105. Memoria parpetua van Beye Doensz. ende Aert Beyensz. zijn zoon staet op
2 gemeeten lants geleegen in Vemellenhouck; ende staet op Doen Beyensz.,
van hem te coemen opte outste ende naeste die van Beye voomoemt gecoemen is.
141. Item soo heeft Beye Doensz. gefondeert een eeuwige misse ter weecke te
leesen binnen der kereke van Poortugael des vrijdaechs de Santa Cruce. Ende
staet verseeckert op 5 gemeeten lants leggende in Nieuw Roon, aengelant de
Memoristen van Delft aen de zuytzijde ende staet opten outsten ende naesten
die van Beye Doensz. voorseyt gecoemen is.
142. In nomine Dcmini, aemen. Anno 1513 den 6en januarii. Ick Doen Beyensz.,
wel bedocht mijn vijff sinnen ende uyt mijn vrijen wille, iraecke tot een
eeuwich testament ende tot vergiffenis van mijn sonden een eeuwige misse ter
weecke ter eeren van de Heylighe Drievoudicheyt, des woensdachs te doen in
de kerek van Poortugael, is't dattet pastoir nyet te zeer belast en is, die
men syngen sal de Trinitate, onbelet van de keure. Ende is't dattet 'swoensdachs heyligdach is, zoo sal men se op eenen anderen propysen dach doen.
Dit alles staet eeuwich verseeckert op 5 gemeeten lants leggende in Nieuw
Rhoon, aengelant aen weerzijden Gerrit Adriaensz., getrout hebbende Maritge,
de dochter van Jan Carré tot Rotterdam, ende noch opte helft van vierdalve
(= 3*i) lijnen leggende in Sweerdijck metten Heyligen Geest ende kercke van
Poortugael gemeen. Dit sal dit lant tsamen melcanderen die memorie ende
misse helpen dragen.
Doen Beijensz.
Van de mensen die met het patroniem Beijensz. werden aangeduid, is Doen Beijensz. (soms ter onderscheiding van zijn gelijknamige kleinzoon aangeduid als "de oude") verreweg het bekendst geworden. In Poortugaal is er zelfs een Doen Beijenszlaan. In onze oren klinkt de voornaam Doen (een afkorting van Doedijn) nogal vreemd, maar in zijn tijd moet dat anders zijn geweest.
Doen Beijensz. leefde in de eerste helft van de vijftiende eeuw. Hij behoorde tot een vooraanstaande familie in de omgeving van Poortugaal en Pernis en bezat flinke stukken grond. Een groot deel daarvan had hij in leen van de heer van het eiland Putten
'Memorielanden', zoals Doen en zijn familieleden die in Poortugaal en omgeving nalieten, waren stukken land waarvan de gebruikers de kosten van de jaarlijkse zielemissen voor de stichter moesten dragen. Na de reformatie werden de inkomsten uit de memorielanden gebruikt voor hulp aan de armen die door de kerk of de diaconie werden onderhouden. De memorielanden bleven eigendom van de nakomelingen van de stichter; ze konden dus niet vrij worden verkocht. Dat betekende dat het gunstig was om afstammeling van Doen Beijensz. te zijn. Pas vanaf 1827 werden de memorielanden in Poortugaal beschouwd als normaal te verhandelen eigendom.
In verband hiermee zijn er eeuwenlang genealogische gegevens van de nakomelingen van Doen Beijensz. bijgehouden. Daardoor konden veel genealogen relatief eenvoudig vaststellen dat ze van hem afstammen. Hij is wel aangeduid als 'de (schoon)vader van de Hoekse Waard en IJsselmonde'. Voorzover bekend heeft Doen echter in de rechte mannelijke lijn (van vader op zoon op kleinzoon) geen nakomelingen nagelaten.
De Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie "Ons Voorgeslacht" heeft twee boeken met genealogische gegevens over de familie van Doen Beijensz. uitgegeven. Daarnaast zijn er talloze andere publicaties verschenen waarin hij wordt genoemd.
In sommige publicaties, bijvoorbeeld van August de Man, wordt als wapen van het geslacht van Doen Beijensz een omgewende (ook wel: omgekeerde) klimmende vos genoemd. Dit wapen komt niet voor bij de latere families Beijen. Dat onderstreept dat die families hoogstwaarschijnlijk geen rechtstreekse relatie met Doen Beijensz. hebben.
Andere Beijens(zen) op de Zuid-Hollandse eilanden
Ook in de eeuwen na de oude en de jonge Doen Beijensz. kwam het patroniem Beijensz. regelmatig voor op de eilanden Voorne-Putten en IJsselmonde. Er zijn vooral veel vermeldingen uit Spijkenisse en omgeving uit de zeventiende eeuw. In plaats van Beijensz. werd ook wel Beijens, Beijen of Beije geschreven. De naam Beijen 'versteende' echter niet tot familienaam: als Gerrit Beijen(s) een zoon Jan had, werd die niet Jan Beijen, maar Jan Gerrits genoemd.
Een voorbeeld van iemand bij wie Beijen bijna een achternaam leek te zijn geworden, was Maartje Beijen die in 1665 in Rotterdam met Gerrit Dircksz. Troost trouwde. Zij was afkomstig uit Spijkenisse en haar vader heette Beijen Gerritsz. In haar latere testament werd de broer van Maartje echter aangeduid als Gerrit Beijen Vermoen. Geleidelijk aan werd Vermoen en niet Beijen de achternaam van deze familie.
Dat daarmee de voornaam Beijen niet was vergeten, blijkt uit de onderstaande doopinschrijving. Een zoon van Gerrit Beijen(sz.) Vermoen, Hendrik Gerritsz. Vermoen, en zijn vrouw Maritie Naijerboer lieten op 30 september 1696 in Hoogvliet een zoontje dopen dat de voornaam Beijen kreeg. De getuigen waren waarschijnlijk de grootouders van vaderskant.
Deze zoon, Beijen Hendriksz. Vermoen, liet op 14 februari 1734 in Hoogvliet met zijn vrouw Hilletie Bastiaans van der Stoep een zoontje dopen dat de voornaam van Beijens vader kreeg: Hendrik:
Een ander voorbeeld van het bijna 'verstenen' van het patroniem Beijen(sz.) tot achternaam deed zich voor bij een zekere Bastiaen, zoon van Bastiaen Beijensz. In een akte die in 1690 werd opgemaakt in Abbenbroek werd hij aangeduid als Bastiaen Bastiaensz. Beijen. Latere vermeldingen met die naam zijn echter niet gevonden.
Ook voor deze mensen geldt dat er geen verband aangetoond is met de huidige families Beijen en Beyen.
Er is een overdaad aan gegevens bekend over Beijen Doensz. en zijn familie. Details geven inzicht over wat hen zoal bezig hield qua werk en gezinsleven in de laat-middeleeuwse maatschappij.
De hoofdactiviteit zal, zoals bij de meeste tijdgenoten, de landbouw en de veeteelt zijn geweest op de (steeds nieuwe op het water gewonnen) landerijen die de Beijens in eigendom hebben of pachten.
Maar er is meer; de zus die aan de pest overlijdt en waarvan de kinderen moeten worden overgenomen, het betalen van een kapoen, en het pachten van de staalvisserij, de lammertiende en de zwaandrift. Activiteiten die vermoedelijk een extra zakcentje opbrachten.
Op 11 September 1452 wordt Beijen beleend met het leenland van zijn vader.
Van 1454 tot 1455 en in 1457 wordt Beijen vermeld als leenmangetuige voor de heer van Putten. Van 1458 tot 1462 is hij leenman van de hofstad Putten in Poortugaal,
Van 1458 tot 1462 is Beijen schepen van Poortugaal.
Hij vestigt zijn memorie op land te Nieuw-Rhoon samen met zijn oudste zoon Aert. Beijen Doenssz' vrouw sticht zelfs een wekelijkse memorie op land in Pernis.
Beijen neemt op 8 December 1455 twee droge dijken te Poortugaal in leen. Het betreft hier de latere Kruisdijk en de dijk gelegen langs de korenmolen, die achter de dijk van Albrantswaard zijn komen te liggen.
Juist ten noorden van de plaats, waar de beide lenen elkaar ontmoeten, ligt een boerderij tegen de binnenkant van de dijk op de dijkzate, waarvoor jaarlijks één kapoen (gecastreerde haan) moet worden betaald.
Deze betaling geschiedt van 1459 tot 1469 door Beijen. De boerderij wordt dan nog naar een vorige eigenaar de Thomashofstede genoemd. In deze periode is hij 32sc. 6d. aan jaarlijkse accijns verschuldigd voor 4 gemet 1 lijn land bij de kerk en 3 pondhollands voor 7 1/2 gemet land, genaamd de Grote Weyde.
Van 1459 tot 1465 betaalt Beijen 18sc. hollands voor de quade 6 gemet.
Van 1461 tot 1465 pacht Beijen de droge dijk tussen het Oostdorp en de Driendijk, de plaats waar zijn leendijken bij de boerderij beginnen, tegen 2 pond 16 1/2, in 1466 tegen 20sc.
In 1461 pacht Beijen tienden van Waddenswaert tegen 7 pond 10 1/2 sc. en in 1465 die voor het dorp tegen 10sc. en de lammertiende tegen 4 pond 1sc.
Op 1 Juli 1461 wordt Beijen genoemd als voogd over de kinderen van zijn zuster Ariaentge die aan de pest is overleden.
Beijen pacht in 1462 een tiende gelegen tot Poortugaal.
Beijen zegelt op 1 Mei 1465 voor zijn neef Olaert Hendricksz. Hij vestigt samen met zijn oudste zoon Aert Beijensz een memorie op 2 gemet land in Vernellenhouck, te versterven op zijn zoon Doen. Deze laatste wordt na de dood van zijn vader op 8 Januari 1485 beleend met diens lenen.
Beijen houdt van 1466 tot 1469 2 gemet land aan de Puddikepoelseweg tegen 28sc. samen met Claisz Gout en Wouter Petersz het grootste deel van het land te Poortugaal van het klooster Nieuwlicht in pacht tegen 283 rijnsguldens 9 st.
Sappige zalmen tot 1,5 meter
De Atlantische zalm kwam vroeger in Nederland net zo overvloedig voor als in de Noordelijke wateren van Noorwegen en Schotland.
Beijen Doensz. pacht Van 1459 tot 1462 met Jan Mattensz de staalvisserij van Battenoert tegen 37 pond hollands en van 1466 tot 1468 de potinge in die Roden als rietbroek en visserij tegen 5 1/2 pond. Hij pacht vaker activiteiten voor een vast bedragwaardoor hij als tussenpersoon accijnzen opstrijkt, in dit geval per gevangen vis.
Battenoert, tegenwoordig Battenoord, is een gehucht op het Zuid-Hollandse eiland Overflakkee. Het ligt aan de zuidelijk stromende Grevelingen, en daardoor geschikt voor de visserij.
Beijen pacht de zwaandrift in Poortugaal van 1466 - 1469 tegen een niet gering bedrag van 2 pond 5sc.
Bij deze aparte vorm van pluimveehouderij worden geringde zwanen gehouden, verhandeld en aan het einde van hun leven vaak door de heer opgegeten. De zwanen zijn niet gekooid of omheind. Ze zwemmen vrij rond. Om te voorkomen dat ze wegvliegen worden ze jong geleewiekt; het middenhandsbeentje wordt aan één vleugel geamputeerd. De zwaan werd gezien als een adellijk dier en het bezitten van zwanen in een kasteelgracht of cijfer droeg bij aan de status. De zwanendrift was vooral populair van de 14etot de 17e eeuw.
Hij is getrouwd met Lijsbeth.
Ze zijn in de kerk getrouwd rond 1433 te Poortugaal.Bron 3
Kind(eren):
Beije Doensz van Driel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
± 1433 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijsbeth |
de parenteel van Doen Beijensz. door J.J. Vervloet in samenwerking met de werkgroep Doen Beijensz.
http://www.beijen.net/loss4.htm
http://gallusmagnus.nl/index.php/Beijen_Doens,_Familie