He is married to Bartha van Hal.
They got married on December 19, 1883 at Nijkerk , he was 44 years old.
Child(ren):
stamboomtak 7-2
Lubbert van den Pol geboren 26-05-1839
Overleden 26-12-1919.
Nadat zijn ouders eerst bij Jouck en Aaltje ingetrokken waren in het huis aan de Kleterstraat, kochten ze 3-07-1838 het huis met erf op de Langestraat.
Een oud huis met een groot erf.
Lubbert was de eerste die aan de Langestraat geboren werd, Van zijn jonge jaren is weinig bekend.
Samen met zijn broer Jacob, (met de helm op geboren) hielpen ze hun vader Jan bij het vervoer bedrijf.
Op 5 maart 1855 gingen ze op de Hogeweg bij Amersfoort met de paarden (tot de pens toe) door het water, vanwege de dijkdoorbraak bij de Grebbeberg.
Maar toen in 1863 de spoorlijn aangelegd werd, kwam al gouw de concurrentie van ‘van Gent en Loos’ op de spoorlijn, daar kon je met paard en wagen niet tegenop.
Jacob trouwde in april 1876 met Klaasje Huigen, en ging in Spakenburg boeren.
Gerrit en Aalbert werden schoolmeester, en zo bleef Lubbert op de Langestraat over, met zijn moeder Maria van Hel, en zijn beide zusters Aaltje en Janna.
Zijn vader Jan stierf 18-01-1873.
Het transportbedrijf werd over gedaan aan Kees van den Brink.
Lubbert ging steeds meer de handel in. Hij had een lange tijd verkering met Hendrientje van Werkhoven.In het voorjaar van 1883 zouden ze gaan trouwen, en het huis aan de Langestraat overnemen. Ze waren beide niet zo jong meer.
Hendrientje had een broer die wilde dat de huwelijksvoorwaarde zo gemaakt werden, dat wanneer er geen kinderen geboren werden de erfenis naar de familie Werkhoven ging.
Hierop antwoordde Lubbert resoluut; áls je meer naar je broer wilt luisteren moet je de verkering uit maken!’
‘Nee’zegt Hendrientje, ín de eeuwigheid niet!’
‘Nou’zegt Lubbert, ‘dan maak ik het uit!’ En zo gebeurde.
Als Lubbert later met de tilbury langs kwam, stond ze hem nog na te kijken.
Nu wilde Lubbert toch wel graag trouwen, en voor eigen rekening gaan werken. En zo gebeurde het dat hij op ‘Groot Bokhorst’ Bartha van Hal ontmoette. Een aardige flinke boerendochter. Ze waren met zes kinderen geweest, maar er bleven twee meisjes huwbare dochters overgebleven. Bartha was eerder in ondertrouw geweest met een molenaarszoon uit Deventer, maar die kwam te overlijden.
De tweede keer met Jacob Dirk van Ramshorst uit Nijkerk. De derde keer had ze plannen met Gijs Blokhuis uit Nijkerk, dat ging ook niet door.
Nu was ze 29 jaar, en kwam Lubbert van den Pol om haar. Op 19-12-1883 trouwden ze, en gingen aan de Langestraat wonen. Het huisperceel werd overgenomen van zijn moeder en zijn broers en zusters. Zijn moeder en tante Aaltje bleven bij hun inwonen.
Lubbert verdiende de kost met het opkopen van vette kalveren rond Nijkerk, voor slagers in Utrecht. Zo had hij een contract met de Nederlandse Spoorwegen dat hij iedere zaterdagmorgen twee vee wagons tot zijn beschikking had. Eén voor zijn eigen handel, en eén voor het vee van anderen.
Hij kreeg voor de jacht van het polderland ieder jaar twee hazen. Eén gaf hij aan de stationschef voor de goede relatie, de ander voor eigen gebruik.
Toen in 1889 de koker onder de Arkervaart werd gelegd, die per spoor werd aangevoerd, liep Lubbert er met een vet kalf doorheen, om te laten zien hoe wijd die was. Doorsnee 1.40 meter.
De koehandel deed hij samen met Evert van den Pol op de Brink (Een achterneef). Ze hebben dit heel lang volgehouden. Evert was een knappe vent, had alleen dochters die groots op hem waren. Op de markt gebeurde het dat een medekoopman de pet van Evert zijn hoofd nam, en zei: "jammer dat dit kopje rotten moet".
Lubbert was ook diaken in de Grote Kerk voor de doleantie.
Na de doleantie was hij lid van de commissie van beheer, in de Gereformeerde Kerk.
Op 6-09-1884 wordt hun zoon Jan geboren. Omdat er op de datum wat aan te merken is wordt er verteld dat Bartha wat weinig borstvoeding heeft!! De arts geeft goede raad: in de Kloostersteeg is een vrouw die wel wat borstvoeding over heeft. En zo gebeurde dat alle blaam gezuiverd werd. Jantje kreeg een zogenaamde zoogmoeder, en groeide op als kool.
Bij de tweede zwangerschap gaan ze met de tilbury op bezoek bij broer Gerrit en tante Jet in Rhenen. Daar krijgt Bartha een miskraam. De familie vraagt ze te blijven, maar Lubbert zegt;
‘ínspannen, en naar huis!’ en zo gaan ze weer naar Nijkerk. Ze hebben nadien geen kinderen meer gekregen.
Op de Langestraat was voldoende stalling voor een stel melkkoeien. De melk werd aan huis verkocht, en de koeien ’s zomers in de polder vet geweid. De overige melk werd soms tot kaas verwerkt, of in Nijkerk uitgevent. Dat ging per juk met koperwerk beslagen, waaraan de houten emmers gedragen werden.( nog aanwezig bij Gerrit in Dronten)
Grootvader zijn lijfspreuk was: Als de ponden ophouden houdt m'n geld ook op.
Dus maakte hij de koeien zo zwaar mogelijk.
In de Haagkampjes, vooraan Dronkenmanspaadje werden ’s zomers koeien gemolken, de melk werd met juk en emmers mee naar huis genomen.
Op Moorselaar huurde hij ook een stuk land, achter de boomgaard, voorbij het tolhuis van de familie Tijmen Kroon.
Grootmoeder Bartha bracht het Polletje mee, dat ze van haar moeder had geërfd. 2.03.90 hectare.
Als haar vader Hendrik van Hal op 8-03-1895 is overleden, brengt ze ook de Brugkamp mee, 1.90.90 hectare en de Ossekamp 2.49.90 hectare.
Op 15-03-1888 koopt Lubbert van Hendrikus Schipper van Weelderen onder Putten’de Horsten’ groot 3.20.30 hectare voor f3.200.- Verkoper had een alcohol probleem.
13-01-1890 koopt Lubbert ook het voorste kampje 1.52 hectare Van Casper van het Meer. Hij boerde op de boerderij van de Koningin aan het Uddelermeer voor f1.500.- Het laagste gedeelte is enkel biezen. Teunis Broekhuis heeft dan nog een jaar pacht voor f 66.- per jaar.
Lubbert erfde ook een zesde gedeelte van drie woningen achter de Steenpollen, met schuur,
Erf, tuin, en bouwland. Aan de Kolk te Nijkerk. Sectie B 125, 127, en 132 Groot 61.50 are.
Toen de veepest in Nederland heerste, werden de provinciale grenzen afgesloten, en kwam het veetransport alleen per trein van hoofdstad naar hoofdstad in verzegelde wagons.
Zo moest Lubbert met zijn kalverhandel via Arnhem naar Utrecht. De ene dag reed hij naar
‘de Ginkel’ waar hij overnachtte, en was hij ’s morgens vroeg op het station in Arnhem en ging hij met zijn handel naar Utrecht. De knecht had genoeg tijd om weer naar Nijkerk te rijden.
Om aan handel te komen ging hij met de trein naar Putten of Ermelo, of tussenstopplaatsen.
Vandaar liep hij dan van boer naar boer.
Op een keer liep hij vanuit Telgt over de Vanenburgerallee. Het was al vroeg donker. Onder de bomen kon hij helemaal niet zien, zodat hij met zijn ene voet het wagenspoor volgde. Toen hij iemand tegenkwam die ook zo liep en tegen hem opbotste en hemom zijn lijf vastpakte en zei; ‘hè kerel, wie bin jie? O, Lubbert, bin jie het? Ja; mar wie bin jie dan?’ En als een echtte Puttenaar wilde hij zijn naam niet zeggen. Lubbert heeft het nooit geweten!
Een van de Haagkampjes was voor de melkkoeien, en de ander moest gehooid worden. Op een keer was het hooi droog aan de opper, maar Lubbert zat zonder paard. Op zaterdag ging hij met zoon Jan naar ome Aalbert in Doornspijk, die wist altijd wel welkeboer een paard over had. Zo werd er in de Biesel een paard gekocht. Vader was toen een aankomend jong, en klom op de paardenrug, en reed naar Nijkerk. Dat was een heel eind. Toen hij eindelijk op de Langestraat de steeg inreed, sloeg de torenklok precies 12.00 uur middernacht. Lubbert ging weer terug met de trein.
Op een andere keer waren ze weer aan het hooien in de Haagkampjes. Vader zou het paard van de ene wagen naar de andere overspannen. Toen hij even niet oplette had hij zijn middenvinger in het scheergat in de dissel. Het paard trok aan, en Jan was het topje van zijn middelvinger kwijt. Het is nooit meer aangegroeid, maar hij kon er best mee melken.
In de handel had Lubbert veel met Joden te maken. Maar de markt in Utrecht was op zaterdag, en dan hielden ze sjabbes tot zonsondergang, en daarna kwamen ze nog gauw even horen hoe de handel geweest was. Op zondag gingen de Joden naar Amsterdam om handel te drijven.
’s Avonds om negen uur was er altijd pap. Dan zei Lubbert: ‘Bartha, opscheppen!’
Soms bleven de Joden bij de pap nog zitten, maar als de bijbel op tafel kwam, waren ze zo weg.
Toen Groof oud werd, werd hij kinds. In de eerste wereldoorlog was er geen tabak, en Lubbert was nooit zonder tabak, of pruimen of een pijp, hij zei:’Jong, jong, er zal geen tabak wezen!’ Daar snapte hij niets van.
Tweede Kerstdag 1919 stierf hij. ’s Avonds voor Kerst zat vader te waken. Om 12.00 uur liepen er veel mensen op de straat. Toen hij ging kijken, zag hij het wel, alle Roomsen liepen naar de Katholieke kerk voor het zogenaamde ‘Kindje wiegen ‘.
Lubbert had een moeilijk sterfbed wat veel indruk op vader heeft gemaakt. Het lichaam was nog sterk, maar het hoofd liet het afweten.
Lees verder bij Bartha van Hal
Lubbert van den Pol ![]() | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
1883 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bartha van Hal |
The data shown has no sources.