Beroep: Gepatenteerd koopman reizende met monsters , later in huiden, vellen, leder en traan. Henricus Jacobus Hubertus emigreerde in 1863/1864 naar de Verenigde Staten van Amerika.
Op 28-10-1852 dient hij een adres in bij B. en W. ten einde op de lijst van kiezers voor de Kamer van Koophandel te worden geplaatst. Hij overlegt daarbij een aanslagbiljet, afgegeven op 25 sept. van dat jaar door de ontvanger der directe belastingen waaruit blijkt dat hij als 'koopman, reizende met monsters' is aangeslagen voor een som van/ 21,76. Het gemeentebestuur besluit op 29-10-1852 het verzoek in te willigen.
Bij vonnis der arrondissementsrechtbank te Nijmegen d.d. 18-4-1863 wordt hij in staat van faillissement verklaard en bij arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 28-10-1863 wederspannig aan de wet verklaard. Op aanraden van zijn broers verlaat hij tijdig het land. Waarschijnlijk komt hij via Londen in de Verenigde Staten terecht, waar de burgeroorlog in alle hevigheid woedt. Te West Chester, Pa., treedt hij op 25-8-1864 onder de schuilnaam August Gothier toe tot het Noordelijke leger, en wel in de J. M. Knaps Independent Alleghany Battery (Pennsylvania Light Artillery), in compagnie E, in de rang van soldaat 'for three years or during the war'.
Vervolgens wordt hij met Knaps bataljon naar het strijdtoneel bij Atlanta Ga., gezonden. Aldaar blijkt de compagnie te veel manschappen te hebben, waarna hij voor 'speciale dienst' wordt gedetacheerd bij compagnie K van de 1st US Artillery. Na verloop van tijd komt hij weer terug bij Knaps bataljon. Dit blijkt nog steeds te veel manschappen te hebben. Dit keer wordt hij overgeplaatst naar de infanterie, en wel de 147th Pennsylvania. Hier dient hij enige tijd, om dan dienst te doen als vrachttreinbewaker bij het Departement van de Intendant. Tenslotte komt hij wederom bij de 147th waar hij uitdient tot zijn afmonstering te Reinold Barracks, Pittsburgh, Pa., op 14-6-1865.
Op 23-6-1866 treedt hij te Pittsburgh, Pa., onder zijn eigen naam, Henry Triebels hernieuwd in dienst, dit maal bij de cavalerie, in compagnie M van de 4e US Cavalry voor de duur van drie jaar. Zijn diensttijd brengt hij door in diverse forten in Texas. Eind 1866 wordt hij ziek gerapporteerd, van nov. 1867 tot febr. 1868 heeft hij velddienst. Ontslag wegens beëindiging diensttijd te Austin, Texas op 23-5-1869.
Op 7-5-1874 treedt hij te San Antonio, Texas, voor de tweede keer in dienst bij de 4th US Cavalry, nu in compagnie G, voor de duur van vijf jaar.
Dit maal doet hij dienst in Ft. Reno (Indian Territory). Hij doet velddienst, moet Indianen escorteren bij een jachtpartij, terwijl ook patrouilles tegen hen worden uitgezonden, waarbij slachtoffers vallen. Gedurende deze periode loopt hij een longontsteking op en een reumatiek
(sept. 1876) die zó ernstig is, dat hij hiervoor verschillende malen in hospitalen moet worden behandeld. Afloop diensttijd 6-5-1879 Ft. Reno, Indian Territory.
Hij claimt zowel een oorlogspensioen (burgeroorlog) als invaliditeitspensioen (reumatiek). Henry was duidelijk het zwarte schaap in de familie. Uit correspondentie uit 1878 met zijn broers blijkt dit ook wel. Hij heeft zich onttrokken aan gevangenisstraf door tijdig te vluchten, daarbij een schare schuldeisers achter zich latend, van wie sommigen voor duizenden guldens waren benadeeld. Eén der crediteuren is zijn eigen vader, die hem in zijn testament van 1866 onterft .
.
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.