Er ist verheiratet mit Aaltje Aartsen van de Kaa.
Sie haben geheiratet am 23. Januar 1813 in Lunteren, er war 30 Jahre alt.
civil
Kind(er):
Gijsbert (Aartsen) van Veldhuizen, geb. 13 mei 1782 te Ede, ovl. 29 jul 1852 te Ede, beroep(en): Landman, zoon van Aart (Gijsbertsen) Velthuijse en Everlijn Dirgje (Goosensdr) Everink
Gebeurtenis: gebeurtenis 29 jun 1852
Gehuwd 23 jan 1813 te Lunteren met:
Aaltje Aartsen van de Kaa {152e}, geb. 19 feb 1790 te de Doesburg, ged. 28 feb 1790 te Ede, ovl. 25 jan 1864 te Leersum, dochter van Aart (Jacobsen) van de Kaa en Willempje (Derkszen) van de Zandsteeg
Gebeurtenis: gebeurtenis 26 jan 1864
Huwelijk op gelijke dag als zus van bruid en broer van bruidegom die ookmet elkaar trouwden. Beiden kregen een kind in juni van 1813 (resp. de 12de en de 14de).
Notities bij Gijsbert Aartsen Van Veldhuijsen (Via A. van Veldhuizen)
Over Gijsbert heb ik vele akten van de hand van notarissen te Ede en Lunteren gevonden. De alleroudste dateert van de 9e van Sprokkelmaand van het jaar 1810. Gerberig Gijsbertsen, weduwe van Melchert Willemsen, (dit is dus een zuster van zijn vader, zie geneagram II), geassisteerd door Aart Gijsbertsen (haar broer en Gijsberts vader), verkoopt op een publieke verkoop een erf en goed in het Nederwoud, zoals en in dier voege als het door Cornelis Gijsbertsen en zijn vrouw in gebruik is. Koper is Gijsbert Aartsen voor 1730,-.
Dit behoeft enige toelichting. Deze transactie vond plaats in 1810 en de akte werd opgemaakt door de gerfden van Veluwe van het ambt Ede. De notaris doet pas n of twee jaar later zijn intrede. De wet op de verplichte naamsaanneming was ook nog niet van kracht en daarom wordt ieder nog met zijn patroniem genoemd. Onduidelijk is dan nog wie Cornelis Gijsbertsen de gebruiker van het verkochte erf en goed is. Is het de vierde zoon van Gijsbert Maasen die ik op geneagram II de letter D gegeven heb en die dus op de boerderij van zijn zuster Gerberig boert? Maar waarom koopt deze het zelf niet?
Dat de koper Gijsbert Aartsen wel degelijk onze Gijsbert van Veldhuysen is, blijkt uit een akte van de 23e van Louwmaand 1811, waarin vermeld wordt dat hij 1000,- leent van Gerrit van de Peppel met zekerheid op het erf en goed in het Nederwoud dat in gebruik is bij Cornelis Gijsbertsen. Overigens zal hij het goed niet lang in zijn bezit hebben gehad, want op 26 januari 1815 lost hij ten overstaan van de notaris te Barneveld de lening af. Hij zal het goed toen wel verkocht hebben. Bovendien washij inmiddels getrouwd en landbouwer in de Veenen, waar hij een bedrijfje gekocht had. Hij begint een beetje in onroerend goed te handelen.
Op 30-06-1816 koopt hij in Ede een huis en hof met lindebomen voor 300,- waarvan hij 200,- betaalt bij het passeren der akte, terwijl de resterende 100,- voor of op 21 februari 1817 moet voldaan zijn (NA. Ede, 8-10-1816).
Nog datzelfde jaar koopt hij van Jan, Gerritje en Teunis Tijseling een huis en hof met bomen en houtgewassen enz. in Ede nr. 224, gelegen in de Veen. Nog 2/3 morgen bouwland in de Veen, belend door Aart Woutersen en Teunis Tijseling. 1 morgen turfveen, gelegen als voren en belend door Aart Woutersen en Hendrik Jansen.
Dan nog ongeveer een `half mudde' bouwland (er is voor die grootte een half mud zaairogge nodig, dus ha) belend door Hendrik Aartsen en de gemene weg. Als laatste, 2/3 deel in ongeveer 3 schepel bouwland genaamd de Heetkamp, belend door mevrouw Van der Steen en Aaltje Woutersen. Alles in de gemeente Lunteren gelegen, voor de prijs van 200,-, welke reeds is betaald (NA. Ede nr. 97, 27-12-1816). Overigens verkoopt hij de 1 morgen turfveen binnen het jaar voor 15,- aan Rik Breunissen, dagloner te Ede, die ook contant betaalt. Ook verkoopt hij het huis in Ede met de lindebomen voor 250,-. Daar verliest hij dus 50,- op.
Het is 1819. Gijsbert koopt van zijn jongere broer Evert een huis en hof met een schuurtje en de wallen daar omheen, gelegen in het Lunterse zand, genummerd L 93, voor 150,-.Hij geeft hypothecaire zekerheid op de volgende goederen:
a. een huis en erf, nr. 224, en de bijbehorende landen in het Veen onder Ede.
b. 2/3 morgen bouwland in het Veen onder Ede.
c 1 morgen turfveen in het Veen onder Ede.
d. 2 schepel bouwland onder Lunteren en 2/3 deel in 3 schepel bouwland onder Lunteren, de Heetkamp genaamd.
e. Ongeveer 4 schepel bouwland onder Lunteren, gekocht van Elbert Breunis.
f. 4 schepel bouwland onder Ede in Doesburg, Peelakker genaamd.
g. een huis en hof nr. L 93 in het Lunterse zand te Lunteren (NA. Ede nrs. 652 en 654, 23-10-1819).
Dat is dus zijn bezit in 1819. Het jaar daarop gaat hij aan het verkopen. Allereerst het huis nr. L 93 in het Lunterse zand voor 200,-. Koper is Jacob Evertsen, schaapherder in het Veen onder Lunteren. Aan Teunis Klaasen en Gerritje Post, echtelieden, verkoopt hij de rest van zijn bezittingen, te weten:
a. het huis en hof nr. 224 in het Veen onder Lunteren waar hijzelf woont.
b. bouwland en turfveld ter grootte van 1 bunder 27 roeden en 75 ellen onder Ede.
c. 2 bunder 55 roeden en 48 ellen heideveld onder Ede.
d. 2/3 de deel van 55 roeden 48 ellen bouwland, de Heetkamp genaamd, onder Ede.
e. 56 roeden, 57 ellen bouwland, de Peelakker genaamd, onder Ede.
f. 56 roeden, 78 ellen heideveld onder Lunteren, en dat alles voor 600,-. De kopers betalen hem 50,- en nemen de schuld die hij heeft bij zijn broer Evert groot 550,- van hem over (NA. Ede nr. 817, 20-08-1820).
Op 30 november van dat jaar houdt hij erfhuis en verkoopt hij zijn inboedel die 229,60 opbrengt (NA. Ede nr. 882, 30-11-1820). Gijsbert en zijn vrouw Aaltje verlaten dus hun huis in de Veen onder Ede en vertrekken. Mogelijk hebben zij tijdelijk eenkamer gehuurd, afwachtend tot er iets geschikts te koop zou komen. 1816 was een beroerd en koud jaar geweest met een misoogst die fatale gevolgen voor de voedselvoorziening had. Maar er waren daarna voor de boer weer goede jaren gevolgd en er heerste optimisme onder hen. Ook Gijsbert voorzag kennelijk een zonnige toekomst.
In akte 926 van 19 februari 1821 beschrijft de notaris te Ede de aankoop van het erf en goed `de Ketel' in Meulunteren bestaande uit een boerenwoning nr. 126, alsmede 44 bunder, 40 roeden hoge en lage bouwlanden, bosgronden en heidevelden, alles zoals het de verkopers "Evert Hendriksen en Geertje Harmsen, echtelieden, het is aangekomen van Jacobje Koenders cum suis", bij transport van 5 september 1814 gepasseerd bij notaris Eesevelt te Ede. De koopprijs is 2350,- en deze is voldaan. Aanvaarding 21-2-1921, 2 dagen later. Een kaart van de aangekochte hoeve de Ketel en de wijdere omgeving vindt u in map Materiaal
Daar sta je toch van te kijken. Gijsbert ineens groot-boer, maar of hij ook `boven Jan' was, was nog de vraag. Het was allemaal niet zo mooi als het leek. Dat kon haast niet, want op dezelfde dag beschreef dezelfde notaris een hypothecaire lening door Baron van Zuylen van Nievelt te Barneveld aan Gijsbert, groot 1000,- (NA. Ede nr. 927, 13-2-1821). Maar met 60% eigen vermogen kun je je toch geen buil vallen?
Toch ging het niet goed. Een zware economische crisis was begonnen en de graanprijzen, waar Gijsbert het op `de Ketel' net van moest hebben, kelderden met de week. In 1824 waren zij nog een kwart van de prijzen uit 1819. Reeds in het najaar spoedde Gijsbert zich weer naar de notaris, nu te Lunteren, om een lening met hypotheek op `de Ketel', groot 400,- hem verstrekt door Maria Broekhuizen, weduwe van Cornelis van Dolder, te laten beschrijven. Maar er is meer aan de hand geweest, want reeds innovember 1822 verhuurt Gijsbert `de Ketel', uitgezonderd een kamer en een stukje hof, aan Jan Aalbertse Hogeweg uit Renswoude voor de tijd van 6 jaren, tegen 100,- per jaar.
Andere bepalingen zijn de mogelijkheid tot beindiging van de huur na drie jaren, mits drie maanden tevoren opgezegd. De aanvaarding is per 22 maart 1823.
De huurder geniet de derde garf van het nog door verhuurder gezaaide koren, maar zal bij beindiging die ook weer achterlaten voor de verhuurder. Ook zal de huurder de 5e garf van de tiend genieten (?). Uiteraard dient de huurder de gebouwen glas- en dakdicht te houden en geen mest van de plaats te verkopen of te vervoeren.
Bovendien dient de huurder alle staande en komende lasten op het goed te betalen, op dat moment 35,- per jaar (NA. Ede nr. 314, 23-10-1822, opgemaakt ten huize van de landbouwer Gijsbert Egbertsen Koudijs).
Je vraagt je af, waar Gijsbert mee bezig is. Met de huursom van 100,- zal het moeilijk zijn om rente en aflossing te betalen. Was hij ziek, zodat hij het werk niet meer aankon? Je zou het denken.
In februari 1823 houdt hij erfhuis en verkoopt de inboedel van het bedrijf wat hem 460,35 oplevert. Op 12 juli van hetzelfde jaar koopt Gijsbert het iets verder in Meulunteren aan de Veldhuizerweg gelegen erf en goed `'t Veldhuys', bestaande uit een huis nr. 232, hof en brink, een berg, een bakoven en groot 2 bunder, 50 roeden en 48 ellen en dat met de bomen en houtgewassen daarop en `daaromme' staande. (lees: ha, are en centiare). Verkopers zijn Aalt en Dirkje Stevensen Polman die het in eigendom verkregen als enige erfgenamen van hun ouders Steven Riksen Polman en Gerritje Aalten van Manen.
Deze hadden de eigendom verkregen bij de akte van scheiding van haar vader Aalt Cornelissen op 4 september 1797 te Barneveld ten overstaan van "magescheidsvrunden opgerigt en getekend". Voor 600,- wordt Gijsbert nu eigenaar van dit goed, maar hij moet wel weer 200,- lenen van baron van Zuylen van Nievelt, uiteraard onder hypothecair verband.
Het ging niet goed met Gijsbert. De economische crisis en andere oorzaken hebben hem financieel de nek gebroken. Het pachtcontract met Jan Aalbertsen Hogeweg is na zes jaar niet verlengd en opnieuw verpachten biedt geen oplossing meer. Derhalve restniets anders dan tot verkoop over te gaan.
Zo kunnen we in het notarieel archief van Barneveld het proces verbaal van notaris Mettenbrink vinden betreffende de publieke veiling van het erf en goed, `de Ketel' (NA. Barneveld nr. 25, 7-1-1929).
Koper is Gerrit van der Poel. Het erf en goed `de Ketel' (inclusief de 'Kleine Ketel') brengt 1406,- op. Een devaluatie van de onroerend goed-prijs van 40% in acht jaren tijds. Meer nog dan andere cijfers toont dit gegeven aan welke rampzalige gevolgen de economische crisis in acht jaar tijds (1821 tot 1829) teweeg gebracht heeft. Een waardevermindering van een flinke boerderij van 2350,- naar 1406,-. Om deze cijfers te vertalen naar hedendaagse bedragen zou je achter elk getal nog drie nullen moeten plaatsen, zodat je op een verlies in acht jaar tijd van 944.000,- uitkomt, op een investering van 2.350.000,-. Daar valt niet tegen te werken. Overigens, de geldschieters zullen hun centen wel teruggekregen hebben, hoe dan ook.
Tot 1833 is het stil rond Gijsbert van Veldhuysen en Aaltje van de Kaa. Maar in dat jaar kopen zij van Breunis en Peter van de Kaa, broers van Aaltje, 1/3 deel, of beter gezegd, van ieder 1/6 deel van een erf en goed bestaand in huis en verder getimmerte nr. 140 en met 3-40-64 ha hoge en lage bouw-, hooi- en weilanden onder Ede, voor 220,-.
Of Gijsbert hiervoor geld leende bij broer Evert weet ik niet, maar in 1839 verleent deze wel royement op een hypotheek. Het onderpand wordt niet genoemd.
In 1843 is er een klein meevallertje. De erven Van de Kaa, waaronder dus Gijsberts vrouw, en ook de vrouw van zijn broer Gerrit, hebben nog een aandeel in een erf en goed onder Ede ter grootte van 6-13-40 ha. Het betreft voor allen samen 9/20 deel. Het brengt op 720,-, gedeeld door een x aantal erfgenamen, geeft uiteraard een klein bedrag voor ieder.
Trouwens, ook in 1841 was er zo'n meevallertje toen de Van de Kaa's erfden van een tante die behoorlijk in de slappe was zat. Er waren echter tientallen erfgenamen, maar er werd toch nog 53,97 van gebeurd.
Maar Gijsbert werd oud en zijn gezondheid zal wel niet best meer geweest zijn. In 1844 verhuurde hij ook `het Veldhuys', ingaande 22-2-1845, voor 60,- per jaar te voldoen in 'goed goud- of grof zilvergeld'. Het goed bestond dan uit een huis, bakovenen twee schuren, de hof en enige bouw- en hooilanden, velden en gronden en is groot 2-60-00 ha. De huur ging aan voor 12 jaren.
ehalve de normale voorwaarden betreffende het onderhoud werd bepaald dat drie jaren voor de beindiging van de huur geen ruit-, gras-, wei- of driestlanden aangebroken mogen worden. Verhuurder hield het recht op de helft der boomvruchten en op het te velde staande gewas zonder de derde garf achter te laten.
Gijsbert en zijn vrouw (de kinderen zullen al wel de deur uit zijn geweest), laten het Veldhuys achter zich. Zij zijn wel geslagen, maar kennelijk niet verslagen, want 27-11-1846 tekenen zij een onderhandse akte waarbij zij van het buurschap van Lunteren en Meulunteren een perceel onontgonnen grond kopen groot 3-68-30 ha, waarop zij zelf weer een huis bouwen. Dit blijkt als hij in januari 1847 350,- leent van zijn neef Egbert van Veldhuizen, boerenknecht onder Lunteren (D7 op geneagram D.).
In 1852 voelde Gijsbert zijn einde naderen. Op 10 april maakte hij zijn testament, waarin hij zijn vrouw Aaltje van de Kaa begunstigde met het vruchtgebruik van zijn nalatenschap. Op 29 juli van dat jaar overleed hij.
Mogelijk zijn er door de familie voor zijn overlijden enige zaken geregeld, want bij de aangifte voor de successie (RAG. Man. Wageningen dl. 72 reg. nr. 9882) geeft burgemeester Prins van de gemeente Ede de volgende verklaring af:
"de Burgemeester van Ede certificeert hiermede dat Gijsbert van Veldhuizen, gewoond hebbende te Lunteren en aldaar overleden, noch roerende, noch onroerende goederen heeft nagelaten en dat degene welke recht zouden hebben zich als zijne erfgenamen te gedragen mede in armoedige omstandigheden verkeren.
Te Ede 28 december 1852 De burgemeester voornoemd,
Th. Prins"
Pas in 1857 horen we weer iets van zijn weduwe, Aaltje van de Kaa. Zij en haar kinderen verkopen bij inzet en opbod hun eigendommen in het Valkse veld, te weten de nalatenschap van hun vader Gijsbert van Veldhuysen. Onder de hamer komt:
a. a. een boerenplaatsje, bestaand in huis, schuur met hof, bouw- en weilanden en veldgronden, gelegen in het Valkse veld onder Lunteren, 3-57-30 ha.
b1. een huisje met enig land en heidegrond onder Lunteren, in het Valkse veld, groot 0.94.00 ha, het zuidelijke deel.
b2. een stuk heidegrond in huur bij zoon Derk van Veldhysen gelegen in het Valkse veld, groot 60 roeden, het noordelijk deel.
a. wordt gekocht door Maas van de Top voor 2075,-
b1. wordt gekocht door Aaltje van de Kaa zelf voor 350,-
b2. wordt gekocht door de zoon en huurder Derk van Veldhuysen voor 125,-
Aaltje van de Kaa dient 200,- hypotheek te geven om haar aankoop te kunnen bekostigen. Uiteindelijk verkoopt zij dit goed in 1860 aan haar zoon Aart die dan boerenknecht onder Doorn is. Aaltje van de Kaa overlijdt eind 1872 of begin 1873. Het vreemde is dat haar begraven niet voor komt in het begraafboek van Lunteren. Wel van haar man. De enigste mogelijkheid is dat zij als 'Van Veldhuizen' is ter aarde besteld. In dat geval gebeurde dat op 9 jan. 1973 als Antje van veldhuizen.
Hoe het met `het Veldhuys' is gegaan heb ik nergens kunnen vinden. Tot zover het verhaal over de boer en de boerin van `de Ketel'.
Uit het huwelijk van Gijsbert van Veldhuysen en Aaltje van de Kaa zijn acht kinderen te noteren: zes dochters en twee zonen. Over de dochters kan ik u niet veel meer vertellen dan hetgeen u op het persoonskaarten vermeld ziet. Onder de erfgenamen van Gijsbert wordt vermeld Willem van Eck, weduwnaar van Willemyna. Noch over Derkje, noch over haar man Evert Lagerwey of kinderen uit dat huwelijk lezen we n woord. Waarschijnlijk zijn beiden in 1857 reeds kinderloos overleden.
Gijsbert Aartsen van Veldhuysen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1813 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aaltje Aartsen van de Kaa |
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.