del otro lado. Immers, los carteles ocultos van hasta los chefs de propiedad estatal, disfrutando de todos nosotros. Algemeene en algehele kennisvervoer is er niet meer bij, want het is specialistwerk. Mencione aquí que no es aún más probable que "conozca la ley". En el momento del viaje, el régimen probablemente sobrevivió.


Libro de cuaderno


Hasta el descubrimiento del descubrimiento de estos campamentos visibles más antiguos, esto se usa como depósito para un cuaderno.


(ver a continuación: cuadernos)


iglesia Westerwijtwerd


Dos campamentos Estamos aquí para regresar a casa y también pagar el daño hecho por el mismo organismo estatal y esta historia es encontrada culpable.


Esto da como resultado el método de uso de las penalizaciones (i).


 


Kampvechters


En particular, los verdaderos tutores en la categoría de dioses han venido de Humsterland. Además, el Langewold (de 1250) todavía tenía reglas sobre el tweakamp legal, que estábamos en las esquinas


Religión


Católico Den Andel, Westerwijtwerd y Cartwright todavía algunos frescos pueden terugvinden. Desde el lugar de las iglesias que, por tanto, concluir que esto no se limita a Humsterland y Langewold desde Den Andel, Westerwijtwerd y Cartwright no reside en estas áreas.


En este período hubo una especie de gremio de kampvechters, a partir del cual las partes beligerantes alguien podría elegir que para ellos el duelo fue, por ejemplo, si ellos mismos no (más) fueron capaces de poseer su lucha para combatir o porque la mujer o un trastorno mental que El resultado fue vinculante para ambas partes. Estos Kempe o kampvechters kampvechter entrenado kempan utilizan en su batalla - como podemos ver en la imagen - escudo o escudo, espada o lanza o saxo y kletsie. La palabra de Frisia Viejo 'kletsie' - en klyka sueco y en el klytjo sueco-finlandesa - se coloca en la decimosexta preferido descrito como tal, así como 'saxo' en el XVII: Thet hombre Anda Londe nena cletsia ne seca, que estipula que una Frustrado, no se dañaron las armas.


 


(No me sorprendería 'kempan' un predecesor de nuestro término 'gola' actual. Acerca No puedo (todavía) no hay confirmación encontrado.) En el duelo llevaba las kampvechters la canalla, una prenda de alrededor de desintegración piezas de cuero como protección. Hoy en día, vemos la palabra 'canalla' piezas terugkomen negativos, lo que podría revelar que esta función una vez valorada degenera vechtersbaasjes recursos para pícaros / schooiers.


Veteranos de manga larga.


Esta no es una ilustración ilustrada históricamente,


pero sólo uno que ilustra Durante la realización de la fotoachtergrond en el titelpagina, que llamo los "hombres" de las monedas de oro han estado utilizando, me di cuenta de que ya esta lanza. Desde que ellos como un grupo de viajeros en su camino a una landdag anual en el Upstalsboom he mostrado, me vino la idea de que esto probablemente también fue utilizado como un poste a los arroyos, ríos y otros cuerpos de agua, se mueven tegenkwamen, a punto saltar Tome el Fierljeppen en el presente Frisia todavía tiene un deporte tradicional. Este palo no tiene nada para un mazo o tambor en la parte inferior. Incluso hoy en día, estos palos de madera tienen cuatro metros de largo, no como el lanzador del campamento. Por otra parte, estos 'palo' también en el envío utilizado, a la embarcación continuó empujando en este waterrijke zonas con vasos eran peligros, debido a las aguas poco profundas, también llamado schippersboom o vaarboom o eddoenr llamada, que señaló que eddoenr próxima springstok también un arma puede ser. Y luego nos seguimos alrededor de este bastón multifuncional.


Este sistema de doble compartimiento viene en Langewolder genuino en la cura de 1282 en un extremo. Los recortes de estas repúblicas permanecieron legalmente válidos hasta que desembarcó en el Ommelander en 1601. Para éste había sido de alrededor desde 1550, ajustar (Westerkwartier / liberación, p 35-36;. Vechtersbazen / van Bentum, p 89-91;.. Guerreros / mol, p 110; Altfriesisches Dictionary / Richthofen, p 874, 1001;. Wikipedia Pole stick; INL lock).


 


Crucifijos


Él también era los frisones involucrados en los Crucifijos. De manera similar a la primera cruzada dirigida por Godfrey de Bouillon, a saber: Liauckema, Galama Herema, Botnia, Ockinga y Roorda.


Alrededor de este período fue la ciudad de Groningen, que se encuentra en medio de Drentherwolde y las áreas circundantes, por lo que la ciudad floreció podía permitirse el lujo de las estructuras de madera sustituidas por un muro de piedra con fuertes torres rodeadas por un foso. Esto sucedió alrededor de 1110.


Desafortunadamente para los Groninger, tuvieron que derrumbarse porque no tenían un consenso sobre el prelado, el incontable obispo Godebald. Y esto fue movido por este movimiento en su terrorífico derecho. El Groningen aquí no estaban contentos con él y tiró, bajo el liderazgo del poderoso clan de la Gelkingen, a la cerradura Groenenberg al huno a Euvelgunne del stedehouder obispo y destrozó.


Godbold no estaba contento con esta acción. Sin embargo, se ha mostrado satisfecho por la confirmación del emperador Enrique V de los derechos sobre el Utrecht San Martín en Oostergoo y Westergoo. En lo que respecta a los Oostergoers y los Westergoers, sin embargo, son algo estrechos.


Al emperador Lotario no le gustó este regalo en 1132. Patinó en el área Oostergoo y Westergoo, cuando estaba casado con el Conde Dirk VI Stamboomrelaties


Hombres de Holanda. Este look para este Hollandse es definitivamente un regalo peligroso. Los Oostergooërs y Westergooërs sacó a saber, en forma conjunta con los frisones oeste de Drechterland y otros engranajes o koogen en casa en Holanda para seguir adelante, a Dirk VI y su hermano el Floris Negro. (Witkamp III, p.631)


El próximo emperador Koenraad III trajo a Oostergoo y Westergoo en 1138 debajo de Utrecht. El giftbrieven siguió avanzando, y por todo tipo de reasignaciones entre kerkbestuurders Groningen y ayuda holandesa llegó el siguiente emperador Federico I en 1165 a la conclusión de que los Sepperothen (hijos del vizconde muertos Lefferd de Zandt Groningen) con el apoyo del control de Groningers recibidos a través de la ciudad Groninga y Holanda cuentan a Floris III sobre Oostergoo y Westergoo. (Witkamp III, págs. 632-633).


Viajar Juliaanvloed (desde 1164) no tenía a los Gooers para tener sus cabezas.


Floris III Stamboomrelations


Los hombres de Holanda en su reinado período 1165-1190 (fue entrenado para una peste) regularmente West-Frisia. Fue sucedido por su hijo Dirk VII Stamboom Relaties


Hombres de Holanda. Otro hijo, William, también quería. Los habitantes de Willem mataron a los frisones occidentales y celebraron una batalla. Su novia quería deshacerse de los compañeros de trabajo entre los hermanos y lograr que cambiaran. William ahora obtuvo dinero de los cementerios Oostergo y Westergoo y se llevó la tumba del título de Frisia. William resultó ser un invitado en Frisia. La razón probable de esto es la presencia de la benedenbuurman Henry Crane, conde de Kuinre, gobernante de los países de Kuinre y Blankenham, Hancock, Ens, Emmeloord y otra Mientras tanto ondergelopen país. Él tiene mucho que decirles a los frisones. Graaf Dirk VII fue asesinado el 4 de noviembre de 1203 por un giro en Holanda entre William y la hija de Dirk VII, Ada. William fue ayudado por los frisones para poder manejarlo.


 


Por condominiumverdrag entre Holanda y Utrecht en 1165, por el cual una (transmisión) Contar encargado por el emperador de Friesland se envía, por la presente se gestationeerd también en Gales. Por lo tanto, el conde solo pudo visitar los cuatro años en Frisia. Esta es la insatisfacción gravenperiode de los frisones con la batalla del advierte terminado en 1345 (Algra / A, Pág. 27).


The Count (Holanda) tuvo que comenzar una gira de cuatro años para comenzar Friesland en Franeker. Aquí, el asegaem le envía un corazón. La cantidad de dinero no fue irrazonable durante esta visita, y todos los inquilinos reclamaron esta ayuda. Después de todo, era necesario que todos ellos insistieran en su sufrimiento, a menos que él se los prestara o les pagara por su dedicación. En este período, todos estos aún no se desmoronan en una película que no ha sido precedida por el precedente. La asega exacta tiene conocimiento de los procedimientos de venta libre y merece asegurarse de que esto también ocurra. Además, él es capaz de interpretar las reglas de varias maneras diferentes, pero para interpretar las reglas (Algra / Ein, pp. 29-30).


> En esta semejanza, también podemos describir que es una "relación especial" entre la tumba Hollandse y el pueblo Friese.


 


 Süsel


Los comerciantes de Frisia que se encuentran alrededor del Báltico su handelskoloniën habían fundado y no con los otros operadores internacionales handeldreven, sino también con la población local, se les dio la cada vez más pesado. Un ejemplo de cómo estaba a punto de pasar por encima de los frisones de Süsel. De esto ganamos de vuelta al principio.


En el siglo VII, las casas del pueblo estaban ubicadas en las áreas de Oostzee y también en los bajos. Por lo tanto, las zonas de alrededor -lo que ahora de- Lübeck Bight caliente, por las tribus germánicas fueron abandonados, llenos por los eslavos occidentales, o más bien la Wenden. Fundó en total ciudades y ciudades, como más tarde en la capital, Liubice o Leubice.


Liubice se encuentra en la luna del Schwartau que aquí desemboca en el Trave. (De hecho, esta ciudad no tiene mucho más y recuerda el nombre 'Alt-Lübeck').


 


Área del tronco o Obotrites Obodriten y otras tribus de todo el año 1000. El campo de la tribu Obotrites Obodriten o de todo el año 1000


El hoogtijdagen comenzado bajo la Slavenkoning Heinrich von Alt-Lübeck desde la dinastía no Nakoniden. La ciudad floreció y creció. Después de un castillo, un puerto y dos alfombras, llegó a la vista de la glorieta de Oymer, una tienda de mercancías. La placa de la iglesia de madera o la investigación arqueológica fue de 22 a 15 metros. En esta aldea de productos básicos, muchos frisones, pero también otros oficios de muchas otras áreas.


La siguiente iglesia que construyó estaba hecha de translúcido y tenía 20 metros a 11 metros.


Con los extraños puntales no siempre funcionó bien. Heinrich una vez se encontró con la batalla con el Ranen, que estaba en un grupo de islas, por la costa, donde Stralsund ahora miente. Estaba dormido y salió de la batalla.


En 1123 intentó Mathias, un hijo de Heinrich, esto también, pero perdió la batalla, por lo que su padre una winterveldtocht organizado y en el hielo del mar Báltico congelado, los residentes de conocer vino a dar una lección.


Heinrich murió el 7 de junio, 1127, parece que hay un asesinato, y dejaron a sus cuatro hijos son ricos después. Él tenía, sin embargo, un año antes de su muerte, en 1126, llamado misionero de la iglesia, llamado Vizelin, dado permiso para ser rico que se le permitiera predicar.


Vizelin (nacido alrededor de 1090 en Hameln y 12 de diciembre, 1.154 en Albany fallecido) comenzó en 1126 con buen ánimo a su trabajo, pero tuvo que tras la muerte de Heinrich dejar de nuevo a causa de una disputa por la sucesión.


 


Siegesburg (ciudad y montaña). Siegesburg (ciudad y montaña)


Dos zonas Waldemar († 1123) y Mstivoj († 1127) ya habían fallecido por Heinrich. Pero las otras dos áreas Knut y Sventipolk primero registran el área. Pero dentro de un año fue la lucha entre los dos en 1128 a favor de Schoenberg Sventipolk decidió y puso tan rica en manos de su padre.


En sus viajes tuvieron Vizelin en 1134 reconoció la importancia estratégica de un yeso de 110 metros de altura o Kalkberg en algunos edificios después Siegesburg va a ser llamado a informar de esto a su puesto 1133 sacro emperador romano Lothar de Lotario III (1075-1137). Eso siguió el consejo de Vizelin y conquistaron el área y anotó una Burg, y el Convento Agustino-Chorherren-Kirche en, waarvandaan Vizelin tres años predicado.


Entre 1138 y 1139, las conquistas se llevaron a cabo y los descendientes de Wagler y Polaben fueron sometidos a Sajonia.


Además, los bordes estaban, en la ocurrencia poco probable de caos y buitenkansjes, sí escuchan a través de la capital de la otrora poderoso rey Heinrich von Alt-Lübeck, a los ataques. Liubice estaba en 1138, completamente colapsado con la iglesia.


El Hanse / Philippe Dollinger En el libro Die Hanse / Philippe Dollinger, Hanse-libro, según los expertos, puede que en la página 33 de la siguiente lectura: En archäologischen Grabungen, a partir de mensajes Adán de Bremen (um 1075) y, a finales spä;ter Jahrhundert, Helmolds, sich ergibt, dass die ciudades slavischen eigentlich befestigte Plätze eran, damit sie aber exterior militärischen y Unidades religiösen auch eine del oder mehrere nichtbefestigte Kaufmannsniederlassungen besaßen, donde un zuweilen Kaufleute extranjera, Friesen, alemán o escandinavo, lebten. Sabemos poco sobre los lugares de Obotrit, como Oldenburg, Demmin, Ratzeburg, a menos que su significado militar; Vivió en Susel pero una colonia de 400 Friesen, y un Lubeck Alt no siedelte Slavenfürst Heinrich am Anfang des 12. Jahrhunderts außerhalb der Mauer des befestigten Platzes (vom 11. Jahrhundert) un número Kaufleute y un manojo de Handwerkern una.


El Helmolds mencionado aquí se refiere a la kroniekenschrijver y Helmold mental de Bosau de alrededor de 1120 en la zona de Goslar nació después de 1177 y en Bosau, Holstein murió.


 


la adoradora crónica de los pastores de San Laurentius a Süsel


1148 Gerlaf, luchadores de los Friesen contra los esclavos.


 


En 1147, el área se encuentra entre el Elba, Trave y Or - en lo que es el Wendenkrüstocht. Las cañas Saxon, Deense y Poolse se animaron a hacerla parte del segundo crucifijo, pero no tan conveniente para Jerusalén, sino para los vecindarios heathy. El 13 de abril de 1147, esto fue reconocido por la Pausa como una multa.


Es genuinamente cierto para la mano que no solo los motivos religiosos han establecido vertederos. La radiodifusión y la gran conciencia dentro del rango fueron probablemente mucho más importantes para la guerra. La crianza de áreas también fue necesaria para proporcionar espacio para el creciente crecimiento de la población en este período. También a veces eran deliberadamente colonos de otras zonas del Mar del Norte, por ejemplo (nos referimos a los frisones) invitó a la zona de un impulso económico para el comercio va a ayudar.


 


La foto que muestra los predecesores de la Vicelinkerk en Susel y la historia de Susel nos da la dirección, donde tenemos la llegada de los frisones se puede buscar.


13:05 13:01 San Lorenzo a Süsel


Vicelinkerk El nombre proviene de su fundador Vizelin / Vicelin, el la versión veldstenen Slavenmissionaris y sus sucesores en esta región, en este caso Gerlaf, pero fue probablemente entre 1160 y 1180 construyeron. Después de la promesa en 1138/39 de los sajones, estos edificios del mundo real, sino también fortificados o puentes se construyen. Los frisones son aquí, entonces sí vienen desde 1142 (frisones de refugiados y / o comerciantes de la desde 1138 asolaron Liubice?) O que proceden de zonas en las que ahora se Zelanda y cuando ella también estuvo bajo presión de estar en pie y así, pero emigraron a esta zona (Está ubicado en el medio del Süsel one hideing que Middelburg calienta, aunque también puede tener otra causa, que tuvimos que buscar). Los agricultores de Friese tienen esta área húmeda bajo las manos de chicle y colonizada.


Algunas preguntas aún permanecen. Entonces no nos gustó Gerlaf. ¿Y estos frisios también se intercambian desde 1138 Liubice? ¿O el grupo de sirenas solo sale de frisos friables de Liubice, y se sellan con todo el río para finalmente construir en este lugar Süsel? Ya fue conquistado por los sajones.


p. 33-34 Contribución comercial Literatura arqueológica de bienes culturales Referencias a:


Starigard / Oldenburg: End Slawischer Herrschersitz de Mittelalters frühen en Ostholstein / M. Müller-Wille (ed.). - Neumünster, 1991


Historia de Starigard / Oldenburg / K.W. Struve. - p. 85 - 102


p. 95.


La Alta Edad Media a la Batalla de Bornhöved / W. Lammers. - Historia Schleswig-Holstein 4, Parte 1. - Neumünster, 1981


p. 296, Fig. 96. p. 300; 329 ff .; p. 339 Fig. 111.


Schleswig-Holstein a principios de la Edad Media: Paisaje - Arqueología - Historia / Dirk Meier. - Heath, 2011


p. 214


Ya mira fuera del tablero para hacer que él esté luchando contra los esclavos. Él mira el lado norte del mar, así como el siglo XX hasta el siglo XII un aroma o castillo de los Esclavos. Ante esto, ¿esta carga es destruida por los sajones o por los frisones?


 


Y algunas preguntas podrían haber sido respondidas intuitivamente. Entre otro de la hoja Archäologische Kulturgüter y otros escritos muestran que Adolf II, conde de Holstein en 1143 se hizo un llamado a los habitantes de Sajonia, Alemania, Holanda, Utrecht y Holanda en sí mismo un Wagrien / Waierland / Wagerland / apuesta para ir Settle . Estos son los elementos esenciales de la devoción y el cultivo de esta área, pero también para invadir el cristianismo en estas contradicciones. Pero también es posible incluir a los habitantes de Vlaanderen.


Todos fueron a este sitio y se encontraron con los holandeses alrededor de Eutin y los frisones entre Süsel y Neustadt. Los primeros holandeses vienen sufriendo, debido a su supuesto conocimiento de la alberca acuática, así que entendemos la inteligencia, vamos a


Los pastores Friese de Holanda también eran casi frisios con el intenso calor de Holanda. Flemhude, al oeste de Kiel sería, como su nombre indica, las posadas flamencos, sino también al norte de Eutin serían un pueblo situado Fleming han. Por lo tanto, cerca de la ubicación muy cercana, Flemsdorf y Flemmingen aún podrían dar almendras, pero esto no parece aplicarse en esta historia.


Cuando un Über die niederländsichen Colonien Welche im nördlichen Teutschlande im zwölften Jahrhunderte gestiftet ser, más Nachforschungen mir gelegentlichen Bemerkungen zur Geschichte gleichzeitigen de 1815 a agosto del Wersebe el capítulo 6 de las colonias en doornemen Wagrien, leemos cosas notables. Wagrien, que se muestra en el cartón Wagria, también se conoce como Wagerland / Wageren aangeduidt. Wagners y Walchers solo tienen un tiempo diferente más tarde, cuando vemos la 'g' y 'ch' como la misma. Esta oración terminó. La idea surge cuando leemos en el capítulo 6 que la tierra de la provincia Wagria, que es el rectángulo Kiel con la carretera 33 al sur hasta que al Bad Segeberg, este a lo largo de la actual dirección Lübeck Mar Báltico, pertenece a la persona que tiene perdido y no planificado para el tiempo, para llamar a esta vez a los colonos de Friese. ¿O son los primeros nuevos emigrantes?


Leidraad es el cronista Helmold. Estaba inmerso en, en la lengua que la historia estalló en su tiempo.


Como ya se describió, en 1134 se construyó el Siegesburg en la frontera con el área eslava.


El sacerdote juró con un barco a Neumünster, cuando Alt-Lübeck se hizo en 1138 con el mismo terreno.


Finalmente, la gente en Holstein revoloteó y muchos sin el consejo de la fortaleza de Plön y el árbitro de Wagrien se retorció.


Adolf II heredó el área habitada. Alrededor de 1140 se basa en un nuevo lugar, el actual Lübeck.


Debido a la amenaza del crimen, fue destruido por la tierra. Por lo tanto, Adolf estuvo tentado de seducir a los colonos para construir la tierra. Envió mensajeros a Flandes, Holanda, Holanda, Alemania y Holanda con el mensaje de que cualquiera que carecen tuvo que aterrizar a sí mismo con la familia aquí por venir, donde la tierra fértil, abundante pescado y carne y prados verdes en su espera sostuvo que podrían tener en cuenta.


 


Que los nuevos colonos solo vieron a Eutin y Süsel mantenerse vivos, indica que no fue un gran problema y que estaba indignado.


A pesar de que el Holsteiner había conquistado el área y Adolf se animó a cultivar el área, se mantuvieron bien ubicados en su propia área residencial.


Los esclavos luego expandieron rápidamente las otras áreas también. Aunque algunas de las áreas restantes fueron abandonadas lentamente.


Los lugares en los que Eutin y Süsel realmente fueron valorados por Adolf no son suficientes. Otros lugares, donde se establecieron los esclavos, se encontraron fuera de tierra firme. Eutin y Süsel estaban rodeados de páramos y venas. Se conocía al general que los frisones y los holandeses fueron advertidos de reconocer una posición en contra de los esclavos y los Holsteiners.


Después de los frisones y los holandeses se establecieron aquí también había permitido mantener sus propias leyes, la turba y drasland editar y recibida eeuwenlang los derechos de los ciudadanos libres de la tierra libre. Los señores feudales fueron tratados con severidad a un boerenbevolking orientación cristiana pacífica como una zona de amortiguación para crear una zona ya perdido, lo que podría salir de las leyes, traería en el futuro.


los colonos de Süsel y Gerlach bajo el asedio de los esclavos


los colonos de Süsel y Gerlach bajo el asedio de los esclavos, 1144 (bronce: Rijksmuseum)


Wilhelm Ernst Cristiano verwoordt razón de Gerlach en las páginas 434-435 del Volumen 1 de la Historia de Schleswig Herzogthümer y Hollstein de la siguiente manera:


"¿Era denket ihr zu Thun? Sprach hay zu ihnen. Glaubt ihr euer Leben reduce a erkaufen, wenn ihr ergebet euch, o ihr meint, dass mueren detiene bárbaros Treue und Glauben? RSI TRRI, meine lieben Landsleute, und es ist ein thörigte Meinung . Wisset ihr Denn nicht, dass unter Allen Ankommlingen cuales Friesen de los eslavos estoy más verabscheuet se Warum denn wollt ihr Leben entonces euer hinwerfen y Eurem Untergange entgegen eilen? Ich beschöre euch bei Gott, dem Urheber der Welt, es nicht dem schwer es salvar incluso a unos pocos de la mano de la multitud, que continuarás haciendo tu mejor esfuerzo y estarás de la mano con los enemigos.


Mientras revivamos este muro, tenemos nuestras manos y nuestras armas en nuestro poder, y nuestras vidas rozan nuestra esperanza. Las personas desarmadas no tienen más que una muerte traviesa.


También lo hacen sus peligros, que los enemigos de ustedes quieren voluntariamente tener voluntariamente, primero en sus intestinos, y sean sus sanguinarios culpables.


Déjales probar tu audacia y llevar a cabo su victoria sangrienta.


Dies Sagte allí, y zeigte un edle Seele, Indem no sich mit einem siendo un Thor stellete das, que feindlichen Hausen trieb espalda, y con un gran número de esclavos Manual de instrucciones erlegte.


Después de eso, finalmente perdió un ojo y fue herido en el abdomen, todavía caminaba con la misma altura ".


Y también lo hicieron los sacerdotes y los pocos frisones que se quedaron en la distancia hasta que él acudió en ayuda.


Verder le da a Helmold una respuesta a la pregunta si él o ella ha estado lidiando con los gustos de Liubice, incluso si tenía los dedos a Süsel. Estos eventos están cronológicamente eufóricos. Todavía tiene un ataque de los esclavos en el nuevo Lübeck. Esto vino como una reacción a las tenencias de 'cruceros'. Por lo tanto, este estado pierde el ataque sobre el antiguo Liubice, por lo que esta pregunta no es planificada. Lo que Helmold piensa sobre el asalto a Süsel. De los 400 colonos, solo tenía 100 asistentes. Los otros 300 se reunieron en su país de origen para mantener sus hogares y otras ocupaciones. Estos valientes cientos de frisios una vez tuvieron un asalto de 3000 esclavos para cavar por un tiempo que tenían una pequeña fortuna. Luego fueron transferidos a la desesperación cerca y salvajemente. Pero cuando el geológico, llamado Gerlach, era su discurso (ver fotograma). Zodoende se complació en comparecer ante el informe, que Adolf ayudó a presentar. Los esclavos abandonaron el área y se llevaron su victoria y los alcanzaron.


(Fachbeitrag Archäologische Kulturgüter, p 34;. Hampe / Zug, p 31;. Über die niederländsichen Colonien I, p 305, 325;. Digitales Historisches Ortsverzeichnis de Sajonia Flemmingen, Flemsdorf; Pye / Mar del Norte, p 205-206;. Wikipedia Helmold de Bosau; Predigers zu Bovenau im Herzogthum Holstein, Entwurf einer Kirchengeschichte de Herzogthums Holstein / Peter Christian Heinrich Scholtz p 134-137;. mda Otto Vos).


Además, la flota de tormentas de 1134, que rodeaba el área de Zeeland provincial, se transformó en un archipiélago que cuidaba a muchas personas a la deriva. Además, estos frisios están condenados aquí así que. Mogelijk también tomó algunos nombres conocidos (por ejemplo, Middelburg). Esto resultó en la construcción de un gran número de nuevas iglesias parroquiales, seguidas de misioneros de reconocimiento.


 


A los guardias se les cobrará una pequeña cantidad de botas o pantuflas que se enviarán a Ghent y especialmente a Brujas.


Veamos que el mapa de Brujas está a unos 90 grados, con lo que nos afecta adversamente. Gire a la izquierda en el mapa hacia el norte. En Brujas llegado a la Speyepoort (corriente Dampoort - hacia Damme), que en este momento no existía llegó a estar en el comienzo de la ciudad. El área de Burg, Markt y Salvatorskerk.


Brujas alrededor de 1127


Mapa de Google con su propio mapa de firmas Luikx / Brugge, p. 17, 35 Para una imagen reconocible de Brujas contorno alrededor de este tiempo, aquí es un mapa de Google con un situatieschets de 1127 y 1298.


 


Brujas fue fundado en el momento de la franco / Friesian invloedsfeer un handelsgebied geográficamente ideal de los tres condados: pagus Flandrensis (Vlaanderengouw), el pagus Rodanensis (Rodenburg- o Aardenburggouw) y el pagus Mempiscus (Mepsegouw). Diez al norte y al este de Zwin eran los frisones y diez al sur y al oeste tenían los francos para decirlo. También tuvo en este período una conexión abierta con zee (ver las bobinas de Zwin alrededor de 700 yemas). Esto es realmente real también, no cuando salió bien en este período.


En los siglos X y XI, Brugge se desarrolló como una ciudad real, lo que causó que los males del campo se desarrollaran. Los residentes (galletas y hamburguesas de asistencia social) deben tener su propia configuración y líquenes que se puedan abrir como gremio y baile. La población elige un nivel de comunidad para una determinada dirección, a menos que esto haya llegado a un reconocimiento legal.


En 1070 ella apoya Robert Fries (ca. 1029-1032 - Castillo Wijnendale, 13 de octubre de 1093), de las que tienen los suburbios de una política favorable esperar. Esta detrimento de Richildis, la madre del sucesor legal, Arnulfo, pero aún minderjarig que un voorstond rural favorable.


Ahora el nombre de Robrecht no tiene nada que ver con eso.


t Keerske


foto: 7-5-2013


't Keerske


Robrecht de Fries, Graaf van Vlaanderen, es en 1080 una doble capilla unida a San Pieter & St. Catherine.


Heropgebouwd tras un incendio en 1389. El arquitecto Hendrik Pulinx cultiva la capilla en 1723-1725 para los kaarsgieters.


La ciudad de Brujas restaurada en 1983-1987 para el diseño del arquitecto Dugardyn.


Keersstraat 1, Brujas. [i]


En 1063 Robrecht se casó con Geertrui, Floris I Stamboom Relaties


Hombres de Holanda. Gertrude lo encontró, de hecho, un fuerte socio para su hijo todavía menor Dirk V a Dirk V. Robert se instaló en Holanda, por lo tanto, que era tradicionalmente una parte de Frisia, por lo tanto, "fútbol" y renunció a sus pretensiones de Flandes en favor de Arnulf III el Increíble, el hijo de su hermano mayor Boudewijn VI. Heredó a Robrecht después de la muerte de su padre, la Tierra de Aalst, las Cuatro Artesanías y la Gran Zelanda. Aún así, no 7 años después, la Frisia real de Robrecht se recuperó de los establos.


Robrecht se instaló en Brujas. Y él llega a sus promesas, después de todo, los poderes necesitados, la nobleza y la inteligencia. El comercio comenzó a florecer y obtuvieron su propio lobbybank, donde se convirtieron en los asuntos legales y administrativos. Estos desarrollos dejaron en claro que Brujas se convirtió en una potencia económica y vivió de forma más autónoma.


Tras el asesinato de Roberto el frisón su nieto Carlos de Dinamarca - más tarde la Buena - (ca. 1080-1086 - Brujas 2 de marzo 1127), eran cuestiones de organización impulso. Fue pasando desde hace tiempo que los comerciantes de las ciudades voorname (a pesar de que previamente no tenían reconocimiento "oficial" de un conde) gremios o Hanzen para la seguridad común durante sus recorridos fundadas.


En este período, todos los conservadores pobres o urbanos se enfriaron. Al zat era diferente del éxito económico. Juridisch era solo una clase, o ahora era pobre o rico.


En total, 1190, los gatos también estallaron en un alto nivel. Allí;, entonces, él se para en las galletas que difieren. Los rangos son, de hecho, como "principales" elaborados por los ejércitos, los "minores".


----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


 


  graaf Dirk I aan de abdij van Egmond van twee hoeven te Alkmaar, Dirk I ,Dirk II,Dirk V op 26 juli 1083,Abt Adelard (1105-1120) Floris II,


e. Parochie en stadsgebied van Alkmaar vóór 1254 
 
Wie zich verdiept in de oudste geschiedenis van Alkmaar zal weinig gegevens aantreffen.
In een van de laatste afleveringen van de periodiek Oud Alkmaar heb ik een overzicht gegeven van de oorkonden, welke uit de periode c. 939-1300 bekend zijn en waarin Alkmaar wordt genoemd ;(c1). Het “... blijkt dat uit die tijd, zo’n kleine 400 jaar, nog geen 25 oorkonden bewaard zijn gebleven. Bovendien valt men vrijwel onmiddellijk midden in de problematiek – de “bella diplomatica” –, die al sedert eeuwen de bestudering der oudste Hollandse en Egmondse oorkonden begeleidt. De meeste dezer oorkonden zijn namelijk vals, doch de vraag is in hoeverre. Deze kwestie, waarmee eminente geleerden op het gebied van de diplomatiek (oorkondenleer) zich hebben beziggehouden, is dermate ingewikkeld dat ik mij tot oordelen onbevoegd acht. Duidelijk is dat degene, die op grond van deze schaarse en twijfelachtige gegevens zich tot hypothesen laat verleiden, grote kans loopt in het drijfzand te geraken. En het is mijn stellige overtuiging, dat E.H.P. Cordfunke in zijn boek “Alkmaar in prehistorie en middeleeuwen” niet aan het drijfzand is ontkomen.
In feite is het bijzonder moeilijk werken met dit boek, want de schrijver stapelt feitjes, hypothesen en conclusies op elkaar en het een volgt uit het ander, doch een duidelijk beeld krijgt men zelden. Het begint al met het ontstaan van Alkmaar. Het wil me uit het hoofdstuk Prehistorie maar niet duidelijk worden of het Alkmaarse gebied nu wel of niet tussen de 3e en 7e eeuw werd bewoond, en zo nee, waarom niet (
c2). In zijn vorig boek (Alkmaar van boerderij tot middeleeuwse stad) betoonde Cordfunke zich een aanhanger van de z.g. transgressiefasen-theorie (c3). Door de studie van Gottschalk (c4) is deze theorie inmiddels onhoudbaar gebleken.
De schrijver noemt dit werk niet, maar gaf er de voorkeur aan geruisloos afscheid te nemen van de Karolingische transgressiefase, de Ottonse transgressiefase en al die andere fasen, die zijn vorig boek opluisterden. Het heet nu : “Tegen het midden van de 3e eeuw verdwijnt de bewoning langs de kuststreken grotendeels.
Niet volledig, omdat allerlei namen uit deze periode overgeleverd zijn, hetgeen op resten van bewoning duidt”. Volgens zijn nieuwe versie zou de ontvolking verband houden “met het ineenstorten van het Romeinse Rijk”. Erg overtuigend klinkt het niet en de vraag blijft overeind staan of Alkmaar nu met Rome mee is ingestort of niet.
Omstreeks 700 moet het al dan niet verdronken land weer vaste grond geworden zijn, want toen was St. Willibrord in deze contreien actief. De abdij van Echternach maakte nog in de 12e eeuw aanspraak op een aantal kerken in Holland – o.a. Velsen en Heiloo –, welke door Willibrord gesticht zouden zijn. De naam Alkmaar wordt voor het eerst vermeld in een 12e eeuwse aantekening (
c5), waarin sprake is van een schenking door graaf Dirk I aan de abdij van Egmond van twee hoeven te Alkmaar, die elk 1 pond opbrachten. Aangezien Dirk I in 939 overleed moet deze schenking van voor dat jaar dateren. Cordfunke beweert, dat Alkmaar niet ver vóór 939 zal zijn ontstaan en voorts zou de eerste kerkstichting uit het begin van de 11e eeuw dateren. Waarop hij een en ander baseert begrijp ik niet. In alle geval is het zó, dat de ouderdom van een kapel – die al dan niet later kerk werd – weinig zegt omtrent de ouderdom van de nederzetting. Moederkerken zagen vanwege de derving van inkomsten ongaarne kerken en kapellen in hun parochiegebied verschijnen. Er zijn dan ook vroeg-middeleeuwse buurtschappen aan te wijzen, die nimmer zijn uitgegroeid tot parochie of zelfs nimmer een kapel hebben gekregen. Kortom, we weten het niet.
Een volgend probleem is het ontstaan van Alkmaar als zelfstandige parochie en zelfstandig schoutambt. Zekerheid hieromtrent is evenmin te krijgen, afhankelijk als men is van drie oorkonden, waarvan er twee vals zijn. Allereerst is er de oorkonde van 28 december 1063, waarbij de bisschop van Utrecht de abt van Echternach bevestigt in het bezit van enige door Karel Martel aan St. Willibrord geschonken kerken, die door de graaf van Holland in bezit waren genomen (
c6). In deze oorkonde is sprake van : “ecclesiarum earum que infra nominata sunt, qua rum matres videlicet he :... Heligelo... cum capellis infra nominatis Alcmere, que neque in termino earumque modo matres sunt, quippe ubi neque consecratio neque in terminatio ulla erat, neque consecrate fuerant”.
Het handelt dus om een aantal moederkerken (w.o. Heiloo) met hun kapellen (w.o. Alkmaar), die nog niet geconsacreerd waren en nog geen gebied hadden toegewezen gekregen. Deze kerken cum annexis waren door de bisschoppelijke synode –; terecht of ten onrechte – aan de bisschop van Utrecht toebedeeld en deze stond de helft af aan de voormalige eigenaar, de abdij van Echternach. Ook de tienden – waarover later – werden tussen de bisschop en de abdij gedeeld (c7).
De echtheid van deze oorkonde wordt door geen van de geleerde schrijvers in twijfel getrokken. We mogen derhalve concluderen, dat Alkmaar op dat tijdstip nog geen zelfstandige parochie was. Een volgend gegeven levert de befaamde oorkonde van 26 juli 1083 (c8). Alle groten op het gebied van de oorkondenleer hebben op dit stuk hun visie gegeven en alleen al het bestuderen van alle relevante literatuur is een onderzoek op zichzelf. Ik volsta met vast te stellen dat volgens het meest recente onderzoek, n.l. door Koch ten behoeve van het oorkondenboek van Holland en Zeeland (c9), deze oorkonde een falsum is, dat omstreeks 1215 werd vervaardigd, doch niettemin fragmenten bevat, die teruggaan op oudere oorkonden of op tekeningen. De schenking van de twee hoeven door Dirk I, alsook de beroemde passage : “concessi abbati Stephano suisque successoribus iudiciariam potestatem in Alcmere, que ambach vocatur teotenice” houdt hij wel degelijk voor echt.
De abt van Egmond ontving dus het schoutambacht in Alkmaar, hetgeen impliceert dat er in 1083 een rechtsgebied was. En aangezien in Kennemerland de jurisdictie veelal samenviel met het parochiegebied (
c10), heb ik verondersteld dat zowel de parochie als de jurisdictie van Alkmaar tussen 1063 en 1083 zijn ontstaan (c11).
Volgens Cordfunke vond de wijding van de kapel tot kerk spoedig na 1063 plaats en in alle geval vóór 1116. Het laatste jaar slaat op de overeenkomst van 16 juli 1116 (
c12), aan welke oorkonde hij grote betekenis toekent. Maar eerst heeft zich volgens hem nog een “kerkschenking” voorgedaan, want de tot kerk gewijde kapel is op zeker moment door de graaf van Holland aan de abdij van Egmond geschonken.
Na op blz. 54 een uiteenzeting te hebben gegeven over de belangrijke rol die de abt van Egmond in Alkmaar zou gaan spelen en na verslag te hebben gedaan van de plechtigheid, die op 16 juli 1116 te Alkmaar zou hebben plaatsgevonden, betoogt hij : “De rol van de abt van Egmond bij de overeenkomst – lijkt het vermoeden te steunen dat de kerk van Alkmaar toen – reeds aan het klooster van Egmond was geschonken; dit zou dan “tussen 1101 en 1116 zijn gebeurd”. Hoe hij aan het jaar 1116 komt is dus duidelijk, maar waarom hij 1101 als terminus post quem neemt begrijp ik niet. Er is immers geen enkel relevant gegeven uit dat jaar. En wat op blz. 54 slechts een vermoeden leek te steunen, is op blz. 92 inmiddels zekerheid geworden : “Tussen 1101 en 1116 werd de kerk van Alkmaar door de Hollandse graaf aan de abdij van Egmond geschonken”. Op blz. 161 heet het : “De oudste kerk werd daar in de 11e eeuw gebouwd; tussen 1101 en 1116 werd deze kerk, gewijd aan St. Laurentius, overgedragen aan de abdij van Egmond”. Er komen dus steeds nieuwe gegevens bij en een en ander wordt geponeerd met een stelligheid die geen twijfels lijkt te kennen. Nog meer verbaast mij de wijze waarop de schrijver het discrimen veri ac falsi hanteert en vrijmoedig oorkonden echt of vals verklaart, alsof hij ook maar enige kennis bezit van de oorkondenleer.
De eerder genoemde oorkonde van 26 juli 1083 is volgens hem ook geheel en al vals. Ja, in een noot treedt hij zelfs met Koch in discussie : “Koch, Oorkondenboek p. 179, betoogt dat een originele notitie over de schenking van een goederenruil en de jurisdictie door Dirk V op 26 juli 1083 als voorbeeld voor het falsum werd gebruikt. In het licht van de gebeurtenissen in Alkmaar (bijvoorbeeld de kerkschenking) lijkt dit niet waarschijnlijk (c13)”. Maar wat waren dan toch die gebeurtenissen, waarvan de “kerkschenking”; een voorbeeld zou zijn ? En op welke archiefbronnen baseert de schrijver zich ? Het blijkt, dat hij alleen de oorkonde van 1116 als authentieke bron tot zijn beschikking heeft; de rest is aan zijn fantasie ontsproten, met inbegrip van de kerkschenking tussen 1101 en 1116.
Bovendien, er wás op 16 juli 1116 geen plechtigheid of “gebeurtenis” in Alkmaar, want de oorkonde van 1116 die daarvan het bewijs zou moeten zijn, is óók vals.
D.w.z. de tekst is volgens Koch “waarschijnlijk gesponnen rondom een echte, min of meer formele kern” en het dictaat zou dezelfde oorsprong hebben als de reeds enige malen genoemde oorkonde van 1083 (
c14). Dat de abt, die in Alkmaar zo’n belangrijke rol zou spelen, met “bone memorie” wordt aangeduid, doet in alle geval vermoeden dat hij overleden was en dat de “gebeurtenis” zich derhalve vóór 1116 moet hebben afgespeeld. En voorts was de abt van Egmond wellicht helemaal geen directe belanghebbende. In de oorkonde is immers sprake van “interventione” Adalardi abbatis en niet van “petitione” of “supplicatione”. Met andere woorden, aan deze oorkonde kan geen enkel gegeven worden ontleend m.b.t. de positie van de abdij in Alkmaar, noch m.b.t. de eigendom van de kerk of de tienden te Alkmaar.
Bezien wij de oorkonde van 1116 eens nader. Het blijkt, dat de Alkmaarders met onrechtvaardige begrafenisgelden waren belast, waarvan zij door de graaf van Holland op verzoek (interventione) van de abt van Egmond werden bevrijd.
Dit geschiedde niet gratis, want in ruil daarvoor beloofden zij tienden van de veldvruchten en het vee te betalen en de halve tiende van de kaas. Deze regeling of overeenkomst werd in de parochiekerk van Alkmaar boven de relikwieën van St. Adelbert door een 80-tal personen (ongetwijfeld inwoners van Alkmaar) bezworen. Het op zweren van besluiten door een deel van de mannelijke bevolking kwam vaker voor (c15) en de betekenis ervan was, dat zij onder ede beloofden de overeenkomst te zullen naleven. Eenzelfde regeling tot bevrijding van het begrafenisgeld was al eerder gemaakt ten aanzien van de parochianen van Heiloo, n.l. op 12 april 1108 (c16). En verder zijn er nog twee afkopen van begrafenisgeld bekend, te weten een van 1175, waarbij de parochianen van Akersloot door het kapittel van St. Marie te Utrecht van deze last werden bevrijd (c17), en een van 1203, waarbij de parochianen van Limmen van hetzelfde kapittel die vrijdom verwierven (c18).
De vertaling van deze laatste oorkonde, luidende : “dat die parochianen van Lymben van ons ende hoiren cureyt offgecoft ende bevrijt hebben die begravenghe dat sy legerstadt hieten, dat sy van ons ende hoiren priester plaghen te coopen” geeft enig inzicht in het karakter van deze belasting.
Tevens komt het mij voor, dat de vertaling van “sepultura” door “begrafenisgeld” eigenlijk onjuist is. Een sepultura is een grafstede, zodat het vermoeden is gewettigd dat men zijn eigen graf moest kopen. Deze belasting was ongetwijfeld drukkender dan de kosten voor het luiden van de klok, het huren van de doodsbaar e.d., die men in later tijden moest betalen.
Toch is het opmerkelijk, dat de inwoners van Alkmaar in ruil voor de afschaffing van het begrafenisgeld zichzelf tiendplichtig zouden hebben gemaakt. De tienden drukten immers nog veel zwaarder. Het ligt m.i. dan ook voor de hand dat de Alkmaarders allang tiendplichtig waren, zijnde een verplichting die voortkwam uit het canonieke recht.
Wij hebben gezien dat in 1063 de abt van Echternach van de bisschop van Utrecht de helft van zijn bezit – w.o. de tienden – terugkreeg en nadien werden zelfs de koning en de paus in deze kwestie gemengd (c19). Hetgeen echter niet betekende dat de Hollandse graaf bereid was de goederen terug te geven. In 1156 koos Echternach dan ook eieren voor zijn geld en ruilde de Hollandse kerken met al hun rechten en afhankelijkheden voor 120 morgen land op Schouwen (c20). Eerst in 1156 was de graaf van Holland derhalve de jure eigenaar van de kerk van Alkmaar, alsook van de tienden, en in dit licht dient men m.i. de oorkonde van 1116 dan ook te zien : De Alkmaarders verplichtten zich tot betaling aan iemand, die er geen recht op had. Overigens zal het de Alkmaarders weinig hebben geïnteresseerd aan wie zij hun tienden moesten betalen.
De tienden waren in 1156 wellicht reeds in het bezit van de abdij van Egmond gekomen.
Volgens Hof bezat de abdij ze zelfs al op het einde van de 11e eeuw (c21). Bewijzen daarvoor zijn niet aan te voeren, aangezien in geen enkele oorkonde – echt of onecht – van de overgang van de Heiloose of Alkmaarse tienden aan de abdij wordt gerept. Wel is er een 12e eeuwse aantekening (c22) waarin sprake is van de kleine tienden in Alcmareskerspel, welke 20 hoed graan opbrachten.
Hoe het ook zij, op 19 april 1251 gaf de abdij een gedeelte van haar tiendbezit, te weten bij Heiligheloe aan de overzijde van de Ee (Ie), bij Alcmar in Secglege (Zeglis), bij Outhorp op Suenegheest en in de mere tussen Berghen en Alcmar, in leen aan de heer van Egmond (
c23), die ze op 7 november 1264 doorverkocht aan ridder Willem Pelgrimsz van Alkmaar (c24). Op 8 juli 1304 kwamen deze tienden terug aan de abdij (c25). Uit de rekening van 1344/1345 blijkt het toenmalig tiendbezit, n.l. die Norttiende 18 lb; die Berchtiende 28 lb; die Cortedroen 20 lb; die Suuttiende 28 lb 10 st; die Rekertiende 4 lb 10 st; die Vlastiende 3 lb 5 st (c26). Totaal dus 120 pond en 5 stuivers, zijnde een aanzienlijk bedrag. Meilink komt dan ook tot de conclusie, dat het oude bezit en de rechten van de abdij van weinig betekenis waren in vergelijking met de landhuren en vooral de tienden (c27). Dit totaalbeeld geldt m.i. ook voor wat betreft de situatie in Alkmaar.
Als ik echter het boek van Cordfunke lees dan moet ik wel concluderen, dat de abdij van Egmond niet alleen alles te vertellen had in Alkmaar, maar tevens Alkmaar “bezat”. Zo lees ik op blz. 53 : “Dit klooster deed in de 12e eeuw met succes pogingen het nog ontbrekende grondbezit geheel in handen te krijgen, onder meer door ruil van grond. Abt Adelard ruilde bij voorbeeld omstreeks 1100 – met goedvinden van graaf Floris II – goed van elders tegen 8 koeweiden land en ander land in Alkmaar”. Ik begrijp hieruit, dat de abdij niet alleen een actieve grondpolitiek voerde in Alkmaar, doch dat deze tevens met succes werd bekroond, zodat de abdij alle grond in handen kreeg. Dit gebeurde o.m. door grondruil, waarvan de ruil door abt Adelard een voorbeeld is. En dat deze grondpolitiek vèrstrekkende gevolgen had kon welhaast niet uitblijven, zodat we op blz. 77 verrast worden met de mededeling dat de 12e eeuwse bewoners van Alkmaar “horigen” waren; een bewering, die de auteur kennelijk niet nodig vindt te bewijzen.
Gelukkig is het grondbezit van de abdij te Alkmaar bij benadering vast te stellen. Doch laten we eerst eens zien wat Hof ervan zegt. Deze betoogt : “Uit het falsum van 1083, dat wij vijftig jaar later moeten plaatsen, blijkt dat de abdij te Alkmaar een aanzienlijke hoeveelheid grond bezat, alsmede de tol en de jurisdictie (
c28)”. Een twintigtal bladzijden verder zegt hij : “Dat het grondbezit in Alkmaar niet aanzienlijk meer gegroeid is na de schenking van twee hoeven door graaf Dirk I laat zich begrijpen door de ontwikkeling van de stad Alkmaar (c29)”. Deze twee beweringen zijn m.i. met elkaar in tegenspraak, doch ik geloof dat hij in het tweede citaat bij het rechte eind heeft. De oorkonde van 1083 bevat namelijk géén gegevens, die wijzen op een groot grondbezit van de abdij in Alkmaar. Waar Hof op doelt is de opdracht aan de graaf van Holland van in totaal 12 hoeven land bij de Maas, in ruil waarvoor de abdij een cijns van 8 pond te Alkmaar ontving.
Waaruit deze cijns werd betaald blijkt echter niet, noch is er ook maar een enkele aanwijzing dat de abdij een hoeveelheid grond in eigendom kreeg, die een bedrag van 8 pond opleverde. Het tegendeel lijkt eerder waar, want waarom heeft men wel de hoeven gespecificeerd die de graaf ontving, terwijl het aandeel van de abdij wordt afgedaan met “dans censum in Alcmera octo librarum singulis annis” ? Men kan het ook anders benaderen. Uit het Liber Sancti Adalberti (
c30) blijkt, dat in de 12e eeuw een hoeve land ongeveer 1 pond per jaar opbracht (c31). Tegenover de grafelijke cijns van 8 pond zouden derhalve 8 hoeven land moeten staan. De vraag is waar deze dan gebleven zijn, want omtrent hun vervreemding is in de Egmondse bronnen niets te vinden. Opmerkelijk is echter, dat de cijns van 8 pond in het Liber S. Adalberti wel wordt genoemd, doch wederom niet in verband wordt gebracht met enig landbezit (c32). Een goed overzicht van het grondbezit van de abdij geeft de tabel van landhuren in Kennemerland uit de jaren 1344-1570 (c33). Het blijkt, dat Alkmaar met een opbrengst van 4 pond na Bergen en Bakkum (elk 2 pond) de laagste plaats inneemt. Bovenaan staat Egmond met 80 pond, gevolgd door Velsen met 72, Wijk met 58, Assendelft met 34, Noordmade met 33, Limmen met 25, Castricum met 20, Heiloo met 18 enz. De twee hoeven van Dirk I, die elk 1 pond opbrachten, lijken derhalve inderdaad weinig te zijn vermeerderd.
Het Liber S. Adalberti, dat vele schenkingen van grond en ruiltransacties bevat, levert voorts geen enkel gegeven op waaruit zou kunnen blijken dat de abdij een actieve grondpolitiek in Alkmaar voerde. Ten aanzien van andere bezittingen is die politiek wel degelijk aanwijsbaar, want de abdij deed b.v. belangrijke grondaankopen in het Sticht Utrecht (
c34) en ook het grondbezit te Egmond en Velsen werd sterk uitgebreid. Zo waren de 6 hoeven van Dirk II te Velsen reeds in het begin van de 12e eeuw aangegroeid tot 13 hoeven en 20 stukken land (c35). De grondruil, die Cordfunke aanhaalt om als voorbeeld van die grondpolitiek te Alkmaar te dienen, is dan ook geen voorbeeld uit vele, maar precies de enige ruil die plaatsvond. Abt Adelard (1105-1120) stond aan Eilger en Abbo land te Schermer en Graft af, alsmede land te “Gerdinchimere” en kreeg daarvoor terug een allegaartje van land en cijnsen te Alkmaar (2x), Limmen (2x), Hargen en Hondegeest (Akersloot). Waar Gerdinchimere lag is niet duidelijk : volgens De Cock is het ’t zelfde als Geddingmore, dat evenmin te localiseren is, doch dat hij bij Schagen situeert (c36). Ik kan dit niet beoordelen, doch de overige landerijen lagen zonder twijfel op het Schermereiland, zodat de vraag rijst wie nu eigenlijk hun gebied aan het afronden waren, de abt of Eilger en Abbo.
Enfin, door deze ruil verkreeg de abt het land Altingfiertele, groot 8 geersen, alsmede een stuk land dat 1 pond opleverde (dus vermoedelijk ongeveer ter grootte van een hoeve). Voorts zijn er nóg enige schenkingen en aankopen vermeld. Zo schonk ene Gelter 6/10 van een hoeve en ene Alnoth de Alkmer schonk een stuk land dat 4½ ons inbracht (
c37). Het tijdstip van deze beide schenkingen is moeilijk vast te stellen. Verder schonken Reimerus Entet en zijn vrouw Agatha ten tijde van abt Walter (1129-1161) twee koeweiden land (c38). In diezelfde tijd werd vanwege Rissinda dochter van Theodericus een stuk land ontvangen dat jaarlijks een solidus opbracht (c39). Ook in die tijd gaf Reinibrandus de Alckmare een stuk land dat 12 denariën opleverde (c40). Voorts ontving abt Walter van gravin Sophia 12½ pond, waarvoor hij een stuk land in Alkmaar kocht dat 2½ ons opbracht. Hij stond deze rente echter weer af aan het gasthuis (c41). Nog kocht abt Walter van Gerbrandus c.s. een hofstede te Alkmaar, die jaarlijks 7 ons betaalde en tenslotte gaf abt Franco (1182-1206) 18 solidi aan een vrouw te Alkmaar voor een hofstede (c42).
Het is zeer wel mogelijk deze aankomsten te herleiden in morgen, zij het bij benadering. Van de geersen of koeweiden gingen er ± 7 in een morgen, dus 10 geersen is c. 1½ morgen. De hofstede stellen wij op 1 hoeve&nsp;+ de 6/10 ;hoeve = 16/10 hoeve.
De hoeve telde in deze omgeving 16 morgen, ergo 16/10 × 16 = 25,6 morgen. Hierbij geteld de 1½ morgen = 27,1 morgen. Ook komen hier nog bij de 2 hoeven van Dirk I à 16 morgen = 32 morgen, ergo totaal 27,1 + 32 = 59,1 morgen.
De optelling der geldbedragen is vervolgens aan de beurt.
Een solidus of schelling was verdeeld in 12 denariën of penningen en van die penningen gingen er 8 in een ons. Ergo 1 solidus = 12 penningen ;+ 12 denariën = 12 penningen, samen 24 penningen : 8 = 3 ons. Het Trooise pond telde 12 onsen, ergo 1 pond = 12 ons, waarbij komen bovengenoemde 3 ons + 4½ ons + 7 ons = 26½ ons = 2 pond en 2½ ons. Hier tegenover staat aan landbezit 2 hoeven (2 pond) = 32 morgen + iets minder dan 4 morgen (2½ ons) = 36 morgen. Geteld bij de 59,1 komen we op 95,1 morgen, afgerond op 96 morgen. Men kan deze optelling weer terugdelen door 16, waardoor we op een grondbezit van 6 hoeven komen à 1 pond per jaar, zijnde derhalve een opbrengst van 6 pond.
Een goede vergelijking vormt de staat van bezittingen der abdij in het Liber S. Adalberti (
c43). De tekst luidt : “In Alcmere de censu octo libras et de tholoneo sex libras, de scruto duas libras, insuper sex libras unam unciam minus”. Derhalve de cijns 8 pond, de tol 6 pond, de gruit 2 pond, alsmede 6 pond min een ons. Dit laatste bedrag is m.i. de landhuur, hetgeen zou impliceren dat de abdij inderdaad ongeveer 6 hoeven land te Alkmaar bezat.
We kunnen vervolgens proberen vast te stellen welk deel van Alkmaar die 6 hoeven vertegenwoordigen. We brengen deze 6 hoeven weer terug tot 96 morgen en maken er vervolgens hectaren van. Dit is niet eenvoudig, want de morgens en de daarvan afhankelijke roeden en voeten verschilden van plaats tot plaats. Jan Pietersz Dou heeft in 1629 geprobeerd een vergelijkingstabel op te stellen, waarbij hij een rekeneenheid creëerde door de Rijnlandse roede op 100.000 te stellen (
c44). Hierop is voortgebouwd door Van Swinden (c45) en Krol (c46). Blijkens de tabel van Dou had de Alkmaarse morgen een waarde van 126.042. Krol komt tot de conclusie : “Zoo was, bij voorbeeld, 0.60913 Breedevoorter morgen van 600 roeden gelijk aan 1.26042 Alkmaarder, met 600 roeden, waaruit volgt, dat het morgen te Alkmaar nog niet eens half zoo groot was als het Breedevoorter; doch het morgen te Breedevoort was ook het grootste en dat van Alkmaar het kleinste van alle genoemde”. Voor Alkmaar geeft hij dan ook geen omrekeningstabel in hectaren, doch wel een voor Heiloo en Limmen, die Alkmaar het meest benaderen (124.630).
Volgens deze tabel zijn 100 Heiloose/Limmense morgens gelijk aan 68 bunder 33 roeden. Omgerekend volgens deze tabel zou het abdijbezit derhalve 96 × 0,6833 = 65,6 ha groot zijn geweest, afgerond 66 ha.
In de oppervlakte van de jurisdictie van Alkmaar is sedert haar ontstaan voor zover bekend geen verandering gekomen, doch wel was er in de middeleeuwen uiteraard veel meer water dan thans. Alkmaar had in het begin van de vorige eeuw een oppervlakte van 1446 ha. Allereerst gaat hiervan af de jurisdictie in de Schermeer.
Blijkens octrooi van de Staten van Holland van 11 februari 1644 kreeg Alkmaar de jurisdictie over de kavels F.26-31, G.1-16 en H.1-15, ergo 47 kavels (c47). Blijkens de kaart van Wils (c48) was elke kavel 15 morgen groot, totaal dus 47 × 15 = 705 morgen. Volgens de omrekeningstabel bedroegen deze Schermer morgens 544 ha. Blijft dus over 1446 ;- 544 = 902 ha. Hiervan was in de 12e en 13e eeuw ongetwijfeld nog veel water, doch hoeveel is moeilijk vast te stellen. In 1544 – dus vóór de grote inpolderingen – contribueerde Alkmaar vanwege de landen rondom de stad voor 693 morgen in de heffing van Uitwaterende Sluizen (c49). Omgerekend is dit 473 ha. Hier komen bij de 58 ha van de binnenstad, die buiten de omslag vielen, dus totaal 531 ha. Wanneer we daar de 66 hectaren van de abdij tegenover stellen dan blijkt dat de abdij iets minder dan 1/8 van het grondgebied in bezit had. Naar ik vermoed was het aandeel van de abdij nog kleiner.
Niet bekend is namelijk hoeveel landerijen van het Uitwaterende Sluizengeld waren vrijgesteld en tevens ben ik er welhaast zeker van dat de omslag niet in Alkmaarse, doch in Hondsbosse morgens is berekend. Dit zou dus meer hectaren opleveren, waardoor het aandeel van de abdij relatief nog kleiner wordt. Tevens heb ik gemakshalve aangenomen dat tegenover de 2 pond en 2½ ons aan renten een grondbezit stond van 36 morgen. Dit behoeft helemaal niet zo te zijn. Onder het oudvaderlands recht lagen de eigendomsverhoudingen anders dan tegenwoordig, zodat het niet ongewoon was dat er ten aanzien van een bepaald goed meerdere gerechtigden waren. Het is duidelijk, dat men tot totaal verkeerde conclusies komt als men de gerechtigde tot een tiend of grondrente automatisch als de eigenaar van de grond gaat beschouwen. Dus is het niet uitgesloten dat die 36 morgen geen eigendom van de abdij waren, zodat deze slechts ongeveer 4 hoeven ofwel 1/10 - 1/11 van de grond bezat. In alle geval is het evident, dat de opvatting van Cordfunke over de succesvolle grondpolitiek er volkomen naast zit.
Over de “horigheid” van de Alkmaarders kunnen we kort zijn. In een vorige publicatie (
c50) trekt Cordfunke uit de schenking door graaf Dirk I van twee hoeven “in villa Alecmare vocitata” de conclusie, dat de kern van het latere Alkmaar uit grafelijk bezit bestond “dat in hofverband geëxploiteerd werd”. De term “villa” – zijnde de gewone aanduiding voor dorp – bracht hem kennelijk op die gedachte. In zijn jongste publicatie heeft hij dit gegeven terecht weggelaten, doch niettemin bleven de Alkmaarders horig. Welnu, Meilink heeft in zijn inventaris van het abdijarchief een hoofdstuk gewijd aan de villa Egmond (c51). De bewoners van deze landbouwgemeenschap waren horigen, die ten behoeve van de abdij bepaalde diensten moesten verrichten. Er is echter geen enkel bewijs dat Alkmaar ooit tot de villa Egmond heeft behoord (deze lag trouwens te ver weg), of tot enige andere villa, of dat van de Alkmaarders ooit diensten zijn gevergd. Wel had de abdij vermoedelijk een villa te Delft en het is opvallend dat in het Liber S. Adalberti horigen te Delft worden genoemd (c52). Ook in andere plaatsen had de abdij horigen (c53), doch de horigheid was in de 12e en 13e eeuw kennelijk zo iets bijzonders dat de betrokken en hun nakomelingschap met name worden genoemd. In het Liber S. Adalberti, dat omstreeks 1215 aan de hand van oudere gegevens werd samengesteld, komt geen gegeven over horigheid te Alkmaar en geen Alkmaarder als horige voor, maar desondanks zou heel Alkmaar in de 12e eeuw horig zijn geweest ?
Uit de ene hypothese volgt de andere en zo ook de voorstelling die Cordfunke heeft de “verdeling” van Alkmaar in 1248. Bij oorkonde van 5 november 1248 stond namelijk de abt van Egmond de helft van Alkmaar met de tol en de mudpenning aan de graaf af in ruil voor 20 hoed gerst uit de grafelijke tienden op Texel. Aanvankelijk meende Cordfunke dat het centrum van Alkmaar aan de graaf van Holland kwam. Hierover ontstond een discussie met Groesbeek, alsook over de vraag van wie die andere helft dan wel was (
c54).
Om met het laatste te beginnen, ik beschik over geen andere tekst dan de sterk verkleinde foto in het boek van Cordfunke op blz. 84, die ik zelfs met behulp van een vergrootglas nauwelijks kan lezen, doch volgens mij staat er : “Idem quoque abbas nomine suo et ecclesie prefate renuntiavit precise medietate oppidi de Alcmar sicut Symone de Harlem, nobile viro, nostri nuntii sunt partiti, teloneo ac denariis modii loci eiusdem”. Het gaat dus om de preciese helft van de stad Alkmaar, waarvan de abt van Egmond afstand heeft gedaan en die onze afgezanten met Simon van Haarlem, edelman, hebben gedeeld, alsmede de tol en de mudpenning. Althans, dit is mijn lezing van deze passage. Simon van Haarlem behoorde tot de getrouwen van de rooms-koning en hij had bezittingen in deze streek, o.m. het ambacht van Bergen. Als hij niet de bezitter was van de andere helft, wat had hij dan met deze transactie te maken ? In alle geval lijkt de opvatting, dat Simon van Haarlem mede-eigenaar was, logischer dan de veronderstelling dat de andere helft tussen 1248 en 1254 “geruisloos” aan de graaf is gekomen.
Gegeven het feit dat de abdij van Egmond ook ná 1248 de tienden hief en eigendommen, lenen (
c55) en renten in Alkmaar bezat, lijkt het mij evident dat de z.g. verdeling niet betrekking had op grondbezit, noch op zakelijke rechten met betrekking tot de grond. En aangezien de tol en de mudpenning afzonderlijk worden genoemd en de abdij ook nadien patronus was van de parochiekerk, blijft alleen het schoutambt over. Ook overheidsgezag behoorde onder het oud-vaderlands recht tot het vermogen. De functies werden doorgaans verpacht en waren derhalve in geld waardeerbaar. Overigens impliceerde het begevingsrecht van een schoutambt lang niet altijd politieke invloed; in de meeste gevallen betekende het een aantrekkelijke bijverdienste en niet meer. Ook uit het bezit van het halve schoutambt laat zich derhalve niet zonder meer “invloed” van de abdij van Egmond te Alkmaar concluderen.
Tenslotte dit; schrijvend over het bezit van de abdij van Egmond heb ik beweerd, dat in de oppervlakte van de jurisdictie van Alkmaar voor zover bekend geen verandering is gekomen. Ik interesseer me namelijk al jaren voor de jurisdictie van Alkmaar en kwam op grond van het beschikbare archiefmateriaal tot de conclusie dat het rechtsgebied in de loop der eeuwen niet is veranderd. Cordfunke denkt er heel anders over. Zo lees ik op blz. 178 “In de loop der eeuwen werd deze stadsvrijheid regelmatig vergroot.
In 1396 is er b.v. sprake van de landen “geheten van Overdye geleghen binnen de vrihede onser stede van Alcmaer”. Mijn vraag is : Behoorde vóór 1396 Overdie dan niet tot de stadsvrijheid ? En zo nee, waar blijkt dit dan uit ? En wanneer vonden die regelmatige vergrotingen plaats en wat omvatten ze zoal ? 
 
Noten 
 
c1. Tijdschr. Oud Alkmaar, uitgave van de Ver. Oud Alkmaar, 3e jrg. nr. 3, blz. 208.
c2. Zie blz. 27 e.v.
c3. “Van deze theorie vindt men op uitgebreide schaal de echo ervan in de literatuur en de aardrijkskundige schoolboeken”. Zie Tijdschr. Holland, okt. 1978, blz. 277.
c4. M.K.E. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. Assen 1971.
c5. O. Oppermann, Fontes Egmundenses. Werken Hist. Genootsch. 3e serie nr. 61. Utrecht 1933, blz. 62. Zie ook P.A. Meilink, De Egmondse geschiedbronnen, blz. 22, en A.C. Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, nr. 88.
c6. Koch p;OHZ nr. 84.
c7. Zie R.R. Post, Eigenkerken en bisschoppelijk gezag in het diocees Utrecht tot de XIIIe eeuw, blz. 55 e.v.
c8. Koch OHZ nr. 88.
c9. Ibidem, zie toelichting bij nr. 88. Zie ook Inleiding blz. XIV.
c10. J.K. de Cock, Bijdragen tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag, blz. 64.
c11. W.A. Fasel, Inventaris van het stadsarchief van Alkmaar, 1254-1815, Inleiding blz. 1.
c12. Koch OHZ nr. 99.
c13. Zie blz. 57 noot 13.
c14. Koch OHZ blz. 205.
c15. Inventaris oud-archief van Kampen, Inleiding blz. VIII.
c16. Koch OHZ nr. 94. Tegen deze oorkonde zijn volgens Koch dezelfde bezwaren aan te voeren als tegen die van p;1116.
c17. Ibidem nr. 171.
c18. Ibidem nr. ;254.
c19. Ibidem nrs. 86 en 125. Zie ook nr. 87.
c20. Ibidem nr. 139.
c21. J. Hof, Egmondse Kloosterrekeningen uit de XIVe eeuw, Fontes Minores Medii Aevi, nr. XVII blz. 63, 75.
c22. Oppermann, Fontes, blz. 75.
c23. P.A. Meilink, Het archief van de abdij van Egmond, reg. nr. 50.
c24. Ibidem reg. nr. 82.
c25. Ibidem reg. nr. 134.
c26. J. Hof, Egmondse kloosterrekeningen uit de XIVe eeuw, Fontes Minores. Medii Aevi, nr. XVII.
c27. Meilink, Archief abdij-Egmond, Inleiding blz. 54.
c28. J. Hof, De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573. Hollandse Studiën nr. 5, blz. 403.
c29. Ibidem blz. 423.
c30. Oppermann, Fontes, blz. 66 e.v.
c31. Hof komt tot dezelfde conclusie, zie De abdij van Egmond, blz. 423.
c32. Oppermann, Fontes, blz. 74.
c33. Hof, De abdij van Egmond, blz. 422.
c34. Ibidem blz. 417.
c35. Ibidem blz. 420.
c36. J.K. de Cock, Bijdrage tot de hist. geogr. van Kennemerland, blz. 45.
c37. Oppermann, Fontes, blz. 64 en 78.
c38. 
Ibidem blz. 78.
c39. Ibidem blz. 80.
c40. Ibidem blz. 80.
c41. Ibidem blz. 83 en 89.
c42. Ibidem blz. 86 en 92.
c43. Ibidem blz. 74. Zie in dit verband O. Oppermann, Untersuchungen zur nordniederländische Geschichte des 10. bis 13. 
Jahrhunderts, dl. I, blz. 122 e.v.
c44. J.P. Dou, Tractaet van de roeden en landmaten. Leiden 1629.
c45. Van Swinden’s Vergelijkingstafels van lengtematen en landmaten. Uitgegeven door R. Rentenaar. Wageningen 1971.
c46. J.G. Krol, Vergelijkend overzicht der oude en nieuwe Nederlandsche landmaten. Sneek 1828.
c47. Archief Waterschap de Schermeer, voorl. nr. 769.
c48. Ibidem, voorl. nr. 1667.
c49. Oud-archief gemeente Graft, voorl. nr. 126.
c50. E.H.P. Cordfunke, Nieuw licht op het ontstaan van Alkmaar Alkm. jrb. 1968, blz. 41.
c51. Meilink t.a.p. blz. 54.
c52. Oppermann, Fontes, blz. 84. Zie ook Hof, De abdij van Egmond, blz. 416.
c53. Oppermann, Fontes, blz. 82-84.
c54. J.W. Groesbeek, Het schoutambt van Alkmaar, Alkm. Jrb. 1973, blz. 46. Zie ook : O. Oppermann, UntersUchungen zur Nordniederländischen Geschichte (1921) II, blz. 83; H.P.H. Camps, De stadsrechten van graaf Willem II. Utrecht 1948, blz. 23; Th.P.H. Wortel, Het schoutambt en een schout van Alkmaar in de 13e eeuw. Alkm. Jrb. 1969, blz. 40.
c55. De abdij bezat in de 14e eeuw en later een drietal lenen te Alkmaar, n.l. 10 stuivers jaarlijks, een venne van 4 geersen in Reilendebroek en 1½ want land in de Berg (Vriendelijke mededeling van drs. J.C. Kort, die een publicatie over de Egmondse lenen voorbereidt). 


http://ijpelaan.nl/Archief/Kennemerland/Plaats-Alkmaar-Drijfzand.html



 ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


 


 http://www.engelfriet.net/Alie/Aad/abdijkasteelegmond.htm


De geschiedenis van de Abdij en het Kasteel van Egmond


 


De Abdij en het Kasteel van Egmond



Zowel de Abdij als het Kasteel van Egmond hebben hun rol gespeeld, en misschien nog wel, in de geschiedenis van het Graafschap Holland. Vandaar dit verhaal over de Abdij en het Kasteel van Egmond.
Abdij en het Kasteel van Egmond:

Graven van Holland en Rotterdam

Westfriese of Hollandse Huis



    EN-US">839:
    Gerolf I (Gerulf)
    Graaf Gerolf van Holland (voor 885 - circa 896)
    Gerulf de Graaf van Friesland
    type="disc">US">Gestorven 940:
    Dirk I
    Diderik of Theodorik, ca 923-939:
    Graaf Dirk I van Holland
    Geva
    Geboren circa 899, overleden circa 939.
    lass="MsoNormal">Gestorven ca. 983:
    Dirk II
    Hildegard van Vlaanderen
    Geboren omstreeks 930, overleden 6 mei 988, samen met zijn vrouw begraven in de Abdij van Egmond
    In 938 vond de verloving van Dirk II plaats met Hildegard, de dochter van graaf Arnulf I van Vlaanderen.
    ;" type="disc">ze: medium; font-family: Calibri;">Gestorven 993:
    Arnulf van Gent
    Liutgard van Luxemburg
    Graaf Arnulf van Holland, geboren te Gent, gesneuveld op 18-09-993, begraven in Abdij van Egmond
    : medium; font-family: Calibri;">993-1039:
    Dirk III
    Othilde van Saksen
    Geboren circa 981, overleden op 27-05-1039, begraven in de Abdij van Egmond
    : 0cm;" type="disc">">1039-1049:
    Dirk IVt: l31 level1 lfo31; tab-stops: list 36.0pt;">1049-1061:
    Floris I
    Geertruid van Saksen
    Graaf van Holland geboren ca. 1017, vermoord 19 mei 1061, begraven in de Abdij van Egmond
    e="margin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l5 level1 lfo32; tab-stops: list 36.0pt;">1061-1091:
    Dirk V
    Othilde
    Graaf van Holland, geboren tussen 1052-54, gestorven op 17 juni 1091, zoon van Floris I, begraven in de Abdij van Egmond
    : 0cm;" type="disc">ont-family: Calibri;">1061-1064:
    Geertruid, weduwe van Floris I, voogd van Dirk V.>yle="font-size: medium;">1064-1071:
    Robrecht de Fries, man van Geertruid, voogd van Dirk V.type="disc">: medium; font-family: Calibri;">1091-1122:
    Floris II, "Floris de Vette of Dikke".
    Petronilla van Saksen
    Graaf van Holland, zoon van Dirk V wordt geboren 1085, sterft 2 maart 1121, begraven in de ;Abdij van Egmond
    rong>1122-1157:
    Dirk VI 
    Sophia van Rheineck
    t 36.0pt;">1161-1191:
    Floris III
    Ada van Schotland
    Meer over Ada van Schotland kun je vinden in 
    dit verhaal1 lfo38; tab-stops: list 36.0pt;">1191-1203:
    Dirk VII
    span>1203:
    Ada, Dochter van Dirk VIIormal">1203-1222:
    Willem I
    Vernoemd naar de broer van zijn moeder, de 
    Schotse koning William the Lyon, geboren circa 1168.
    Aleid van Gelre / Maria van Brabant
    lass="MsoNormal">1222-1234:
    Floris IV
    Machteld van Brabant
    sc">>Willem II
    Elisabeth van Brunswijk0cm;" type="disc">/>Floris V
    Beatrijs van Vlaanderen
    "margin-top: 0cm;" type="disc">296-1299:
    Jan I
    Elisabeth van Engeland
    p class="MsoNormal"> 


    Vanaf eind 7e eeuw werd Nederland vanuit het huidige Groot-Brittannië en Ierland gekerstend. U heeft misschien wel eens gehoord hoe het in 754 afliep met Bonifacius bij Dokkum? Bonifacius werd bij Dokkum door de Friezen vermoord. Zo'n 50 jaar eerder was de leermeester van Bonifacius, een zekere Willibrord hier in Utrecht ook al verjaagd door de Friezen. Desondanks is Willibrord de geschiedenis ingegaan als de 1e Bisschop van Utrecht en dus ook van Nederland, dankzij Willibrord groeide Utrecht uit tot het kerkelijk centrum van Nederland. Om u gerust te stellen, Willibrord werd niet vermoord en ligt vredig begraven in Echternach.



     


    Restanten van de St. Adelbert Abdij van Egmond





    Volgens de overlevering zijn de resterende stenen van de Abdij van Egmond in 1573 gebruikt om de stadsmuren van de door de Spanjaarden belegerde stad Alkmaar te versterken, mogelijk hierdoor Van Alkmaar de Victorie?




    Beroemde namen van kerken en kloosters in Utrecht zijn bijv. de nog steeds bestaande St. Maartenskerk, in de wandeling de Dom van Utrecht genoemd. Dankzij de monniken van de St. Paulus Abdij van Utrecht en monniken uit o.m. de abdijen van Rijnsburg en Egmond, kunnen we nu met droge voeten door de Randstad lopen. Monniken zijn er, net als in de grootste middeleeuwse stad van Europa, Parijs, in geslaagd om dijken en dus een waterbeheerssysteem aan te leggen, zonder hen zou Parijs letterlijk en figuurlijk volledig uitgedroogd zijn geweest, want ook toen was goed drinkwater van levensbelang. Aan de Nederlandse monniken hebben we bijv. Schielands Hoge Zeedijk te danken, van Schoonhoven naar Hoek van Holland.

    Heel lang geleden moest je natuurlijk ook de volgorde van de Graven van Holland keurig uit het hoofd leren en daarvoor was een beroemd geworden ezelsbruggetje ontstaan:

    Dikkie, Dikkie, Arnout, Dikkie, Dikkie, Floor, Dikkie, Floor, Dikkie Floor, Dikkie, Willem, Floor, Willem, Floor, Jan. 

    En hoe werd de volgorde van de verschillende huizen onthouden?

    Hol He(e)n Bei Bour Oost 

    Waarschijnlijk is het Graaf Dirk II geweest die gebied rondom het huidige Rotterdam in bezit heeft gekregen. Zoon Arnulf heeft later een deel van het gebied geschonken aan de Abdij van Egmond , die hierboven al een aantal keer ter sprake is gekomen en we zullen haar nog wel een keer tegenkomen. Helaas kunnen we hier niet verder ingaan op de rol van die beroemde Abdij van Egmond (doen we dus nu wel)
     die grote invloed heeft gehad op de geschiedenis van de Graven van Holland, steeds weer werden schenkingen gedaan etc etc.
    Vermoed wordt ook dat door de schenking van Graaf Arnulf aan de Abdij van Egmond, de Abdij van Egmond als tegenprestatie er voor gezorgd heeft dat het gebied ten noorden van de Maas bewoonbaar werd d.m.v. een dijkaanleg. Rondom het jaar 1000 wordt vermoed, is dus al een begin gemaakt met de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk

    De aanleg van de eerste Schielands Hoge Zeedijk hebben de monniken van de Abdij van Egmond waarschijnlijk gedaan samen met monniken van die andere beroemde Middeleeuwse abdij, de St. Paulus Abdij uit Utrecht.



     


    Restanten van de St. Adelbert Abdij van Egmond



    De Abdij van Egmond werd gesticht door de Utrechtse Bisschop Balderik. De Abdij van Egmond zou zich ontwikkelen tot een van de belangrijkste religieuze centra in het Middeleeuwse Holland, vooral ook door de vele schenkingen van allerlei Graven die zich er ook, na hun dood, lieten begraven. 

    De abten van o.m. het Benedictijnen Klooster van Egmond, gesteund uiteraard door de Graven van Holland, waren de grote initiatiefnemers voor de aanleg van allerlei dijken tot aan Rotterdam toe.

    In het midden van de twaalfde eeuw werd, naast de sedert het jaar 939 bestaande Abdij van Egmond, een kasteel gebouwd door de rentmeester van de Abdij van Egmond in opdracht van Abt Wouter. 

    Deze rentmeester, Berwout genaamd, werd de eerste Burchtheer.

    Zijn oudste zoon Allaert sneuvelde in 1168 tegen de Friezen en zo werd zijn tweede zoon Doda zijn opvolger. Doda kreeg ruzie met de abt over rechten van inkomsten, welke twist drie eeuwen heeft geduurd, waarbij beurtelings de Abdij van Egmond of het Kasteel van Egmond in brand werd gestoken en totaal verwoest. Hierna werden de verwoeste gebouwen door de verliezende partij steeds weer opgebouwd. 

    De tussenkomst van het hogere geestelijke en wereldlijke gezag werd dan door hun opvolgers en rechtverkrijgenden ingeroepen met het gevolg dat op 12 november 1486 door Keizer Maximiliaan Egmond tot graafschap werd verheven en Graaf Jan van Egmond werd de Burchtheer. 

    Graaf Jan van Egmond stierf in 1538 en werd opgevolgd door zijn oudste zoon Jan die dus de tweede Graaf van Egmond werd. Diens zoon, Lamoraal werd door de Bloedraad op last van Alva op 5 juni 1568 te Brussel onthoofd op beschuldiging van hoogverraad.

    Op 7 juni 1573 werd het Kasteel van Egmond in brand gestoken en totaal verwoest.
    Tot in de achttiende eeuw waren daarvan de puinhopen nog te zien.

    Op de volgende kaarten is te zien hoe Nederland zich o.m. staatkundig ontwikkelde vanaf de Romeinse tijd tot ca 1000:



     


     


    Bij de dood van haar vader was Jacoba van Beieren nog maar vijftien jaar. Ze was toen reeds weduwe en wel van de kroonprins van Frankrijk. In alle drie gewesten werd ze als gravin gehuldigd, maar de Kabeljauwsen zouden hiermee geen genoegen nemen. Zodra zij een flinke leider hadden, wilden ze de strijd hervatten. Die leider vonden ze in Jacoba's oom Jan, die het bisdom Luik, waar hij immers elect was, verliet om naar Holland te komen. 

    Aanvankelijk nam hij genoegen met het ruwaard- en voogdijschap over Jacoba van Beieren, maar al spoedig stelde hij zich als hoofd der Kabeljauwse partij tegenover zijn nicht. De Kabeljauwse edelman Egmond veroverde met een kleine bende de stad Gorinchem, waarvan de bezetting zich terugtrok op het aan de rivierzijde gelegen slot.

    Spoedig daarop verscheen jonker Willem, de laatste der Arkels, in zijn vaderstad. Zodra Jacoba van Beieren hiervan hoorde, trok zij met een vloot uit Rotterdam om de stad te heroveren. Zij werd met gejuich door de bezetting van het slot ontvangen. Nu maakten beide partijen zich voor de strijd gereed. 

    De mannen van Arkel stonden opgesteld achter een gracht, die de jonker inderhaast had laten graven.
    Op de 1ste December 1417 begonnen de troepen van Jacoba van Beieren de aanval. Het werd een verbitterde strijd, waarbij Jacoba van Beieren de zege behaalde. Willem van Arkel sneuvelde, doch Jacoba van Beieren betreurde de dood van haar trouwe veldheer Brederode. 



    >

    Over Rotta en het Middeleeuws Rotterdam

    De geschiedenis van Rotterdam begint met de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk, die zelfs nu nog terug te vinden is.

    Waarschijnlijk is het Graaf Dirk II geweest die het gebied rondom het huidige Rotterdam in bezit heeft gekregen. Zoon Arnulf heeft later een deel van het gebied geschonken aan de beroemde St. Adelbert Abdij van Egmond

    Vermoed wordt dat door de schenking van Graaf Arnulf aan de St. Adelbert Abdij van Egmond monniken van de St. Adelbert Abdij samen met monniken van die andere beroemde Middeleeuwse abdij, de St. Paulus Abdij uit Utrecht de oudste Zeedijk hebben aangelegd, waardoor het gebied ten noorden van de Maas bewoonbaar wordt. Rond het jaar 1000 wordt een begin gemaakt met de aanleg van Schielands Hoge Zeedijk, de huidige Kleiweg en Kootschekade. 



     


    Restanten van de St. Adelbert Abdij van Egmond



    De hierdoor noodzakelijk geworden bedijkings- en ontginningswerkzaamheden zullen ongetwijfeld vooral door de graaf met hulp van vermogende particulieren (of instellingen zoals de St. Adelbert Abdij van Egmond, door de graaf ingeschakeld bij de bedijkingswerkzaamheden in het gebied rond de Schie in de jaren zestig of zeventig van de twaalfde eeuw) zijn uitgevoerd die hiervoor waarschijnlijk een beloning hebben ontvangen in de vorm van lenen.



    >

    Wilde Graaf Floris V ooit terecht Koning van Schotland worden of niet?

    Op 28 augustus 1162 vond in de Abdij van Egmond een bijzondere plechtigheid plaats. Een groot gezelschap was er die dag bijeengekomen om getuige te zijn van de officiële teruggave van de kerk van Vlaardingen door graaf Floris III aan de Abdij van Egmond. Deze kerk, met haar belangrijke inkomsten, was door de vader van de graaf, Dirk VI, kort voor diens dood in 1157, en waarschijnlijk ten onrechte, aan zijn hofkapelaan Thitbold gegeven. Abt Wouter had daarop de graaf in de ban gedaan. Deze kerkelijke straf ging na diens dood over op Dirks zoon en opvolger Floris III, waardoor de nieuwe graaf - die nog steeds ongehuwd was - alle kerkelijke diensten werden onthouden.

    Toen abt Wouter op 28 november 1161 overleed, leek dan ook het moment aangebroken aan deze nu al ruim vier jaar durende situatie een einde te maken. Het initiatief schijnt van de nieuwe abt van Egmond, Wibold, te zijn uitgegaan. 

    De Egmondse annalen (Annales Egmundenses) vermelden op 1162 het berouw van de graaf en diens ontslag uit de kerkelijke ban. Dan zijn er de officiële oorkonden van de handeling, gedateerd 28 augustus 1162, waarin graaf Floris III, in tegenwoordigheid van zijn broer Robert en vele getuigen, de tekortkoming jegens de abdij erkent, de teruggave van de kerk van Vlaardingen regelt. 

    Na de opheffing van de ban was de weg vrij voor een huwelijk van de graaf. De Abt van Egmond, Wibold ging - op eigen kosten - naar Schotland, om er de hand van Ada, de zuster van de Schotse koning Malcolm IV te vragen en begeleidde haar vervolgens naar Holland.
    Het huwelijk van Ada en Floris III heeft waarschijnlijk plaats gevonden in of voor 1162.

    Oude bronnen melden dat de overkomst van Ada uit Schotland zelfs al vóór de opheffing van de ban en de teruggave van de kerk van Vlaardingen heeft plaatsgevonden, mogelijk is Ada van Schotland op het eind van dezelfde dag gehuwd als de teruggave van de kerk en de opheffing van de ban.



    >

    Samenvatting: 

    Begraven in de Abdij van Egmond: 



      font-family: Calibri;">6 Graven van Holland en 1 Gravin van Holland: ormal">Graaf Dirk II en de echtgenote van Dirk III: yle="font-family: Calibri;">Gravin Hildegard van Vlaanderen>Graaf Arnulf van Gent / Holland3 lfo45; tab-stops: list 108.0pt;">Graaf Dirk III10pt; mso-list: l27 level3 lfo45; tab-stops: list 108.0pt;">Graaf Floris I">Graaf Dirk V.ly: Calibri;">Graaf Dirk II heeft het gebied rondom het huidige Rotterdam in bezit gekregen. Zoon Arnulf heeft later een deel van dit gebied geschonken aan de Abdij van Egmond. Als tegenprestatie wordt vermoed dat de Abdij van Egmond (samen met de St. Paulus Abdij uit Utrecht) het gebied ten noorden van de Maas bewoonbaar heeft gemaakt d.m.v. dijkaanleg. De Abdij van Egmond kreeg nog veel meer schenkingen van de Graven van Holland, verderop in het verhaal komen we daar vanzelf op terug.

      De St. Adelbert Abdij van Egmond werd gesticht door de Utrechtse Bisschop Balderik. De Benedictijner St. Adelbert Abdij van Egmond zou zich ontwikkelen tot een van de belangrijkste religieuze centra in het Middeleeuwse Holland, vooral ook door de vele schenkingen van allerlei Graven die zich er ook, na hun dood, lieten begraven.

      In het midden van de twaalfde eeuw werd, naast de sedert het jaar 939 bestaande St. Adelbert Abdij van Egmond, een kasteel gebouwd door de rentmeester van de St. Adelbert Abdij van Egmond in opdracht van Abt Wouter. Deze rentmeester, Berwout genaamd, werd de eerste Burchtheer.

      Zijn oudste zoon Allaert sneuvelde in 1168 tegen de Friezen en zo werd zijn tweede zoon Doda zijn opvolger. Doda kreeg ruzie met de abt over rechten van inkomsten, welke twist drie eeuwen heeft geduurd, waarbij beurtelings de Abdij van Egmond of het Kasteel van Egmond in brand werd gestoken en totaal verwoest. Hierna werden de verwoeste gebouwen door de verliezende partij steeds weer opgebouwd. 

      De tussenkomst van het hogere geestelijke en wereldlijke gezag werd dan door hun opvolgers en rechtverkrijgenden ingeroepen met het gevolg dat op 12 november 1486 door Keizer Maximiliaan Egmond tot graafschap werd verheven en Graaf Jan van Egmont werd de Burchtheer. 

      Graaf Jan van Egmont stierf in 1538 en werd opgevolgd door zijn oudste zoon Jan die dus de tweede Graaf van Egmont werd. Diens zoon, Lamoraal werd door de Bloedraad op last van Alva op 5 juni 1568 te Brussel onthoofd op beschuldiging van hoogverraad.

      Op 7 juni 1573 werd het Kasteel (en Abdij) van Egmond in brand gestoken en totaal verwoest.
      Tot in de achttiende eeuw waren daarvan de puinhopen nog te zien.

      Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten heeft de Kabeljauwse edelman Egmont met een kleine bende de stad Gorinchem veroverd, waarvan de bezetting zich terugtrok op het aan de rivierzijde gelegen slot.

      Op 28 augustus 1162 vond in de Abdij van Egmond een bijzondere plechtigheid plaats. De officiële teruggave van de kerk van Vlaardingen, met haar belangrijke inkomsten, door graaf Floris III aan de Abdij van Egmond. Door vader Graaf, Dirk VI, kort voor diens dood in 1157, en waarschijnlijk ten onrechte, aan zijn hofkapelaan Thitbold gegeven. Abt Wouter had daarop Graaf dirk VI in de ban gedaan. Deze ban ging over op Dirk VI's ongehuwde zoon Graaf Floris III, waardoor deze alle kerkelijke diensten werden onthouden.

      Na overlijden Abt Wouter (28 november 1161), heft nieuwe Abt Wibold deze ban op.

      De Egmondse annalen (Annales Egmundenses) vermelden inderdaad in 1162: 



        font-family: Calibri;">Het berouw van de Graafmso-ansi-language: EN-US;" lang="EN-US">Het ontslag uit de kerkelijke banstyle="margin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l24 level1 lfo46; tab-stops: list 36.0pt;">De teruggave van de kerk van Vlaardingen. huwelijk Graaf Floris III. De Abt van Egmond, Wibold ging - op eigen kosten - naar Schotland, om er de hand van Ada, de zuster van de Schotse koning Malcolm IV (volgens mij William the Lyon) te vragen en begeleidde haar vervolgens naar Holland. Het huwelijk van Ada en Floris III heeft waarschijnlijk plaats gevonden in of voor 1162. Mogelijk zelfs al op de dag dat de ban werd opgeheven, aldus andere bronnen.

        Of het bovenstaande allemaal historisch betrouwbaar is? Daarom zijn we op zoek gegaan naar aanvullende informatie over de Benedictijner St. Adelbert Abdij van Egmond en het Kasteel van Egmond.



        N.B. Er is altijd verwarring geweest over de schrijfwijze van Egmond, moet dit op het eind met een d of met een t. De meeste bronnen neigen ertoe om alleen de familie Egmont met een t te noemen, zo worden ze trouwens ook in allerlei aktes genoemd, en de Benedictijner St. Adelbert Abdij van Egmond en het Kasteel van Egmond met een d te schrijven. Proberen wij dus ook te doen: Graaf van Egmont en de Benedictijner St. Adelbert Abdij en Kasteel van Egmond.






        >

        Sinds de Benedictijnen in 1935 weer teruggekomen zijn naar Egmond, is er gelukkig veel over de geschiedenis van de Abdij van Egmond toegankelijk geworden. Bijv. het in 1973 gepubliceerde boekje geschreven door de Abdijhistoricus J. Hof (helaas overleden in 1980) met als titel De Abdij van Egmond van de aanvang tot 1573, geldt nog steeds als basis. 

        Allerlei bronnen zoals de Heiligenlevens en de Egmondse annalen (Annales Egmundenses) , ze worden nu nog volop bestudeerd. Heel veel is bijv. te vinden in de ex-KUB, de voormalige Katholieke Universiteit van Brabant in Tilburg, die zich nu Universiteit van Tilburg noemt.
        Ook via de onvolprezen uitgever Verloren is heel veel te krijgen.

        In al deze bronnen o.m. een diskussie over:



          EN-US">Het stichtingsjaar van het Egmondse Klooster: 950 of 975 ?argin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l39 level1 lfo47; tab-stops: list 36.0pt;">Was Aartsbisschop Egbert nu wel of niet als jonge monnik in Egmond 36.0pt;">De rol van de Vlaamse kloosterhervorming op het leven in EgmondUS">Welke liturgische handschriften komen nu wel of niet uit Egmond of Rijnsburgormal">Wat is de relatie met St. Bavo uit Gentang="EN-US">Een van de onderzoekspunten is bijv. wie schonk het gouden altaar voor de Abdij van Egmond:

          In het Frans Halsmuseum in Haarlem bevindt zich een altaarstuk van de Haarlemse schilder Jan Joesten. Een opdracht van Abt Meinard Man (1509 - 1526), gelukkig uit de Abdij van Egmond verdwenen ver voordat Diederik Sonoy en zijn geuzen langskwamen rond 7 juni 1573.

          Op dit altaarstuk worden Bonifatius, Paus Gregorius I, Adalbert en mogelijk Bavo weergegeven. 



           


          Op de bijbehorende tekst stond in het Latijn:



          Dit altaar, gemaakt ter ere van God en van de vorst der apostelen, de Heilige Petrus, en van de bekwame belijder van Christus, Adalbert, hebben de eerbiedwaardige Graaf Dirk (II) en zijn geliefde echtgenote Hildegarde uiterst devotelijk aan God en de voornoemde heiligen opgedragen, versierd met goud en edelstenen, in de hoop op de eeuwige beloning voor zichzelf, voor hun ouders en voor hun kinderen.




          Algemeen wordt aangenomen dat Graaf Dirk II en Gravin Hildegarde dit altaarstuk hebben geschonken aan de net gereedgekomen Abdij van Egmond, ter gelegenheid van de inwijding ergens tussen 975 en 980.

          De net gereedgekomen stenen Abdij van Egmond is waarschijnlijk gebouwd als klooster om het aanzien van de Graven van Holland te verhogen. Alleen, in de buurt van Egmond waren natuurlijk geen (?) goud- en edelsmeden en dus kwamen Graaf Dirk II en Gravin Hildegarde terecht in Gent, het Vlaamse stamland van Gravin Hildegarde van Vlaanderen. 

          Gent was in de 10e eeuw het machtsgebied van Graaf Arnulf van Vlaanderen, kleinzoon van de Karolingische Graaf Boudewijn en zijn echtgenote Judith. Judith, dochter van de West-Frankische Koning Karel de Kale, was ooit door Boudewijn geschaakt.

          Hildegarde was weer de dochter van Graaf Arnuld en zijn geschaakte echtgenote Gravin Judith en met dochter Hildegarde zou Graaf Dirk II van Holland dus trouwen.

          Graaf Arnulf van Vlaanderen overleed op 27 maart 965 en prompt greep Graaf Dirk II de macht in Vlaanderen, samen met neef Boudewijn. De leenheer van Vlaanderen, Koning Lotharius van Frankrijk, moest toen wel ingrijpen.

          Graaf Dirk II was echter al heer en meester van Gent en trad ook op als voogd en regent van zijn zwager Graaf Arnulf II en noemde zich dan ook Graaf van Holland en Gent. Door deze titel (Graaf van Holland en Gent) was Dirk II niet alleen leenman van de Duitse Keizer (via Holland), maar ook leenman van de Franse Koning (via Gent). Het toeval wil dat net in deze periode de Duitse Keizer een grote schenking had gedaan aan het St. Baafsklooster van Gent en toen kon Dirk II niet achterblijven.
          En dat alles ten koste van de St. Pietersabdij van Gent.

          En wat gebeurde:Graaf Dirk II liet monniken over komen uit Gent naar de net nieuw gestichte Abdij van Egmond. En dus belandde er ook een relikwie van Bavo in de Abdij van Egmond, bijgezet in de reliekschrijn van Adalbert.

          Ook het Grafelijk hof in Haarlem werd uitgebreid met iets uit Gent: een kapel gewijd aan Bavo, waar dus uiteindelijk de St Bavo kerk uit voor zou komen.



          Wie was trouwens Bavo?

          Bavo was geboren als Allowin / Aldawin van Haspengouw en overleden in Gent op 1 oktober 654, de Barmis feestdag.

          Bavo was een broer van Begga, waarnaar de Begijnen / Bagijnen zijn vernoemd: vrouwen die leven in de voortdurende nabijheid van Christus, zonder allerlei beloftes af te leggen. Bavo leidde een losbandig leven, hij verkocht zijn personeel als slaaf. Na het overlijden van zijn echtgenote kwam de inkeer. 

          Beinvloedt door Amandus, de apostel der Vlamingen en raadsman van zijn moeder, dus ook van Begga, werd Allowin / Aldawin van Haspengouw gedoopt met de naam BAVO.


          Amandus in Vlaanderen is te vergelijken met Willibrord en / of Bonifatius, de apostel der Duitsers. Dat Bonifatius werd vermoord "bij Dokkum" was een beetje eigen schuld.... en niet nodig geweest, maar zijn dood als martelaar kwam in een mindere periode tijdens de kerstening, qua PR, goed van pas.




          Bavo koos er vervolgens voor om als kluizenaar in een boom bij een Abdij te gaan wonen en werd na zijn dood begraven in de later naar hem vernoemde St. Baafskathedraal van Gent.




          Een ander aspekt is de schrijf- en leeskunst: tot ca 1215 kon in het Graafschap Holland eigenlijk niemand lezen en/of schrijven.
          Met uitzondering bijv. van de monniken van de Abdij van Egmond. Monniken van de Abdij van Egmond verzorgden dus ook allerlei grafelijke officiële dokumenten.
          De bestudering van de (oudste) geschiedenis van het Graafschap Holland is dus onmogelijk zonder in aanraking te komen met de St. Adalbert Abdij van Egmond !

          Bij de bestudering van de (oudste) geschiedenis van het Graafschap Holland, kom je vanzelf in aanraking met de Egmondse annalen (Annales Egmundenses) die in de Abdij van Egmond werden bijgehouden, tot 1207.



          Toelichting: waarom Egmondse annalen (Annales Egmundenses) 

          Wanneer een klooster beschikte over een eigen schrijfatelier of scriptorium waar de monniken manuscripten kopieerden dan wel nieuwe werken samenstelden, vormt een klooster niet alleen een plek van gebed en contemplatie, maar ook van geleerdheid en wetenschap.

          Bidden en werken (ora et labora) vorm­den de basis van het kloosterleven. Meestal hield die arbeid in, afgezien van pastorale bediening (zielzorg) en het geven van onderwijs, het afschrijven (het met de hand kopiëren) van boeken. Dit gebeurde om meerdere redenen. Op de eerste plaats was het een middel voor levensonderhoud. Niemand kon in een klooster intreden als hij niet bereid was handenarbeid te verrichten. Het wellustige vlees
           werd erdoor bedwongen, zo geloofde men, en de geest kreeg geen kans om in ledigheid en schadelijk nietsdoen af te dwalen. Men ging er dus vanuit dat de menselijke zwakheid niet toestond dat kloosterlingen de hele tijd bezig waren met meditatie. Contemplatie diende te worden afgewisseld met handenarbeid.

          Daar het menselijk hart onstabiel en het geheugen onzeker en vaag is, moet de mensen kunnen beschikken over een nuttig hulpinstrument tegen de vergetelheid en de vergissing, en dat is het boek. Wat men hoort, gaat snel ver­loren, maar het gelezene blijft bestaan ter lezing en ter prediking.

          Schrijven is in deze middeleeuwse opvatting allereerst het overschrijven en ordenen van beschikbare kennis. Dat geldt bij uitstek voor de kopiisten uit de scriptoria. Hun taak was het om een reeds bestaande tekst zo getrouw mogelijk te reproduceren. Dat betrof overigens niet alleen de tekst, ook de illustraties werden gekopieerd. Bij dit laatste kon men een illustratie als geheel natekenen (imitatio naturae) of als voorbeeld laten dienen (imitatio veterum)
          .

          Eindtijdverwachting

          In de middeleeuwen werd de hand van God alom aanwezig geacht. Ook de loop van de geschiedenis zou door God bepaald worden. Niets gebeurde zonder hogere bedoeling, ook niet wanneer het onheil en rampspoed betrof, dat dan ook als een straf van God voor menselijke zonden werd be­schouwd. God had de wereld geschapen en zou Zijn schepping voltooien op de dag van het Laatste Oordeel, ook wel Apocalyps genoemd, waarbij de doden uit hun graven zouden her­rijzen om naar de hemel of de hel te gaan waarbij de wereld zou vergaan. 

          Om orde te scheppen in de chaos van de wereldse gebeurtenissen zet een kroniekschrijver alles schematisch op een rij. Wie weet was die eindtijd wel aanstaande! In Engeland zien we dat bijv. terug in het Domesday Boek: alles moet beschreven worden, niet alleen de geschiedenis, maar ook de goederen. Bij de terugkomst van Christus op aarde, kan via het Domesday boek verantwoording worden afgelegd!

          Struktuur Domesday Boek / Annales: altijd via Anni mundi en salutis:

          Men begint meestal met een Ten geleide (prefacio) waarop nog eens een Voorwoord (Prologus) volgt waarin de totstandkoming en opzet uiteen gezet worden. Dan volgt soms een rubriek over de aard van God, dat begint met de vaststelling dat God een niet-lichamelijke substantie betreft (Deus est substancia incorporea)


          Erna volgt de geschiedenis volgens het Oude Testament, uiteraard beginnend met de schepping (De opere prime diei)


          Erna volgt het Nieuwe Testament, bijvoorbeeld gemar­keerd met een tekening van een kerststal. Pas dan begint de wereldkroniek, vanaf het jaar 1.

          In de meeste manuscripten wordt de datering bovenaan de pagina weergegeven in Jaren van de Wereld (Anni Mundi) en na de geboorte van Christus in Jaren van het Heil (Anni Salutis)


          Tot slot het nawoord (Epiloog) die de tekst vroom afsluit met een dankformule aan God die leeft en regeert in de eeuwen der eeuwen, amen.


          En dan is het toch opvallend dat aan de Abdij van Egmond in de 13e eeuw slechts 48 originele oorkonden toegekend kunnen worden, tegen 80 in de Abdij van Middelburg en 73 in de Abdij van Rijnsburg. In al deze 3 Abdijen werden trouwens Graven van Holland begraven.
          De genoemde aantallen oorkonden zijn natuurlijk niets vergeleken bij de oorkonden geproduceerd in bijv. Rome en door Franse, Duitse, Engelse, Schotse koningen.... Zo veel was er in het Graafschap Holland natuurlijk ook niet weer te archiveren.

          Graaf Dirk VII (1195 - 1203) was de eerste Graaf van Holland, die rond 1199 zelfs personeel in dienst had genomen, puur voor de aanmaak van oorkonden. De geschiedenis ingegaan als de Grafelijke Kanselarij, allemaal hoogstwaarschijnlijk gecentreerd op de Abdij van Egmond.

          Op de Grafelijke Kanselarij werkten kapelaans die de titel kregen Notari. En over allerlei Notarii (meervoud van Notari) doen natuurlijk allerlei verhalen de ronde.
          Van sommige Notarii zijn zelfs de handschriften bekend, alleen weten we niet meer hoe ze heetten.... In de Abdij van Egmond hebben van 1200 - 1325 vrijwel zeker 33 Notarii gewerkt en misschien nog wel meer.

          Tot en met de Rooms-Koning Graaf Willem II hebben nagenoeg alle Grafelijke Oorkonden een Egmonds karakter.

          Ook is bekend dat er Notarii waren die wisselden van Abdij. In ieder geval is vrijwel zeker dat het stadsprivilige van Delft en die van Haarlem door dezelfde Notari is geschreven op de Abdij van Egmond! Dat van Haarlem is beroemd geworden, want het stadsprivilege van de 4e stad van het Hertogdom Brabant, 's-Hertogenbosch, diende als voorbeeld. Alleen de introduktie werd aangepast, en helaas bleek bij het overschrijven dat het perkament vel te klein was en dus werden, zeer uitzonderlijk, 2 perkament vellen gebruikt. Op het 2e vel werd soms de tekst wel wat aangepast t.o.v. het origineel, daar werden de op dat moment meest gebruikte "modernere" Egmond formules gebruikt.

          Graaf Willem II stichtte al snel na zijn verkiezing tot Rooms-Koning uiteraard een uitgebreide kanselarij met verschillende Scriptoren en Notarii.



          Citaat uit ons verhaal over de Graven van Holland:


           


          1256

          Graaf Willem II zakt door het ijs bij Hoogwoud
          en wordt vervolgens vermoord door de aansnellende West-Friezen
          zoon Floris V ontdekte pas jaren later waar vader Willem II was begraven



          De twee bekendste graven uit het Hollandse Huis zijn de reeds genoemde Willem II en diens zoon, Floris V. Graaf Willem II was in 1247 tot Duits koning gekozen. Duitsland was in die tijd een kiesrijk, waar dus de aan­zienlijke leenmannen telkens weer een Koning (Rooms-Koning genoemd) kozen. Keizer was zo'n gekozene dan nog niet. Om deze titel te verkrijgen moest hij, volgens het gebruik van die tijd, naar Rome reizen om daar door de Paus tot Keizer van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie ge­kroond te worden. 
          Zover is het echter met onze Graaf Willem II nooit gekomen.

          In Duitsland zelf had Willem II met veel tegenstanders te strijden. Een jaar na zijn benoeming wist hij de stad Aken te veroveren, waar hij tot Rooms-Koning werd gekroond. Tussen 1249 en 1251 heeft Rooms-Koning Willem II tenminste 13 steden en burghten in "Duitsland" belegerd, bij 5 lukte het om die te veroveren. 
          Omstreeks 1250 keerde de jonge Rooms-Koning Willem II tijdelijk in Holland terug.

          Tot Rooms-Koning verheven, wilde Willem II dus in de mooie duinstreken van zijn graafschap een paleis bouwen. Zodoende werd de jonge Rooms-Koning feitelijk de stichter van 's-Gravenhage. Met als achterliggend idee dat Rooms-Koning Willem II z.s.m. door de Paus in Rome tot Keizer van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie gekroond zou worden en dus thuis zijn vele toekomstige gasten op stand moest kunnen ontvangen, zoals vast weergegeven op onderstaand schilderij:


           


          Rooms-Koning, Graaf van Holland, Willem II

          Dit schilderij is gemaakt in 1654, 
          alleen van belangrijke Hollandse Graven werden toen dit soort fantasie schilderijen gemaakt


           


          Vanzelfsprekend werd iemand anders dan Willem II binnen het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie gekroond tot Rooms-Koning. Maar aan het feit dat Willem II bijna Keizer was geworden van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie danken wij nog in het Wilhelmus de zin Van Keizerlijke Stam.




          Rooms-Koning Graaf Willem II neemt zelfs iemand over van zijn voorganger Rooms-Koning Hendrik die in 1235 weer was afgezet, nog wel benoemd door zijn vader Keizer Frederik II (1212 - 1250). Al snel werken in de kanselarij van Rooms-Koning Graaf Willem II meerdere Notarii en Scriptoren, waarvan zijn broer Floris, (1256 -1258), voogd van de te jonge nieuwe Graaf van Holland, Floris V, dankbaar gebruik maakt.

          In de roerige periode die volgt na de moord op Floris V, het gedwongen verblijf van zijn zoon Jan I in Engeland en de overgang naar het Huis van Henegouwen worden er natuurlijk weer veel minder protocollen geschreven. Pas in 1316, onder leiding van Pieter van Leiden, wordt de kanselarij een goed georganiseerde instelling.

          In de oorkondes wordt natuurlijk gebruik gemaakt van de Latijnse taal. Zo rond 1287 ontstaan de eerste "Hollandse" oorkonden, voornamelijk in de Abdij van Middelburg. De Abdij van Egmond houdt nog lang vast aan de Latijnse traditie. Iedere Egmondse oorkonde begint nog, jaren nadat de andere Abdijen er al mee gestopt zijn, met een Invocatie 
          aanhef, zoals bijvoorbeeld bij "het" stadsprivilege van Rotterdam (9 juni 1340):



          In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, Wij Willem, Graaf van Henegouwen, Holland, Zeeland en Heer van Friesland maken kont dat wij onsen luden van Rotterdamme wonende in onse ambochte een recht ghegheven hebben..........

          En besluit met:

          Ghegheven tote Berghen in Henegouwen des woensdages na Pinksterdag int jaer ons Heeren dusent drie hondert ende viertich.




          Een echte datum werd dus niet gebruikt, altijd werd verwezen naar, zoals dit voorbeeld, een dag na een Christelijke Feestdag of de naamdag van een Heilige. Maakt het soms wat lastig voor een 21e eeuwer! Bovendien begon toen een nieuw jaar niet op 1 januari, maar op Goede Vrijdag en aangezien Goede Vrijdag niet ieder jaar op dezelfde dag valt, is het soms een puzzel.



          En wat is er bekend over de naamgever Adalbert / Adalbart / Adelbertus?



           


          Rond 690 kwam Adelbert naar ons land, als een van de 11 metgezellen van Willibrord, hoogstwaarschijnlijk via het Schotse eiland Iona, waarover we een apart verhaal hebben:



          Iona, een zeer historisch sereen Schots eiland





          Columba's Iona zou uitgroeien tot het belangrijkste Britse pelgrimsoord. Een groot aantal Keltische kruizen markeerden de bedevaartsroutes op Iona, waarvan er nog slechts een paar zijn overgebleven: de 5 High Crosses of Iona, w.o. het St. Martin's Cross. 

          Traditioneel start een pelgrimage op Iona met het 13e eeuwse gebed


          O Columba spes Scotorum (O Columba, hope of Scots)


           


           


           


          Iona

          St. Martin's Cross

          8e eeuw Keltisch Christelijk kruis, oudste in West-Europa

          bovenaan: voor de Abdij

          linksonder: oostzijde

          Zon (= Christus) met slangen (= genezing)

          rechtsonder: westzijde

          van boven naar onder

          Maria met Jezus

          Daniel met leeuwen

          Abraham met Isaak

          Mozes met stenen tafels

          David met muzikanten


           


          In o.m. "Egmond" wordt een kapel gesticht. In 740 vervangen door een kerkje, de basis van de Abdij van Egmond.

          Waarom in 740 dat kerkje: in dat jaar overlijdt Adelbert in deze omgeving (waarom Adelbert hier is terecht gekomen?) en op zijn graf wordt het kerkje gebouwd, waarschijnlijk dus niet op dezelfde plaats al de nog oudere kapel.

          Adelbert stond bekend als een beminnelijke, eenvoudige en vroom levende monnik en dus kwamen mensen al snel op bedevaart naar het kerkje dat over zijn graf was gebouwd.



          De monnik Adelbert komt in het begin van de 8e eeuw naar "Nederland" en is dus een tijdgenoot van Willibrord en Bonifatius. 

          Adelbert is een doener, geen geleerde. Adelbert treedt de wereld tegemoet met een open oog voor de noden van de mensen. Men vermoedt dat Adelbert in de buurt van "Egmond" soms wat rust zoekt, sommigen noemen hem de eerste Egmondse vakantieganger….

          Volgens de overlevering overlijdt Adelbert omstreeks het jaar 740, op of in de buurt van de langste dag van het jaar. Vandaar reeds eeuwen de aangenomen sterfdag 25 juni.


          Van het leven van Adelbert is alleen het gereconstrueerde levensverhaal Vita Adalberti (+/- 985) bekend, opgesteld door de monnik Ruopert / Rupert van Mettlach in Trier. Rupert van Mettlach doet dit in opdracht van Egbert, de invloedrijke Aartsbisschop van Trier en toevallig dus ook een zoon van Graaf Dirk II en Gravin Hildegarde van Vlaanderen.

          Uit onderzoek blijkt dat Rupert / Ruopert van Mettlach zich inderdaad heeft gebaseerd op bestaande geschriften. Ruopert / Rupert van Mettlach heeft zich beperkt tot een "kort en zakelijk" levensverhaal van Adelbert. Pas in de eeuwen erna is het levensverhaal van Rupert /Ruopert van Mettlach verder uitgebreid met o.m. een groot aantal wonderen en het feit dat Adelbert een Engelse Koningszoon zou zijn geweest.
          In de huidige Abdij winkel zijn zowel de originele Vita Adalberti (hertaalde) versie van Rupert / Ruopert van Mettlach en de in latere eeuwen uitgebreidere Vita Adalberti verkrijgbaar.


          Sinds 1984 is dat wat er resteert van St. Adelbert, in een perspex kistje opgeborgen in het huidige hoogaltaar van de in 1933 hernieuwde Abdij van Egmond, waarover later meer.

          Uit opgravingen is bekend dat het oorspronkelijke houten klooster van Graaf Dirk I twee keer verbrand is geweest. En dus zijn alleen nog enkele verkoolde resten over van de St. Adelbert relikwieën: stukjes schedeldak, scheen- en dijbeen en een 10e eeuws perkamenten reliekstrookje van St. Adelbert.

          Gelukkig al voor de komst van Diederik Sonoy rond 1572 (waarover later ook meer) brengen monniken de relikwieën van St. Adelbert, in veiligheid in Haarlem. Zij doen dit m.b.v. een met leer overtrokken houten kistje. 

          Eind 19e eeuw verhuist het met leer overtrokken houten kistje met de relikwieën van St. Adelbert naar de Adelbertuskerk van Rinnegom. Vandaar komt het met leer overtrokken houten kistje met de relikwieën van St. Adelbert in 1964 naar de Adelbertuskerk van Egmond-Binnen.

          Allerlei delen uit het met leer overtrokken houten kistje met de relikwieën van St. Adelbert komen ook in andere Adelbertuskerken en Benedictijner Kloosters terecht om uiteindelijk weer allemaal (?) terug te komen naar de St. Adelbert Benedictijner Abdij van Egmond.

          Op 24 juni 1984 worden, begeleid door zeer veel belangstellende pelgrims en geestelijken, de relieken in plechtige processie van de Adelbertusakker overgebracht naar de St. Adelbert Benedictijner Abdij van Egmond. Net als in 922, in 1984 dus al weer 1062 jaar geleden.

          In 1995 worden de relieken onderzocht en wordt vastgesteld dat zij afkomstig zijn van een 40 - 50 jaar oude man.
          De relieken zijn inderdaad in het laatste kwart van de 10e eeuw verbrand.

          St. Adalbert is nog steeds de Apostel en de Beschermheilige van het Kennemerland en natuurlijk ook de patroonheilige van de St. Adelbert Benedictijner Abdij van Egmond.
          Adelbert was ook dus ooit de Beschermheilige van de Graven van Holland en is tot op de huidige dag geliefd, mensen worden nog steeds door hem geïnspireerd.


          In 922 beleent Koning Karel de Eenvoudige van het West-Frankische Rijk het gebied rondom Adelberts kerkje aan Graaf Dirk I van "Holland". Door weersinvloeden dreigt het kerkje met de resten van Adelbert onder het zand te verdwijnen en dus besluit Dirk I verder landinwaarts een nieuw houten klooster te bouwen en krijgt hij toestemming uit Rome om de stoffelijke resten van Adelbert op te graven en te herbegraven in zijn nieuwe houten klooster. 

          En dan gebeurt er een wonder: op de oorspronkelijke plaats waar Adelbert lag begraven, ontstaat een opwellende bron met helder duinwater en dat water brengt, zo wordt al snel overal bekend, genezing. Deze Adelbertput wordt zelfs in de 21e eeuw nog bezocht.



          De verhuizing door Graaf Dirk I van de stoffelijke resten van Adelbert en deze te herbegraven in zijn nieuwe houten klooster kon Graaf Dirk I natuurlijk ook goed gebruiken om zijn macht in dit gebied te verstevigen. De prestitieuse Pauselijke toestemming was natuurlijk ook zeer welkom!


          In "zijn" klooster laat Graaf Dirk I twintig nonnen bidden voor het zieleheil van zijn familie.



          Sommige bronnen schrijven de verhuizing van de stoffelijke resten van Adelbert ook toe aan een droom van een van de 20 nonnen, Wilsit, die drie keer gedroomd had over Adelbert. Adelbert had haar opgedragen zijn gebeente te verheffen (letterlijk en figuurlijk) naar een geschiktere plaats van aanbidding. Uiteraard in haar houten klooster, gebouwd op last van Graaf Dirk I.

          En dus zijn er, door het opwellende water op de oorspronkelijke plaats waar Adelbert lag begraven, in Egmond twee plaatsen waar Adelbert kan worden vereerd: in de Abdij en bij de Adelbertput. Er wordt vermoed dat Adelbert het hier niet mee eens zou zijn geweest.


          Door de aanwezigheid van de relieken van Adelbert, trekt ook dit klooster met de biddende nonnen, veel mensen aan. En het is dit klooster van zijn vader Dirk I, dat Graaf Dirk II in 950 laat ombouwen tot een stenen "Abdij". I.p.v. nonnen laat Graaf Dirk II monniken overkomen uit Gent, eerder in dit verhaal hebben we al gezien waarom uit Gent. 

          Een zoon van Graaf Dirk II wordt trouwens Aartsbisschop van Trier, kerk en staat zijn nauw verweven. We hebben het al eerder gehad over de schenking door Graaf Dirk II en Gravin Hildegarde van een altaarstuk, geschonken aan de net gereedgekomen Abdij van Egmond, ter gelegenheid van de inwijding ergens tussen 975 en 980.

          Dezelfde Graaf Dirk II en Gravin Hildegarde schenken aan de Abdij van Egmond ook het nu nog steeds beroemde handgeschreven 9e eeuws Evangelarium.
          Nu in bezit van de Koninklijke Bibliotheek van Den Haag. 



          Wat is een Evangelarium?


            3 lfo48; tab-stops: list 108.0pt;">Evangelarium: in gebruik tijdens de Mis met teksten uit de vier evangeliën">Epistolarium: in gebruik tijdens de Mis met teksten uit de apostel brieven108.0pt;">Psalter(ium): de 150 psalmen uit het Oude Testamentin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l41 level3 lfo48; tab-stops: list 108.0pt;">Officium: teksten voor het officie = Eredienst = Heilig Officie

            Het dagelijkse Officie is het Breviergebed
            lass="MsoNormal">Getijdenboek: in gebruik door leken voor hun privé devotiel3 lfo48; tab-stops: list 108.0pt;">Brevarium: (brevier) boek met koorgebeden door geestelijken voor hun privé devotieong>Antifonarium: (antifonenboek) liturgisch gezangenboek voor gebruik door geestelijken"font-family: Calibri;">De Abdij van Egmond ontvangt van de Graven van Holland steeds meer schenkingen, o.m. een reliekkist waarin de botten van Adelbert vervoerd kunnen worden en een reliekhouder, traditioneel een opengewerkte arm waarin Adelbert relikwieën getoond kunnen worden. Maar de Abdij van Egmond ontvangt ook voorrechten in de vorm van wereldlijke macht over hun gebied. Het beheer van hun gebied geven zij weer in handen van zogenaamde erfelijke rentmeesters waaruit de Graven van Egmont zouden ontstaan, maar daarover later meer.

            Zoals we al zagen legden de monniken dijken aan, het drooggevallen land werd weer verpacht en zo kwam de Abdij van Egmond (net als andere Abdijen trouwens, groot voorbeeld de Abdij van Aduard midden tussen de kwelders in het Groningse land)aan inkomsten, macht en dus aanzien. Daarnaast hielden de monniken zich natuurlijk ook bezig met het (over)schrijven van boeken, het bijhouden van de Egmondse annalen (Annales Egmundenses) en waren van onschatbare waarde i.v.m. het opstellen van Grafelijke oorkonden. Omstreeks 1300 is de Abdij van Egmond het centrum in de Noordelijke Nederlanden op het gebied van kennis, cultuur en gebed. Van heinde en ver stromen de pelgrims toe, de verering van de Heilige Adalbert / Adalbart / Adelbertus bereikte al toen een hoogtepunt. 

            Bij de uitbreiding van het grondgebied van de Abdij van Egmond wordt het beheer van dit grondgebied in handen gegeven van een rentmeester, ook wel advocatus genoemd. De eerste advocatus is een zekere Berwout.



            Na mislukte pogingen om de Noormannen (Vikingen) t.g.v. hun geregelde invallen, gunstig te stemmen door hen een gebied langs de kust af te staan o.l.v. een van hun hoofdmannen, die de titel Hertog zou mogen voeren, werd besloten langs de kust bij Egmond een Graafschap te stichten. De leenheer, de Koning van Lotharingen, gaf de kersverse Graaf opdracht om het kustgebied te beschermen tegen nieuwe invallen. De nieuwe Graaf bouwde rondom de Adelbertuskapel een houten palissering. Erna koos de nieuwe Graaf de omgeving van de Adelbertkapel tot het centrum van zijn Graafschap.

            T.g.v. overstromingen werd de Adelbertkapel te kwetsbaar en door Graaf Dirk I "verplaatst".

            Zijn zoon Graaf Dirk II vond dat in dit gebied, met al die invallende Noormannen, geen nonnen thuishoorden en besloot het houten klooster te vervangen door een stenen klooster en dat te laten verdedigen door monniken uit Gent die ook goed met het zwaard konden omgaan.

            Graaf Dirk II werd ook door Otto III benoemd tot leenman over het Kennemerland, het Maasland en Texel, met ook hier de opdracht om dit land te beschermen tegen invallers.

            Traditioneel wordt het Kennemerland beschouwd als de basis voor het latere machtige Graafschap Holland. Otto III (Keizer van het Heilige Roomse Rijk) stelde overal in zijn rijk dit soort lokale beschermers aan die later geregeld tegen het centrale gezag in opstand zouden komen. Nieuwe leenmannen werden dus vanaf een bepaald moment alleen gekozen onder de Bisschoppen die immers officieel geen nakomelingen hadden en zo steeg de macht van de Bisschop van Utrecht t.o.v. bijvoorbeeld de Graaf van Holland.

            Een van die onafhankelijke vroege Graven van Holland was Dirk III.

            Citaat uit 
            dit verhaal:


            Graaf Dirk III was door zijn broer Sicco uit zijn graafschapjes in het tegenwoordige Noord-Holland verdreven. Nu legde hij beslag op alles, wat te grijpen viel, o.a. het graafschap Rijnland, dat aan Utrecht behoorde en een landstreek bij Vlaardingen, waar zich Friese kolonisten gevestigd hadden. 

            Graaf Dirk III bouwde hier een sterkte en ging er tol heffen van de kooplieden uit Dorestad, die er langs voeren op hun tochten naar Engeland. 

            Het meest westelijke en moerassige deel van het gebied bij Vlaardingen had de vader van Dirk III, Dirk II, te leen gehad van Keizerin Theophanu. Keizerin Theophanu kwam uit het oude Oost-Romeinse Rijk met als hoofdstad Byzantium en was volgens de overlevering een Schitterende Oosterse Bloem. Keizerin Theophanu werd uitgehuwelijkt aan Keizer Otto II van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie. Keizerin Theophanu moest wennen aan het barbaarse leven in dat kille noorden, maar Keizerin Theophanu wist zich zeer goed aan te passen en kwam ook geregeld naar Nijmegen, het Valkhof is te danken aan Keizerin Theophanu. 

            Na de dood van Otto II werd Keizerin Theophanu regentes en Keizerin Theophanu verwonderde iedereen voor de kordaatheid waarmee zij regeerde. 

            Dirk III begon dus met dijken aanleg en inpolderingen van zijn gebied en bouwde toen in dat gebied zijn burcht en om aan geld te komen, ging Dirk III tol heffen, want een dijkaanleg kost nu eenmaal geld. 

            Waarschijnlijk de oudste tol van Holland stond in Vlaardingen, waar in 1018 Graaf Dirk III passerende schepen tol liet betalen, zoo mooi te zien op deze schoolplaat:


             


            1018

            Graaf Dirk III opent een tol op de Maas bij Vlaardingen



            Op het Condordaat van Worms (1122) werd echter afgesproken dat het naar Otto III genoemde Ottoonse Stelsel niet meer toegepast mocht worden, samengevat: Bisschoppen mochten niet langer als Graaf worden aangesteld, waardoor de macht van de reeds aangestelde Graven natuurlijk verder steeg, ook die van Holland.

            Abt Wouter van Gent heeft de Abdij van Egmond ingrijpend gereorganiseerd. Monniken moesten zich voornamelijk bezighouden met geestelijke taken en het beheer van de goederen van de Abdij van Egmond overlaten aan een rentmeester ook wel voogd genoemd.

            Logisch was natuurlijk dat de Graaf van Holland deze rentmeester taken op zich zou nemen, maar deze had al genoeg taken en dus werd een ondervoogd benoemd, speciaal belast met het beheer van de bezittingen van de Abdij van Egmond en natuurlijk de Abdij van Egmond zelf. De ondervoogd werd ook wel subadvocaat / subadvocatus genoemd.


            Berwout en zijn opvolgers wonen op een grote hoeve ten noorden van de Abdij en krijgen natuurlijk steeds meer macht. De grote hoeve wordt langzamerhand verbouwd tot een ronde burcht. In 1170 bouwt Dodo van Egmont het eerste Kasteel van Egmond. De eerste Heren van het Kasteel van Egmond nemen deel aan de Kruistochten en als beloning wordt het rentmeesterschap erfelijk en hun gezagsgebied tot Heerlijkheid verheven.



             


            Wouter de Kwade mag, na een geslaagde kruistocht, zich als eerste Ridder noemen. (1200) De relatie met de monniken verslechterd als Wouter de Kwade een einde maakt aan het visrecht van de monniken. Als compromis moet voortaan iedere 10e vis naar het Kasteel en niet naar de Abdij worden gebracht.

            Wouter de Kwade krijgt het ook aan de stok met de wereldlijk Heer van de Abdij van Egmond: Graaf Lodewijk van Loon. Wouter de Kwade weet zelfs de vrouw van Graaf Lodewijk van Loon, Ada, te ontvoeren naar Terschelling en vandaar naar Engeland.
            Graaf Lodewijk van Loon neemt wraak en laat in 1203 het Kasteel van Egmond van Wouter de Kwade in brand steken.



            In de Loonse oorlogen ging het over de opvolging van de Hollandse Graaf Dirk VII. De opvolgingsstrijd ging tussen de dochter van Graaf Dirk VII, Ada, samen met haar echtgenoot Graaf Lodewijk van Loon, tegen de oom van Ada, de broer van Graaf Dirk VII, Willem van Oost-Friesland.

            Wouter I (De Kwade) van Egmont koos de zijde van Willem van Oost-Friesland die uiteindelijk als winnaar uit de strijd kwam. Tevergeefs probeerde Graaf Lodewijk van Loon het tij nog te keren door de verwoesting van een groot aantal kastelen, w.o. dat van Wouter I van Egmont. Na zijn gevangenschap in Heemskerk begon Wouter I van Egmont in 1206 met de bouw van het nieuwe Kasteel van Egmond.

            Helaas stierf Wouter I van Egmont al in 1208 en werd opgevolgd door zijn zoon Willem I van Egmont die het werk van zijn vader afmaakte, v.w.b. de bouw van het nieuwe Kasteel van Egmond.


            Wouter de Kwade verdenkt echter ook de monniken van de Abdij van Egmond ervan, dat zij zijn Kasteel in brand hebben gestoken. In de Kerstnacht (..) van 1203 trekt Wouter de Kwade op naar de Abdij van Egmond en raakt slaags met de bewakers. De mannen van Wouter de Kwade steken o.m. een molen in brand en de Grafelijke Stallen van Graaf Lodewijk van Loon. 

            Wouter de Kwade laat een nieuw groter Kasteel bouwen, maar overlijdt in 1208. Zijn zoon Willem I van Egmont bouwt vlakbij zijn vaders nieuwe Kasteel een kerkje, later de Slotkapel genoemd. De Slotkapel dient vanzelfsprekend als tegenhanger van de Abdij en maakt de relatie tussen Abdij en Kasteel van Egmond er niet beter op.

            De Slotkapel komt in 1299 gereed en is gewijd aan St. Catharina, patrones van de adel. In 1430 laat Jan van Egmont (ook wel Jan met de Bellen genoemd, omdat hij zilveren belletjes droeg aan zijn wapenuitrusting) een nieuwe Slotkapel bouwen op de plaats van de oude. Dezelfde Jan van Egmont neemt t.b.v. de Slotkapel ook 6 kanunikken in dienst verantwoordelijk voor de getijdengebeden e.d. Daarmee staat de Slotkapel definitief los van de Abdij van Egmond. Het spreekt vanzelf dat Jan van Egmont wordt begraven in zijn Slotkapel. Zijn grafsteen is er nog steeds.



            In de tijd van Willem I van Egmont mocht alleen de Graaf van Holland een stenen Kasteel laten bouwen en niet een van zijn vazallen als Willem I van Egmont. Willem I heeft echter toch het stenen Kasteel van Egmond laten bouwen, men vermoedt onder de voorwaarde dat de Graaf van Holland altijd over het Kasteel van Egmond in tijden van oorlog zou moeten kunnen beschikken. Ook zal de Graaf van Holland financieel bijgedragen hebben, want het grootste deel van de inkomsten van Willem I van Egmont kwam van de Graaf van Holland.

            De Graaf van Holland was ook partij tijdens de Troonstrijd in het Heilige Roomse Rijk tussen Philips August II en Frederik II en verloor tijdens de Middeleeuwse Europese Slag bij Bouvines (Doornik) in 1214, samen met de Graaf van Vlaanderen en de Hertog van Brabant….. 

            Voor Willem I van Egmont de kans om de Egmondse bezittingen als erfgoed in handen te krijgen met als gevolg het ontstaan van de erfelijke Graven van Egmont.


            In 1486 ontvangt Kasteelheer Jan II, bijnaam Manke Jan (..), de titel Graaf van Egmont en wordt Stadhouder van Holland. Ook is Jan II, Manke Jan, al legeraanvoerder bij Keizer Maximiliaan van Oostenrijk, de echtgenoot van de van haar paard gevallen Maria van Bourgondië en de vader van Philips de Schone. (LINK) Jan II lukt het om familiebanden aan te gaan met de Hertog van Gelre, een aantal Hertogen van Gelre stammen dus af van de Graven van Egmont familie.

            Jan II, Manke Jan, wordt zelfs aanvoerder van de Kabeljauwen tijdens de Hoekse en Kabeljauwse Twisten.
            Zijn Kasteel van Egmond is daardoor in grote welstand en wordt zelfs de schoonste en grootste burcht van Holland genoemd. Het Donjon van het Kasteel van Egmond is tijdens het bewind van Jan II, Manke Jan, zelfs 28 meter hoog! In 1516 wordt Jan II, Manke Jan, begraven in de Slotkapel.



            Een van de Graven van Egmont, Graaf Willem IV van Egmont, werd zelfs zwager van de Hertog van Bourgondië, Karel de Stoute. De schoonzoon van Karel de Stoute, Keizer Maximiliaan, liet in 1478 Graaf Willem IV van Egmont opnemen in de Orde van het Gulden Vlies, de hoogst haalbare onderscheiding.

            In de Hoekse en Kabeljauwse periode koos Graaf Willem IV van Egmont dan ook de Kabeljauwse zijde van Maximiliaan, wat hem nog meer macht en aanzien zou opleveren. Zoon Jan II van Egmont werd na terugkomst uit het Heilige Land zelfs tot Ridder geslagen en in 1486 door Keizer Maximiliaan benoemd tot Stadhouder van Holland en in die funktie in Brussel door Keizer Maximiliaan officieel verheven tot Graaf van Egmont.
            Wel onder de voorwaarde op te treden tegen het roerige Kaas- en Broodvolk. 

            De omvang van de Heerlijkheid Egmond (ca 20 km2) bleef ondanks al deze promoties echter onveranderd, de Graaf van Egmont had duidelijk ruim voldoende inkomsten en had een uitbreiding dus niet nodig.


            De bekende, op last van Alva, onthoofde Lamoraal van Egmont (1522 - 1568) is weer een kleinzoon van Jan II, Manke Jan. Lamoraal van Egmont is de geschiedenis ingegaan als de Vierde Graaf van Egmont. Lamoraal van Egmont is Opperbevelhebber van het leger, Ridder van het Gulden Vlies, eigenaar van grote landerijen in Artois en Vlaanderen en net als Willem van Oranje lid van de Raad van State (LINK).

            Lamoraal van Egmont is nauwelijks op zijn Kasteel in Egmond geweest, maar heeft wel opdracht gegeven tot de inpoldering van het Egmondermeer. 

            Na de onthoofding van Lamoraal van Egmont verkopen zijn erfgenamen de Egmondse goederen aan de Staten van Holland.
            De laatste Graaf van Egmont in de mannelijke lijn sterft in 1707 in de Zuidelijke Nederlanden.

            Ook bij het Kasteel van Egmont slaat Diederik van Sonoy, waarover later meer, toe: zowel het Kasteel van Egmond, van Jan II, Manke Jan, en de Slotkapel worden in 1573 in brand gestoken. In de 19e eeuw resten alleen nog maar wat restanten die omstreeks 1820 worden opgeruimd. 

            In het kader van een werkverschaffingsprojekt zal in 1933 weer naar de fundamenten van het Kasteel van Egmond worden gezocht en vervolgens weer gedeeltelijk opgemetseld tot net boven het maaiveld. 



             


            De opgegraven contouren van het Kasteel van Egmond

            met links de Slotkapel

            en rechtsonder het standbeeld van Lamoraal van Egmont
            (zie hieronder)



            Van het Kasteel van Egmond rest nu niet meer dan een stukje van de Rentmeestertoren.

            De Slotkapel zal in 1633 weer door de plaatselijke Hervormde Gemeente weer worden opgebouwd. In 1960 staat de bouwvallige Slotkapel op de nominatie om afgebroken te worden. Kunstenaar Bob Denneboom start een reddingsactie. In de jaren '80 wordt het eigendom van de Slotkapel voor één gulden overgedaan aan de Stichting Restauratie Slotkapel.
            Bij de restauraties wordt de deksteen van de graftombe van Jan II, Manke Jan weer herontdekt.

            Ook worden er in de jaren '30 wapens uit de tijd van Wouter de Kwade gevonden en de resten van de ronde palissadeburcht van de rentmeesters. Rondom de fundamenten wordt weer de slotgracht hersteld. Met daarin een standbeeld van de onthoofde Lamoraal van Egmont. 



             


            Standbeeld van Lamoraal van Egmont in de herstelde Slotgracht

            Stadhouder van Vlaanderen en Artesië (Artois)



            Bij de slotgracht staan 2 informatieborden met op één het familiewapen van Lamoraal van Egmont: de wapens van Egmond en Arkel en de leeuwen van Gelre en Gulik: allemaal familierelaties van de Graven van Egmont.



             


            Het familiewapen van Lamoraal van Egmont



            Ter nagedachtenis aan Lamoraal van Egmont componeert Beethoven de Ouverture Egmont en dicht Goethe een drama.

            In 1568 wordt de Abdij van Egmond voor het eerst geplunderd door afgedankte "troepen" van de Grote Geus, Hendrik van Brederode, een afstammeling van de fam.
            Van Teylingen, bekend van het nog steeds bestaande Slot Teylingen (bekend weer door Jacoba van Beieren die op Slot Teylingen op 9 oktober 1436 zou overlijden) in de huidige gemeente Teylingen. (o.m. bestaande uit de kern Sassenheim). Maar de Grote Geus, Hendrik van Brederode, was ook Heer van Vianen en was zelf afkomstig uit de heerlijkheid en het kasteel Brederode bij Santpoort, in de buurt van Haarlem.

            Mogelijk zijn de afgedankte "troepen" overlevenden van de verloren slag bij Overweel?



            Hendrik van Brederode financierde een "geuzen" leger(tje) onder bevel van de broer van Philips Marnix van St. Aldegonde, Jan Marnix van St. Aldegonde. Op hun terugtocht uit Zeeland wordt dit legertje voor de "poort" van Antwerpen volledig in de pan gehakt. Willem van Oranje, Burggraaf van Antwerpen, staat niet toe dat er vanuit Antwerpen hulp wordt geboden, de stadspoorten van Antwerpen blijven, op zijn bevel, gesloten.


            Vier jaar later, 1572, komen Diederick Sonoy en zijn geuzen langs, vernielen de bibliotheek en een jaar later worden dus zowel de Abdij als het Kasteel van Egmond op last van Diederick Sonoy in brand gestoken. Willem van Oranje had echter juist aan de Abt van de Abdij van Egmond beloofd dat de Abdij ongeschonden zou blijven…….


            Diederick Sonoy was door Willem van Oranje benoemd tot militair gouverneur van het Noorderkwartier (min of meer het huidige Noord-Holland). In "Zuid-Holland" zou Willem II van der Marck, bijgenaamd Lumey dezelfde funktie krijgen. Zowel Sonoy als Lumey waren ook al in hun tijd niet geliefd. Meer over Lumey kun je vinden via deze link en dan helemaal naar onder scrollen. Op Diederick Sonoy komen we nog terug. 

            Diederick Sonoy vond de gebouwen van Abdij en Kasteel van Egmond een te grote bedreiging bij de belegering van Alkmaar. De tegenstander zou inderdaad een strategisch voordeel kunnen hebben bij een ongeschonden Abdij en Kasteel.

            Met materiaal (vooral stenen) van de verwoeste Abdij en Kasteel van Egmond zou de stad Alkmaar versterkt worden. 
            Van Alkmaar de Victorie is dus gedeeltelijk te danken aan de Abdij en Kasteel van Egmond.

            Maar er is dus een document van Willem van Oranje gericht aan de Abt van de Abdij van Egmond dat de Abdij van Egmond gespaard zou blijven: kan alleen dit document nergens meer vinden: WIE HELPT

            Met de opbrengst van de verkoop van in beslaggenomen goederen van Abdij en Kasteel van Egmond zou de oprichting van de Universiteit van Leiden worden gefinancierd.
            De stichtingsakte van de Universiteit van Leiden wordt zelfs opgedragen aan Philips II, tot de afzwering in 1581 immers de wettige Landsheer.


            Wie was Diederik (van) Sonoy?

            Diederik Sonoy, ook wel Diederik Snoey genoemd, leefde van 1529 (Kalkar) tot 1597 (Pieterburen).

            Uiteraard behoort Diederik Sonoy tot een van de ondertekenaars van het door de Grote Geus, Hendrik van Brederode, opgestelde smeekschrift der edelen aan de Landvoogdes Margaretha van Parma.


            Waarom waren er zo veel ondertekenaars op dat moment in Brussel? De zoon van Margaretha van Parma, Alexander Farnese, beter bekend onder de naam Hertog van Parma (de veroveraar van o.m. Antwerpen in 1585) huwde met Maria van Portugal.



            Diederik Sonoy wordt in 1572 benoemd tot burgemeester van Enkhuizen en vervolgens tot Gouverneur van het Noorderkwartier. Diederik Sonoy speelde zijn rol tijdens het Beleg van Alkmaar.

            Citaat uit dit verhaal:


            Merkwaardig is wel dat bijvoorbeeld Diederik Sonoy in de streek tussen Alkmaar en Enkhuizen nog ergere dingen heeft laten uitvoeren dan Lumey in Den Briel, maar de daden van Diederik Sonoy hebben nooit zo'n bekende pers gekregen....

            Jonker Diederik Sonoy werd in 1529 in Kalkar geboren en vestigde zich na zijn huwelijk in Den Haag. Voor de komst van Alva vluchtte ook Diederik Sonoy. Diederik Sonoy werd een van de belangrijkste militaire adviseurs van Willem van Oranje. Willem van Oranje benoemde Diederik Sonoy dan ook snel tot Admiraal van de Watergeuzen. In 1570 leidde Diederik Sonoy een afvaardiging van Willem van Oranje naar Zweden en Denemarken, op zoek naar financiële steun.

            In 1572 werd Diederik Sonoy benoemd tot plaatsvervangend gouverneur van de steden en dorpen die de kant zouden gaan kiezen van Willem van Oranje. Diederik Sonoy ontpopte zich toen als een fanatiek vervolger van katholieken en mogelijke landverraders, de geschiedenis ingegaan als het (veronderstelde) verraad in het Noorderkwartier, via Google kun je daar ongetwijfeld heel veel over vinden.

            Tijdens het bestuur van Leicester koos Diederik Sonoy de kant van Leicester, dus tegen Maurits en Oldenbarnevelt. Diederik Sonoy verschanste zich met zijn troepen in Medemblik en liet zich zelfs belegeren door Maurits.....

            In 1588 moest Diederik Sonoy vluchten naar Engeland en 4 jaar later overleed Diederik Sonoy min of meer anoniem in het Dijksterhuis in de buurt van Pieterburen in Groningen. 


            Uit dat zelfde verhaal ook nog dit citaat over Stadhouder Bossu en de Slag op de Zuiderzee, speelde in dezelfde tijd als het Beleg van Alkmaar en uiteraard was ook Diederik Sonoy hierbij betrokken:


            Bossu is ook bekend geworden als bevelhebber van de Spaanse vloot die op de Zuiderzee door de Geuzen onder aanvoering van Cornelis Dirksz, burgemeester van Monnickendam, werd verslagen en gevangen werd genomen. Het schip waarop Bossu voer, droeg de naam INQUISITIE, qua PR niet zo slim...

            De ver schietende schepen van Bossu worden door te veel kleinere schepen belaagd. Uiteindelijk heeft Bossu drie jaar opgesloten gezeten in het Weeshuis van Hoorn aan de Korte Achterstraat.

            Bossu was de door Philips II benoemde Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, i.p.v. Willem van Oranje. Na zijn mislukking bij Den Briel, de moordpartijen in Rotterdam en Delfshaven, zijn nederlaag op de Zuiderzee, krijgt Bossu zijn zwaard terug na 3 jaar gevangen te hebben gezeten in Hoorn. 

            In dezelfde periode (1573) wordt door Alva Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde (traditioneel de schepper van het Wilhelmus) bij de Schans van Maassluis gevangen genomen. Willem de Zwijger dreigt dat Bossu dezelfde behandeling zal ondergaan als Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde. Willem de Zwijger dacht hierbij natuurlijk aan de onthoofde Graven van Egmont en Hoorne. Na enig onderhandelen worden zowel Bossu als Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde vrijgelaten.




            Diederik Sonoy is echter vooral bekend geworden door zijn schrikbewind tegen katholieken, op dat moment nog steeds de godsdienst van de meerderheid van de bevolking.
            Google maar even mee naar de Martelaren van Alkmaar en de Ransdorpse Martelaren:

            Martelaren van Alkmaar:

            Martelaren van Alkmaar † 1572.

            Op 24 juni 1572 namen de geuzen Alkmaar in. De zusters Clarissen ontkwamen nog juist op tijd naar Amsterdam. Van het convent der franciscanen werden vijf broeders gevangen genomen en naar Enkhuizen overgebracht: Daniël van Arendonk, Cornelis van Diest, Johannes van Naarden, Lodewijk Voets (ook Ludovicus Boethuis) uit Leuven en broeder portier, Hadrianus van Gouda. 

            De geestelijken werden blootgesteld aan allerlei pesterijen. Zo toonde een der geuzen een hostie en vroeg of dit nu de God was die zij vereerden en of dit nu Christus was. Pater van Arendonk heeft daarop manmoedig geantwoord, dat als het hier om een door een priester geconsacreerde hostie ging, hij inderdaad geloofde dat deze hostie werkelijk Christus was in eigen persoon, zijn Verlosser. In de ogen van de geuzen bevestigde dat nog eens wat ze allang van plan waren: ze waren des doods schuldig. 

            Omdat de wat oudere broeder Hadrianus geen priester was, wilden de geuzen voor hem wel een uitzondering maken. Hij kon er genadig vanaf komen, als hij bereid was met eigen hand zijn medebroeders op te knopen. Verontwaardigd wees hij dit van de hand en gaf er de voorkeur aan met zijn priester-medebroeders de dood in te gaan. Bij het uitvoeren van het vonnis zijn de rabouwen niet zachtzinnig te werk gegaan. Elk van deze geuzen stond toentertijd - zelfs in eigen kring - al bekend als schorem en uitvaagsel. Enkelen onder hen zijn zelfs later door hun eigen mensen ter dood gebracht vanwege hun ongedisciplineerde roof- en moordzucht.
            Om hun papenhaat te koelen begonnen zij bij de priesters de mond, oren en neus af te snijden. 

            Toch hadden ze het liefste gezien dat er eentje van zijn geloof was gevallen. Daarom lieten ze de nog jonge Lodewijk Voets toekijken in de hoop dat hij uit angst om genade zou smeken. Maar dat gebeurde niet. Uiteindelijk werden allen op 25 juni 1572 opgehangen.

            Engelbrecht Terborg had zich een tijdlang verborgen weten te houden. Maar uiteindelijk was ook hij gesnapt. Hij werd in Ransdorp even boven Amsterdam gevangen gehouden en maandenlang gruwelijk getreiterd en gefolterd. Tenslotte stierf hij op 24 november de marteldood.

            De martelaren van Alkmaar zijn nooit heilig of zalig verklaard.

            Martelaren van Ransdorp: 

            Ransdorp, de Martelaren van Ransdorp, ook Ransdorpse martelaren (november 1572) genoemd.

            Ransdorp is een klein dorp aan het IJselmeer aan de noordkant van Amsterdam. Het werd in 1921 bij de gemeente Amsterdam (Noord) gevoegd. Het dorp van Hendrickje Stoffels, dienstmeisje en geliefde van Rembrandt. Het opvallende van Ransdorp is zijn stompe kerktoren. De toren is oud, het is zeker dat hij na 1502 en voor 1542 moet zijn gebouwd.
            De fundamenten van de toren waren te zwak en de bodem te week: daardoor scheurde al tijdens de bouw de muren van boven tot beneden uiteen.
            Wijselijk besloot men daarop de toren niet hoger te bouwen. 

            Hier werden in november 1572 de Ransdorpse Martelaren, een groep minderbroeders, opgehangen vanwege hun katholieke geloof. Net als in Alkmaar had deze massaslachting plaats op bevel van de luitenant-gouverneur van prins Willem van Oranje, de beruchte Diederik Snoey (Sonoy). Snoey was de in 1529 in Kalkar geboren Ned. militair en bestuursambtenaar die op 2 juni 1571 luitenant-gouverneur van prins Willem van Oranje voor het Noorderkwartier, voerde daar meer dan 16 jaar een schrikbewind tegen de rooms-katholieken, met als dieptepunten zijn slachting van de de Alkmaarse en Ransdorpse martelaren en verwoesting van de abdij van Egmond. 

            Snoey werd na de val van Enkhuizen (28 mei 1572) gouverneur van deze plaats en veroverde vandaaruit Hoorn, Medemblik en andere plaatsen voor de Oranjes.
            Toen hij op 2 juni 1597 in Pieterburen stierf, vierde katholiek Nederland feest.

            Nog veel meer over Diederik van Sonoy kun je vinden in 
            dit verhaal:

            Citaten:

            De rechtbank van Sonoy krijgt al snel het stempel Bloedraad opgedrukt. Burgemeester Jan Berkhout van Hoorn stuurt de gouverneur iets later nog een scherpe brief waarin hij protesteert tegen het brute optreden van de soldaten van Sonoy op het platteland. 

            Diederick van Sonoy staat bekend als een dappere, maar ook zeer wrede strijder. Ook de Hollanders zijn Spaans benauwd voor zijn harde hand. Verdachten worden gemarteld om te ontdekken wie Spaanse sympathieën koestert. Van het klooster in Egmond laat hij daken en goten slopen om er kogels en kanonnen van te gieten. In Oterleek, Noord-Holland, gaan huizen in vlammen op, omdat de bewoners de Spanjaarden hebben geholpen. Ook houdt hij huis in Ransdorp waaruit een verhaal over de Ransdorpse martelaren ontstaat.

            Sonoy heeft een reeks vestigingen aangelegd zoals Bourtange (1579) en Coevorden (1580). Hij raakt na de moord op Willem van Oranje in conflict met de Staten van Holland.
            Hij steunt de komst van de landvoogd Robert Dudley, graaf van Leicester.


            Pas in de jaren '30 van de 20e eeuw komen er weer monniken naar de herbouwde Abdij van Egmond.

            Bouwmeester A.J. Kropholler begint in 1933 met de herbouw van de Abdij van Egmond en ontwerpt ook het kloostermeubilair. 

            In 1935 starten monniken uit Oosterhout de Priorij van St. Adelbert. In 1945 wordt gestart met een kaarsenmakerij. Erna breidt de Priorij van St. Adelbert zich snel uit en in 1950 wordt de Priorij van St. Adelbert weer verheven tot de St. Adelbert Benedictijner Abdij van Egmond. 

            De Benedictijner monniken leven er volgens de regels van Benedictus, een leven vrij voor God: Vacare Deo

            Op het terrein van de St. Adelbert Benedictijner Abdij van Egmond bevinden zich nog steeds middeleeuwse putten, bakstenen schuilkelders met gewelven en een grafsteen van Graaf Floris I. Ook is nog ergens een stukje van een middeleeuwse kloostermoppen muur te vinden.

            De Abdijkerk kan nog steeds bezocht worden. Helaas is de indrukwekkende bibliotheek, wegens diefstal van enkele kostbare boeken, niet meer vrij toegankelijk.

            In het gemeentearchief van Alkmaar worden ook veel oude boeken afkomstig uit de Abdij van Egmond bewaard, gered voor de komst van Diederik van Sonoy.

            Veel bijzondere gravures, schilderijen etc afkomstig uit de Abdij van Egmond bevinden zich ook op andere plaatsen in binnen- en buitenland. (w.o. natuurlijk het Catharijnen Convent in Utrecht)

            In 2007 werd door de Abdij van Egmond zelfs een eigen Archeologisch Museum ingericht, rondom het thema De Bodemschatten van Egmond. Vanaf 922 wordt de geschiedenis van de Abdij van Egmond uitgelegd, niet alleen m.b.v. archeologische vondsten, maar ook met tekeningen en foto's en zelfs een kleurenfilm. 


             


            ------------------------------------------------------


            La historia de la Abadía y el Castillo de Egmond


             


            La abadía y el castillo de Egmond



            Tanto la Abadía como el Castillo de Egmond han desempeñado su papel, y tal vez aún, en la historia del Condado de Holanda. De ahí esta historia sobre la Abadía y el Castillo de Egmond. 
            la Abadía y el Castillo de Egmond:

            Graves of Holland y Rotterdam

            Westfriese o Hollandse Huis


              839: 
              Gerolf I (Gerulf) 
              Conde Gerolf de Holanda (antes 885 - circa 896) 
              Gerulf de Graaf de Frisia
              le="margin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l22 level1 lfo2; tab-stops: list 36.0pt;">Muerto 940: 
              Dirk I 
              Diederik o Teodorico, ca 923-939: 
              Contar Dirk I de Holanda 
              Geva
              Nacido alrededor de 899, alrededor de 939 fallecidos.
              le="font-size: medium; font-family: Calibri;">Murió alrededor de 983: 
              Dirk II 
              Hildegarda de Flandes
              Nacido alrededor de 930, 988 fallecidos 6 de mayo de enterrado con su esposa en la 
              abadía de Egmond
              En 938 tuvo lugar la participación de Dirk II con Hildegard, hija del conde Arnulfo I de Flandes.
              : l7 level1 lfo4; tab-stops: list 36.0pt;">Muerto 993: 
              Arnulf van Gent 
              Liutgard de Luxemburgo. El
              conde Arnulf van Holland, nacido en Gent, murió el 18-09-993, enterrado en la Abadía de Egmond.
              class="MsoNormal">993-1039: 
              Dirk III 
              Othilde van Saksen
              Nacido alrededor de 981, murió el 27-05-1039, enterrado en la Abadía de Egmond
              0cm;" type="disc">9: 
              Dirk IV lfo7; tab-stops: list 36.0pt;">1049-1061: 
              Floris I 
              Geertruid van Saksen
              conde de Holanda, nacido alrededor de 1017, asesinado el 19 de mayo de 1061, enterrado en la abadía de Egmond
              >1061-1091: 
              Dirk V 
              Othilde
              conde de Holanda, nacido entre 1052-54, murió el 17 de junio de 1091, hijo de Floris I, enterrado en la abadía de Egmond
              "margin-top: 0cm;" type="disc">m;">1061-1064: 
              Geertruid, viuda de Floris I, guardiana de Dirk V.rmal">1064-1071: 
              Robrecht de Fries, esposo de Geertruid, guardián de Dirk V.
              pt; mso-list: l47 level1 lfo11; tab-stops: list 36.0pt;">1091-1122: 
              Floris II, "Floris de Vette o Dikke". 
              Petronilla van Saksen El
              conde de Holanda, hijo de Dirk V nace en 1085, muere el 2 de marzo de 1121, enterrado en la abadía de Egmond
              yle="margin-top: 0cm;" type="disc">1157: 
              Dirk VI 
              Sophia van Rheineck
              type="disc">61-1191: 
              Floris III 
              Ada de Escocia
              Más sobre Ada de Escocia se puede encontrar en 
              esta historialfo14; tab-stops: list 36.0pt;">1191-1203: 
              Dirk VII
              type="disc">: medium;">1203: 
              Ada, hija de Dirk VIIm 10pt; mso-list: l11 level1 lfo16; tab-stops: list 36.0pt;">1203-1222: 
              Willem I 
              Nombrado en honor al hermano de su madre, el 
              rey escocés William the Lyon , nacido alrededor de 1168. 
              Aleid van Gelre / Maria van Brabant
              "margin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l10 level1 lfo17; tab-stops: list 36.0pt;">1222-1234: 
              Floris IV 
              Machteld de Brabante
              style="margin: 0cm 0cm 10pt; mso-list: l21 level1 lfo18; tab-stops: list 36.0pt;">1234-1256: 
              Willem II 
              Elisabeth van Brunswijk
              oNormal">1256-1296: 
              Floris V 
              Beatrijs de Flandes
              "MsoNormal">1296-1299: 
              Jan I 
              Elisabeth de Inglaterra
              t;"> 


              Desde finales del siglo VII, los Países Bajos fueron cristianizados a partir del presente Gran Bretaña e Irlanda. Es posible que haya escuchado cómo terminó en 754 con Bonifacius en Dokkum. Bonifacio fue asesinado por los frisones en Dokkum. Unos 50 años antes, el instructor de Bonifacio, un tal Willibrord, ya había sido ahuyentado por los frisones aquí en Utrecht. A pesar de esto, Willibrord ha pasado a la historia como el primer obispo de Utrecht y por lo tanto también de los Países Bajos, gracias a Willibrord, Utrecht se convirtió en el centro eclesiástico de los Países Bajos. Para tranquilizarlo, Willibrord no fue asesinado y está enterrado pacíficamente en Echternach.


               


              Restos de la Abadía de San Adelbert Egmond


               


              Según la tradición, las piedras restantes de la Abadía de Egmond en 1573 se utilizaron para reforzar las murallas de la ciudad de Alkmaar asediada por los españoles, posiblemente debido a este Van Alkmaar de Victorie?




              Los famosos nombres de iglesias y monasterios en Utrecht son, por ejemplo, el todavía existente St. Maartenskerk, en el paseo llamado la Catedral de Utrecht. Gracias a los monjes de la Abadía de St. Paulus de Utrecht y a los monjes de las abadías de Rijnsburg y Egmond , ahora podemos caminar por el Randstad con los pies secos. Los monjes son allí, como en la ciudad medieval más grande de Europa, París, logró diques y por lo tanto para construir un sistema de agua sin ellos, literalmente completamente París ha secado, porque incluso entonces era buena agua potable es vital. Le debemos a Schielands Hoge Zeedijk a los monjes holandeses , desde Schoonhoven a Hoek van Holland.

              Hace mucho tiempo que también tenía el orden de las cuentas de Holanda cuidadosamente memorización y esto fue un mnemónico famosa surgir: 

              Dickie, Dickie, Arnout, Dickie, Dickie, Suelo, Dickie, Suelo, Planta Dikkie, Dickie, William , Piso, Willem, Piso, Ene. 

              ¿Y cómo se recordaba el orden de las diferentes casas? 

              Hol He (e) n Bei Bour East
               

              Probablemente el conde Dirk II ha sido el propietario del área alrededor de la actual Rotterdam. Son Arnulf más tarde donó parte del área a la Abadía de Egmond , que ya se ha mencionado varias veces anteriormente y la encontraremos de nuevo. Lamentablemente, no podemos entrar en el papel de ese famoso aquíAbbey Egmond (lo hacemos ahora),
               que tuvo gran influencia en la historia de los condes de Holanda, todavía se hacen donaciones fueron de nuevo, etc, etc 
              Se sospecha que también gracias a la donación del conde Arnulf a la abadía de Egmond, la abadía Van Egmond a cambio ha asegurado que el área al norte del Maas era habitable mediante una construcción de dique. Alrededor se sospecha el año 1000, por lo que ha comenzado la construcción de 
              Schielands alta malecón

              de la construcción de la primera Schielands alta malecón , los monjes de la abadía de Egmond probablemente hecho con monjes de otra famosa abadía medieval, St Paul Abbey de Utrecht.


               


              Restos de la Abadía de San Adelbert Egmond



              La Abadía de Egmond fue fundada por el Obispo Balderik de Utrecht. La Abadía de Egmond se convertiría en uno de los centros religiosos más importantes de la Holanda medieval, especialmente debido a las numerosas donaciones de todo tipo de tumbas que también fueron enterradas allí después de su muerte. 

              Los abades del monasterio benedictino de Egmond
               , apoyados por supuesto por los condes de Holanda, fueron los grandes iniciadores de la construcción de todo tipo de diques hasta Rotterdam. 

              A mediados del siglo XII fue, además de los 939 años existentes ya que la abadía de Egmond , un castillo construido por el administrador de la abadía de Egmond
               encargado por Abbot Wouter.

              Este mayordomo, llamado Berwout, se convirtió en el primer Burchtheer. 

              Su hijo mayor, Allaert, fue asesinado en 1168 contra los frisones y su segundo hijo, Doda, se convirtió en su sucesor. Doda se metió en una discusión con el abad sobre los derechos de los ingresos, disputa que duró tres siglos, en el que la Abadía de Egmond o el Castillo de Egmond fue
               incendiada y totalmente destruida. Después de esto, los edificios destruidos fueron construidos una y otra vez por la parte perdedora. 

              A continuación, la intervención de la autoridad espiritual y secular más alta fue reclamado por sus sucesores y cesionarios, con el resultado de que el 12 de noviembre, 1486 por el emperador Maximiliano de Egmond al condado fue elevado y el conde Jan van Egmond
               era el Señor Keep.

              El conde Jan van Egmond murió en 1538 y fue sucedido por su hijo mayor Jan quien se convirtió en el segundo conde de Egmond . Su hijo, Lamoraal, fue decapitado por el 
              Consejo de Sangre a petición de Alva el 5 de junio de 1568 en Bruselas por cargos de alta traición. 

              El 7 de junio de 1573, el Castillo de Egmond fue
               incendiado y totalmente destruido. 
              Las ruinas todavía eran visibles hasta el siglo dieciocho. 

              En los siguientes mapas se puede ver cómo los Países Bajos se desarrollaron políticamente desde la época romana hasta alrededor de 1000:


               


               


              A la muerte de su padre, Jacoba van Beieren tenía solo quince años. Ella ya era viuda del príncipe heredero de Francia. En las tres provincias fue honrada como condesa, pero el Bacalao no lo aceptó. Tan pronto como tenían un buen líder, querían reanudar la pelea. Encontraron a ese líder en el tío de Jacoba, Jan, que dejó la diócesis de Lieja, donde fue elegido, para ir a Holanda. 

              Inicialmente, aceptó el rubicundo y la custodia de Jacoba de Baviera, pero pronto se convirtió en el jefe del partido Cod contra su primo. El noble de Kabeljauwse Egmond
               conquistó la ciudad de Gorinchem con una pequeña pandilla, cuya ocupación se retiró a la cerradura en el lado del río.

              Poco después, Jacob, el último de los Arkels, apareció en su ciudad natal. Tan pronto como Jacobo de Baviera se enteró de esto, se retiró de Rotterdam con una flota para volver a tomar la ciudad. Ella fue saludada con vítores por la ocupación del castillo. Ahora ambas partes estaban listas para la batalla. 

              Los hombres de Arkel estaban de pie detrás de una zanja, que el escudero se apresuró a cavar. El 1 de diciembre de 1417 las tropas de Jacoba van Beieren comenzaron el ataque. Fue una lucha amarga, con Jacoba van Beieren ganando la victoria. Willem van Arkel fue asesinado, pero Jacoba de Bavaria lamentó la muerte de su leal comandante Brederode. 



              >Acerca de Rotta y la Rotterdam medieval

              La historia de Rotterdam comienza con la construcción de Schielands Hoge Zeedijk, que aún se puede encontrar incluso hoy en día. 

              Probablemente el Conde Dirk II haya sido el dueño del área alrededor del actual Rotterdam. Son Arnulfo tiene más tarde parte de la superficie dedicada a la famosa
               San Adelbert Abbey Egmond

              se sospecha que la donación del conde Arnulf el St. Adelbert Abbey Egmondmonjes de la abadía de San Adelbert con los monjes de otra famosa abadía medieval, la Abadía de la de St. Paul en Utrecht han construido el dique más antiguo, por lo que la zona norte es habitable del río. Alrededor del año 1000 dado un primer paso con la construcción del dique Schielands alta, la corriente Kleiweg Koot y Kade.


               


              Restos de la Abadía de San Adelbert Egmond



              El resultado se convirtió en bedijkings- necesario y el trabajo de recuperación, sin duda, sobre todo por el conde con la ayuda de los individuos ricos (o instituciones como el Abbey Adelbert St. de Egmond , habilitado por el conde en las presas trabajan en el área alrededor de la Schie en los años sesenta o setenta del siglo XII) que probablemente recibió una recompensa en forma de préstamos.



              >¿Será el Conde Silvestre Floris V el Rey de Escocia o no? 

              El 28 de agosto de 1162, tuvo lugaruna ceremonia especialen la Abadía de Egmond . Un gran grupo se reunió allí ese día para presenciar el regreso oficial de la iglesia de Vlaardingen por parte del conde Floris III a la Abadía de Egmond
               . Esta iglesia, con sus importantes ingresos, había sido entregada a su capellán Thitbold por el padre del conde, Dirk VI, poco antes de su muerte en 1157 y probablemente erróneamente. El Abad Wouter tuvo el conteo en el hechizo. Este castigo eclesiástico continuó después de su muerte, el hijo y sucesor Dirks Floris III, que el nuevo recuento - que todavía no estaba casado - todos los servicios de la iglesia se les negó.

              Cuando Abad Wouter murió el 28 de noviembre, 1161, cuando el entonces parecía llegó a esta ahora más de cuatro años la situación a su fin. La iniciativa parece provenir del nuevo abad de Egmond
               , Wibold. 

              Los anales Egmond (Annales Egmundenses) 
              mencionan en 1162 el arrepentimiento del conde y su renuncia a la excomunión. Luego están los registros oficiales de la medida, de 28 de agosto, 1162, cuando el conde Floris III, en presencia de su hermano Robert, y muchos testigos, reconociendo la deficiencia hacia la abadía, regula el retorno de la iglesia de Vlaardingen. 

              Después de la abolición de la prohibición, el camino era libre para un matrimonio del conde. El Abt van Egmond, Wibold
              fue a Escocia, a sus expensas, para pedirle la mano a Ada, la hermana del rey escocés Malcolm IV, y luego la acompañó a Holanda. El matrimonio de Ada y Floris III probablemente ha ocurrido en o antes de 1162. 

              informes de fuentes antiguas que la llegada de Ada en Escocia, incluso antes de que el levantamiento de la prohibición y ha hecho el regreso de la iglesia Vlaardingen, Ada de mayo de Escocia casado al final del mismo día que el regreso de la iglesia y la abolición de la prohibición.



              >Resumen :

              Enterrado en la Abadía de Egmond:


                span>6 Graves of Holland y 1 Countess of Holland: argin-top: 0cm;" type="1">>El conde Dirk II y la esposa de Dirk III: ium;">Condesa Hildegard de Flandes>Conde Arnulf de Gante / Holandaops: list 108.0pt;">Conde Dirk III; tab-stops: list 108.0pt;">Conde Floris Il3 lfo21; tab-stops: list 108.0pt;">Conde Dirk V2 level3 lfo21; tab-stops: list 108.0pt;">Conde Floris II.0cm 0cm 10pt;">El conde Dirk II ha adquirido el área alrededor del actual Rotterdam. Son Arnulf más tarde donó parte de esta área a la Abadía de Egmond. A cambio, se presume que la Abadía de Egmond (junto con la abadía de St. Paulus de Utrecht) ha logrado que la zona al norte de Maas sea habitable mediante la construcción de diques. La Abadía de Egmond recibió muchas más donaciones de los condes de Holanda, volveremos sobre eso más adelante en la historia. 

                La Abadía de St. Adelbert de Egmond fue fundada por el Obispo Balderik de Utrecht. La abadía benedictina de St. Adelbert Egmond se convertiría en uno de los centros religiosos más importantes de Holanda medieval, sobre todo por las muchas donaciones de todo tipo de Graves, que también, después de su muerte, han quedado enterradas.

                A mediados del siglo XII, además de los 939 años que existe desde la Abadía de San Adalberto de Egmond, un castillo construido por el administrador de la San Adelbert Abbey Egmond encargado por Abbot Wouter. Este mayordomo, llamado Berwout, se convirtió en el primer Burchtheer. 

                Su hijo mayor, Allaert, fue asesinado en 1168 contra los frisones y su segundo hijo, Doda, se convirtió en su sucesor. Doda se metió en una discusión con el abad sobre los derechos de los ingresos, disputa que duró tres siglos, en el que la Abadía de Egmond o el Castillo de Egmond fue incendiada y totalmente destruida. Después de esto, los edificios destruidos fueron construidos una y otra vez por la parte perdedora.

                La intervención de la autoridad espiritual y secular más alto que sus sucesores y cesionarios invocados con el resultado de que el 12 de noviembre 1486 por condado emperador Maximiliano de Egmond fue elevado y John conde de Egmont era el Señor Keep. 

                El conde Jan van Egmont murió en 1538 y fue sucedido por su hijo mayor Jan quien se convirtió en el segundo conde de Egmont. Su hijo, Lamoraal, fue decapitado por el Consejo de Sangre a petición de Alva el 5 de junio de 1568 en Bruselas por cargos de alta traición. 

                El 7 de junio de 1573, el castillo (y la abadía) de Egmond fue incendiado y completamente destruido. Las ruinas todavía eran visibles hasta el siglo dieciocho.

                Durante la lucha que dura Kabeljauwse el noble Egmont ha capturado una pequeña banda de la ciudad de Gorinchem, la guarnición se retiró en el cierre situado en la orilla del río. 

                El 28 de agosto de 1162, tuvo lugar una ceremonia especial en la Abadía de Egmond. El regreso oficial de la iglesia de Vlaardingen, con sus importantes ingresos, por el conde Floris III en la Abadía de Egmond. Por el padre Count, Dirk VI, poco antes de su muerte en 1157, y probablemente erróneamente, entregado a su capellán Thitbold. El abad Wouter había derrocado al conde dirk VI. Esta prohibición pasó al hijo soltero de Dirk VI, el conde Floris III, como resultado de lo cual todos los servicios de la iglesia fueron retenidos. 

                Después de la muerte de Abt Wouter (28 de noviembre de 1161), el nuevo abad Wibold levanta esta prohibición.

                Los anales de Egmond (Annales Egmundenses) sí mencionan en 1162:


                  ily: Calibri;">El arrepentimiento del condeLa renuncia de la prohibición eclesiástica: list 36.0pt;">El regreso de la iglesia de Vlaardingen.  10pt;">Después del levantamiento del hechizo de forma gratuita para una boda Conde Floris III. El abad de Egmond, Wibold fue, a sus expensas, a Escocia, para pedir la mano de Ada, la hermana del rey escocés Malcolm IV (según me dijo William el Lyon) y luego la guió a Holanda. El matrimonio de Ada y Floris III probablemente tuvo lugar en 1162 o antes. Posiblemente incluso el día en que se levantó la prohibición, según otras fuentes. 

                  Si todo lo anterior es históricamente confiable? Es por eso que buscamos información adicional sobre la abadía benedictina St. Adelbert de Egmond y el castillo de Egmond.


                  NB Siempre ha habido confusión sobre la ortografía de Egmond, al final con una d o con una t. La mayoría de las fuentes tienden sólo a la familia Egmont con un t mención, ya que de hecho se mencionan en varios actos, y el benedictino San Adelbert Abbey en Egmond Egmond Castillo con un d escritura. Así que tratamos de hacer: Graaf van Egmont y Benedictine St. Adelbert Abbey y Egmond Castle.


                   



                  >Desde que los benedictinos regresaron a Egmond en 1935, afortunadamente se ha hecho accesible la historia de Egmond Abbey. Ej. el libro publicado en 1973 por el historiador de la abadía J. Hof (desafortunadamente fallecido en 1980) con el título De Abdij van Egmond desde el principio hasta 1573 , todavía sirve como base. 

                  Todo tipo de fuentes, como las vidas de los Santos y los anales de Egmond (Annales Egmundenses) 
                  , aún se están estudiando. Mucho se puede encontrar, por ejemplo, en la ex KUB, la antigua Universidad Católica de Brabante en Tilburg, que ahora se llama a sí misma Universidad de Tilburg. También hay mucho que obtener a través del editor intacto Verloren. 

                  En todas estas fuentes, una discusión sobre:


                    ily: Calibri;">El año de fundación del monasterio Egmond: 950 o 975?0pt;">Era el arzobispo Egbert ahora o no como un joven monje en Egmond0cm 10pt; mso-list: l34 level1 lfo23; tab-stops: list 36.0pt;">El papel de la reforma monástica flamenca en la vida en Egmondt;Qué manuscritos litúrgicos son o no de Egmond o Rijnsburg?pan>¿Cuál es la relación con St. Bavo de Ghent10pt;">Uno de los puntos de investigación por ejemplo, que donaron el altar de oro para la abadía de Egmond :. 

                    El Museo Frans Hals en Haarlem es un retablo del pintor Haarlem Ene Joesten. Una orden del Abad Meinard hombre (1509 - 1526), feliz en la abadía de Egmond desapareció mucho antes de Diederik Sonoy y mendigos vinieron de alrededor de 7 º de junio de 1573 

                    muestra este retablo es Boniface, el Papa Gregorio I, Adalbert y posiblemente Bavón.


                     


                    En el texto adjunto en latín:


                    Este altar, creado en honor de Dios y el príncipe de los apóstoles, San Pedro, y el confesor experto de Cristo, Adalbert, el conde venerable Dirk tener (II) y su amada esposa Hildegarde extremadamente devotos verdaderamente Dios y los Santos de los mencionados dedicado, decorado con oro y piedras preciosas, con la esperanza de una recompensa eterna para ellos, para sus padres y para sus hijos.




                    En general se supone que el Conde Dirk II y la condesa Hildegarda han otorgado este retablo en el Abbey acaba de terminar de Egmond, con motivo de la inauguración en alguna parte entre 975 y 980. 

                    La abadía de piedra acaba de terminar de Egmond probablemente fue construido como convento por el respeto de la Graves of Holland para recaudar. Sólo, cerca de Egmond eran obviamente no (?) Orfebres y así llegó el conde y la condesa Dirk II Hildegarde en Gante, la tierra flamenca de Hildegarde condesa de Flandes. 

                    Gante fue en el siglo X el área de poder del conde Arnulf de Flandes, nieto del conde carolingio Baudouin y su esposa Judith. Judith, hija del rey franco occidental Charles the Bald, había sido charlada una vez por Boudewijn.

                    Hildegarde fue de nuevo la hija del conde Arnuld y secuestró a su esposa Judith condesa y su hija Hildegarde contaría Dirk II por lo casada. 

                    Conde de Flandes Arnulfo murió el 27 de marzo de 965 y rápido Conde Dirk II tomó el poder en Flandes, junto con el primo Baldwin. El señor feudal de Flandes, el rey Lothar de Francia, tuvo que intervenir. 

                    Conde Dirk II ya era maestro de Gante y también actuó como tutor y regente de su hermano el conde Arnulf II y se hacía llamar entonces cuenta de Holanda y Gante. Debido a este título (cuenta de Holanda y Gante) Dirk II no sólo era un vasallo del emperador alemán (de Holanda) , sino también vasallo del rey de Francia (a través de Gante)
                    . Casualmente, justo en este período, el emperador alemán hizo una gran donación al St. Baafsklooster de Gante y luego Dirk II no pudo quedarse atrás. Y todo esto a expensas de la Abadía de San Pedro de Gante. 

                    Y lo que sucedió: el Conde Dirk II trajo monjes de Gante a la recién fundada Abadía de Egmond. Y también había una reliquia de Bavo en la Abadía de Egmond, enterrada en el relicario de Adalberto. 

                    El Grafisch hof en Haarlem también se amplió con algo de Gante: una capilla dedicada a Bavo, que finalmente llevaría a la iglesia de San Bavón.


                    ¿Quién era Bavo por cierto? 

                    Bavo nació como Allowin / Aldawin van Haspengouw y murió en Gante el 1 de octubre de 654, la fiesta de Barmis. 

                    Bavo era hermano de Begga, después de lo cual fueron nombrados los Begijnen / Bagijnen: mujeres que viven en la proximidad constante de Cristo, sin hacer ningún tipo de promesas. Bavo llevó una vida licenciosa, vendió a su personal como esclavo. Después de la muerte de su esposa, llegó el arrepentimiento. 

                    Influenciado por Amandus, el Apóstol de los flamencos y consejero de su madre, incluida Begga, Allowin / Aldawin van Haspengouw fue bautizado con el nombre BAVO.


                    Amandus en Flandes es comparable a Willibrord y / o Bonifacio, el apóstol de los alemanes. Que Bonifacio murió "en Dokkum" fue un poco culpa .... no fue necesario, pero murió como un mártir tomó un descenso durante la cristianización, en términos de relaciones públicas, práctico.




                    Bavo eligió vivir como un ermitaño en un árbol cerca de una abadía y fue enterrado después de su muerte en el posterior St. Baafskathedraal de Gante.




                    Otro aspecto es escribir y leer: hasta aproximadamente 1215 nadie en el Graafschap Holland podía leer y / o escribir. Con la excepción, por ejemplo, de los monjes de la Abadía de Egmond. Los monjes de la Abadía de Egmond también proporcionaron todo tipo de documentos oficiales de entierro. ¡El estudio de la historia (más antigua) del Condado de Holland es, por lo tanto, imposible sin entrar en contacto con la Abadía de San Adalberto de Egmond! 

                    Durante el estudio de la historia (más antigua) del Condado de Holland, automáticamente entra en contacto con los anales de Egmond (Annales Egmundenses) que se conservaron en la Abadía de Egmond, hasta el año 1207.


                    Explicación: ¿Por qué anales Egmond (Annales Egmundenses) 

                    Cuando un monasterio tenía su propio taller de escritura o scriptorium, donde los monjes manuscritos copiados o presentan nuevo trabajo, un monasterio no es sólo un lugar de oración y la contemplación, sino también del aprendizaje y la ciencia. 

                    La oración y el trabajo (ora et labora) formaron la base de la vida monástica. La mayor parte del tiempo este trabajo implicó, aparte del ministerio pastoral (cuidado pastoral) y la enseñanza, la desaprobación (copia a mano) de los libros. Esto sucedió por varias razones. En primer lugar, era un medio de vida. Nadie podía ingresar a un monasterio si no estaba dispuesto a realizar trabajo manual. La voluptuosa carne
                    fue manipulado, por lo que creyeron, y el espíritu no tuvo la oportunidad de vagar en la ociosidad y la ociosidad perjudicial. Por lo tanto, se suponía que la debilidad humana no permitía a los monjes dedicarse a la meditación todo el tiempo. La contemplación tuvo que alternarse con el trabajo manual. 

                    Como el corazón humano es inestable y la memoria es insegura y vaga, las personas deben tener una herramienta útil contra el olvido y el error, y ese es el libro. Lo que uno escucha se pierde rápidamente, pero la lectura permanece para leer y predicar.

                    En esta concepción medieval, la escritura es ante todo transcribir y organizar el conocimiento disponible. Esto es especialmente cierto para los copistas de los scriptoria. Su trabajo era reproducir lo más fielmente posible un texto existente. Eso no solo concierne al texto, las ilustraciones también fueron copiadas. En este último se puede hacer una ilustración como un todo (imitatio naturae) o servir de ejemplo (imitatio veterum)
                     . 

                    Pronóstico del tiempo final

                    En la Edad Media, la mano de Dios estaba universalmente presente. El curso de la historia también sería determinado por Dios. Nada sucedió sin un propósito superior, ni siquiera cuando fue un desastre y una calamidad, que también se consideró un castigo de Dios por los pecados humanos. Dios creó el mundo y completaría su creación en el día del juicio final, también llamado el Apocalipsis, donde los muertos se levantarán de sus tumbas para ir al cielo o al infierno que el mundo se acabaría. 

                    Para crear orden en el caos de los eventos mundanos, un cronista pone todo esquemáticamente en una fila. Quién sabe, tal vez llegue ese final. En Inglaterra, por ejemplo, vemos eso en el Libro de Domesday
                    : se debe describir todo, no solo la historia, sino también los bienes. ¡Al regreso de Cristo en la tierra, se puede tomar cuenta a través del libro de Domesday! 

                    Estructura Domesday Book / Annales: siempre a través de Anni mundi y salutis: 

                    Uno generalmente comienza con un Ten (prefacio), seguido de otro Preface (Prologus) en el que se explica la realización y la estructura. Luego, a veces hay una sección sobre la naturaleza de Dios que comienza con la conclusión de que Dios es una sustancia no física (Deus est substancia incorporea)
                     . 

                    Después de esto, sigue la historia según el Antiguo Testamento, comenzando naturalmente con la creación (De opere prime diei)
                     .

                    El siguiente es el Nuevo Testamento, por ejemplo marcado con un dibujo de un belén. Sólo entonces el récord mundial, ya que el año comienza 1. 

                    En la mayoría de los manuscritos que datan superior de la página aparece en los años del Mundo (Anni Mundi) y después del nacimiento de Cristo en los años de la salvación (Anni Salutis)
                     . 

                    Por último, el epílogo (Epílogo) , que pía cerrándolo con una fórmula gracias a Dios que vive y reina por los siglos de los siglos, amén .


                    Y es notable que la abadía de Egmond sólo 48 cartas originales se puede conceder en el siglo 13, contra 80 en la Abadía de Middelburg y 73 en la Abadía de Rijnsburg. Las sepulturas de Holanda fueron enterradas en estas tres abadías. 
                    El número de cartas mencionadas no es nada comparado con los documentos producidos, por ejemplo, en Roma y en los reyes escocés, francés, alemán e inglés ... Por supuesto, no había mucho que archivar en el Graafschap Holland. 

                    El Conde Dirk VII (1195 - 1203) fue el primer conde de Holanda, que incluso empleó personal alrededor de 1199, puramente para la producción de cartas. La historia entró como la Cancillería Grave
                     , probablemente centrada en la Abadía de Egmond.

                    En la "Cancillería de Grafisch", los capellanes que recibieron el título fueron Notari. Y, por supuesto, circulan todo tipo de historias sobre todos los tipos de Notarii (plural de Notari). De algunos Notarii incluso los manuscritos son conocidos, solo que ya no sabemos cómo se llamaron ... En la Abadía de Egmond de 1200 a 1325 casi con toda certeza funcionaron 33 Notarii y tal vez incluso más. 

                    Hasta e incluyendo el Rey Romano Conde William II, casi todos Grave Echoed tienen un personaje de Egmonds.

                    También se sabe que hubo Notarii que intercambiaron Abbey. En cualquier caso, es casi seguro que el ciudadano de la ciudad de Delft y el de Haarlem fue escrito por el mismo Notari en la Abadía de Egmond. El de Haarlem se ha hecho famoso, porque el privilegio de la ciudad de la 4ª ciudad del Ducado de Brabante, 's-Hertogenbosch, sirvió de ejemplo. Solo se ajustó la introducción y, desafortunadamente, resultó que la hoja de pergamino era demasiado pequeña al sobrescribir y, por lo tanto, muy excepcionalmente, se usaron 2 hojas de pergamino. En la segunda hoja, el texto a veces se ajustaba un poco en comparación con el original, las fórmulas "modernas" de Egmond más populares se usaban en ese momento. 

                    El Conde William II pronto estableció una cancillería electoral con diferentes Scriptors y Notarii después de su elección al Rey Romano.


                    Cita de nuestra historia sobre los condes de Holanda :


                     


                    1256 

                    Conde Willem II cae a través del hielo en Hoogwoud 
                    y luego asesinada por el aansnellende West frisones 
                    hijo Floris V descubierto hasta años después de que su padre Willem II fue enterrado



                    Las dos tumbas más famosas de la Casa Holandesa son el ya mencionado Willem II y su hijo, Floris V. El conde Guillermo II fue elegido rey alemán en 1247. Alemania era un distrito electoral en ese momento, por lo que los prestamistas considerables siempre eligieron un Rey (llamado Rey Romano). Keiser aún no era tan elegido. Para obtener este título tuvo que viajar a Roma para ser coronado Emperador del Sacro Imperio Romano de la Nación Alemana, según la costumbre de esa época. 
                    Sin embargo, con nuestro Conde Willem II nunca sucedió.

                    En Alemania, Willem II tuvo que luchar con muchos oponentes. Un año después de su nombramiento, logró conquistar la ciudad de Aquisgrán, donde fue coronado Rey Romano. Entre 1249 y 1251, el rey romano Guillermo II asedió al menos 13 ciudades y burgos en "Alemania", con 5 de ellos lograron conquistarlos. 
                    Alrededor de 1250, el joven rey romano Guillermo II regresó temporalmente a Holanda.

                    Por lo tanto, el rey Guillermo II quería construir un palacio en las hermosas dunas de su condado. Así, el joven rey romano se convirtió en el fundador de La Haya. La idea subyacente de que el rey romano Willem II tan pronto como sea posible sería coronado por el Papa en Roma, el emperador del Sacro Imperio Romano de la nación alemana y así el hogar, muchos clientes potenciales debe ser capaz de recibir el estado, como fijos se muestra en el siguiente cuadro:


                     


                    Habitaciones-Rey, conde de Holanda, Willem II 

                    Esta pintura fue hecha en 1654, 
                    solo se hicieron importantes condes holandeses este tipo de pinturas de fantasía


                     


                    Obviamente, alguien que no fuera Guillermo II fue coronado Rey Romano dentro del Sacro Imperio Romano Germánico de la Nación Alemana. Pero el hecho de que Willem II casi se convierta en Emperador del Sacro Imperio Romano Germánico de la Nación Alemana, todavía le debemos el sentido de Tribu Imperial en el Wilhelmus .




                    El rey romano, el conde Guillermo II, incluso se apodera de alguien de su predecesor, el rey romano Hendrik, que fue depuesto en 1235, todavía nombrado por su padre, el emperador Federico II (1212-1250). Pronto trabajando en la cancillería del rey romano conde Willem II múltiples notarii y Guión Oren, cuyo hermano Floris (1256 -1258), guardián de la joven para nuevo conde de Holanda, Floris V, haciendo buen uso. 

                    En el período turbulento que sigue después del asesinato de Floris V, la estancia forzada de su hijo Jan I en Inglaterra y la transición a la Casa de Henao, hay, por supuesto, muchos menos protocolos escritos. No fue hasta 1316, bajo la dirección de Pieter van Leiden, que la cancillería se convirtió en una institución bien organizada.

                    Naturalmente, el idioma latino se usa en los certificados. Alrededor de 1287, se produjeron los primeros documentos "holandeses", principalmente en la Abadía de Middelburg. La Abadía de Egmond se aferra a la tradición latina durante mucho tiempo. Cada carta de Egmond todavía comienza años después de que las otras Abadías ya se hayan detenido, con un saludo de Invocación , como por ejemplo con "el" privilegio de la ciudad de Rotterdam (9 de junio de 1340):


                    En el nombre del Padre y del Hijo y del Espíritu Santo, William, conde de Hainaut, Holanda, Zelanda y Frisia Señor nos haga tope onsen Luden Rotter Damme vida en todo nuestro ambochte tiene un ghegheven derecho ...... ....

                    Y concluye con:

                    Tote de Ghegheven Berghen en Hainaut des woensdages después de Pentecost int jaer nuestros Señores trescientos cuarenta y siguientes.




                    Por lo tanto, no se usó una fecha real, siempre haciendo referencia, como en este ejemplo, un día después de una festividad cristiana o el día de un santo. ¡A veces lo hace difícil para un hombre del siglo XXI! Además, un nuevo año no comenzó el 1 de enero, pero el Viernes Santo y dado que el Viernes Santo no cae todos los años el mismo día, a veces es un acertijo. 



                    ¿Y qué se sabe sobre el nombre Adalbert / Adalbert / Adelbertus?


                     


                    Alrededor de 690 Adelbert llegó a nuestro país, como uno de los 11 compañeros de Willibrord, muy probablemente a través de la isla escocesa de Iona, sobre la cual tenemos una historia aparte:


                    Iona, una isla escocesa muy históricamente serena


                     


                    La Iona de Columba se convertiría en el sitio de peregrinación británico más importante. Una gran cantidad de cruces celtas marcaron las rutas de peregrinación en Iona, de las cuales solo quedan unas pocas: las 5 Altas Cruces de Iona , incluida la Cruz de San Martín. 

                    Tradicionalmente, una peregrinación a Iona comienza con la oración del siglo XIII


                    O Columba spes Scotorum (O Columba, esperanza de los escoceses)


                     


                     


                     


                    Iona

                    de San Martín de la Cruz 

                    cruz celta del siglo octavo cristiana, más antigua de Europa occidental 

                    en primer lugar: la Abadía 

                    restante: Eastside 

                    Sun (= Cristo) con serpientes (=) la curación 

                    derecha: lado oeste 

                    de arriba a abajo 

                    María con Jesús 

                    Daniel con los leones 

                    Abraham Isaac 

                    Moses con tablas de piedra 

                    David con músicos


                     


                    Una capilla se funda en "Egmond". En 740 reemplazado por una iglesia, la base de la Abadía de Egmond. 

                    ¿Por qué en la iglesia 740: Adelbert ese año muere en esta á;rea (¿por qué Adelbert aquí terminó?) Y la iglesia construida sobre su tumba, probablemente no en el mismo lugar todo la capilla aún más antigua. 

                    Adelbert era conocido como un monje adorable, simple y piadoso, y la gente pronto llegó a la iglesia que había sido construida sobre su tumba.


                    El monje Adelbert llega a "Holanda" a principios del siglo VIII y, por lo tanto, es contemporáneo de Willibrord y Bonifacio. 

                    Adelbert es un hacedor, no un erudito. Adelbert ingresa al mundo con los ojos abiertos a las necesidades de las personas. Uno sospecha que Adelbert a veces busca un poco de paz en el barrio de "Egmond", algunos lo llaman el primer feriado de Egmond .... 

                    Según la tradición, Adelbert murió alrededor de 740 en o cerca del día más largo del año. De ahí que durante siglos el día de la muerte adoptado el 25 de junio.


                    De la vida de Adelbert solo se conoce la historia de la vida reconstruida Vita Adalberti (+/- 985), escrita por el monje Ruopert / Rupert de Mettlach en Trier. Rupert van Mettlach hace esto en nombre de Egbert, el influyente arzobispo de Trier y, por lo tanto, resulta ser un hijo del Conde Dirk II y la condesa Hildegarde de Flandes.

                    La investigación muestra que Rupert / Ruopert van Mettlach de hecho se basó en las escrituras existentes. Ruopert / Rupert van Mettlach se ha limitado a una historia de vida "corta y profesional" de Adelbert. Fue solo en los siglos siguientes que la historia de vida de Rupert / Ruopert van Mettlach se expandió con una gran cantidad de milagros y el hecho de que Adelbert hubiera sido el hijo de un Rey inglés. En la tienda Abbey actual están disponibles tanto la versión original Vita Adalberti (revisada) de Rupert / Ruopert de Mettlach como la más extensa Vita Adalberti en siglos posteriores.


                    Desde 1984 es lo que queda de St. Prokop, en una caja de perspex almacenada en el altar mayor actual de la Abbey de Egmond renovado en 1933, de los cuales más tarde. 

                    De las excavaciones se sabe que el monasterio de madera original del conde Dirk I fue quemado dos veces. Por lo que sólo unos pocos restos carbonizados de las reliquias de San Adalberto: trozos de cráneo, tibia y el fémur y una tira de pergamino reliquia de San Procopio siglo 10. 

                    Afortunadamente antes de la llegada de Diederik Sonoy alrededor de 1572 (de los cuales más tarde también más) los monjes traen las reliquias de San Adelberto, con seguridad en Haarlem. Lo hacen usando una caja de madera cubierta de cuero.

                    A finales del siglo XIX, la caja de madera cubierta de cuero se movía con las reliquias de San Adelberto a la iglesia Adelbertus de Rinnegom. De allí viene la caja de madera cubierta de cuero con las reliquias de San Adelberto en 1964 a la Iglesia Adelbertus de Egmond-Binnen. 

                    Muchas partes de la caja de madera forrada de cuero que contiene las reliquias de San Adalberto también vienen en otro extremo Adelbertus Iglesias y Monasterios benedictinos de acabar con todo de nuevo () para volver a la abadía benedictina de San Adalberto de Egmond. 

                    Sé el 24 de junio de 1984, acompañado por peregrinos y clérigos muy interesado, las reliquias transferidos en solemne procesión desde la Adelbertusakker a San Adelbert abadía benedictina de Egmond. Al igual que en 922, en 1984 ya hace 1062 años.

                    En 1995 se examinan las reliquias y se determina que provienen de un hombre de entre 40 y 50 años. Las reliquias fueron quemadas en el último cuarto del siglo X. 

                    San Adalberto sigue siendo el apóstol y el santo patrón de Kennemerland y, por supuesto, también el santo patrón de la abadía benedictina de San Adelbert de Egmond. Adelbert fue una vez también el santo patrón de los condes de Holanda y es amado hasta el día de hoy, la gente todavía está inspirada por él.


                    En 922, el Rey Carlos el Simple del Imperio franco occidental presta el área alrededor de la iglesia de Adelberts al Conde Dirk I de "Holanda". Por tiempo amenaza con desaparecer la iglesia remanente de Adelbert bajo la arena y así Dirk decido más hacia el interior para construir un nuevo monasterio de madera y se obtiene el permiso de Roma para exhumar los restos de Adelbert y vuelto a enterrar en madera nueva monasterio 

                    Y luego ocurre un milagro: en el lugar original donde Adelbert fue sepultado, surge un pozo ascendente con agua clara de dunas y que el agua trae, pronto se vuelve conocida en todas partes, sanando. Este pozo de Adelbert incluso es visitado en el siglo XXI.


                    La reubicación por el Conde Dirk I de los restos de Adelbert y su posterior re-entierro en su nuevo monasterio de madera también podría ser usada por el Conde Dirk I para fortalecer su poder en esta área. ¡El prestigioso permiso papal fue, por supuesto, también muy bienvenido!


                    En "su" monasterio, el Conde Dirk I permite que veinte monjas recen por la salvación de su familia.


                    Algunas fuentes también atribuyen la reubicación de los restos de Adelbert al sueño de una de las 20 monjas, Wilsit, que había soñado tres veces con Adelbert. Adelbert le había ordenado que elevara sus huesos (literal y figuradamente) a un lugar de culto más adecuado. Obviamente, en su monasterio de madera construido por orden del Conde Dirk I. 

                    Así que, por el afloramiento del agua en el lugar original donde Adelbert fue enterrado en Egmond dos lugares Adelbert ser honrado: la abadía y la Adelbertput. Se sospecha que Adelbert habría estado en desacuerdo con esto.


                    Debido a la presencia de las reliquias de Adelbert, este monasterio atrae a muchas personas con las monjas que oran. Y es este monasterio de su padre Dirk I, que el Conde Dirk II en 950 convirtió en una piedra "Abadía". En lugar de monjas, el Conde Dirk II deja a los monjes provenientes de Gante, al principio de esta historia hemos visto por qué de Gante. 

                    Un hijo del Conde Dirk II, por cierto, es Arzobispo de Trier, la iglesia y el estado están estrechamente entrelazados. Ya hemos hablado de la donación por el Conde Dirk II y Hildegarde condesa de un retablo, dada a la abadía de Egmond acaba de terminar, con motivo de la inauguración en alguna parte entre 975 y 980.

                    El mismo Conde Dirk II y la condesa Hildegarde donan a la Abadía de Egmond también el ahora famoso manuscrito del siglo IX Evangelarium. Ahora en posesión de la Biblioteca Real de La Haya.


                    ¿Qué es un evangelio?


                      3 lfo24; tab-stops: list 108.0pt;">Evangelarium: en uso durante la misa con textos de los cuatro evangeliosclass="MsoNormal">Epistolarium: en uso durante la misa con textos de las cartas del apóstoledium;">Salterio (ium): los 150 salmos del Antiguo Testamentostops: list 108.0pt;">Officium: textos para el oficial = Servicio Sagrado = Santo Oficio 

                      El Oficio diario es la Oración Breviario
                      font-size: medium;">Libro de horas: en uso por los laicos para su devoción privadalist: l13 level3 lfo24; tab-stops: list 108.0pt;">Brevarium: (breviario) libro con oraciones del coro por el clero por su devoción privadalibri;">Antiphonarium: (libro antiphony) himnario litúrgico para uso del cleroont-family: Calibri;">Abbey Egmond siempre recibir más donaciones de las cuentas de Holanda, un ataúd reliquia en la que los huesos de Adelbert pueden ser transportados y relicario, tradicionalmente explotado un brazo que se muestran las reliquias Adelbert. Pero la Abadía de Egmond también recibe privilegios en forma de poder secular sobre su territorio. Devuelven la administración de su área a los llamados administradores hereditarios de los que surgirían los condes de Egmont, pero más sobre eso más adelante. 

                      Como vimos los monjes ponen diques, la tierra recuperada fue arrendado y otra vez como la abadía de Egmond era (como otra forma Abadías, la gran abadía ejemplo Aduard en medio de los pantanos en el país Groningen)a los ingresos, el poder y, por lo tanto, el respeto. Además, por supuesto, los monjes se dedicaban a las (más de) Escritura de tesis, manteniendo los anales Egmond (Annales Egmundenses) y fueron de gran valor en relación con la preparación de las cartas Grafelijke. Alrededor de 1300, la Abadía de Egmond es el centro en el norte de los Países Bajos en el campo del conocimiento, la cultura y la oración. Los peregrinos se congregaron de cerca y de lejos, la adoración de San Adalberto / Adalberto / Adelberto llegó a su clímax. 

                      Con la extensión del territorio de la Abadía de Egmond, el manejo de este territorio se le da a un administrador, también conocido como defensor. El primer defensor es un cierto Berwout.


                      Después de intentos fallidos a los Vikings (Vikings) debido a sus incursiones regulares para aplacar ceden un área a lo largo de la costa dirigido por uno de sus hombres principales, que obstaculicen el título de Duque, se decidió lo largo de la costa en una Egmond Shire ser fundado. El señor feudal, el Rey de Lorena, ordenó al nuevo Graaf proteger el área costera contra nuevas incursiones. El nuevo conde construyó una empalizada de madera alrededor de la capilla de Adelbertus. Después, el nuevo Conde eligió los alrededores de la Capilla Adelbert como el centro de su condado. 

                      Debido a las inundaciones, la Capilla de Adelbert se volvió demasiado frágil y "movida" por el Conde Dirk I.

                      Su hijo el conde Dirk II encontró que en esta área, con todo el incidente escandinavos no pertenecía monjas y decidió sustituir el monasterio de madera por un monasterio de piedra y defenderla por los monjes de Gante, que bien podría manejar la espada. 

                      El conde Dirk II también fue nombrado por Otto III como hombre de confianza en Kennemerland, Maasland y Texel, y aquí también se asignó la tarea de proteger a este país de los invasores.

                      Tradicionalmente, el Kennemerland se considera la base para el poderoso y posterior Graafschap Holland. Otón III (Emperador del Sacro Imperio Romano) estableció este tipo de protectores locales en todas partes de su imperio, que más tarde se rebelarían regularmente contra la autoridad central. Por lo tanto, los nuevos hombres solitarios solo fueron elegidos de un momento determinado por los obispos, que oficialmente no tenían descendencia, y así el poder del obispo de Utrecht aumentó, por ejemplo, con respecto al conde de Holanda. 

                      Una de esas primeras Tumbas de Holanda independientes fue Dirk III. 

                      Cita de 
                      esta historia :


                      El conde Dirk III había sido expulsado de sus condados en Holanda Septentrional por su hermano Sicco. Ahora él agarró lo que fuera para agarrar, incluyendo el condado de Renania, que pertenecía a la región de Utrecht en Vlaardingen, donde los colonos de Frisia se habían establecido. 

                      El conde Dirk III construyó una fortaleza aquí y afectó a los mercaderes de Dorestad, que navegaban en sus viajes a Inglaterra.

                      La parte más occidental y pantanosa de la zona de Vlaardingen fue el padre de Dirk III, Dirk II, tuvo que tomar prestado de emperatriz Theophanu. La emperatriz Theophanu vino del antiguo Imperio Romano de Oriente con la capital, Bizancio, y, según la tradición, era una Hermosa Flor Oriental. La emperatriz Theophanu se casó con el emperador Otón II del Sacro Imperio Romano de la nación alemana. Emperatriz Teófano está acostumbrando a la vida bárbara en el norte frío, pero la emperatriz Teófano sabía muy bien para adaptarse y venía regularmente a Nijmegen, Valkhof se debe a la emperatriz Teófano. 

                      Después de la muerte de Otón II, la emperatriz Theophanu regente y la emperatriz Teofanu se sorprendieron por la firmeza con que ella gobernó.

                      por lo tanto Dirk III comenzó la construcción de diques y la recuperación de su territorio y luego construyó su castillo en esa zona y para obtener dinero, Dirk III fue peajes debido a una construcción del dique ahora cuesta dinero. 

                      Probablemente el peaje más antiguo de Holanda fue en Vlaardingen, donde el conde Dirk III aprobó peajes en 1018, tan hermoso de ver en esta placa de la escuela:


                       


                      1018 

                      Count Dirk III abre un peaje en el Meuse en Vlaardingen



                      Sin embargo, el Cóndor Daat de Worms (1122), se acordó que el Otto III dicho sistema otoniana ya no podía ser aplicada, que se resumen: obispos ya no eran tan Conde son nombrados de manera que el poder de los condes ya nombrados por supuesto aumenta aún más, incluidas las de Holanda. 

                      El abad Wouter van Gent reorganizó drásticamente la Abadía de Egmond. Los monjes tenían que ocuparse principalmente de deberes espirituales y dejaron el manejo de los bienes de la Abadía de Egmond a un administrador también llamado guardián.

                      curso lógico era que la cuenta de Holanda tomaría estas tareas Steward, pero tenía suficientes tareas y responsabilidades especiales, por tanto, un guardián menor fue designado para la gestión de los activos de la abadía de Egmond y por supuesto la abadía de Egmond sí. El interrogado también se llamó sub abogado / subadvocatus.


                      Berwout y sus sucesores viven en una gran granja al norte de la Abadía y, por supuesto, obtienen más y más poder. La gran granja se está convirtiendo gradualmente en un castillo redondo. En 1170, Dodo van Egmont construyó el primer castillo de Egmond. Los primeros señores del castillo de Egmond participan en las Cruzadas y, como recompensa, la mayordomía se vuelve hereditaria y su autoridad se eleva a Gloria.


                       


                      Wouter de Kwade puede, después de una cruzada exitosa, llamarse a sí mismo el primer Caballero. (1200) La relación con los monjes se deterioró cuando Wouter de Kwade pone fin a los derechos de pesca de los monjes. Como compromiso, cada décimo pez debe ser llevado al Castillo y no a la Abadía. 

                      Wouter de Kwade también se enfrenta al mundano Lord de la Abadía de Egmond: el Conde Lodewijk van Loon. Wouter de Kwade incluso conoce a la esposa del conde Louis van Loon, Ada, para secuestrar a Terschelling y de allí a Inglaterra. El conde Lodewijk van Loon se venga y en 1203 incendia el castillo de Egmond of Wouter de Kwade.


                      En las guerras Loon se trataba de la sucesión del conde holandés Dirk VII. La batalla por la sucesión era entre la hija del Conde Dirk VII, Ada, y su marido el conde Louis van Loon, contra el tío de Ada, el hermano del Conde Dirk VII, Guillermo de Frisia Oriental. 

                      Wouter I (De Kwade) de Egmont eligió el bando de Willem van Oost-Friesland que finalmente salió de la batalla como el ganador. En vano, el conde Lodewijk van Loon trató de cambiar el rumbo mediante la destrucción de una gran cantidad de castillos, incluido el de Wouter I van Egmont. Después de su encarcelamiento en Heemskerk, Wouter I van Egmont comenzó en 1206 con la construcción del nuevo castillo de Egmond.

                      Desafortunadamente, Wouter I van Egmont murió en 1208 y fue sucedido por su hijo Willem I van Egmont quien terminó el trabajo de su padre, en la construcción del nuevo Castillo de Egmond.


                      Wouter de Kwade, sin embargo, también sospecha que los monjes de la Abadía de Egmond han incendiado su castillo. En la Nochebuena (...) de 1203, Wouter de Kwade se muda a la Abadía de Egmond y golpea a los guardias. Los hombres de Wouter de Kwade prendieron fuego a un molino de viento y al Establo del conde Louis van Loon. 

                      Wouter de Kwade hizo construir un nuevo castillo más grande, pero murió en 1208. Su hijo Willem I van Egmont construyó una pequeña iglesia cerca del nuevo castillo de su padre, más tarde llamado Lock Chapel. Naturalmente, la Capilla del Castillo sirve como contraparte de la Abadía y no mejora la relación entre Abbey y Kasteel van Egmond.

                      La Capilla del Castillo se completa en 1299 y está dedicada a Santa Catalina, patrona de la nobleza. En 1430, Jan van Egmont (también llamado Jan con las burbujas, porque llevaba campanas de plata en su armadura), construyó una nueva capilla en el sitio de la anterior. El mismo Jan van Egmont también toma 6 cánones para Slotkapel, responsable de las oraciones de marea, etc. La capilla final está definitivamente separada de la Abadía de Egmond. No hace falta decir que Jan van Egmont está enterrado en su Lock Chapel. Su lápida aún está allí.


                      En la época de Guillermo I de Egmont, solo el conde de Holanda pudo construir un castillo de piedra y no uno de sus vasallos como Guillermo I de Egmont. Sin embargo, Willem construyó el castillo de piedra de Egmond, uno sospecha con la condición de que el Conde de Holanda siempre tenga acceso al Castillo de Egmond en tiempos de guerra. El conde de Holanda también habrá contribuido financieramente, porque la mayor parte de los ingresos de William I van Egmont provienen del conde de Holanda. 

                      El conde de Holanda fue también parte durante el Trono Batalla en el Santo Imperio Romano entre Philips Augusto II y Federico II y se pierde durante la Batalla medieval europea de Bouvines (Tournai) en 1214, junto con el conde de Flandes y Duque de Brabante .... .

                      Para Willem I van Egmont, la oportunidad de tomar posesión de las posesiones de Egmond como patrimonio, lo que resultó en la creación del Graven van Egmont hereditario.


                      En 1486, Kasteelheer Jan II, apodado Manke Jan (...), recibió el título Graaf van Egmont y se convirtió en Stadholder de Holanda. Además, Juan II, John Manke, como comandante del ejército cuando el emperador Maximiliano de Austria, el marido de su caballo María de Borgoña y el padre de Felipe el Hermoso. (LINK) Jan II logra establecer lazos familiares con el Duque de Gelre, varios Duques de Guelders descienden de la familia de los Condes de Egmont.

                      Jan II, Manke Jan, incluso se convirtió en capitán de los Cods durante el Hoekse y Kabeljauwse Twisten. Su castillo de Egmond está por lo tanto en gran prosperidad e incluso se llama el castillo más limpio y más grande de Holanda. El Donjon of Egmond Castle tiene 28 metros de altura durante el reinado de Jan II, ¡Manke Jan! En 1516, Jan II, Manke Jan, está enterrado en el Slotkapel.


                      Uno de los condes de Egmont, el conde Guillermo IV de Egmont, llegó incluso a ser cuñado del duque de Borgoña, Carlos el Atrevido. La ley de Carlos el Temerario, Maximiliano, mostró en 1478 Graaf Willem IV de registro Egmont en la Orden del Toisón de Oro, el premio más alto. 

                      El gancho y el período de bacalao eligieron Guillermo IV conde de Egmont, por tanto, el lado Kabeljauwse de Maximiliano, lo que le daría más poder y prestigio. Hijo Juan II de Egmont fue a su regreso de Tierra Santa, incluso golpeados nombrado caballero en 1486 y nombrado por el emperador Maximiliano estatúder de Holanda y en el que la función de Bruselas por el emperador Maximiliano elevado oficialmente al conde de Egmont. Bien bajo la condición de actuar contra la gente turbulenta de Queso y Pan.

                      La escala de Heerlijkheid Egmond (aproximadamente 20 km2) se mantuvo sin cambios, a pesar de todas estas promociones, el Graaf van Egmont claramente tenía ingresos más que suficientes y, por lo tanto, no necesitaba una extensión.


                      El famoso lamoraal van Egmont (1522 - 1568) decapitado por Alva, es otro nieto de Jan II, Manke Jan. Lamoraal de Egmont ha pasado a la historia como el Cuarto Conde de Egmont. Conde de Egmont es Jefe del Ejército, Caballero del Toisón de Oro, dueño de grandes propiedades en Flandes y Artois y como Guillermo de Orange, un miembro del Consejo de Estado (LINK) . 

                      Lamoraal van Egmont apenas ha estado en su castillo en Egmond, pero ha ordenado la recuperación del Egmondermeer. 

                      Después de la decapitación de Lamoraal van Egmont, sus herederos venden los productos de Egmond a los Estados de Holanda. El último conde de Egmont en la línea masculina murió; en 1707 en el sur de los Países Bajos.

                      Diederik van Sonoy, de la que más tarde es más, también juega en el Castillo de Egmont: tanto el Castillo de Egmond, Jan II, Manke Jan, como la Capilla del Castillo son incendiados en 1573. En el siglo XIX, solo quedaban algunas sobras que se limpiaron alrededor de 1820. 

                      Como parte de un proyecto de creación de empleo, se volverán a buscar los cimientos del castillo de Egmond en 1933 y luego se taparán parcialmente de nuevo justo sobre el nivel del suelo.


                       


                      Los contornos excavados del castillo de Egmond 

                      con la capilla de la cerradura a la izquierda 

                      y la estatua de Lamoraal van Egmont a la derecha a 
                      continuación (ver abajo)



                      Desde el Castillo de Egmond ahora no es más que una pieza de la Torre Steward. 

                      La capilla del castillo será reconstruida en 1633 por la iglesia reformada local. En 1960, la destartalada Lock Chapel está nominada para ser demolida. El artista Bob Denneboom comienza una operación de rescate. En la década de 1980, la propiedad de la Capilla Final para un florín fue transferida a Stichting Restauratie Slotkapel. Durante la restauración, el remate de la tumba de Jan II, Manke Jan, se redescubre nuevamente. 

                      También en los años 30 se encuentran armas de la época de Wouter de Kwade y los restos del castillo de empalizada de los mayordomos. El foso será restaurado alrededor de los cimientos. Que contiene una estatua del decapitado Lamoraal de Egmont.


                       


                      Estatua de Lamoraal van Egmont en el Stadholder restaurado de Slotgracht 

                      de Flandes y Artois (Artois)



                      En el foso hay 2 tableros de información con uno de los brazos de la familia de Lamoraal van Egmont: los brazos de Egmond y Arkel y los leones de Gelre y Gulik: todas las relaciones familiares de los condes de Egmont.


                       


                      El escudo de armas familiar de Lamoraal van Egmont



                      En la memoria de Lamoral Egmont de Beethoven compone Obertura Egmont y cerca el drama de Goethe. 

                      En 1568, la abadía de Egmond primera saqueada por descartados "tropas" de la Gran Geus, Hendrik van Brederode, un descendiente de la fam. Van Teylingen, conocido desde la ranura que aún existen Teylingen (conocido más por Jacoba de Baviera, que en Slot Teylingen el 9 de octubre de 1436 moriría) en el municipio actual de Teylingen. (incluido el existente desde el núcleo de Sassenheim). Pero la Gran Geus, Hendrik van Brederode, era el Señor de Vianen y era originario de la gloria y el Castillo Brederode en Santpoort, cerca de Haarlem. 

                      ¿Posiblemente las "tropas" descartadas son sobrevivientes de la batalla perdida en Overweel?


                      Hendrik van Brederode financió un ejército "geuzen" (tje) bajo el mando del hermano de Philips Marnix de St. Aldegonde, Jan Marnix de St. Aldegonde. En su retirada de Zeeland, este ejército para la "puerta" de Amberes está completamente despedido. Guillermo de Orange, Burggraaf de Amberes, no permite la ayuda de Amberes, las puertas de la ciudad de Amberes permanecen cerradas, a sus órdenes.


                      Cuatro años después, en 1572, llegado Diederick Sonoy y mendigos a lo largo, la destrucción de la biblioteca y un año más tarde por lo tanto la abadía y el castillo de Egmond ordenado por Diederick Sonoy dispararon. William of Orange, sin embargo, acababa de prometer al Abad de la Abadía de Egmond que la Abadía permanecería intacta ...


                      Diederick Sonoy fue nombrado gobernador militar de Noorderkwartier (más o menos el actual Holanda Septentrional) por William of Orange . En "Zuid-Holland", Willem II van der Marck, apodado Lumey, recibiría la misma función. Tanto Sonoy como Lumey no fueron amados en su tiempo. Se puede encontrar más información sobre Lumey a través de este enlace y luego deslícese hacia abajo. Volveremos a Diederick Sonoy. 

                      Diederick Sonoy encontró los edificios de Abdij y Kasteel van Egmond una gran amenaza en el asedio de Alkmaar. El oponente podría tener una ventaja estratégica en una Abbey and Castle intacta.

                      La ciudad de Alkmaar se fortalecería con material (especialmente piedras) de la destruida Abbey y Kasteel van Egmond. Van Alkmaar La victoria
                       se debe en parte a la Abadía y el Castillo de Egmond. 

                      Pero hay un documento de Guillermo de Orange dirigida al abad de la abadía de Egmond que la abadía de Egmond ahorrado, sería: sólo se puede documentar en ninguna parte ser encontrado: 
                      OMS AYUDA

                      El producto de la venta de bienes incautados a Abbey y Kasteel van Egmond financiaría el establecimiento de la Universidad de Leiden. La escritura de la Universidad de Leiden está incluso dedicada a Philips II, hasta la acusación en 1581, después de todo, el Landsheer legal.


                      ¿Quién era Diederik (van) Sonoy? 

                      Diederik Sonoy, también conocido como Diederik Snoey, vivió desde 1529 (Kalkar) hasta 1597 (Pieterburen). 

                      Por supuesto, Diedrich Sonoy pertenece a uno de los firmantes de la por el gran Geus, Henry van Brederode, dispuestas petición de los compañeros a la Regent Margarita de Parma.


                      ¿Por qué había tantos signatarios en ese momento en Bruselas? El hijo de Margaret de Parma, Alexander Farnese, mejor conocido como el duque de Parma (el conquistador de Amberes en 1585) se casó con María de Portugal.



                      Diederik Sonoy fue nombrado alcalde de Enkhuizen en 1572 y posteriormente como gobernador de Noorderkwartier. Diederik Sonoy desempeñó su papel durante el Asedio de Alkmaar. 

                      Cita de esta historia:


                      Es notable que, por ejemplo Diederik Sonoy podría ser peores cosas llevan en la región entre Alkmaar y Enkhuizen que Lumey Den Briel, pero los actos de Diederik Sonoy nunca recibieron dichos personajes famosos .... 

                      Jonker Diederik Sonoy fue en 1529 nació en Kalkar y se estableció en La Haya después de su matrimonio. Antes de la llegada de Alva, Diederik Sonoy también huyó. Diederik Sonoy se convirtió en uno de los asesores militares más importantes de William of Orange. Willem van Oranje nombró rápidamente a Diederik Sonoy para Admiraal van de Watergeuzen. En 1570, Diederik Sonoy encabezó una delegación de Willem van Oranje a Suecia y Dinamarca en busca de apoyo financiero.

                      En 1572, Diederik Sonoy fue nombrado vicegobernador de las ciudades y pueblos que irían al lado de Guillermo de Orange. Diederik Sonoy reveló a sí mismo como un fanático perseguidor de los católicos y traidores potenciales, entró en la historia como el (supuesto) la traición en el Barrio Norte, Google seguramente puede encontrar una gran cantidad de ella. 

                      Durante la gestión de Leicester, Diederik Sonoy optó por Leicester, es decir, contra Maurits y Oldenbarnevelt. Diederik Sonoy atrincherado con sus tropas en Medemblik y dejó caer incluso cercados por Maurice ..... 

                      En 1588 Diederik Sonoy tuvo que huir a Inglaterra y murió cuatro años más tarde Diederik Sonoy más o menos anónimo en Dijksterhuis cerca de Pieterburen en Groningen .


                      Esa misma historia también esta cita sobre gobernador Bossu y la batalla del zuiderzee, jugó al mismo tiempo que el cerco de Alkmaar y por supuesto esto fue Diederik Sonoy que se trate:


                      Bossu también se ha conocido como el comandante de la flota española en el Zuiderzee por los mendigos dirigidos por Cornelis Dirksz, alcalde de Monnickendam, fue derrotado y capturado. El barco en el que navegó Bossu llevaba el nombre INQUISITION, en términos de relaciones públicas no era tan inteligente ... 

                      Las naves asustadas de Bossu son atacadas por demasiados barcos más pequeños. Eventualmente, Bossu pasó tres años en el Weeshuis van Hoorn en el Korte Achterstraat. 

                      Bossu era el Stadholder de Holanda, Zeeland y Utrecht designado por Philips II, en lugar de William of Orange. Después de su fracaso en Den Briel, las masacres en Rotterdam Delfshaven, su derrota en la Zuiderzee, Bossu obtiene su espada después de tres años de prisión después de haber estado en Hoorn.

                      En el mismo período (1573) por Alva Philips de Marnix, señor de SainteAldegonde capturado (tradicionalmente el autor del himno nacional) al Schans Maassluis. Willem de Zwijger amenaza con que Bossu reciba el mismo trato que Philips de Marnix, Lord of St. Aldegonde. Willem de Zwijger, por supuesto, pensó en los decapitados Graven van Egmont y Hoorne. Después de algunas negociaciones, tanto Bossu como Philips son liberados de Marnix, Lord of St. Aldegonde.




                      Diederik Sonoy, sin embargo, se hizo más conocido por su reinado de terror contra los católicos, en ese momento todavía era la religión de la mayoría de la población. Google, pero acaba de llegar a los Mártires Rans Hoofddorp Alkmaar y Mártires: 

                      Mártires Alkmaar: 

                      Mártires Alkmaar † 1572. 

                      El 24 de junio 1572 tomó la Mendigos Alkmaar. Las Hermanas Clare escaparon justo a tiempo a Amsterdam. A partir de la convención de los franciscanos cinco hermanos fueron capturados y trasladados a Enkhuizen: Daniel van Arendonk, Cornelis de Dienst, Juan de Naarden, Lodewijk Voets (también Boetfort Ludovicus propiedad) de Lovaina, y la puerta del hermano, Hadrianus de Gouda.

                      El clero estuvo expuesto a todo tipo de intimidación. Entonces uno de los mendigos mostró un anfitrión y preguntó si este era el Dios al que adoraban y si era Cristo. El padre van Arendonk respondió con humildad, que si se trataba de un anfitrión que había sido consagrado por un sacerdote, sí creía que este anfitrión era en realidad Cristo en persona, su Salvador. A los ojos de los Mendigos, eso confirmaba lo que ya habían planeado durante mucho tiempo: eran culpables de muerte.

                      Como el hermano mayor, Adriano, no era sacerdote, los mendigos querían hacer una excepción para él. Él podría tener misericordia si estuviera dispuesto a establecer a sus hermanos hermanos con sus propias manos. Indignado, él rechazó esto y prefirió ir a la muerte con sus compañeros sacerdotes. En la ejecución del veredicto, los rabinos no trabajaron suavemente. Cada uno de estos mendigos era conocido en ese momento, incluso en sus propios círculos, como schorem y excremento. Algunos de ellos fueron aún más tarde ejecutados por su propia gente debido a su indisciplinado robo y asesinato. Para enfriar sus papenhatis comenzaron a cortar la boca, las orejas y la nariz de los sacerdotes.

                      Sin embargo, hubieran preferido que uno de su fe hubiera caído. Es por eso que permitieron que el joven Louis Voets lo mirara con la esperanza de que suplicaría misericordia por miedo. Pero eso no sucedió. Finalmente, todos fueron colgados el 25 de junio de 1572. 

                      Engelbrecht Terborg había logrado mantenerse oculto por un tiempo. Pero al final también él había sido atrapado. Fue encarcelado en Ransdorp, justo encima de Amsterdam, y terriblemente hostigado y torturado durante meses. Finalmente, murió martirizado el 24 de noviembre. 

                      Los mártires de Alkmaar nunca son santos o beatificados. 

                      Mártires de Ransdorp: 

                      Ransdorp, los Mártires de Ransdorp, también llamados mártires de Ransdorp (noviembre de 1572).

                      Ransdorp es un pequeño pueblo en el IJselmeer en el lado norte de Amsterdam. Fue agregado al municipio de Amsterdam (Noord) en 1921. El pueblo de Hendrickje Stoffels, criada y amada de Rembrandt. Lo más sorprendente de Ransdorp es su obtusa torre de la iglesia. La torre es antigua, es seguro que debe haber sido construida después de 1502 y antes de 1542. Los cimientos de la torre eran demasiado débiles y el suelo demasiado débil: como resultado, las paredes se dividieron de arriba a abajo durante la construcción. Sabiamente, decidieron no construir la torre más arriba.

                      Aquí, en noviembre de 1572, los Mártires Ransdorp, un grupo de hermanos menores, fueron ahorcados por su fe católica. Al igual que en Alkmaar, esta matanza masiva se llevó a cabo por orden del teniente gobernador del príncipe Guillermo de Orange, el notorio Diederik Snoey (Sonoy). Snoey fue el holandés nacido en 1529 en Kalkar. militar y funcionario del gobierno de un régimen de terror contra los católicos, con bajas masacre de Alkmaar y Rans Dorpse mártires el 2 de junio, 1571 Vicegobernador del príncipe Guillermo de Orange del barrio Norte ya realizadas más de 16 años y la destrucción de abadía de Egmond.

                      Snoey fue después de la caída de Enkhuizen (28 de mayo de 1572) El gobernador del lugar y capturó a partir de ahí Hoorn, Medemblik y otros lugares de la Naranja. Cuando murió en Pieterburen el 2 de junio de 1597, los católicos celebraron los Países Bajos. 

                      Puedes encontrar mucho más sobre Diederik van Sonoy en 
                      esta historia : 

                      Citas: 

                      La corte de Sonoy pronto recibe el sello del Consejo de Sangre impreso. El alcalde Jan Berkhout van Hoorn envía al gobernador una carta detallada más tarde en la que protesta contra el comportamiento brutal de los soldados de Sonoy en el campo.

                      Diederick van Sonoy es conocido como un guerrero valiente pero también muy cruel. También los holandeses son cargados de español por su mano dura. Los sospechosos son torturados para descubrir quién aprecia las simpatías españolas. Desde el monasterio en Egmond ha demolido techos y canales para lanzar balas y cañones. Oterleek, Holanda del Norte, alberga casas en llamas, porque los residentes ayudaron a los españoles. También tiene un hogar en Ransdorp del que surge una historia sobre los mártires de Ransdorp. 

                      Sonoy ha creado una serie de ramas tales como Bourtange (1579) y Coevorden (1580). Está en conflicto con los Estados de Holanda después del asesinato de William of Orange. Él apoya la llegada del gobernador Robert Dudley, conde de Leicester.


                      No fue hasta la década de 1930 que los monjes regresaron a la reconstruida Abadía de Egmond. 

                      Bouwmeester AJ Kropholler comenzó en 1933 con la reconstrucción de la Abadía de Egmond y también diseñó los muebles del monasterio. 

                      En 1935 los monjes de Oosterhout comenzaron el Priorato de San Adelberto. En 1945, se inició una fábrica de velas. Erna Priorato de St. Adelbert rápida expansión y en 1950 se eleva de nuevo el Priorato de St. Prokop a la abadía benedictina St. Adelbert de Egmond. 

                      Los monjes benedictinos viven allí de acuerdo con las reglas de Benedicto, una vida libre para Dios: 
                      Vacare Deo

                      En los terrenos de la Abadía de San Adelbert benedictino de Egmond siguen siendo los pozos medievales, refugios de ladrillo con bóvedas y una lápida del Conde Floris También tengo un lugar para encontrar un pedazo de una pared chistes monasterio medieval. 

                      La iglesia de la abadía todavía se puede visitar. Desafortunadamente, debido al robo de algunos libros valiosos, la impresionante biblioteca ya no es de acceso libre. 

                      Muchos libros antiguos de la Abadía de Egmond también se guardan en los archivos municipales de Alkmaar, antes de la llegada de Diederik van Sonoy. 

                      Muchos grabados extraordinarios, pinturas, etc. de la Abadía de Egmond también se encuentran en otros lugares en los Países Bajos y en el extranjero. (por supuesto, el convento de Catharijnen en Utrecht)

                      En 2007, la Abadía de Egmond incluso organizó su propio Museo Arqueológico, en torno al tema The Soil Treasures of Egmond. Desde 922, la historia de la Abadía de Egmond se explica, no solo con hallazgos arqueológicos, sino también con dibujos y 


                      ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 


                       Graven van Holland en Rotterdam


                      Westfriese of Hollandse Huis


                      839:
                      Gerolf I (Gerulf)
                      Graaf Gerolf van Holland (voor 885 - circa 896)
                      Gerulf de Graaf van Friesland


                      Gestorven 940:
                      Dirk I
                      Diderik of Theodorik, ca 923-939:
                      Graaf Dirk I van Holland
                      Geva
                      Geboren circa 899, overleden circa 939.


                      Gestorven ca. 983:
                      Dirk II
                      Hildegard van Vlaanderen
                      Geboren omstreeks 930, overleden 6 mei 988, samen met zijn vrouw begraven in de Abdij van Egmond
                      In 938 vond de verloving van Dirk II plaats met Hildegard, de dochter van graaf Arnulf I van Vlaanderen.


                      Gestorven 993:
                      Arnulf van Gent
                      Liutgard van Luxemburg
                      Graaf Arnulf van Holland, geboren te Gent, gesneuveld op 18-09-993, begraven in Abdij van Egmond


                      993-1039:
                      Dirk III
                      Othilde van Saksen
                      Geboren circa 981, overleden op 27-05-1039, begraven in de Abdij van Egmond


                      1039-1049:
                      Dirk IV


                      1049-1061:
                      Floris I
                      Geertruid van Saksen
                      Graaf van Holland geboren ca. 1017, vermoord 19 mei 1061, begraven in de Abdij van Egmond


                      1061-1091:
                      Dirk V
                      Othilde
                      Graaf van Holland, geboren tussen 1052-54, gestorven op 17 juni 1091, zoon van Floris I, begraven in de Abdij van Egmond


                      1061-1064:
                      Geertruid, weduwe van Floris I, voogd van Dirk V.


                      1064-1071:
                      Robrecht de Fries, man van Geertruid, voogd van Dirk V.


                      1091-1122:
                      Floris II, "Floris de Vette of Dikke".
                      Petronilla van Saksen
                      Graaf van Holland, zoon van Dirk V wordt geboren 1085, sterft 2 maart 1121, begraven in de Abdij van Egmond


                      1122-1157:
                      Dirk VI
                      Sophia van Rheineck


                      1161-1191:
                      Floris III
                      Ada van Schotland
                       


                      1191-1203:
                      Dirk VII


                      1203:
                      Ada, Dochter van Dirk VII


                      1203-1222:
                      Willem I
                      Vernoemd naar de broer van zijn moeder, de Schotse koning William the Lyon, geboren circa 1168.
                      Aleid van Gelre / Maria van Brabant


                      1222-1234:
                      Floris IV
                      Machteld van Brabant


                      1234-1256:
                      Willem II
                      Elisabeth van Brunswijk


                      1256-1296:
                      Floris V
                      Beatrijs van Vlaanderen


                      1296-1299:
                      Jan I
                      Elisabeth van Engeland


                      ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                       Graaf van Holland.


                      Dirk VI graaf van Holland.


                      bioportnummer38573500
                      geborenca. 1114
                      begraven
                      begraven in de abdij van Rijnsburg
                      gestorven5 augustus 1157
                      nabij stad Utrecht
                      alternatieve namen
                      Dirk VI graaf van Holland
                      Dirk van Holland
                      Adel en vorstenhuizen
                      Politiek en bestuur
                      reden van roemOndernam in 1138 met zijn echtgenote, Sophia van Reineck, een pelgrimstocht naar Jeruzalem. Op de terugtocht, bezocht hij paus Innocentius II ( ? - 1143) en droeg de abdijen van Egmond en Rijnsburg aan de paus op, waarmee hij deze abdijen onttrok aan het gezag van het aartsbisdom Utrecht. Dirk VI verving de oorspronkelijk houten burcht van Leiden in het huidge stenen exemplaar
                      vader Floris II graaf van Holland (ca. 1085-1122)
                      moederPetronilla van Saksen (heette voor haar huwelijk in ca. 1108: Geertruid van Saksen) (ca. 1082 - 1141/44), dochter van Diederik II hertog van Opper-Lotharingen
                      getrouwd metSophia van Reineck ( ? - 1176) (dochter van Otto I van Salm (ca. 1085-1148), graaf van Rheineck, en Geertruid van Northeim) in ca. 1125
                      kinderen Dirk (ca. 1138 - 1151), Floris III (ca. 1140 - 1190, graaf van Holland), Otto (ca. 1140 - 1208/09, graaf van Bentheim), Boudewijn ( ? - 1196, bisschop van Utrecht van 1178-1196), Dirk ( ? - 1197, bisschop van Utrecht in 1197), Sophia ( ? - na 1202, abdis van Rijnsburg), Hadewig ( ? - 1167, non te Rijnsburg), Geertruid en Petronilla. Dirk VI had ook een buitenechtelijk kind, Robert ( ? - voor 1190)
                      beroep/functieGraaf van Holland (regeerperiode: 1122-1157; van 1122-1131 onder voogdijschap van zijn moeder)
                      opmerkingenIn 1131 werd graaf Dirk VI van Holland, door keizer Lotharius III (ca. 1075-1137) van het Duitse Rijk, verzoend met zijn broer Floris 'de Zwarte' (ca. 1115-1133), die van 1129-1131 het graafschap Holland voor zich opeiste.


                      (Biografisch portaal van Nederland).
                       -------------------------
                      Conde de Holanda.


                      Dirk VI conde de Holanda.


                      número de bioport 38573500
                      bornca 1114
                      enterrado
                      enterrado en la abadía de Rijnsburg
                      muerto el 5 de agosto de 1157
                      cerca de la ciudad de Utrecht
                      nombres alternativos
                      Dirk VI conde de Holanda
                      Dirk van Holland
                      Nobleza y casas reales.
                      Política y administración
                      motivo de la fama En 1138, una peregrinación a Jerusalén con su esposa, Sophia van Reineck. En el viaje de regreso, visitó al Papa Inocencio II (? - 1143) y dedicó las abadías de Egmond y Rijnsburg al papa, eliminando así estas abadías de la autoridad de la Arquidiócesis de Utrecht. Dirk VI reemplazó el castillo de madera original de Leiden en la versión de piedra actual
                      padre Floris II conde de Holanda (ca. 1085-1122)
                      Madre Petronilla van Saksen (fue nombrada antes de su matrimonio en ca. 1108: Geertruid van Saksen) (ca. 1082 - 1141/44), hija del duque Diederik II de la Alta Lorena.
                      casado con Sophia van Reineck (? - 1176) (hija de Otto I van Salm (ca. 1085-1148), conde van Rheineck y Geertruid van Northeim) en ca. 1125
                      niños Dirk (c. 1138 - 1151), Floris III (c. 1140 - 1190, conde de Holanda), Otto (c. 1140 - 1208/09, conde de Bentheim), Boudewijn (? - 1196, obispo de Utrecht de 1178 -1196), Dirk (? - 1197, obispo de Utrecht en 1197), Sophia (? - después de 1202, abadesa de Rijnsburg), Hadewig (? - 1167, monja en Rijnsburg), Geertruid y Petronilla. Dirk VI también tuvo un hijo ilegítimo, Robert (? - antes de 1190)
                      Profesión / funciónGraaf van Holland (reinado: 1122-1157; de 1122-1131 bajo la tutela de su madre)
                      observaciones En 1131, el Conde Dirk VI de Holanda, del emperador Lotharius III (ca. 1075-1137) del Imperio alemán, se reconcilió con su hermano Floris 'el Negro' (ca. 1115-1133), que desde 1129-1131 se convirtió en el condado de Holanda. reclamado por sí mismo.


                      (Portal biográfico de los Países Bajos).


                      -------------------------------------------------------------------------------------------------


                      Hedwig van Formbach (rond 1057 - 1090) was erfgename van Süpplingenburg. Zij was een dochter van Frederik van Formbach (rond 1035 - 1059) en Gertrude van Haldensleben.


                      In haar eerste huwelijk was zij getrouwd met Gebhard van Supplinburg. Deze sneuvelde op 9 juni 1075 in de slag bij Langensalza. Hij vocht in een coalitie van Saksen en Lotharingers tegen keizer Hendrik IV en zijn bondgenoten. Enige weken hierna werd hun zoon Lotharius III van Supplinburg geboren. Deze zou ruim 50 jaar later keizer van Heilige Roomse Rijk worden. Al eerder was zij de moeder geworden van een dochter, Ida, die zou huwen met graaf Sieghard van Tengling.


                      Korte tijd na de dood van haar eerste man trad zij in het huwelijk met een van de Lotharingse bondgenoten van haar man, Diederik II van Lotharingen, een zoon van hertog Gerard van Lotharingen en Hedwig van Namen. Samen kregen zij twee kinderen, een zoon en een dochter:


                      Simon I (1076-1138)
                      Petronilla van Saksen.


                      -----------------


                      Hedwig van Formbach (alrededor de 1057-1090) fue heredero de Süpplingenburg. Era hija de Frederik van Formbach (alrededor de 1035 - 1059) y de Gertrude van Haldensleben.


                      En su primer matrimonio se casó con Gebhard van Supplinburg. Murió el 9 de junio de 1075 en la batalla de Langensalza. Luchó en una coalición de sajones y Lorena contra el emperador Enrique IV y sus aliados. Pocas semanas después nació su hijo Lotharius III de Supplinburg. Más de 50 años después, se convertiría en emperador del Sacro Imperio Romano. Antes se había convertido en la madre de una hija, Ida, que se casaría con el conde Sieghard van Tengling.


                      Poco después de la muerte de su primer marido, se casó con uno de los aliados de Lorraine de su marido, Diederik II de Lorraine, un hijo del duque Gerard de Lorraine y Hedwig de Namur. Juntos tuvieron dos hijos, un hijo y una hija:


                      Simon I (1076-1138)
                      Petronilla de Sajonia.


                      --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      Anno 1119. Een groot deel van de vroegere Zuiderzee bestond omstreeks deze tijd uit vruchtbaar land. De bossen, en vooral het bos Kreil, bevatten veel wild. Vallend onder het rechtsgebied van het Graafschap Stavoren, was dit bos het geliefde jachtterrein van Gale Iges Galama. Maar ook Graaf Floris II , heer van West-Friesland, jaagde vaak in dit bos. Toen op een dag Graaf Floris enkele knechten van Galama hun wapens, jachthonden en buit afhandig maakte, kwam het tot een schermutseling waarbij de Graaf verwond raakte.Kort nadien vond er bij het dorp Scharl een veldslag plaats, die door de Graaf werd verloren. Later, met een groot leger over het Vlie getrokken, dwong Floris de Friezen tot onderwerping. Maar niet lang daarna ontdeden de Friezen zich weer van het grafelijk bestuur. Floris liet hen nu met rust. en overleed in het jaar 1122. Zijn dertienjarige zoon Dirk volgde hem op onder voogdij van zijn moeder, Gravin Petronella.


                      Intussen ging de trek naar het Heilige land door. Vele Friese edelen scheepten zich in naar Venetië en van daar naar Jaffa. Genoemd zijn: Watze Herama, Hessel Hermana, Homme Homminga,Watze Ockinga, Sikke Kammingha. In een veldslag tegen de Parthen sneuvelden Hermana en Homminga. Koning Boudewijn en vele edelen, waaronder Kammingha en Ockinga werden gevangen genomen, Roorda en Hermana werden zwaar gewond, maar genazen gelukkig.


                      Anno 1123. Keizer Hendrik, achtte zich als leenheer van Holland, beledigd dat de Gravin zonder zijn toestemming de voogdij over Dirk op zich had genomen. Kort na de dood van Floris ontstonden er opnieuw ongeregeldheden en oorlogen in het Friese gebied. In de strijd mengden zich ook de verschillende Pausen van Rome. Ook diverse Duitse Vorsten waren betrokken in de schermutselingen. Zo koos Petronelle de zijde van haar broer Lotharius, Hertog van Saxen. Uiteindelijk moest Petronella, na verslagen te zijn bij Deventer, het gezag van de Keizer als leenheer over Holland erkennen. Hendrik overleed kort daarna.


                      Een bewerkt brokje uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845).


                       


                       


                      Anno 1119. Gran parte del antiguo Zuiderzee fue en esta época de la tierra fértil. Los bosques, y sobre todo la Kreil bosque, contienen muchos silvestre. Caer bajo la jurisdicción del Condado de Stavoren, este bosque era el coto de caza amada de Gale Iges Galama. Pero conde Floris II, señor de Frisia Occidental, a menudo perseguido en estos bosques. Entonces, un día de hacer trampa conde Floris hizo algunos siervos de Galama sus armas, la caza y el botín, llegó a una escaramuza en la que el conde herido raakte.Kort posteriormente se llevó a cabo en la aldea Scharl tuvo lugar una batalla, que se había perdido. Por el Conde Más tarde, con un gran ejército saca por la Vlie, Floris obligó a los frisones en la sumisión. Pero no mucho después de los frisones despojado de nuevo de la gobernabilidad tumba. Floris ahora los dejó solos. y murió en el año 1122. Sus trece años de edad, hijo Dirk le sucedió bajo la tutela de su madre, la condesa Petronella.


                      Mientras tanto, el empate fue a la Tierra Santa. Muchos nobles Frisia zarparon de Venecia y de allí a Jaffa. Mencionado: Watze Herama, Hessel Hermana, Homme Homminga, Watze Ockinga, Sikke Kammingha. En una batalla contra los partos fueron asesinados Hermana y Homminga. Koning Boudewijn y muchos nobles, incluyendo Kammingha y Ockinga fueron capturados, Roorda y Hermana resultaron gravemente heridos, pero afortunadamente curados.


                      Anno 1123. Emperador Enrique, considerado a sí mismo como señor de Holanda, ofendido de que la condesa había tomado. Custodia de sí Dirk sin su permiso Poco despué;s de la muerte de Floris resucitó de los disturbios y las guerras en la zona de Frisia. En la batalla también se mezclaban los diversos Papas de Roma. También varios príncipes alemanes estuvieron involucrados en los enfrentamientos. Así que eligió Petronelle al lado de su hermano Lotario, duque de Sajonia. Finalmente Petronella, para estar cerca de Deventer, reconocen la autoridad del emperador como soberano sobre Holanda. Siguiendo informes Hendrik murió poco después.


                      Una protuberancia modificada: Common utiliza Historia de Friesland (Steensma, 1845).


                      ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      It aade Friesche Terp


                      of Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen


                       


                      Author: Johannes Hilarides


                       


                      Editor: J. van Leeuwen


                       


                      Bl. 72.


                      En la Jaare 1110. Por esta batalla y derrotar a la libertad de Frisia oriental se conservó, y en las regiones de Frisia Oostergo Westergo y disfrutamos de varios años de paz y tranquilidad.


                      Bl. 73.


                      En 1119 llegó el Jaare. La historia de esta pelea entre Floris II y el frisón Edelman Galama está minuciosamente opgeteekend por Gabbema en su Watervlo Eden, p. 50 y 51, y que figuran en los Kronijkschrijvers con algunos cambios menores. Ver Tegenw. Estado de Friesland, I. 315, F. Sjoerds, añob. II. 318, a la que la justicia en Wagenaar (II. 213) mejora, que Galama no muertos en este giro y un verdadero Frisian hubo Westfries. Schotanus, sin hablar de este incidente, se ha dudado de la verdad, ¿acaso no CERISIER querer ser responsable. (Historia de la Netherl. I. 214) para confirmar su autenticidad Bilderdyk, siempre contra el mal Wagenaar mejor dicho en su Gesch. des Vaderl. II. 34: »Wagenaar, siempre mal nicest contra el más respetable [394] Príncipes, concursos Floris," que sus excelencias de la mente y el cuerpo no se evita, los nobles de la tierra de sus libertades frente a la tumba de verdad la violencia, que con el crecimiento de los 's estaba cavando más poder que antes sentía, soportaron defender atrevió "" "Y como prueba de ello la violencia Comtal y valientemente defendiendo las libertades en contra, es la voluntad de Galama para el día - .. caso (verdadero o falso porque dudan de ella) es simple. De Graaf (quién Leenrecht, como Frost o reinar porque el emperador, los bosques y selvas pertenecen, y toda la caza que no esté cedido) en el bosque de Kreil caza (en el borde del Zuiderzee, que ahora tiene esta parte se ingiere), ¿Hay cazadores Galama, a quien no le guste empinada, por lo que perderá los perros privan. Galama oye esto, por genios, en busca de la cuenta en el bosque, dice el conde (erupción, dice Wagenaar) y onvoeglijk a, y cuenta Floris en ese tono y el lenguaje onbehoorlijken, está de acuerdo con la espada desnuda en el cuerpo y le perfora el brazo! See-no ", etc, aquí es otra vez un fracaso indebida a Wagenaar y un rasguño en la santidad y la sabiduría, después de haber sentado en el majestuoso Amsterdam paruiken.


                      Esta es una breve palabra Galama se ven privados de la justicia, como violador de los papistas regts lo condenó, y Floris geregtvaardigd. Nos reservamos el otro lado, para que no se prueba o Cuente Floris en Kreilerwoud tenía algo que decir, y no es así, si tenemos en cuenta el hecho de Galama (no igual Bilderdyk) como la de un loco, pero un juez ovejas Papas , que reinaba en la voluntad de ninguna Holanda retroexcavadora Chen y tratar, por lo tanto, la forma en la Kreil, propiedad de Galama, Mogt considerar. ¿Por qué este incidente debe ser colocado bajo la hábil antes de que podamos encontrar la razón Geene. Friesch Jierb. 1833, § 22; apéndices sobre Wagenaar, II. D.


                      ----------------------------------------------------


                      It aade Friesche Terp


                      of Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen


                       


                      Author: Johannes Hilarides


                       


                      Editor: J. van Leeuwen


                       


                       


                      Bl. 72.


                      In den jaare 1110. Door dezen strijd en nederlaag bleef de vrijheid van Oost-Friesland bewaard, en de Friesche Graafschappen Oostergo en Westergo genoten een aantal jaren rust en vrede.


                      Bl. 73.


                      In den jaare 1119 ontstond. Het verhaal van dezen twist tusschen Floris II en den Frieschen Edelman Galama is naauwkeurig opgeteekend door Gabbema in zijne Watervloeden, p. 50 en 51, en bij de Kronijkschrijvers met eenige kleine veranderingen vermeld. Zie Tegenw. Staat van Friesland, I. 315; F. Sjoerds, Jaarb. II. 318, welke te regt in Wagenaar (II. 213,) verbetert, dat Galama niet in dezen twist is omgekomen, en ook een eigenlijke Fries geen Westfries was. Schotanus, van dit voorval niet sprekende, heeft men de waarheid daarvan betwijfeld, waarom ook welligt Cerisier (Geschiedenis der Nederl. I. 214) niet voor de echtheid wil instaan. Bilderdyk, altijd kwaadaardigst tegen Wagenaar, zegt in zijne Gesch. des Vaderl. II. 34: »Wagenaar, altijd kwaadaardigst tegen de braafste [394]Vorsten, brengt tegen Floris in, »dat zijne uitmuntendheden van geest en lichaam niet verhinderden, dat de Edelen dezer landen hunne vrijheden tegen het Grafelijk geweld, dat met den aanwas van ’s Graven macht meer dan te voren gevoeld werd, moediglijk verdedigen durfden.”” »En tot bewijs van dit Grafelijk geweld en het moedig verdedigen van de vrijheden daar tegen, komt den moedwil van Galama voor den dag.——Het geval (waar of onwaar, want men twijfelt er aan) is eenvoudig. De Graaf (wien naar het Leenrecht, als Vorst of wegens den Keizer regeerende, wouden en wildernissen behooren, en alle jacht die niet afgestaan is) in het bosch van Kreil (aan den rand der Zuiderzee, die nu dit gedeelte verzwolgen heeft) jagende, vindt daar jagers van Galama, wien hij als naar stijle, de daarmeê verbeurde honden ontnemen doet. Galama verneemt dit, stuift op, zoekt den Graaf in het bosch, spreekt den Graaf (onbesuisd, zegt Wagenaar) en onvoeglijk aan, en bij Floris aanmerking op dien onbehoorlijken toon en taal, valt hem met den blooten degen op het lijf en doorboort hem den arm!—Zie daar” enz.; hier volgt weder eene onbehoorlijke uitval op Wagenaar en een schampschot op de onschendbaarheid en wijsheid, gezeten hebbende in de majestueuze Amsterdammer paruiken.


                      Dit is dus met een kort woord aan Galama zijn regt ontnomen, hem als overtreder des Roomschen regts veroordeeld, en Floris geregtvaardigd. Wij houden het er daarentegen voor, dat het niet bewezen is of Graaf Floris in het Kreilerwoud iets had te zeggen, en zoo niet, dan beschouwen wij de daad van Galama (niet gelijk Bilderdyk) als die van een dolleman, maar van een regtschapen Fries, die zich door geen Hollandschen Graaf naar willekeur liet regeren en behandelen, hoe deze dan ook het Kreil, Galama’s eigendom, mogt beschouwen. Waarom dit voorval onder de verdichtselen geplaatst zou moeten worden, daarvoor kunnen wij geene reden vinden. Friesch Jierb. 1833, § 22; Bijvoegsels op Wagenaar, II. D. bl. 72.


                      -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      Floris II de Vette, Graaf van Holland en West-Friesland.  


                      Conde de Holanda (17-06-1091 al 02-03-1121). Puso fin a la lucha con Utrecht y aparece por primera vez en 1101 con el título de 'Conde de Holanda' como vasallo del obispo de Utrecht.
                      Sucedió a su padre en 1091. Hacia 1108 se casó con Geertruida, hija del duque de la Alta Lorena y media hermana del rey alemán Lotario de Supplinburg. Ella sobrevivió ampliamente a su esposo y murió el 23-05-1144, después de lo cual fue enterrada en Rijnsburg. Probablemente cambió su nombre de Geertruida a Petronella cuando se casó. Probablemente tuvo la intención de enfatizar su conexión con Pedro y la Santa Sede. Se conocen cuatro hijos del matrimonio de Floris II y Petronilla: Dirk, que más tarde sucedió a su padre como Dirk VI, Floris, que se hizo conocido como Floris de Zwarte, Simon, que se convirtió en canónigo en Utrecht y una hija llamada Hadewig. Floris II fue el primero en ser mencionado con el título de 'Conde de Holanda' en 1101. Antes de eso, el área de los condes todavía se conocía como Friesland. Probablemente era vasallo del obispo de Utrecht. Se sabe de su apariencia que era extremadamente obeso, lo que le valió el apodo de "el Gordo". También se le describe como rico. Esta riqueza se obtuvo en gran parte de los ingresos del cultivo de turba y los peajes en la desembocadura de los principales ríos. Durante su reinado, algunas iglesias de madera ya existentes en el condado fueron reemplazadas por iglesias de piedra, el material, la toba, fue importado por él de la región del Rin. Después de su muerte, a temprana edad, la condesa Petronilla siguió gobernando con mano dura. Hizo importantes donaciones a la abadía de Egmond. Se sabe de su apariencia que era extremadamente obeso, lo que le valió el apodo de "el Gordo". También se le describe como rico. Esta riqueza se obtuvo en gran parte de los ingresos del cultivo de turba y los peajes en la desembocadura de los principales ríos. Durante su reinado, algunas iglesias de madera ya existentes en el condado fueron reemplazadas por iglesias de piedra, el material, la toba, fue importado por él de la región del Rin. Después de su muerte, a temprana edad, la condesa Petronilla siguió gobernando con mano dura. Hizo importantes donaciones a la abadía de Egmond. Se sabe de su apariencia que era extremadamente obeso, lo que le valió el apodo de "el Gordo". También se le describe como rico. Esta riqueza se obtuvo en gran parte de los ingresos del cultivo de turba y los peajes en la desembocadura de los principales ríos. Durante su reinado, algunas iglesias de madera ya existentes en el condado fueron reemplazadas por iglesias de piedra, el material, la toba, fue importado por él de la región del Rin. Después de su muerte, a temprana edad, la condesa Petronilla siguió gobernando con mano dura. Hizo importantes donaciones a la abadía de Egmond. Esta riqueza se obtuvo en gran parte de los ingresos del cultivo de turba y los peajes en la desembocadura de los principales ríos. Durante su reinado, algunas iglesias de madera ya existentes en el condado fueron reemplazadas por iglesias de piedra, el material, la toba, fue importado por él de la región del Rin. Después de su muerte, a temprana edad, la condesa Petronilla siguió gobernando con mano dura. Hizo importantes donaciones a la abadía de Egmond. Esta riqueza se obtuvo en gran parte de los ingresos del cultivo de turba y los peajes en la desembocadura de los principales ríos. Durante su reinado, algunas iglesias de madera ya existentes en el condado fueron reemplazadas por iglesias de piedra, el material, la toba, fue importado por él de la región del Rin. Después de su muerte, a temprana edad, la condesa Petronilla siguió gobernando con mano dura. Hizo importantes donaciones a la abadía de Egmond.
                      También tenía una hija bastarda, ver Charlemagne serie 133. 


                      https://www.genealogieonline.nl/west-europese-adel/I56556.php


                      --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      Floris II van Holland
                      Floris II ca. 1084 - 1121
                      Van Floris II is geen portret uit zijn tijd bekend. Deze tekening door de heraut Van Heessel dateert uit 1456.
                      Graaf van Holland
                      Voorganger Dirk V
                      Opvolger Dirk VI
                      Vader Dirk V
                      Moeder Othilde
                      Dynastie Hollandse huis
                      Floris II (ca. 1084 – 2 maart 1121)[1] bijgenaamd de Vette of de Dikke, was de eerste Friese graaf die in teksten 'graaf van Holland' genoemd werd ("Florentius comes de Hollant"). Dit was in een oorkonde van bisschop Burchard van Lechsgemünd van Utrecht, geproduceerd in het jaar 1101. Geschiedschrijvers laten daarom vaak bij Floris II het graafschap Holland beginnen en de periode van West-Frisia eindigen.


                      Geschiedenis
                      Floris werd rond 1084 geboren als de oudste zoon van graaf Dirk V en gravin Othilde. Niet lang voor 1108 trouwde Floris II met Petronilla van Lotharingen (+1144) uit het huis van de Elzas, dochter van Diederik II van Lotharingen, de hertog van Opper-Lotharingen (+1115) en een halfzus van de Rooms-Duitse koning en keizer Lotharius III van Supplinburg (1075–1137).


                      Door de ontginning van de veengebieden langs de grote rivieren Rijn, Merwede, Lek en Maas en de opbrengsten daarvan verwierf Floris veel inkomsten. Ook door tolheffing met name bij Vlaardingen / Geervliet in de Maasmond waren zijn inkomsten voor die tijd erg hoog. Hij staat in de bronnen bekend als zeer rijk.[2] Hij gaf waarschijnlijk ook niet veel uit, want van hem en uit zijn tijd zijn geen oorlogshandelingen bekend. Onder Floris' bewind zouden diverse houten kerken zijn vervangen door kerken van tufsteen, maar daar zijn tegenwoordig de nodige twijfels over.[3]


                      Floris overleed in 1121, maar ondanks dat zijn oudste zoon Dirk toen 13 jaar oud was, en juridisch volwassen, is gravin Petronilla nog tot 1131 regent voor haar zoon geweest. Graaf Floris is begraven in de abdij van Egmond.


                      Floris en Petronilla kregen de volgende vier kinderen:


                      Dirk VI
                      Floris de Zwarte
                      Simon, kanunnik te Utrecht
                      Hedwig (ovl. 1132), non
                      Voorouders
                      Voorouders van Floris II van Holland
                      Overgrootouders Dirk III van West-Frisia (982 - 1039)

                      Othelhilde (985 - 1044)
                      Bernhard II van Saksen (990 - 1056)
                      ∞ 1020
                      Eilika van Schweinfurt (1005 - 1059)
                      ? (-)

                      ? (-)
                      ? (-)

                      ? (-)
                      Grootouders Floris I van West-Frisia (1025 - 1061)
                      ∞ 1050
                      Geertruida van Saksen (1033 - 1114)
                      ? (-)

                      ? (-)
                      Ouders ;Dirk V van West-Frisia (1054 - 1091)

                      Othelhildis van Saksen (1065 - 1120)
                      Floris II van Holland (1084 - 1121)’'
                      Bronnen, noten en/of referenties
                       Henk 't Jong, De dageraad van Holland. De geschiedenis van het graafschap 1100-1300’’ (Utrecht 2018) 49-64.
                       M. Gumbert-Hepp en P. Gumbert, Annalen van Egmond (Hilversum 2007) 144-167.
                       E. den Hartog, De oudste kerken van Holland. Van kerstening tot 1300 (Utrecht 2002) 125-163.


                      https://nl.wikipedia.org/wiki/Floris_II_van_Holland


                       Floris II de Holanda
                      Floris II hacia 1084 - 1121
                      No se conoce ningún retrato de Floris II de su época. Este dibujo del heraldo Van Heessel data de 1456.
                      Conde de Holanda
                      Predecesor Dirk V
                      Sucesor Dirk VI
                      Padre Dirk V
                      Madre Othilde
                      Casa de la dinastía holandesa
                      Floris II (ca. 1084 - 2 de marzo de 1121) [1] apodado el Vette o el Dikke, fue el primer conde de Frisia que fue llamado 'Conde de Holanda' en los textos ("Florentius comes de Hollant"). Esto estaba en una carta del obispo Burchard van Lechsgemünd de Utrecht, producida en el año 1101. Por lo tanto, los historiadores a menudo comienzan con Floris II para que termine el condado de Holanda y el período de Frisia Occidental.


                      Historia
                      Floris nació alrededor de 1084 como el hijo mayor del conde Dirk V y la condesa Othilde. No mucho antes de 1108, Floris II se casó con Petronilla de Lorena (+1144) de la casa de Alsacia, hija de Diederik II de Lorena, duque de la Alta Lorena (+1115) y media hermana del rey y emperador romano-germano. Lotario III de Supplinburg (1075-1137).


                      Floris obtuvo muchos ingresos a través de la explotación de las turberas a lo largo de los grandes ríos Rin, Merwede, Lek y Maas. También debido a los peajes, especialmente en Vlaardingen/Geervliet en Maasmond, sus ingresos eran muy altos para esa época. Es conocido en las fuentes como muy rico.[2] Probablemente tampoco gastó mucho, porque no se conocen actos de guerra sobre él o su época. Bajo el reinado de Floris, varias iglesias de madera habrían sido reemplazadas por iglesias de toba, pero ahora hay algunas dudas al respecto.[3]


                      Floris murió en 1121, pero a pesar de que su hijo mayor Dirk tenía entonces 13 años y era legalmente maduro, la condesa Petronilla fue regente de su hijo hasta 1131. El conde Floris está enterrado en la abadía de Egmond.


                      Floris y Petronilla tuvieron los siguientes cuatro hijos:


                      Dirk VI
                      floris de zwarte
                      Simón, canónigo en Utrecht
                      Eduviges (m. 1132), monja
                      antepasados
                      Ancestros de Floris II de Holanda
                      Bisabuelos Dirk III de Frisia Occidental (982 - 1039)


                      Otelhilda (985 - 1044)
                      Bernardo II de Sajonia (990 - 1056)
                      1020
                      Eilika de Schweinfurt (1005 - 1059)
                      † †


                      † †
                      † †


                      † †
                      Abuelos Floris I de Frisia Occidental (1025 - 1061)
                      1050
                      Geertruida de Sajonia (1033 - 1114)
                      † †


                      † †
                      Padres Dirk V de Frisia Occidental (1054 - 1091)


                      Otelhildis de Sajonia (1065 - 1120)
                      Floris II de Holanda (1084 - 1121)''
                      Fuentes, notas y/o referencias
                       Henk 't Jong, El amanecer de Holanda. La historia del condado 1100-1300'' (Utrecht 2018) 49-64.
                       M. Gumbert-Hepp y P. Gumbert, Annals van Egmond (Hilversum 2007) 144-167.
                       E. den Hartog, Las iglesias más antiguas de Holanda. Desde la cristianización hasta 1300 (Utrecht 2002) 125-163.


                       ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


                      Hugo III van Voorne


                      Hij was getrouwd met Hadewich (ca. 1110 – na 1157), een buitenechtelijk kind van Floris II van Holland (Zie Graven van Holland nr. 7)


                      http://johnooms.nl/graven-en-gravinnen/graven-van-holland-2/graven-van-holland/


                      Hugo III van Voorne


                      Estaba casado con Hadewich (ca. 1110 - después de 1157), una hija ilegítimo de Floris II de Holanda (Ver Condes de Holanda no. 7)


                      ----------------------------------------------------------------------------------------------

Do you have supplementary information, corrections or questions with regards to Florus II de Vette Floris II de Dikke el gordo Floris de Vette of Dikke van Holland ,Graaf van Holland en West-Friesland, ,1119 Gale Yges Galama tuvo una disputa con el conde Floris II de Holanda por la posesión de la Kreiler Bos-Bosque entre Enkhuizen y Stavoren?
The author of this publication would love to hear from you!


Timeline Florus II de Vette Floris II de Dikke el gordo Floris de Vette of Dikke van Holland ,Graaf van Holland en West-Friesland, ,1119 Gale Yges Galama tuvo una disputa con el conde Floris II de Holanda por la posesión de la Kreiler Bos-Bosque entre Enkhuizen y Stavoren

  This functionality is only available in Javascript supporting browsers.
Click on the names for more info. Symbols used: grootouders grandparents   ouders parents   broers-zussen brothers/sisters   kinderen children

Ancestors (and descendant) of Florus II de Vette Floris II de Dikke el gordo Floris de Vette of Dikke van Holland ,Graaf van Holland en West-Friesland, ,1119 Gale Yges Galama tuvo una disputa con el conde Floris II de Holanda por la posesión de la Kreiler Bos-Bosque entre Enkhuizen y Stavoren

Florus II de Vette Floris II de Dikke el gordo Floris de Vette of Dikke van Holland ,Graaf van Holland en West-Friesland, ,1119 Gale Yges Galama tuvo una disputa con el conde Floris II de Holanda por la posesión de la Kreiler Bos-Bosque entre Enkhuizen y Stavoren
1084-1121

1106

With Quick Search you can search by name, first name followed by a last name. You type in a few letters (at least 3) and a list of personal names within this publication will immediately appear. The more characters you enter the more specific the results. Click on a person's name to go to that person's page.

  • You can enter text in lowercase or uppercase.
  • If you are not sure about the first name or exact spelling, you can use an asterisk (*). Example: "*ornelis de b*r" finds both "cornelis de boer" and "kornelis de buur".
  • It is not possible to enter charachters outside the standard alphabet (so no diacritic characters like ö and é).



Visualize another relationship

The data shown has no sources.



Same birth/death day

Source: Wikipedia


About the surname Van Holland ,Graaf van Holland en West-Friesland, ,1119 Gale Yges Galama tuvo una disputa con el conde Floris II de Holanda por la posesión de la Kreiler Bos-Bosque entre Enkhuizen y Stavoren


When copying data from this family tree, please include a reference to the origin:
Martin Woudwyk, "Woudwyk Genealogía", database, Genealogy Online (https://www.genealogieonline.nl/woudwyk-genealogia/I6282.php : accessed June 17, 2024), "Florus II de Vette Floris II de Dikke el gordo Floris de Vette of Dikke van Holland ,Graaf van Holland en West-Friesland, ,1119 Gale Yges Galama tuvo una disputa con el conde Floris II de Holanda por la posesión de la Kreiler Bos-Bosque entre Enkhuizen y Stavoren (1084-1121)".