(1) Hij is getrouwd met Griet (Gretien Grietien) Jurcks (Jorcks).
Zij zijn getrouwd rond 1620 te Kootstertille, Friesland.
Kind(eren):
(2) Hij is getrouwd met Lutien (Luijchien) Alberts.
Zij zijn getrouwd op 12 oktober 1651 te Meppel, Drenthe.
Kind(eren):
beroep: schipper en verlaatsman ("sluiswachter")
wonende te Jistrum, Echtener Hoge Venen en Meppel.
Boy werd ook wel Boye Lebes of Lewes genoemd. Hij en Griet woonden in 1632 nog in Jistrum/Eestrum. In 1638 wonen ze al in Echten, waarmee het Echtens Hogeveen werd bedoeld. In Hoogeveen is een straat vernoemd naar de verlaat waaraan men zijn naam gaf: Het Booyenverlaat in de wijk Kattouw.
Boy werd op 16 augustus 1654 burger van Meppel met als aantekening "van Meppel".
Op 12 maart 1631 werd de "Compagnie van de 5000 Morgen" opgericht. Het doel van deze Compagnie was het afgraven van de Echtener hoge venen, het latere Hoogeveen. Voor de afvoer van de turf werd de Nieuwe Grift, de latere Hoogeveensche Vaart, gegraven. De Compagnie betaalde de kosten. Omdat Meppel veel lager ligt dan Hoogeveen, was het een heel gedoe om de vaart bevaarbaar te houden. Om het wegvloeiende water vast te houden, werden er verlaten in het kanaal aangebracht. Een verlaat is geen sluis, een verlaat kan men zich het beste voorstellen als een groot houten schot dat over de gehele breedte van het kanaal wordt neergelaten, zodat het wegstromende water wordt tegengehouden. Als er een turfpraam door moest, dan werd dit schot met handkracht omhoog gedraaid, waarna de praam er onder door kon varen. In tijden dat er weinig water in de vaart stond, hetgeen nogal eens het geval was, zal de verlaatsman met het openen van het verlaat hebben gewacht tot er meerdere pramen voor lagen. Zo zal men, met een aantal pramen tegelijk, van verlaat naar verlaat hebben gevaren. Hierdoor zal het wel even hebben geduurd voor men in Meppel was.
De Heer van Echten was de hoofddirecteur van de Compagnie en hij had o.a. de verantwoordelijkheid van de schouw over de vaart. Hij had dan ook recht op de helft van de verlaatsgelden. Ook het onderhoud van de vaart was voor rekening van de Compagnie. Helaas zijn de notulen van de Compagnie over de jaren 1631-1635 niet bewaard gebleven. In de notulen van 1637 is o.a. te lezen dat er zo'n schouw werd gehouden. Over het eerste verlaat wordt bijvoorbeeld gezegd dat de kapotte palen van de beschoeiïng moeten worden vervangen. Ook het anker, dat kapot is, moet worden vervangen. De verlaatswoning moet van ongeveer 50 dakpannen worden voorzien en achter het verlaat moet de vaart over een afstand van ongeveer 50 roeden worden uitgediept. Ook moet worden gezorgd dat de deur van het verlaat hoog genoeg kan worden opgedraaid.
Men is ook op het verlaat van Booy Lewes geweest, die dus als verlaatsman in dienst was van de Compagnie. Hij en zijn gezin zullen ook in een door de Compagnie gebouwde verlaatswoning hebben gewoond. In het jaar 1636 was er in Hoogeveen voor het eerst sprake van permanente bewoning. In augustus van dat jaar werd besloten dat er schoorstenen in de huizen in 't veen gemaakt mochten worden. Boije Lieuwes behoorde bij de eerste bewoners van Hoogeveen.
Tot ongeveer 1650 was de Compagnie de enige vervener en de turf werd grotendeels met eigen pramen vervoerd. De bevaarbaarheid van de vaart bleef een probleem. Zo is in de notulen van 1647 te lezen dat de Heer van Echten de schout zal opdragen om de verlaatslieden die, hetzij door sloffigheijt (slordigheid) of kwaadwilligheid het water laten weglopen, een boete op te leggen en deze te innen via hun tractement of uit andere middelen waarover zij beschikken.
Dat jaar werd tevens besloten om bij de volgende schouw van de vaart op een daarvoor geschikte plaats in het kanaal, tussen Hoogeveen en het verlaat Boijgens (Booij) een grondbalk te plaatsen, die door de rentmeester zelf verhoogd en verlaagd moet worden naargelang de waterstand, teneinde het te zwaar beladen van turfschepen tegen te gaan. Een te zwaar beladen praam kon aan de grond lopen en zodoende stremmingen veroorzaken. Door het plaatsen van een balk, waar de praam overheen moest kunnen varen, probeerde men om dit te voorkomen.
In de jaren 1648-1649 zal men geen gebrek aan water hebben gehad. Het waren zeer natte jaren en in de turf werden slechte zaken gedaan. Besloten werd om de eigen schepen van de Compagnie te verkopen. Vanaf die tijd kwamen er steeds meer schippers die voor eigen rekening gingen varen. Booij Lewes woonde dus in Hoogeveen, toen nog vaak Echten genoemd, bij het eerste verlaat.
In het jaar 1651 treffen wij hem in Meppel aan. Wanneer hij met ten minste een deel van zijn gezin van Hoogeveen naar Meppel is verhuisd, is niet bekend. Aan het eind van de Tachtigjarige Oorlog in 1648 woonden hij en zijn vrouw nog in Echten (Hoogeveen). Ook is naar de reden van deze verhuizing slechts te gissen. Misschien had het te maken met de privatisering van het turfvervoer en dacht hij als schipper meer geld te kunnen verdienen. Het kan echter ook zijn dat het overlijden van zijn vrouw Griet Jurcks de reden voor zijn verhuizing was.
Hoe dan ook, op 12 oktober 1651 heeft de familie waarschijnlijk een groot bruiloftsfeest gehouden. Daar was in ieder geval alle reden toe, want op die dag waren er drie huwelijken te vieren. Boy Lieuwes zelf hertrouwde en dochter Marien en zoon Fake stapten voor het eerst in het huwelijksbootje. Booij Lewes, na zijn tweede huwelijk schipper, misschien op de praam van Jan Jacobs (de overleden man van Lutien Alberts), woonde met zijn vrouw volgens opgave van kerkelijke lidmaten op 22 februari 1652 te Meppel langs Den Oever. Deze plaats werd ook wel aangeduid als "achter het kerkhof".
Op 16 augustus 1654 werd Booij Lieuwes burger van Meppel. In Meppel werd een Vestigingswillekeur gehanteerd van 29 april 1644. Een ieder die zich in Meppel vestigde, had gedurende jaar en dag geen burgerrechten. Men moest dit burgerrecht kopen. Het geld kwam ten behoeve van de diaconie en omdat veel weduwen als onvermogenden ten laste van de diaconie kwamen, hoefde men maar de helft van het voorgeschreven bedrag te betalen als men met een Meppeler weduwe trouwde! Booij Lieuwes betaalde zijn "borgerschap" met f.5.12.0 (vijf gulden, twaalf stuivers en nul penningen). Ook het begraven, het luiden van de (doods) klok werd geregeld. "1655 den 5e augusty is Booij, schyper aegter kerkhoff verackondyert voor hem en syn nakomelynge van de klocke betaelt f.1.4.0".
Onbekend is wanneer Booij Lieuwes is begraven. Op een zogenaamde Monsterrol uit 1672 staat zijn naam nog vermeld, zodat hij toen kennelijk nog leefde. Op 25 juli 1677 leeft hij in ieder geval niet meer. Op die datum leent Lutien Alberts, weduwe van Zaeliger Booij Lewes, van Willem Jans Corporaal de som van honderd Carolus gulden.
Boy (Boije) Lie(e)uwes Booy | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) ± 1620 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Griet (Gretien Grietien) Jurcks (Jorcks) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) 1651 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lutien (Luijchien) Alberts |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.