Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek
SYTZAMA (Clara Feyona baronnesse van), dochter van Pyrrhus Wilhelmus en Isabella Juliana Abinga van Humalda, geb. 5 April 1729 op Beslinga State bij Friens, overl. als douairière van Raesfelt, vrouwe van Heemse aldaar 1 Sept. 1807. I.J.A.v. Humalda sterft in 1730. P.W. van Sytzama hertrouwt in 1732 met Geertrui Foek van Burmania, douairière Jarges en vestigt zich op den borch Bellingweer bij Winsum in Groningen. Frederika Alida Tegneus wordt Clara's gouvernante.
Al vroeg openbaart zich bij haar lust tot rijmen. Pyrrhus Wilhelmus had in zijn jeugd een geheel album volgeschreven met wat hem getroffen had in de vaderlandsche litteratuur. Velen der van Sytzama's hadden van de renaissance af te Leuven of Leiden gestudeerd. Pico
Galenus, twee jaar oudere broer van Clara, wordt ingeschreven als student te Groningen in 1745 en in den herfst van 1746 verschijnt haar bundel jeugdverzen onder den titel Bellingweerder Uitspaningen bij Jurjen Spandauw te Groningen. Mei daaraan voorafgaande was onder aanvoering van Gerard Nicolaas Heerkens een poëtenoorlog uitgebroken; die strijd ging tweehoofdig tegen groningsche autoriteiten, waarvan velen dorstten naar dichterroem (Lucas Trip, Hemsterhuis, Alting, Huizinga Bakker etc.) en een groep studenten, vrienden van Pico Galenus van S., die alle lofdichten schreven voor de Bellingweerder Uitspanningen van Clara F., terwijl aller gemeenschappelijk ideaal was Groningen behalve tot een middelpunt van wetenschappelijken roem ook nog tot een brandpunt van kunstleven te maken. Bellingweer een tweede Muiderslot, Clara F.v.S. een tweede Tesselschade! Daarbij werd door den bellingweerder studentenkring sterk gebucoliseerd, zooals het Album Amicorum van Arnold Kulenkamp, een der leden van dien kring, in 1904 door een zijner nazaten aan het museum te Alkmaar aangeboden, bewijst, waarin een onuitgegeven gedicht van Clara v.S. aan den eigenaar te vinden is (zie Navorscher jg. 54, p. 389, alwaar meer dan ééne foutieve conclusie). Lucas Trip beëindigt den poëtenstrijd met het dichtpamflet: ‘De bescheiden hekeldichter’. Heerkens vlucht naar Leiden en Groningen dicht verder. 6 Sept. 1750 echter treedt Clara van S. in het huwelijk met Isaäk Reinder baron van Raesfelt, zoon van Evert Elbert Anton en Jacoba Henriette Arnolda van Wtterwijck heer en vrouwe van Heemse en vestigt zich in Overijssel.
Bevat de bundel Bellingweerder Uitspanning slechts kindergerijmel, in 1794 verschijnt bij Johannes Allart te Amsterdam: Gedichten van vrouwe C.F. van Raesfelt, geboren van Sytzama. In dien bundel bewijzen verzen uit de jaren 1748 en '49, dat tusschen haar en haar leermeester in de poëtiek etc. in Groningen zich een liefdesverhouding heeft ontwikkeld. Maatschappelijk en politiek verschil heeft een huwelijk verhinderd, wat oorzaak werd van des jongelings vroegtijdigen dood. Archiefonderzoek heeft aan het licht gebracht, dat dit Justus Conring is geweest, zoon van Andries Conring, raadsheer te Groningen. Hij was lid der Admiraliteit van Friesland en ‘Rekenmeester’ en genoot een groote reputatie van bekwaamheid te Groningen in philologische en juridische wetenschappen. Bij den intocht van W.K.H. Friso als algemeen erfstadhouder in Groningen in 1749 werd Andries Conring afgezet als Raadsheer, terwijl van Sytzama mede de ziel der orangistische beweging was geweest in de crisisjaren van 1747-49. (zie Nieuwe Groninger Courant van 19 Mei 1747 en de Oprechte Groninger van 11 Maart 1749). In deze periode heeft Clara van S. nog vier dichtpamfletten uitgegeven: Veldzang op de geboorte van Anna, Princesse van Oranje en Nassau, (Jurjen Spandauw, Gr. 1746); Ter verheffing van Z.D.H. Willem Carel Hendrik Friso (J. Spandauw, Gr. 1747); Lierzang ter geboorte van Willem de Vde (J. Spandauw, Gr. 1741); Visscherszang ter zevende verjaring van H.D.H. Carolina geb. Princesse van Oranje en Nassau, 28 Februari 1750.
In Heemse wordt haar in 1757 een dochter geboren. In 1774 voltooit ze een Hofdicht, Heemse, Hof-, Bosch- en Veldzang getiteld, dat echter pas in 1783 verschijnt bij de Wed.
J.v. Schoonhoven te Utrecht. Blijkens een vers in haar bundel van 1794: Aan den heer Vosmaer voor deszelfs vriendenrol en gedateerd 1774, heeft Arnoud Vosmaer, de bekende directeur der natuur- en kunstkabinetten van Willem V, natuurkenner van europeesche reputatie, op ‘Heemse’ gelogeerd in dat jaar. In het album amicorum, nog in het bezit der familie, staat dit gedicht naast een afdruk van het portret van v. Wassenberg, dat vóór de Bellingweerder Uitspanningen is geplaatst. Waarschijnlijk heeft Reinhard Burchardt Rutger van Rechteren, heer van Gramsbergen, Gedeputeerde van Overijsel ter Staten-Generaal met wiens zoon Chrétien Louis, Clara's dochter in 1772 in het huwelijk trad, Vosmaer met Clara Feyona in aanraking gebracht. Zijn onderricht heeft zooveel gebreken in haar hofdicht aan 't licht gebracht, dat ze het geheel wil omwerken, en eerst negen jaar later verschijnt het. Deze kennismaking bezorgt haar in 1775 het lidmaatschap van het Haagsche dichtgenootschap ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’, waarvan Vosmaer ‘honorair lid en medebestuurder’ was. Ook Jacob Spex, de vriend van Poot, was lid. Uit zijn in 1755 verschenen gedichten blijkt, dat Clara hem in 1746 een ex. van de Bel. Uitsp. heeft gezonden. Ik weet niet uit kracht van welke relatie. Blijkens een vers van Clara v.S. van 1781: Aan mevrouw de Baronesse van Essen, geb. van Haeften heeft er ook een sympathieke verhouding bestaan tusschen de dichteres van Iets van M. en Clara van Sytzama. Zij wijdt aan dit bundeltje verzen een dankdicht voor de toezending.
In 1781 ontwaakt in haar nog eens de traditie van Bellingweer en geeft ze een rijmpamflet op de zege van Doggersbank in het licht.
In datzelfde jaar valt haar de benoeming tot honorair lid van het Leidsch Genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkregen’ ten deel, wat ze met een enthousiast dankdicht beantwoordt.
Hier doet zich de vraag voor: ‘Waarom is Clara van Sytzama niet met Bilderdijk in contact geweest, die in 1781 gewoon lid van het Genootschap was?’ Het antwoord is waarschijnlijk te zoeken in de richting van Clara's verwantschap met de van Rechterens, vrienden van Joan Derk v.d. Capellen. Blijkens een brief van Dominee Bacot (zie over hem dit woordenboek in voce), patriotsch predikant te Eenrum d.d. 2 April 1784, in bezit der famiie van Ittersum te Heemse, heeft Clara van Sytzama in correspondentie met hem gestaan en een lofvers gemaakt op zijn prijsvers op van der Capellen. Dat prijsvers heb ik nergens kunnen vinden, maar als zang en lofzang ergens zijn gepubliceerd, zou dit voldoende verklaren, dat B. van Clara's poëzie nergens heeft gerept. Het feit, dat zij dit vers in haar bundel van 1794 niet heeft opgenomen, wijst er echter op, dat zij zich later weer van de patriotsche ideeën heeft afgewend.
In de jaren 1792 en 93 bereikt Clara van Sytzama's productiviteit haar hoogtepunt, evenals de hoedanigheid van haar werk. Vooral waar het geldt de vertolking van haar leed: het verlies van den geliefde in Groningen en in hem den leidsman in het rijk der wetenschap, waarvan zij haar kunst afhankelijk meent, - is haar poëzie van alle tijden. Haar neiging tot wetenschappelijke studie vindt nog een eigenaardige uiting in haar: Kort begrip der geschiedenissen van Oud-Griekenland in 1802 te Coevorden verschenen bij Jacobus v.d. Scheer. Het is een excerpt uit Robertson, Stuart en Barthelemy's Voiage du jeune Anarcharsis.
Karakter en levensloop geven aan het werk van Clara van Sytzama een verhoogde belangrijkheid, als bij Huygens
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.