Cornelis Antonius Maria is 88 jaar; 3 maanden; 4 dagen.
H. Antoniuskerk aan de Hoefstraat.
He is married to Bernarda Petronella Helena Maria van der Bijl.
They got married.
Child(ren):
Zoon van: Antonie. Fr. Mandos (A-XXII-as) en Maria Johanna van Hees.
Beroep kunstschilder.
Levensbeschrijving van de Tilburgse kunstenaar Kees Mandos
Op 25 december 2001 overleed de Tilburgse kunstenaar Kees Mandos. Samen met zijn broer Frans behoorde Kees Mandos tot een kunstenaarsgeneratie die Tilburg een cultureel gezicht gaf. Mandos was een veelzijdig artiest. Hij werkte als kunstschilder, graficus en illustrator. Nog steeds zijn er Tilburgers die zich zijn illustraties uit bijvoorbeeld De Engelbewaarder, Brabantia Nostra en De Meiboom kunnen herinneren. Bovendien was Mandos tot op hoge leeftijd actief als docent.
Navolgend artikel is een biografie van een belangrijke Tilburgse kunstenaar, die Brabant slechts met hoge uitzondering, en dan nog niet van harte, verliet. Verre oorden deden hem weinig. 'Als ge 't hier nie ziet, ziede 't daor ook nie', was zijn motto. (1)
Familie en achtergrond
Kees Mandos werd op 21 september 1913 als zoon van Antonie Mandos en Maria Mandos-van Hees in de Koestraat in Tilburg geboren. Cornelius Antonius Maria was zijn volledige naam. Het gezin Mandos telde zes kinderen. Kees had een drie jaar oudere broer, Frans, en vier zussen: Thea, Toosje, Rietje en Wil.(2) De kinderen scheelden veel qua leeftijd: tussen de oudste en de jongste zat maar liefst zestien jaar. Het schildersbloed zat in de familie. De vader van Kees was huis- en kerkschilder. Zijn moeder bestierde een drogisterij. Zij was uit Grave afkomstig en werd daarom door Kees met de nodige humor als 'gravin' tot de adelstand verheven. Haar vader was goudsmid. Na verloop van tijd verhuisde de familie via de Zuid-Oosterdwarsstraat en de Goudenregenstraat naar de Ringbaan-Oost 351.(3) Op dit laatste adres zou Kees Mandos de rest van zijn leven blijven wonen.
Het gezin Mandos was een warm nest. 'Ik heb het gevoel dat het bij ons altijd feest was', zegt Rietje Mandos, de jongste zus van Mandos, als zij terugdenkt aan haar jeugd. 'Dat was natuurlijk niet zo, allicht niet, maar ik heb toch de indruk dat het altijd gezellig was.' Vader Toon was een vrolijke man die aan toneel deed en graag zong. Hij was een prominent lid van het Tilburgs Mannenkoor Sint Caecilia en met zijn markante persoonlijkheid was hij wijd en zijd bekend in Tilburg. Hij was een bon-vivant en hield ervan om af en toe een potje bier te gaan drinken, bijvoorbeeld nadat hij met het koor gezongen had. Rond deze gewoonte bestaat een bekende anekdote binnen de familie Mandos. Toen zijn aanstaande echtgenote er destijds op aandrong dat hij het wat rustiger aan zou gaan doen als ze eenmaal getrouwd waren, beloofde hij haar plechtig dat hij dat zou doen. Op een dag kort na de bruiloft duurde het echter nogal lang voordat Toon zich thuis bij zijn vrouw voegde. Toen hij 's avonds eindelijk thuiskwam, had hij een verklaring die helemaal in de lijn van zijn karakter lag: hij was óveral 'even' langs gegaan om te zeggen dat hij niet zou komen. Een ander verhaal dat binnen de familie Mandos regelmatig de ronde doet, heeft betrekking op de kaartavonden van pa Mandos. Op een van deze avonden raakte de jenever op. Omdat Toon en zijn maten graag een borreltje mochten drinken, werd Keesje, toen nog een klein manneke, naar de slijter gestuurd. Van zijn vader kreeg hij een Mariabeeldje mee waar de drank in gedaan moest worden. Omdat er op dat moment echter niet zoveel geld in huis was, moest het beeldje niet helemaal gevuld worden. 'Gooi 'r maar vol tot d'r knieën', gaf Toon zijn zoontje toen als opdracht.
Aanvankelijk werkte Toon Mandos enkel als huis- en kerkschilder, maar later kreeg hij zijn eigen 'reclameatelier'.(4) Zijn zoons hielpen hem met regelmaat bij de arbeid. Kees en Frans gingen dan met hun vader mee als die voor opdrachten op pad moest. Als het een drukke periode was, werd het huis volgepakt met halfklare opdrachten en waren de vertrekken gevuld met verflucht. Voorzichtigheid was dan geboden, opdat er niets met de werken zou gebeuren. Vooral wanneer er met bladgoud gewerkt werd, bijvoorbeeld om heiligenbeelden te restaureren, moest er opgepast worden. Een zuchtje wind zou genoeg zijn om het werk teniet te doen.
Met beide ouders, maar vooral met zijn moeder, had Kees Mandos een bijzondere band. Zijn moeder was een lieve, huiselijke vrouw. Door bekenden werd voor Kees weleens de typering 'moederskindje' gebruikt. Op vrij late leeftijd trouwde Kees met Beppie van der Bijl. Na het overlijden van zijn vader op 17 augustus 1948 bleef zijn moeder bij Kees en zijn vrouw wonen. Voor moeder Mandos werden op de bovenverdieping een slaapkamer en een keukentje ingericht. Pas toen Kees en Beppie hun derde kindje kregen en zij de kamers hard nodig hadden, verhuisde moeder Mandos. Zij bracht vervolgens een zestal jaren bij haar jongste dochter Rietje en schoonzoon Jacques van der Bijl in huis door en woonde de laatste jaren van haar leven in pension Notre Dame, aan de Bredaseweg. Toen zij op 6 maart 1969 overleed was zij 86 jaar.
Liefde voor muziek
Hoewel Mandos het schilderen met de paplepel ingegoten kreeg, was het niet vanzelfsprekend dat hij zelf ook schilder zou worden. Een loopbaan in de muziekwereld behoorde namelijk ook tot de mogelijkheden. Al op jonge leeftijd was Mandos lid van een kerkkoor. Later zong hij in het koor op Loven en kreeg hij zelfs een aantal jaren les op het conservatorium. Regelmatig nam er in huize Mandos iemand plaats achter de piano en zette Kees weer eens in. Niet zelden was Joris Bedaux zijn begeleider. Als er in de buurt een trouwerij of begrafenis was, dan werd Kees opgetrommeld. Er lag voor hem een mooie toekomst in de muziekwereld in het verschiet. Mandos' oom Louis van de Sande, zelf operazanger en net als Toon Mandos lid van St. Caecilia, haalde Kees uiteindelijk over om niet voor de muziek te kiezen.(5) Dat 'wereldje' was niets voor Kees, vond oom Louis. Grappig detail is echter dat Toon Mandos Louis van de Sande, die net als Toon schilder was, destijds adviseerde om zijn kwast aan de wilgen te hangen en voor een professionele carrière in de muziek te kiezen. 'Louis probeer het toch', schijnt Toon zijn zingende kameraad toen gezegd te hebben, 'en als 't nie lukt dan kunde nog altij vèèreve.' Achteraf mag Louis blij zijn dat hij het advies van Toon heeft opgevolgd, want hij werd een bekend operazanger die vooral in Duitsland hoge ogen gooide.(6) Wat de keuze van Kees Mandos betreft, muziek of schilderen, mogen wij Louis dankbaar zijn dat hij Kees aanraadde voor het laatste te kiezen: Tilburg werd daardoor een talentvol kunstenaar rijker.
Hoewel Mandos uiteindelijk toch voor de beeldende kunst koos, bleef muziek altijd een grote liefde voor hem. Jarenlang bleef hij lid van het Gemengd Koor Loven-Besterd, waar hij indruk wist te maken met zijn tenorstem. 'Hij beschikte als tenor over een fraaie gezalfde stem, die - een uitzondering in die tijd - technisch en muzikaal geschoold was', aldus de dirigent van het koor, Henk van Doorn. Ook op andere manieren wist Mandos een stempel op het koor te drukken. 'Hij was er altijd als een uitvaart, huwelijksmis of jubileemis gezongen moest worden en de repetitieavond was voor hem heilig. Hij wist daarin ook vaak de nodige humor te verspreiden', vervolgt Van Doorn zijn herinneringen aan Kees Mandos. 'In de tijd dat Ben van Bladel, Jan Boelen, Jan van de Klundert en ik lid werden van het toen sterk verouderend koor, legde Kees de verbinding tussen de gevestigde orde en ons, de jonge garde. Hij introduceerde op het koor echte kunstmuziek en zong menigmaal een Schubertlied of Oud-Italiaanse aria op de Caeciliafeesten. Ook de organisatie van die feesten was o.a. bij hem in goede handen. Hij kon daar zijn Bourgondisch ei best in kwijt.'(7) Regelmatig nam Kees in de kerk de solozang voor zijn rekening. Ook nadat hij ervoor had gekozen om het koor te verlaten, bleef Kees, samen met zijn vrouw Beppie, zijn muzikale vrienden op de voet volgen, soms volledig instemmend, soms een kritische noot, maar altijd belangstellend en enthousiast.
Zijn liefde voor muziek heeft nooit aan kracht verloren. Toen ik hem eens een exemplaar van de in Tilburg bekende dichtbundel Den örgel van pater Piet Heerkens gaf, begon hij voluit te zingen: 'k Zie oe daor zo geere ligge. Tilburg, waor 'k geboore ben, mee oe kerken, oe febrieke, waor ik iedere lijn van ken. Zijn stem had weinig aan kracht ingeboet. Mandos had het boekje echter niet nodig. Hij kende de tekst nog. Hij was toen al ver in de tachtig.
Het rijke roomse leven
Kees Mandos groeide op tijdens de hoogtijdagen van het rijke roomse leven. De samenleving was doordrongen van het katholicisme. Er waren talloze katholieke verenigingen, scholen, drukkerijen en congregaties, en enkel boeken die voorzien waren van het stempel 'nihil obstat' werden voor de katholieke bevolking geschikt geacht. Hoewel Mandos opgroeide in een katholiek gezin, waren zijn ouders niet bijzonder streng. De kinderen hoefden bijvoorbeeld niet naar het lof en ook op andere momenten lieten de ouders hun kinderen vrij. De katholieke kerk is echter wel altijd als een rode draad door het leven - en zeer lange tijd ook door het werk - van Mandos blijven lopen. Hij maakte een groot aantal werken, waaronder muurschilderingen, voor kerken en andere katholieke instanties en illustreerde veel katholieke boekjes en bladen. Tot de laatste groep behoren onder andere De Meiboom, Kinderkerstboek en De Engelbewaarder. Vooral in de jaren na de oorlog, in de periode 1946-1950, verluchtte hij een grote hoeveelheid verhalen, versjes en andere teksten die geschikt waren voor de katholieke jeugd. In de jaren zestig van de twintigste eeuw ging het achteruit met de katholieke opdrachten. De kerk begon in de seculariserende samenleving invloed te verliezen en dat was te merken aan het dalende aantal opdrachten. Ondanks de veranderende samenleving bleef Mandos zijn hele leven een gelovig mens, 'en dat niet oppervlakkig', weet de heer Van de Gevel, oud-pastoor van de kerk in de Enschotsestraat en vele jaren een goede vriend van Mandos.(8)
Van 'de nòkte lorrie'
Van 1927 tot 1932, kreeg Mandos, net als zijn broer, les aan de Academie voor Beeldende en Bouwende Kunsten in Tilburg. Ook werd hij lid van de studentenvereniging Sint Leonardus. Op zaterdag kreeg Mandos les, want doordeweeks moest er gewerkt worden. De opleiding aan de Academie was echter niet zaligmakend. Kees en Frans ervoeren het als een gemis dat er op de katholieke opleiding geen naaktmodellen door de studenten nagetekend werden. Een waar kunstenaar moest toch minstens het naakte menselijke lichaam kunnen tekenen! De broers besloten wat aan zelfscholing te doen en gingen op zoek naar een geschikt model. Al snel werd er via een advertentie een jonge dame bereid gevonden en werd er in het atelier op zolder in het ouderlijk huis een tekensessie georganiseerd. Moeder Mandos vertrouwde het gebeuren niet helemaal en gaf de broers opdracht om wat anderen uit te nodigen om mee te doen. De twee jongens alleen met een naakte vrouw op zolder was immers de kat op het spek binden! Met lede ogen zag een van de zussen de club jongens naar zolder vertrekken, waarop zij het model venijnig toeriep: 'Die nòkte lorrie!'
Kees en Frans: Toonzoons
Frans en Kees hadden een hechte band. Frans werd op 4 april 1910 geboren als Franciscus Hubertus Wilhelmus Mandos. Veel van zijn werken signeerde hij later met Frans Mandos Tzn. De laatste drie letters staan voor 'Toonzoon', of, zoals Frans weleens gekscherend beweerde, voor 'Theezetten'. Een andere verklaring moet gezocht worden in het feit dat een neef van Frans dezelfde initialen had, waardoor post soms op het verkeerde adres aankwam. Qua uiterlijk leken de broers wel wat op elkaar. Ook hadden beiden gevoel voor humor, iets wat ongetwijfeld in huize Mandos werd gevoed. Wat karakter betreft verschilden Kees en Frans echter nogal. Frans was duidelijk 'de oudere broer'. Hij was het die vaak de leiding nam en zich de rol van initiatiefnemer aanmat. Ook stond Frans graag in de belangstelling, terwijl Kees veel rustiger van aard was en niet zo van poeha hield. Frans ging graag op reis, bijvoorbeeld naar Duitsland en Frankrijk, of naar Spanje, waar volgens de familieverhalen de wortels van de familie Mandos liggen. Hoewel Kees wel eens op reis is geweest naar Duitsland en Luxemburg en binnen Nederland, hoefde dat voor hem niet zo nodig; hij had het thuis, waar hij zich omringd wist door zijn familie en zijn mooie spulletjes, het best naar zijn zin. Op latere leeftijd, toen hij als docent aan het Duvelhok werkte, kreeg hij regelmatig de reisverhalen van zijn cursisten te horen. Hij was er in het geheel niet van onder de indruk: 'Als ge 't hier nie ziet, ziede 't daor ook nie', merkte hij dan broodnuchter op.
'Een duivenkot dat moet worden afgebroken, kan een ramp zijn in een mensenleven', merkte Jan Naaijkens eens op tijdens een lezing over het werk en leven van zijn vriend Frans Mandos.(9) Deze opmerking is ook van toepassing op Kees Mandos: hij hechtte veel waarde aan het kleine en het alledaagse en was als het ware vergroeid met zijn eigen omgeving. Zoals op de dag dat de bomen die voor zijn huis aan de Ringbaan stonden gekapt werden. Geëmotioneerd stond hij voor het raam en keek hij hoe ze neergehaald werden.
Zijn inspiratie haalde Mandos uit de hem omringende omgeving. De fascinerendste vormen en de mooiste kleuren ontwaarde hij dicht bij huis, niet zelden in zijn eigen tuin. Dingen die hij tegenkwam, nam hij vaak mee naar huis om ze daar op zijn atelier te bewaren. Visgraat, skeletjes van dode diertjes, stenen, bladnerven: hij verzamelde ze en werd erdoor geïnspireerd. 'Des bizunder', moet hij op die momenten bij zichzelf gedacht hebben. Deze geboeidheid door het alledaagse, het dichtbije, deelt hij met Floris Verster (1861-1927), een schilder die hij voor de Tweede Wereldoorlog bewonderde. Net als het werk van Verster laat ook het vroege werk van Mandos regelmatig dode vogels, bloemen in glazen flessen, schalen met fruit, portretten en landschappen zien. De huiselijke aard van Mandos werd aangevuld door een bepaalde schroom en terughoudendheid om naar buiten te treden. Bij Frans, die meer op zijn uitbundige vader leek, was dit helemaal niet het geval. Frans trad op de voorgrond, terwijl Kees alles liever van een afstandje aanschouwde. Bovendien had Kees niet zo'n onderzoekende geest als Frans; Kees was intuïtiever, terwijl Frans meer bestuderend was. Frans kon over een bepaalde kunstvorm of kunstenaar eerst uitgebreid lezen en aantekeningen maken. Kees ging liever meteen aan de slag, uitproberen.
Vaak werkten Kees en Frans samen. In het ouderlijk huis aan de Ringbaan-Oost deelden ze op zolder een atelier. In 1944 nam de samenwerking wat af. Op 24 mei van dat jaar trouwde Frans met Janneke van den Hurk en verliet hij het huis aan de Ringbaan. Samen met Janneke ging hij in een boerderij aan de Bosscheweg wonen. Deze boerderij is tijdens de oorlog nog belangrijk geweest voor Kees. Toen de Duitsers eens aan het huis aan de Ringbaan aanklopten om Kees op te halen om te werk gesteld te worden, was de vogel al gevlogen: Kees was door iemand getipt en had zich in het huis van zijn broer en schoonzus verstopt. Ondertussen legde zus Toosje de Duitsers uit dat Kees niet thuis was. Hij was namelijk 'Maler' en was voor een opdracht op pad. 'Waar was hij dan?' werd haar gevraagd. Tja, dat wist Toosje ook niet! Mandos zou een half jaar op de boerderij doorbrengen. De oorlog is echter niet helemaal aan hem voorbijgegaan. De Duitsers hadden namelijk kabels in de stad aangelegd en die moesten bewaakt worden. Zo gebeurde het dat Mandos op een dag opgeroepen werd om dat werk aan de Bredaseweg te verrichten. Al met al kunnen we concluderen dat Mandos en zijn familie de oorlog naar omstandigheden goed hebben doorstaan.
Samen met zijn vrouw verhuisde Frans in 1963 naar Hilvarenbeek, waar zij een mooie bungalow betrokken. Hoewel Kees en Frans hierna nog regelmatig samen zouden werken, ging ieder toch wat meer zijn eigen weg. Tot dan toe hadden ze alles gedeeld, hun boeken, het atelier, alles. De gezamenlijke bezittingen werden, onder het genot van een dikke sigaar, opgedeeld. Zoals gebruikelijk was bij de gebroeders Mandos ging dit op harmonieuze wijze.
Janneke Mandos, de vrouw van Frans, weet zich de hechte relatie tussen de broers nog goed voor de geest te halen: 'Frans en Kees zaten altijd boven, drie hoog op het atelier, te werken. Dat is een hele hechte samenwerking geweest. Ik heb nooit gemerkt dat er ruzie was of iets, nooit'. Frans had echter een zwak hart en in mei 1977 begaf zijn hart het tijdens een operatie. Brabant was een bijzondere persoon armer. Dat Frans Mandos door velen gemist zou worden blijkt duidelijk uit een stuk uit het weekblad De Hilverbode, waarin herinneringen aan Mandos werden opgehaald. In dit stuk lezen we dat het 'voor de zeer velen die Frans Mandos tot hun vriend mochten rekenen een uitgesproken feit is dat hij iemand was die als het ware alleen maar hartelijkheid en beminnelijkheid uitstraalde. Iemand voor wie het als een vanzelfsprekendheid gold, dat men op de eerste plaats steeds moet proberen om niemand te kwetsen en verder alles in het werk moet stellen om eventueel aangericht persoonlijk onheil te herstellen.'(10) Aan het kunstenaarschap wilde Mandos geen enkele concessie doen, lezen we in het artikel. 'Hij was kunstenaar in hart en ziel en het was soms een genot met hem te kunnen praten over datgene wat hem bewogen had om een bepaald onderwerp gestalte te geven.'(11) Het overlijden van Frans maakte veel indruk op Kees. Hij had veel bewondering voor Frans en zou hem de rest van zijn leven blijven missen. In het atelier van Frans maakte hij een grafsteen voor het graf van zijn broer.
De verschillen tussen de broers zijn duidelijk te zien in hun werken. Frans heeft vaak een dunne lijn, terwijl Kees vaak erg dikke lijnen gebruikt. Ook is het werk van Frans vaak veel sierlijker dan dat van Kees, wat gestileerder van aard is. 'De fijne en de groffe', werden ze weleens genoemd. Wat vaststaat, is dat beiden van vele markten thuis waren. In de beginperiode maakten zij vooral veel gelegenheidsgrafiek en illustraties. De ex-librissen en nieuwjaars- en kerstkaarten van hun hand zijn ontelbaar. Maar ook grotere opdrachten namen zij voor hun rekening. Van 2 tot 17 augustus 1941 werd een expositie gehouden met werken van Frans en Kees. Het was hun eerste echte grote expositie. De tentoonstelling werd geopend door burgemeester Van de Mortel en werd gehouden in de bovenzaal van de Rooms-Katholieke Openbare Leeszaal. (12) Het was tijdens deze tentoonstelling dat Jos Zeegers, een andere kunstenaar, Kees en Frans voor het eerst ontmoette. Tijdens de oorlog stond het contact tussen de drie op een laag pitje, maar na de bevrijding hervonden ze elkaar. Met zijn drieën behoorden ze tot dezelfde vriendengroep. Een aantal van hen kwam rond deze tijd regelmatig in het huis van Gé Hurkmans bijeen voor de wekelijkse schetsclub. Verder troffen zij elkaar vaak in het café De Duizend Likeuren, gelegen aan het Wilhelminakanaal.
Na Frans' overlijden in 1977 moest Kees de steun en de stimulatie missen die hij altijd van zijn broer ervaren had. Dit werd enigszins goedgemaakt toen zijn zonen Charles en Antonie aan de kunstacademie gingen studeren. Via hen kwam Mandos in aanraking met nieuwe dingen en dat maakte hem nieuwsgierig. Het duurde niet lang voordat hij zelf aan de slag ging en begon te experimenteren. Ook brachten Antonie en Charles regelmatig boeken voor hem mee, waardoor hij in contact kwam met tot dan toe voor hem onbekende kunstvormen. In feite vond Mandos tijdens de studententijd van zijn zonen de interesse voor modernere vormen van kunst. In deze periode maakte hij bijvoorbeeld materieschilderijen die overeenkomsten vertonen met die van Antoni Tapiès. In het leven van Kees Mandos kan deze fase zonder twijfel bestempeld worden als een artistieke opleving, een experimentele tijd waarin het kunstzinnige en experimentele de overhand krijgt en het ambachtelijke aspect naar de achtergrond verdwijnt.
Brabantse kunst en cultuur
Kees en Frans Mandos behoorden tot een grote groep Brabantse kunstenaars en schrijvers. Onder hen bevonden zich Luc van Hoek, Gé Hurkmans, Theo van Delft, Anton Eijkens, Jan van Riel, Hans Claesen, Jos Zeegers, Nico Molenkamp, Jan Naaijkens, Frans Siemer en Frans van de Ven. Een groot aantal van hen was goed met elkaar bevriend en maakte deel uit van de Brabantia Nostra-beweging. Niet alleen deelden zij een liefde voor kunst en cultuur, ook het katholieke geloof en een regionale trots waren gedeelde factoren. De beweging kwam voort uit het Brabants Studentengilde van Onze Lieve Vrouw (waarvoor Mandos in 1941 nog een linosnede van een 'drinklied' van Luc van Hoek maakte) en werd aangevoerd door dr. P.C. de Brouwer. Fier en strijdvaardig lieten de Brabantse artiesten het noorden zien dat ook het zuiden kwaliteit in huis had. Dat we het hier niet over een stelletje amateuristische romantici hebben, blijkt uit de volgende omschrijving: 'Brabantia Nostra stelde zich een emancipatiestrijd voor, waarin Brabant zich zou ontworstelen aan de hegemonie van Holland. Scherp werd het onderscheid geprofileerd tussen het steile, rationele, calvinistische, parlementarische, democratische Noorden, Holland, en het gemoedelijke, intuïtieve, katholieke, corporatieve Zuiden, Brabant.'(13) Dit katholieke 'Brabantisme' kwam vanaf 1935 tot uiting in het tijdschrift Brabantia Nostra ('Brabant aan ons'), waarin veel schrijvers hun werk publiceerden. Met grote regelmaat werden de uitgaven voorzien van illustraties. Aanvankelijk wordt het blad vooral verlucht door Luc van Hoek en later door Frans Mandos Tzn. In oktober 1940 treffen we voor de eerste keer materiaal van Kees Mandos aan. In 1942 verdwijnt het tijdschrift enige tijd van het toneel, maar aan het eind van de oorlog verschijnt het weer. Vanaf januari 1945 wordt het omslag gesierd door een werk van Kees Mandos. Ook het omslag van Edele Brabant, een voortzetting van Brabantia Nostra die in augustus 1946 voor de eerste keer verschijnt, is van de hand van Mandos en laat een ruiter zien die Hertog Jan voorstelt.(14)
'Onze Tilburgse meesters'
De bevriende kunstenaars die in de jaren rond de Tweede Wereldoorlog in Tilburg werkzaam waren, hielden samen regelmatig exposities. In 1952 exposeerden Kees en Frans samen met onder anderen Nico Molenkamp, Jan van Riel, Jos Zeegers en Gé Hurkmans in Hilvarenbeek. H.J. Verwiel, die over deze tentoonstelling een stuk in Rooms Leven schreef, was verrukt over het werk van 'onze Tilburgse meesters', zoals een kopje in het artikel luidde. Niet in het minst was hij onder de indruk van het grafische werk van de gebroeders Mandos: 'Er liggen prachtige rijmprenten en houtsneden en uitstekende specimia van gelegenheidsgrafiek. Hier wordt ons weer eens getoond wat er van een simpel geboortekaartje of zelfs van een menu te maken valt. Kan men zijn vreugde om een blijde familiegebeurtenis wel beter aan zijn vrienden doen blijken dan door een kunstzinnig prentje? En zal een goede dis niet nog feestelijker zijn als ook de menukaart het stempel draagt van goede smaak?'(15)
Niet zelden werden er exposities georganiseerd bij Kunstzaal Donders. Kunstzaal Donders lag tegenover de Pauluskerk, in het verlengde van de Heuvelstraat dat toen nog Zomerstraat heette. De expositieruimte, de eerste in Tilburg na de Tweede Wereldoorlog, bevond zich boven de kunst- en antiekhandel van Jos en Theo Donders. Daar werden ook Perzische tapijten verkocht en als iemand er wilde exposeren moest de boel uitgeruimd worden. 'Theo Donders zei dan: "Jongens, als gullie komt helpen, dat betekent perzen sjouwen, dan kunde bij ons exposeren"', herinnert Jos Zeegers zich. De plannen om een tentoonstelling te houden werden vaak uitgebroed in café De Duizend Likeuren, waar een aantal bevriende kunstenaars elkaar bijna iedere donderdagavond trof en waar ook Theo Donders kwam.
In 1955 was in het Paleis-Raadhuis van 1 tot 24 oktober werk te zien van Kees en Frans Mandos. Ook stukken van Jos Zeegers, Hans Claesen, Luc van Hoek en Nico Molenkamp werden tentoongesteld. Maar groepstentoonstellingen werden ook buiten Tilburg gehouden, bijvoorbeeld in Den Bosch (1948, van de Algemene Katholieke Kunstenaars Vereniging), Hilvarenbeek en Oss. In 1950 was er zelfs werk van Mandos te bezichtigen in Rome.(16) Ook solo exposeerde Mandos zijn werk, bijvoorbeeld in 1970 en 1974 in het pand van de Brabantse Kunst Stichting aan de Spoorlaan.(17) Maarten Beks typeerde het werk van Kees Mandos als 'vorm geworden aarzeling, alsof de ordening van zijn schilderijen "ontstaan is, maar niet gemaakt". Het oppervlak van een schilderij van Mandos lijkt meer blootgelegd, afgegraven dan door een schildershand in cultuur gebracht. [...]. Bij Mandos [is] alles oeroud, verwaaid en geërodeerd. Mandos laat het beeld dat hij ontdekt, half onder het stof zodat het oog van de kijker nog volop deel kan nemen in het opgravingswerk'.(18)
Kerken
In de jaren vijftig kreeg Mandos als opdracht het maken van zeven muurschilderingen voor de Antoniuskerk aan het Korvelplein. Deze muurschilderingen tonen de werken van barmhartigheid en zijn nog steeds te bezichtigen. Vier ervan bevinden zich boven de biechtstoelen en de overige drie vindt men boven de zijuitgangen. Tevens vervaardigde Kees twee gewelfschilderingen. De eerste is te zien boven het H. Hart altaar, voor de sacristie, en beeldt het Laatste Avondmaal uit; de andere bevindt zich boven het Vredesaltaar en laat Maria met engelen zien.(19)
De kerk aan het Korvelplein, waar overigens ook Luc van Hoek gewerkt heeft, is echter zeker niet de enige kerk die Mandos met werken versierde. Een ander voorbeeld is de H. Antoniuskerk aan de Hoefstraat. Voor deze kerk, die tegenwoordig geen dienst meer doet als bedehuis, maakte hij in 1950 twee muurschilderingen. Op een wordt Sint Caecilia, de beschermheilige van de muziek, afgebeeld. Een tweede muurschildering maakte Mandos van de heilige Gregorius, de paus wiens naam verbonden is met de gregoriaanse kerkmuziek.
Veel kerken die inmiddels verdwenen zijn, bevond zich werk van Mandos. Zo versierde hij de devotiekapel en de Mariakapel van de Pastoor van Arskerk in de wijk het Zand. Ook Hans Claesen en Luc van Hoek werkten in deze kerk, die met kerstmis 1960 in gebruik werd genomen. Grappig detail is dat de werken van deze drie kunstenaars mede gefinancierd werden door het houden van een loterij en een oriëntatierit(20). Sinds eind jaren zeventig van de vorige eeuw is in dit gebouw aan de Beneluxlaan een wijkbibliotheek gevestigd.(21) De kerk in de Enschotsestraat, tegenwoordig de Petrus Donderskerk van parochie De Vlaspit, is een ander voorbeeld. Van de eigenlijke kerk staat de toren nog, maar de glas-in-loodramen van Mandos zijn helaas gesneuveld tijdens de werkzaamheden.
Ook buiten Tilburg kreeg Kees Mandos regelmatig opdrachten. In Valkenswaard werkte hij tijdens de Tweede Wereldoorlog samen met Frans in de Antoniuskerk. De muurschilderingen die zij op de achterwand van het priesterkoor maakten, werden in 1942 in de kerk aangebracht. Ze werden geschonken door Willem van Dooren ter gelegenheid van het huwelijk van zijn oudste dochter Lies op 16 september 1941.(22) Omdat het ondoenlijk zou zijn om iedere dag tussen Tilburg en Valkenswaard op en neer te reizen, verbleven de gebroeders Mandos die winter een aantal weken op de pastorie. Van daaruit verstuurden zij weleens lege verfbussen, nu gevuld met graan, naar het 'thuisfront' in Tilburg. Het graan werd daar met een molen op zolder gemaald.
De toenmalige pastoor van de Valkenswaardse kerk was geboren in Tilburg. Zijn naam was Jan Heerkens. In de tijd dat Frans en Kees daar aan het werk waren, leerden zij de broer van de pastoor, pater Piet Heerkens S.V.D., kennen. Piet Heerkens was geboren in Tilburg maar bracht een deel van zijn leven 'in den vreemde' door als missionaris. Wegens gezondheidsredenen keerde hij in 1936 terug naar Nederland, waarna hij al vrij snel met het schrijven van gedichten begon. Na deze ontmoeting maakte Mandos in 1942 voor de bekende Tilburgse pater-dichter een ex-libris. In dit ex-libris verwerkte Mandos enkele titels van dichtbundels die pater Heerkens had geschreven. Men ziet bijvoorbeeld een orgel (naar Heerkens' bundel Den Örgel uit 1938) en een mus (verwijzend naar de bundel De Mus uit 1939).(23)
De muurschilderingen in de Antoniuskerk werden in 1968 helaas weer verwijderd. Vanwege het slechte materiaal dat tijdens de oorlogsjaren gebruikt werd, bleken de wandschilderingen niet tegen de tand des tijds bestand te zijn. Aangetast door lekkages en danig vervuild, nam het kerkbestuur op 8 februari 1968 het besluit om de werken te verwijderen. Mogelijk is dit echter niet de enige reden. 'Vermoedelijk heeft het besluit tot verwijdering ook te maken met de toenmalige opruimwoede in vele kerken onder het motto "alle franje eruit"', schrijft Jan Damen.(24)
Ook in Empel, iets ten noorden van Den Bosch, is werk van de hand van de gebroeders Mandos te vinden. Voor een kerk in deze plaats maakten zij een op oude prenten gebaseerd drieluik(25).
De Siemer (1887-1966)
Hij wist ons in de goeie tijd
door 't Brabants land te voeren
op het toneel kon hij de beste
regisseur wel vloeren
en als ge over fuiven praat
zie 'k hem de snert nog roeren
Sint Leendert is door Siemer
nog maar aardig wat verwend
'nen duizendpoot zou 'k hem
in alle ernst dus willen noemen
aan elke poot een schoon talent (26)
In hun vrije tijd bezochten Kees en Frans vaak de bekende pater Frans Siemer, op wie bovenstaande fragment uit 'De Oliemeulenman' betrekking heeft. De Siemer, zoals deze veelbeschreven man beter bekend was, kwam regelmatig bij de familie Mandos over de vloer en zou de mecenas van de Tilburgse kunst en cultuur genoemd kunnen worden. Niet alleen was hij leraar Duits aan het Odulphuslyceum en verbonden aan de R.K. Leergangen, ook was hij onder meer een verdienstelijk dichter, beeldhouwer en houtsnijder. Van dit laatste getuigt de enorme hoeveelheid Mariabeeldjes die hij vervaardigde. Dit is echter slechts een kleine greep uit de vele talenten en vaardigheden die deze geheelonthouder bezat. De Siemer was erg geliefd onder de Tilburgse studenten. Op zijn kamer aan de Bisschop Zwijsenstraat en later in boerderij 'de Oliemeulen' aan de Reitse Hoevenstraat was het een komen en gaan van jongelingen die met elkaar discussieerden over kunst en cultuur. De Siemer stond bekend om zijn gastvrijheid: als hij niet thuis was, liet hij de deur open zodat eventueel bezoek toch naar binnen zou kunnen. Naar het schijnt is er in die tijd een enorme hoeveelheid boeken van de man zoekgeraakt. Geïnteresseerden leende hij graag werken uit zijn bibliotheek, maar vaak 'vergaten' de mensen dan om deze boeken te retourneren. Siemer maakte zich hier niet druk om; hij kocht gewoon nieuwe boeken. Dat het bezoek zich tegoed deed aan zijn tabak kon hem evenmin iets schelen.
Vermaard zijn de vele wandel- en fietstochten die pater Siemer organiseerde. Zij die er op dat moment zin in hadden deden eraan mee. Onder hen bevonden zich leerlingen van het Odulphuslyceum en leden van de studentenvereniging Sint Leonardus. Kees en Frans, beiden lid van Sint Leendert, zoals de vereniging in de volksmond heette, namen vaak deel aan deze omzwervingen. 'Omzwervingen' want van georganiseerde tochten was geen sprake. Uren achtereen fietsten of liepen zij door het Brabantse land zonder te weten waar ze uiteindelijk uit zouden komen. Onderweg werd er volop geschetst. Jaren later zou Mandos zijn doos met schetsen uit deze periode nog regelmatig met weemoed inkijken. Mooier dan foto's vond hij ze. Naast deze tochten werd er regelmatig bijeengekomen bij L'Industrie en later op de bovenverdieping van café Voskens, waar Leonardus 'thuis was'. Ook daar was het een gezellige boel, waar piano werd gespeeld en gezongen.
Op zondag 17 juni 1962 werd het gouden priesterfeest van de Siemer in Hilvarenbeek groots gevierd. Honderden vrienden van de jubilaris verzamelden zich in het centrum van het Brabantse dorp. De 'Oliemeulenman', zoals hij in bovengenoemd lied van Sint Leendert werd genoemd, was onder valse voorwendselen naar Hilvarenbeek gelokt. Hij verkeerde namelijk in de veronderstelling dat er een reünie met oud-leerlingen zou plaatsvinden. Er was echter een uitgebreid feestprogramma samengesteld, met een openluchtkoffietafel, een carillonconcert door burgemeester Meuwese, en voor de kleintjes poppenspel door Cia van Boort uit Oisterwijk. Vanzelfsprekend werd er een dienst gehouden in de kerk, maar tevens werd er in het gemeentehuis een tentoonstelling gehouden van zijn werken. Speciaal voor deze gelegenheid organiseerden vrienden van de pater, onder leiding van 'circusmeester' Jo Bedaux, op de Vrijthof 'Circus Zie Mar'.(27) Het centrum van het dorp stond compleet op zijn kop. Natuurlijk deden Kees en Frans mee aan het feest ter ere van hun vriend. Verkleed als clowns beleefden zij, zoals iedereen die van de partij was, een onvergetelijke dag. Bovendien had Frans in het Beekse gemeentehuis een vitrine ingericht waarin iedereen die nog geleende boeken van de jubilerende geestelijke had de titels kon deponeren.
Kees Mandos: moderne monnik
Voor zijn vrouw Beppie kalligrafeerde Mandos in 1945 een uniek boek: De Prinses in de Tuin. Het boek gaf hij Beppie cadeau voor Sinterklaas. Het verhaal werd geschreven door een zwager van Mandos, de Tilburgse schrijver Anton Eijkens. Het is gebaseerd op de mooie tuin die bij het huis aan de Goirleseweg in Tilburg hoorde, waar Beppie is opgegroeid. Het huis heette Wiltzangk, naar een gedicht van Vondel. Met deze tuin en dit fraaie huis in gedachte verzon Eijkens een eigen sprookje. Het eindresultaat was een schitterend werkstuk. Het vervaardigen ervan was echt monnikenwerk. Het jaar daarop zouden Mandos en zijn zwager opnieuw een dergelijk karwei voor hun rekening nemen: het schrijven, kalligraferen en illustreren van een huldeboek voor de scheidende burgemeester Van de Mortel.
Eijkens werd destijds bij een werkcomité geroepen. Daar aangekomen werd hem verteld dat er plannen waren om iets bijzonders voor de burgemeester te doen. Hij was immers in heel moeilijke jaren burgemeester van Tilburg geweest en een huldeblijk was op zijn plaats. De bedoeling was om de oud-burgemeester en zijn familie, die zwaar getroffen was tijdens de oorlog, iets van blijvende waarde te geven. Het geschenk moest betrekking hebben op Tilburg en het burgemeesterschap. Eijkens kwam toen met het idee om een geschiedenis van Tilburg in duizend verzen te schrijven. Allerlei aspecten van de stad, waaronder religie, folklore en natuurlijk de oorlogsjaren, werden in dichtvorm behandeld. Voor het illustreren en kalligraferen van dit werk dacht Eijkens meteen aan zijn zwager. 'Kijk, letters schrijven zoals de middeleeuwse monniken dat deden, dat konden er nog maar heel weinig. Kees kon dat perfect,' legt hij zijn voorkeur uit. Mandos was er ruim een half jaar mee kwijt om Eijkens' verzen, letter voor letter, als een monnik in een scriptorium, op speciaal aangemaakt perkament te kalligraferen. Gestoken in een kalfslederen omslag wordt Rijmkroniek van Tilburg, het Hart van Brabant in oktober 1946 aan de burgemeester aangeboden. De Tilburgsche Courant sprak van een huldeblijk 'zoo origineel en schoon als wij er nog zelden een zagen'. De krant roemde zowel 'den jongen dichter' als de kunstenaar '[die we reeds kenden] van goede kerkschilderingen, fijntonige aquarellen, pakkende illustraties in kinderboeken, [...] allerlei uitstekende gelegenheidsgrafiek, aankondigingen, ex-librissen, de oorkonde van prof. dr. De Quay, [...] de lino-snede Oranje Maylied van Vondel enz.; maar dit is zijn chef d'oeuvre tot heden. Hij heeft dit wel tot een zoo origineel werk weten te maken, dat het niet alleen een unicum is wijl er maar een exemplaar van werd gemaakt, maar ook als werk'. (28)
De intocht van koning Willem II in de Zomerstraat te Tilburg op 29 april 1841, getekend en
gecalligrafeerd door Kees Mandos in de 'Rijmkroniek van Tilburg' die hij samen met Anton Eijkens
(tekst) in 1946 maakte voor burgemeester Van de Mortel. (Coll. RHC Tilburg).
De pers had in die tijd te kampen met plaatsgebrek en, hoewel het boek wel de voorpagina haalde, besteedde de krant maar weinig aandacht aan dit artistieke hoogstandje. Jaren later, in oktober 1954, maakte Het Nieuwsblad van het Zuiden dit een beetje goed door een hele pagina aan het boek te wijden. Een reden hiervoor was het brengen van een postuum eerbetoon aan burgemeester Van de Mortel. Maar, helaas 'moeten de prachtige kleuren van letters en tekeningen in de krant achterwege blijven'!(29)
Van dit prachtige boekwerk werd een aantal reproducties gemaakt, maar die zijn slechts een schaduw van het indrukwekkende origineel, dat zich sinds augustus 2002 veilig in het Regionaal Historisch Centrum Tilburg bevindt. Ruim een halve eeuw na voltooiing van het monsterwerk is Eijkens nog vol trots: 'Een unicum! Als je het origineel ziet...het is een klein wonder.'
Het was een druk jaar voor het duo Mandos / Eijkens. In 1946 verschenen onder andere ook nog Eijkens' verhalenboek Rond de toren en het gedenkboekje Wol, dat hij schreef ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de C.V. Verschuuren-Goette. Beide werken werden door Mandos geïllustreerd.
Een greep uit het oeuvre
In oktober 2001 schreef Lauran Toorians over Mandos' generatiegenoot Luc van Hoek dat deze 'een totaalkunstenaar' was die 'vrijwel elke discipline die op zijn weg kwam beoefende.'(30) Ook Mandos was van vele markten thuis. Terecht werd hij in 1954 in het Nieuwsblad van het Zuiden een 'artist met veelkleurig palet' genoemd.(31) Gezien de hoeveelheid werk die hij tijdens zijn lange leven verzette, is het onmogelijk om een compleet beeld te geven. Hij bekwaamde zich op zowat alle vlakken van de beeldende kunst. Hij beheerste vele technieken en werkte met allerhande materiaal. Perkament, glas of beton, hij draaide er zijn hand niet voor om. Hij maakte aquarellen, olieverfschilderijen, lino's, ex-librissen, vignetten, muurschilderingen, etsen, oorkondes, materieschilderijen en hij kalligrafeerde als de beste. De hoeveelheid gelegenheidsgrafiek van zijn hand is enorm. Deze veelzijdigheid kwam voor een deel voort uit noodzaak; er moest immers brood op de plank komen en allerlei verschillende opdrachten moesten aangepakt worden. Net als Luc van Hoek was Mandos niet zelden 'meer ambachtsman dan kunstenaar'(32) : hij combineerde het ambachtelijke aspect met het artistieke, kunstzinnige aspect. Het ambachtelijke is ook terug te vinden bij Mandos' vader, die huis- en kerkschilder was en een eigen reclameatelier had, en bij de vader van Mandos' moeder, die goudsmid was.
Na de oorlog kreeg Mandos een belangrijke opdracht, die zowel mooi als moeilijk was. Hij kalligrafeerde een boek waarin alle namen opgenomen waren van Tilburgers die tijdens de Tweede Wereldoorlog omgekomen waren. Het boek werd in de Onze Lieve Vrouw ter Nood-kapel, in het centrum van de stad, neergelegd. Iedere dag werd er een pagina omgeslagen om de Tilburgse gevallenen van die bepaalde dag te herdenken. Dit wordt nog steeds iedere dag gedaan. De zware opdracht, zowel artistiek als emotioneel, heeft Mandos twee maal moeten uitvoeren. Het bijzondere herdenkingsboek, waarin ongeveer driehonderd namen opgetekend staan, werd namelijk een keer gestolen, waarna hij weer van voor af aan moest beginnen.(33)
In 1954 wist Mandos een opdracht in de wacht te slepen waar hij erg aan gehecht zou raken. Hij maakte voor het overdekte zwembad aan de Ringbaan-Oost, schuin tegenover zijn eigen huis, een tegeltableau. Op 14 september 1955 werd het werk, een gezamenlijk geschenk van de Tilburgse zwemverenigingen, aangeboden aan wethouder Pontzen, die het namens de gemeente in ontvangst nam. Volgens stukken in het Regionaal Historisch Centrum Tilburg was het binnenhalen van deze opdracht eigenlijk een 'strijd' tussen twee vrienden. Zowel Mandos als zijn collega Jos Zeegers waren kandidaat gesteld. Beiden moesten werk kunnen laten zien en een commissie kwam bij beide kunstenaars in hun ateliers op bezoek om werk te bezichtigen. Hoe dit allemaal precies is gebeurd is niet helemaal duidelijk. Noch Jos Zeegers, noch familieleden van Mandos kunnen zich hier iets van herinneren. In ieder geval werd de taak aan Mandos uitbesteed.(34) Het middelpunt van het tableau wordt gevormd door een klok. De omringende tegels laten motieven zien die alle betrekking hebben op water en lucht, zoals zeesterren, vissen en vogels. Volgens het Nieuwsblad van het Zuiden was het de kunstenaar voortreffelijk gelukt om 'iets te maken dat met deze ruimte in fraaie harmonie staat'. Het door Kees Mandos ontworpen tegeltableau was volgens de krant 'zo goed geslaagd als maar kan'.(35)
Hoewel Mandos vrijwel nooit om opdrachten verlegen zat, heeft hij ook magere tijden gekend. Om wat extra geld te verdienen nam hij in de periode 1967-1975 deel aan de Beeldendekunstenaarsregeling. In het kader van de BKR, een landelijke regeling die ook wel bekend is als de Contraprestatie, leverde de kunstenaar werk in bij de gemeente. In ruil hiervoor kreeg de kunstenaar een inkomen. Mandos leverde maar liefst 64 werken in. Zijn veelzijdigheid is in dit aanbod terug te vinden: olieverf, gouache, krijttekening, materieschilderij, werk van allerhande slag leverde hij bij de gemeente Tilburg in. Nog steeds heeft de Tilburgse Kunstuitleen een veertigtal werken in zijn bezit die uit deze periode stammen.(36)
Uit deze bedrijvige jaren stammen ook de aquarellen van bouwtaferelen die in het kantoor van bouwbedrijf Heerkens van Bavel, aan de Prof. Cobbenhagenlaan in Tilburg, hangen. Voor dit bedrijf maakte Mandos vele werken waarop in aanbouw zijnde projecten van het bedrijf afgebeeld werden. Hieronder bevinden zich onder andere het Centraal Station van Tilburg en de Heineken Brouwerij in Den Bosch. Ofschoon een groot aantal werken door het Tilburgse bouwbedrijf cadeau werd gedaan aan zakenrelaties, worden vele wanden in het bedrijfspand nog steeds gesierd door 'Kees Mandossen'. Hoewel hij Mandos een 'grote langzame werker' noemt, merkt Maarten Beks in 1974 terecht op dat zijn productie desalniettemin zeer groot was.(37)
Vaak werkte Mandos als mozaïst. Zo maakte hij bijvoorbeeld een vlindermozaïek voor het door zijn goede vriend (en regelmatige bezorger van opdrachten) architect Noud Heerkens ontworpen huis aan de Baden Powelllaan 56.(38) Een van de andere werken die Mandos op zich nam, was het vervaardigen van eenentwintig mozaïekjes voor bouwbedrijf Storimans n.v. De mozaïekjes werden bij de huisnummers 1 t/m 41 elk boven een deur in de pasgebouwde Karmelietenstraat in de wijk het Zand geplaatst. Evenals het vlindermozaïek aan de Baden Powelllaan, kan men de werkjes van Kees Mandos in de Karmelietenstraat nog steeds aanschouwen. Door deze werkjes krijgen de verder gelijke rijtjeshuizen ieder een eigen gezicht en wordt het eentonige karakter van de straat doorbroken.(39) In de Langestraat in de Tilburgse binnenstad, zat vroeger, in het pand waar nu Emmaus gevestigd is, Drukkerij Bergmans. Nog steeds is deze naam aan de buitenkant te vinden. In mei 1964 verhuisde de drukkerij echter naar de Wandelboslaan. Ter gelegenheid van deze verhuizing maakte Kees Mandos een mozaïek in de vorm van een inktvis. Op zaterdag 23 mei werd dit werk door de toenmalige bedrijfsleider A. Verdonk namens het personeel aangeboden.(40)
Mandos maakte ook veel mooie dingen voor familieleden, bekenden en vrienden. Hij deed dit kosteloos, puur uit liefhebberij. Een zakenman is Mandos dan ook nooit geweest. De berg gelegenheidsgrafiek in dit verband is enorm. Hij versierde bijvoorbeeld geboortekaarten, menukaarten, uitnodigingen, ex-librissen, allerhande aankondigingen en kerst- en nieuwjaarskaarten. In deze laatste categorie bevindt zich een zeer speciale kaart waar een bijzonder verhaal achter zit. In het Brabants Dagblad van 24 december 1994 valt te lezen dat kort na de bevrijding van Tilburg een van Mandos' zussen eens een Engelse soldaat mee naar huis nam. Hoe het er allemaal precies van kwam, wist Mandos ook niet meer, maar John Shord, zoals de soldaat heette, wilde kerstkaarten laten maken. 'Maar omdat er toen niet aan clichés te komen was, heb ik ze in lino gemaakt. Ze zijn afgedrukt bij drukkerij van Eerd aan de Stedekestraat: met een fietswiel werd de pers aangedreven vanwege gebrek aan electriciteit', vertelt Mandos in het artikel. Hoeveel exemplaren er van de kaarten gedrukt zijn, is niet te achterhalen. Wel is het zeker dat ze in Engeland arriveerden. In een Engelse krant werd eind 1944 melding gemaakt van de ontvangst van een van de kaarten. Vreemd genoeg dook de Engelse soldaat in 1964 weer op in een artikel in Elseviers Weekblad. De illustrator en schrijver van het artikel, Eppo Doeve, was tijdens een verblijf in Engeland in contact gekomen met een taxichauffeur, John Shord geheten! Na een rit door de Cotswolds kreeg Doeve bij Shord thuis wat souvenirs te zien uit de tijd dat deze als soldaat in Nederland verbleef. Onder de souvenirs bevond zich een portret van Shord dat Frans Mandos op 4 maart 1945 had gemaakt! Doeve verwerkte dit portret op zijn beurt in zijn illustratie voor Elseviers Weekblad.(41)
Op vele plaatsen ziet men wandschilderingen', aldus Antoon Coolen in zijn beschrijving van de AaBe-fabrieken. De wandschilderingen waar Coolen het over heeft, zijn afbeeldingen uit de fabels van Lafontaine en zijn aangebracht door Kees Mandos. Ook in de kantine van de AaBe was destijds werk van Mandos aanwezig. Samen met Frans maakte hij voor dit vertrek muurschilderingen die door Coolen beschreven werden als 'levendige voorstellingen met zedekundige spreuken op rijm'.(42) Voor Gerrit Eijkens, adjunct-directeur van de AaBe, maakte Mandos een ex-libris, met daarin verwerkt de hobby van Eijkens, jagen.
In 1971 werd het nieuwe stadhuis van Tilburg in gebruik genomen. Al in 1967 was het idee ontstaan om het interieur van dit stadskantoor te verfraaien met kunstwerken. Een deel van de kunstwerken zou vervaardigd worden door kunstenaars die daartoe specifieke opdrachten kregen. Een ander aandeel zou geleverd worden door Tilburgse kunstenaars die aangemoedigd werden werken in te zenden. Een speciale commissie zou de ingezonden werken beoordelen en punten toekennen. Kunstwerken die meer dan 36 punten kregen, zouden in aanmerking komen voor positief advies van de commissie om door de gemeente Tilburg gekocht te worden. Zowel Kees als zijn broer Frans en diens vrouw Janneke gaven aan de oproep gehoor. Ieder van hen stuurde drie werken in. Kees' aandeel bestond uit twee olieverfschilderijen en een krijt/inkt-tekening. De tekening (42 punten) en een van de schilderijen (43 punten) werden door de gemeente gekocht, respectievelijk voor 500 en voor 800 gulden.(43) Deze werken zijn nog steeds in het bezit van de gemeente Tilburg. Hoewel het andere schilderij ook 42 punten toebedeeld kreeg, werd dit werk niet gekocht. De reden hiervoor moet waarschijnlijk gezocht worden in het feit dat als van één inzender meerdere werken het benodigde aantal punten behaalden, alleen die werken voor advies van de commissie in aanmerking zouden komen waarvan de gezamenlijke vraagprijs niet meer zou zijn dan f 1.999. Het bedrag van dit tweede schilderij bedroeg f 1.500 en was dus te duur voor aanschaf als men nog een andere Mandos wilde kopen.(44)
Tot de opdrachtgevers van Kees Mandos behoorden onder andere: de N.C.B., Boekhandel Pillot, de T.K.T. (waarvoor Mandos onder andere het personeelsblad 'Wij van de T.K.T.' illustreerde), restaurant De Jonge Hertog in Oisterwijk, studentenvereniging St. Olof, het Nieuwsblad van het Zuiden, gloeilampenfabriek Helium (voor directeur De Kanter maakte Mandos in 1941 een ex-libris), de Tilburgse Kruisvereniging, de gemeente Erp (een oorkonde in 1962), kaashandel Van den Hout (een reproductie van een Mandos cadeau bij aankoop van een bepaalde hoeveelheid kaas!), het Grootseminarie, het St. Odulphuslyceum, de Tilburgse Academische Economische Kring, de Militairenvereniging, Tandtechnisch Laboratorium Van der Bijl, de R.K. Vereniging van Werkgevers in de Textielnijverheid, de Katholieke Werkgeversvereniging, de Nederlandse Ex-libris Kring, Uitgeverij Zwijsen. Speciale vermelding verdient het zogenaamde 'Insulinde-Spel', een bordspel dat Kees in 1941 vervaardigde.(45) Een verdere opsomming is zinloos: de lijst is schijnbaar eindeloos.
Gezelschapsmens
Over Frans Mandos schreef Anton Eijkens ooit 'dat hij het beste gedijt in de vertrouwde sfeer van eigen streek, huis en hof'.(46) Dit geldt misschien in nog wel sterkere mate voor Kees Mandos. Hij was behoorlijk huiselijk van aard en vertoefde het liefst in zijn vertrouwde omgeving, samen met Beppie. Zoals al eerder aangegeven hoefde hij niet zo nodig naar het buitenland af te reizen om geluk en schoonheid te vinden. Hij voelde zich verbonden met het Brabantse land en vond daar alles wat hij nodig had. Gezelschap van anderen vond hij heerlijk. De aanwezigheid van familie, vrienden, kinderen en kleinkinderen maakte hem gelukkig. In juni 2001 werd bovendien een eerste achterkleinkind geboren. Mandos sloot zich aan bij menige club of organisatie en nam deel aan tal van activiteiten. Hij nam bijvoorbeeld zitting in de stadsjury bij het Driekoningenzingen en versierde de kerststal van de Lovense kerk. Al in zijn jonge jaren zong hij in een koor en tot op hoge leeftijd zou hij lid blijven van het Lovens koor. Ook bij Sint Leonardus, de studentenvereniging, genoot hij van de gezelligheid.
Iets van de kameraadschap van Sint Leendert moet hij gevoeld hebben in de tijd dat hij met een club bevriende kunstenaars café De Duizend Likeuren van Kees de Rijer bezocht. Dit café kende een merkwaardige opening, namelijk een voetbalwedstrijd. Onder toeziend oog van KVP-wethouder Piet van Ierlant, die als scheidsrechter fungeerde, stonden de twee voetbalteams, de ene bestaande uit kunstenaars, de andere uit mensen van de pers, tegenover elkaar. Jos Zeegers weet zich deze ludieke gebeurtenis nog te herinneren: 'Niemand van ons had ooit gevoetbald, maar het ging gewoon om de leut. Ik was keeper en had voetbalschoenen aan die twee maten te klein waren. Hoeveel ik er doorgelaten heb weet ik niet meer.'
Iedere donderdagavond kwamen de vrienden bij De Duizend Likeuren bij elkaar en het was op die avonden dat er vaak allerlei initiatieven bedacht werden. Een voorbeeld is de kunstklottermarkt die een paar jaar op de Heuvel gehouden werd. Met als motto 'Kunst onder het volk, en dat voor een betaalbare prijs' werd er een klottermarkt georganiseerd waar werken van de kunstenaars te koop waren. Iedereen die meedeed mestte zijn tekenmappen en portfolio's uit en bood het werk voor een schappelijk prijsje aan het winkelend Sinterklaas-publiek aan. Verder werd er bij De Duizend Likeuren weleens geëxposeerd, er werd carnaval gevierd, gemusiceerd en natuurlijk gediscussieerd en geouwehoerd.
Het samenzijn met anderen was ook de reden waarom Mandos samen met een groep vrienden, onder wie Jos Zeegers, toetrad tot het Koninklijk Handboogschuttersgilde Sint-Sebastiaan. Dit gilde bestaat al sinds het begin van de 16e eeuw, maar leidde lange tijd een sluimerend bestaan, tot het in 1966 weer opleefde. Rond deze tijd werd op instigatie van Theo Donders (van Kunstzaal Donders) en de Tilburgse burgemeester Becht het gilde nieuw leven ingeblazen. Donders' grootvader was gildebroeder geweest en had na zijn overlijden de gildeschatten aan zijn zoon nagelaten.(47) Die had er echter weinig interesse voor en gebruikte de attributen alleen om af en toe de etalage van zijn zaak mee te bekleden. In tegenstelling tot zijn vader had Theo wel belangstelling. Uiteindelijk werd er met een man of twaalf, onder wie Kees Mandos, besloten om de draad weer op te pakken. Mandos had in de personen van Cornelis van Erp (1805-1884) en Johannes van Erp (± 1770-1834) twee voorouders die ooit tot het Sebastiaansgilde behoorden.(48) Maar het boogschieten interesseerde hem niet zoveel, zelfs het koningschieten niet. De gezelligheid, het van gedachten wisselen met anderen, de kameraadschap, het saamhorigheidsgevoel, dáár was het hem om te doen.
Ook op zijn vakgebied sloot hij zich bij een aantal organisaties aan, zoals de Algemene Katholieke Kunstenaars Vereniging, de Brabantse Stichting voor Beeldende Kunst en Edelambacht en de Brabantse Kunst Stichting. (49)
Docent
Zoals al eerder gezegd, werden Frans en Kees binnen de groep Tilburgse kunstenaars vaak 'de fijne en de groffe' genoemd. Jos Zeegers kreeg als bijnaam 'de burgerlijke', wat hij zelf trouwens als geuzennaam beschouwde. De reden voor deze benaming was dat hij al snel na zijn afstuderen les was gaan geven, iets waar de meeste kunstenaars weinig zin in hadden. Hoewel zij dit zo lang mogelijk wilden vermijden, zochten velen van hen, vaak vanwege gezinsuitbreiding of om een stabiele financiële basis te hebben, uiteindelijk alsnog hun toevlucht in het onderwijs. Zo ook Kees en Frans. Bij Frans was dit echter maar van korte duur. Van 1957 tot 1959 doceerde hij aan de Akademie voor Beeldende Kunsten, waar hij ooit zelf leerling was geweest.(50) Het docentschap van Kees duurde veel langer dan dat van zijn broer, bijna 22 jaar. Zijn werkzaamheden als leraar beginnen officieel op 27 december 1972 bij 't Heks in Tilburg-Noord. Daarna ging hij aan het Duvelhok aan de St. Josephstraat aquarelleren en (buiten)tekenen geven. Onder zijn collega's bevonden zich zijn zoon Anthonie Mandos, Ad Willemen, keramiste Sjoera Siebers en beeldhouwer Niko de Wit. Volgens Godfrey van den Heuvel, oud-directeur van het Duvelhok, paste Mandos prima binnen de filosofie van het Duvelhok: 'Wij gingen niet uit van het idee dat kunstenaars generalisten zijn die alles kunnen. Wij wilden juist specifieke mensen hebben voor specifieke deelgebieden binnen de beeldende kunst. Binnen het schilderen misten we nog een goede aquarellist en daar hebben we Kees voor benaderd. Hij vertegenwoordigde een kwaliteit die geen van de schilders die er op dat moment waren had. Kees was iemand die op een onnavolgbare manier mensen op een bepaald niveau kreeg. Dat was fantastisch. Uiteraard werkte hij niet op de allermodernste manier van 'ik geef wat aan en het mag alle kanten op.' Kees werkte in dat opzicht echt academisch volgens het meester-leerlingprincipe. Zo was 'ie opgevoed. Er zijn mensen, en Kees was er daar een van, die de nijging hebben om ervoor te zorgen dat er een goed product uitkomt. Als een leerling dingen maakt die niet goed zijn, dan slaat dat op jou als docent terug. Hij schroomde dan ook niet om zelf wat voor te doen en eventueel in te grijpen. Dat was echt academisch: 'ga eens even opzij, dan zal ik het eens voordoen.'
Ondanks enkele lichamelijke ongemakken was Mandos nog erg fit. Zonder problemen fietste hij overal naartoe. Hij genoot erg van de tijd die hij meemaakte aan het Duvelhok. Hij hield van het lesgeven. Door collega's en cursisten werd hij dan ook op handen gedragen. Mensen die hem als docent hebben meegemaakt, schetsen een beeld van een rustige, enthousiaste, behulpzame man, geïnteresseerd in anderen, maar ook rechtdoorzee en eerlijk. Bovendien genoot Mandos als oudste van het docententeam een natuurlijk aanzien onder zijn collega's. Zonder autoritair te zijn, had hij een bepaald overwicht. Ook aan het Duvelhok profileerde Mandos zich als gezelschapsmens. 'Kees was in een bepaald opzicht echt een feestbeest. Een heel sociaal mens,' aldus Godfrey van den Heuvel. 'Wij gaven elk jaar een paar feesten, maar daar ontbrak hij dus nooit. Dan was hij echt een aanstichter. Gewoon op z'n Brabants: op de tafel of op de stoel en dan voordragen. Kees voelde zich er vreselijk thuis. Hij is dan ook tot zijn tachtigste bij het Duvelhok geweest, gewoon omdat 'ie het leuk vond. Waar maak je dat nog mee?'
Aan het eind van het seizoen 1994 nam Mandos afscheid bij het Duvelhok. Na zijn vertrek bij het Duvelhok gaat hij het een stuk rustiger aan doen, voor een deel hiertoe gedwongen door een afnemende gezondheid. Hij besteedt zijn tijd voornamelijk thuis, samen met Beppie en zijn familie. Het werken valt hem steeds zwaarder. Zijn leeftijd begint hem parten te spelen.
Naschrift
Op zaterdag 8 december 2001 bezocht ik Kees Mandos met zijn kleindochter Charlotte. Mandos verbleef op dat moment al enige tijd in het TweeSteden Ziekenhuis in Tilburg. Zijn gezondheid was in korte tijd snel achteruitgegaan. Hij zag er breekbaar uit. Een kleine, oude man, zoals zo vaak gestoken in een dik, bruin wollen vest. Het was vreemd om hem daar te zien, weg van zijn warme huis en zijn mooie spullen.
Toen ik hem vertelde dat we op weg naar het ziekenhuis langs de Oliemeulen, het huis waar zijn vriend Frans Siemer ooit woonde, waren gefietst, lichtte Mandos zijn hoofd op en begon hij te stralen. Hij had veel mooie herinneringen. Hoewel zijn geheugen hem regelmatig in de steek liet, kon hij zich nog ontzettend veel van vroeger voor de geest halen. Zo wist hij zich nog precies te herinneren dat hij samen met een groep vrienden vaak ging fietsen. Siemer nam dan een zak fruit mee die onderweg soldaat gemaakt werd. 'De Siemer heeft Brabant gemaakt', vertelde Mandos. 'Hij heeft ons een prachtige tijd gegeven. Ik heb geboft met die tijd.' Terugdenkend aan die gelukkige tijd beleefde hij al die herinneringen weer opnieuw. Hij genoot er nog steeds van en hij koesterde ze.
Op maandag 17 december 2001 mocht Mandos het ziekenhuis verlaten; hij mocht weer naar huis, het huis aan de Ringbaan-Oost waar hij zo'n groot deel van zijn leven had doorgebracht. Het was duidelijk dat hij niet veel tijd meer zou hebben, maar hij had er vrede mee. 'Ik heb al bijna vleugeltjes', grapte hij. Waarschijnlijk verlangde hij ernaar om zijn ouders en zijn broer Frans weer terug te zien. Daar vertrouwde hij op. Het katholieke geloof, dat hij altijd trouw is gebleven, bood hem daartoe de ruimte. Nog een week hield hij het vol, liefdevol verzorgd door onder anderen zijn vrouw en zijn kinderen. Op eerste kerstdag 2001 overleed Kees Mandos op 88-jarige leeftijd.
De uitvaartdienst werd op 29 december gehouden in de H. Antoniuskerk aan de Hoefstraat. Voor deze kerk had Mandos in het verleden twee muurschilderingen gemaakt die nog steeds te zien waren. De dag na de uitvaartdienst van Kees Mandos zou de allerlaatste mis in de kerk gevierd worden. Hierna werden de kerkdeuren gesloten en kreeg het gebouw een andere functie. Terwijl de door Mandos geschilderde St. Caecilia en St. Gregorius toekeken werd een laatste groet gebracht aan een man die door de een omschreven werd als 'een cultuurbrenger bij uitstek' en door een ander als 'een edele man zonder kreukels'.(51)
In het kader van de viering van het 500-jarig bestaan van het Tilburgse Koninklijk Handboogschutters-gilde Sint Sebastiaan van Willem III organiseert het gilde samen met FAXX Centrum voor Beeldcultuur en het Stadsmuseum Tilburg in mei 2004 in FAXX een tentoonstelling over haar eigen geschiedenis en het werk van een aantal Tilburgse kunstenaars die in 1966 betrokken waren bij de heroprichting van het Gilde of daar later mee verbonden raakten.
De tentoonstelling geeft in de eerste twee zalen een beeld van de figuur van de patroonheilige en de ontstaansgeschiedenis van het gilde binnen de kaders van de toenmalige samenleving. Vervolgens wordt aandacht geschonken aan de lotgevallen in de loop der eeuwen, met een accent op de negentiende eeuw, toen het gilde het predikaat 'Koninklijk' ontving. Voor de periode na de heroprichting in 1966 is vooral de nadruk gelegd op zaken, attributen en andere voorwerpen, die een relatie hebben met het opmerkelijk hoog artistiek vermogen binnen het gilde.
Het tweede deel van de tentoonstelling is dan gewijd aan de kunstenaars zelf. Er wordt een representatieve keuze getoond uit hun werk vooral van na ca. 1960.
Bij de tentoonstelling verschijnt een speciale aflevering van 'Tilburg, tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur' met bijdragen van de samenstellers van de tentoonstelling over de geschiedenis van Sint Sebastiaan en de betekenis van de kunstenaars.
Noten
(1) Ik ben Charlotte, Hans en Ineke Zegveld-Mandos, Janneke Mandos en Henk van Doorn veel dank verschuldigd voor hun medewerking en hun enthousiasme. In het bijzonder wil ik Joep Eijkens bedanken voor zijn suggesties en correcties. Verder ben ik iedereen die mij op wat voor manier dan ook van informatie heeft voorzien erg dankbaar.
(2) Wil Mandos werd op 5 april 1917 in Tilburg geboren en overleed te Tilburg op 13 april 2002.
(3) Regionaal Historisch Centrum Tilburg (RHCT), Adresboeken voor Tilburg 1922, 1928, 1931, 1934, 1937.
(4) Ibid.
(5) Nieuwsblad van het Zuiden, 27-12-1954.
(6) Koninklijk Tilburgs Mannenkoor Sint Caecilia 1877-1977 (met een historisch overzicht door Harrie Vereijken), Tilburg, 1977, p. 67-68.
(7) Brief van dhr. H. van Doorn aan de familie Mandos, d.d. 29-12-2001, waarin opgenomen de tekst waarmee Kees Mandos herdacht werd op de repetitie van het Gemengd Koor Loven-Besterd op 28-12-2001.
(8) Brief van dhr. H. v.d. Gevel aan mw. Mandos, d.d. 2-1-2002.
(9) Naaijkens, Jan, Frans Mandos, Werk en leven, 'Toespraak bij de opening van de overzichtstentoonstelling in het Gemeentehuis van Hilvarenbeek op zondag 26 oktober 1980 gehouden door Jan Naaijkens en in het voorjaar van 1981met de hand gezet en gedrukt door Frans van der Ven.'
(10) De Hilverbode, 14-7-1977
(11) Ibid.
(12) Nieuwe Tilburgsche Courant, 4-8-1941.
(13) Doms, Jan (samenst.), Jos. Bedaux, architect, Tilburg, 1989, p.11.
(14) Verschillende jaargangen van Brabantia Nostra en Edele Brabant; Oudheusden, dr. J.L.G. van, Brabantia Nostra 1935-1951, Tilburg, 1990, p. 329-330.
(15) Rooms Leven, 16-08-1952.
(16) Kultureel Sentrum, Kunstenaars Documentatie 1977, stadsgewest Tilburg.
(17) Kultureel Sentrum, Kunstenaars Documentatie 1977, stadsgewest Tilburg.
(18) Nieuwsblad van het Zuiden, 8-2-1974.
(19) Informatiebrochure Parochie H. Antonius van Padua Korvel, z.p., z.j.
(20) Parochiegids 1966 Pastoor van Ars, parochie H. Johannes Vianney, met hierin een korte geschiedenis van de parochie, Tilburg, september 1966, p. 8.
(21) Peeters, Ronald & Ed Schilders, Katholiek Tilburg in beeld, Tilburg, 1990, p. 59.
(22) Damen, Jan, Naar een drie-eenheid - De geschiedenis van de parochies in Valkenswaard Noord, Waalre, 2001, p. 51.
(23) Peeters, Ronald, De Paap van Gramschap, Tilburg, 1992, p. 74; Dijk, Bernard van e.a., Ach Lieve Tijd, de boeiende historie van Tilburg en de Tilburgers, Zwolle, 1993-1995, p. 445.
(24) Damen, Jan, Naar een drie-eenheid - De geschiedenis van de parochies in Valkenswaard Noord, Waalre, 2001, p. 55.
(25) Tilburgse Courant, 17-12-1950.
(26) Janssen, Rolf, We hebben gezongen en niks gehad, Tilburg & Breda, 1984, p. 144.
(27) De Hilverbode, 2-6-1962, 16-6-1962, 23-6-1962; Nieuwe Tilburgse Courant, 18-6-1962; Nieuwsblad van het Zuiden, 18-6-1962.
(28) Tilburgsche Courant, 15-10-1946.
(29) Nieuwsblad van het Zuiden, 29-10-54.
(30) Toorians, Lauran, 'Luc van Hoek, totaalkunstenaar', in: Brabant Cultureel/Brabant Literair, oktober 2001,
p. 9.
(31) Nieuwsblad van het Zuiden, 27-12-1954.
(32) Toorians, Lauran, 'Luc van Hoek, totaalkunstenaar', in: Brabant Cultureel/Brabant Literair, oktober 2001,
p. 10.
(33) Janse, Frans, Tilburg 1940-1945, jaren van verduistering, Tilburg, 1984, p. 207.
(34) RHCT, Collectie Kunst en Kunstenaars.
(35) Nieuwsblad van het Zuiden, 9-9-1955 & 15-9-1955.
(36) Mededeling van mw. M. Nulden van de Tilburgse Kunststichting
(37) Nieuwsblad van het Zuiden, 8-2-1974.
(38) Nieuwsblad van het Zuiden, 25-3-1978.
(39) Sande, Paul van de, Kunst onderweg - 212 kunstwerken in Tilburg, Tilburg, 1992, p. 157; Nieuwsblad van het Zuiden, 24-7-1962.
(40) Nieuwsblad van het Zuiden, 25-5-1964.
(41) Brabants Dagblad, 24-12-1994; Elseviers Weekblad, 12-9-1964.
(42) Coolen, Antoon, 'Het AaBe-bedrijf', in: Broby-Johansen, R., Kleding en het AaBe ervan, z.p., 1953, vertaald uit het Deens door John Kooy, p. 368-371.
(43) RHCT, Collectie Kunst en Kunstenaars, 1011, doos 25, 6.02 M1 & 6.02 M2.
(44) RHCT, Collectie Kunst en Kunstenaars, 1011, doos 25, 6.02, brief van J.J. Goorhuis namens de juryleden aan College van B & W, d.d. 7-9-1971.
(45) Brief mw. De Kanter-v.d. Assem aan J.K., 17-02-2002; brief mw. Wellens-Kuijsters aan J.K., Goirle, 16-02-2002 (zie ook: Brabants Dagblad, 21-02-2002); info van dhr. Van 't Hullenaar, Hilvarenbeek, 16-02-2002 (zie ook: Brabants Dagblad, 26-02-2002) & dhr. Th. Dekker, Tilburg, 22-03-2002; Nieuwsblad van het Zuiden, 27-12-1954.
(46) Eijkens, Anton, Frans Mandos Leven en Werk, expositiegids bij de overzichtstentoonstelling in het gemeentehuis van Hilvarenbeek, 26 oktober t/m 23 november 1980, Hilvarenbeek, 1980.
(47) Dun, Cees van, Het Koninklijk Handboogschuttersgilde "Sint Sebastiaan" te Tilburg, Tilburg, 1977, p. 59.
(48) Met dank aan drs. Gerard Steijns, Tilburg, voor de genealogische informatie.
(49) Jacobs, P.M.J.E., Beeldend Benelux, Tilburg, 2000, p. 169.
(50) Eijkens, Anton, Frans Mandos Leven en Werk, expositiegids bij de overzichtstentoonstelling in het gemeentehuis van Hilvarenbeek, 26 oktober t/m 23 november 1980, Hilvarenbeek, 1980; Schouw, Theo, Muzikaal, kleurrijk en vol taal, Tilburg, 1997, p. 156.
(51) Brief van dhr. H. van Doorn aan de familie Mandos, d.d. 29-12-2001, waarin opgenomen de tekst waarmee Kees Mandos herdacht werd op de repetitie van het Gemengd Koor Loven-Besterd op 28-12-2001; brief van dhr. H. v.d. Gevel aan mw. Mandos, d.d. 2-1-2002.
Interviews
- dhr. A. Eijkens, Tilburg
- dhr. en mw. Van der Bijl-Mandos, Tilburg
- dhr. G. van den Heuvel, Tilburg
- mw. J. Mandos, Hilvarenbeek
- dhr. J. Zeegers, Haarsteeg
Overige literatuur
- Gorisse, dr. Cock, Tilburg, stad met een levend verleden, Tilburg, 2001
- Raak, Cees van, Cultureel lexicon Tilburg 1945-2000, Tilburg, 2001
- Smits, Jan, Kees Mandos, kunstenaar (ongepubliceerde tekst, geschreven in opdracht van de Tilburgse Kunststichting)
The data shown has no sources.