Stamboom Hondema » Sjouke de Jong (1894-1968)

Persoonlijke gegevens Sjouke de Jong 


Gezin van Sjouke de Jong

Hij is getrouwd met Roelofke.

Zij zijn getrouwd.


Kind(eren):

  1. (Niet openbaar)
  2. (Niet openbaar)
  3. Froukje de Jong  1930-1978 


Notities over Sjouke de Jong

Dagboek van Sjouke de Jong tijdens de grote wereldoorlog van 1914 / 1918


 


7 Augustus 1916


Voortaan ga ik een dagboek schrijven van wat mij zoal overkomt. Lang heb ik er reeds over gedacht en eindelijk is het ervan gekomen, grotendeels door een gesprek dat ik voerde met een kennis. Ik verkeer in een neerslachtige stemming want gisteren ben ik van verlof teruggekomen en de verwondering is zo reusachtig groot. Als ik thuis ben dan omringt ieder mij met zijn zorgen en dat is een veel geregelder leven. Alles is even netjes en in de puntjes, eten en drinken krijgt men op tijd en men heeft maar een half woord te zeggen of de wensch wordt al vervuld. Hier, in Villa Mathilda, is het in één woord een bende. Men hoort de hele dag niet anders dan vloeken en tieren en op elkaar mopperen. Het is een geluk dat ik niet altijd in het gezelschap van die luitjes behoef te verkeeren en alleen maar in de keuken behoef te eten. Dat gaat ook al heel gek toe. Nauwelijks is de gamel op de tafel gezet of ieder grijpt naar het grootste stuk vleesch, wat natuurlijk bijna een vechtpartij tengevolge heeft.
Meermalen gebeurt het dan ook dat men elkaar met een vork in de vingers steekt. Dat is het echter niet alleen wat mijn goede luim bederft. Verschillende omstandigheden werken daartoe samen. Vooreerst dat ik op Zondag weer van huis moest vertrekken. ’t Was wel mijn eigen schuld want ik had evengoed enige dagen later met verlof kunnen gaan. ‘k Heb er echter niet zo over nagedacht en ben maar zo gauw mogelijk gegaan, om maar weer een dag of wat ‘burger’ te zijn. Niet dat ik het hier nu zo verschrikkelijk slecht heb, o neen, maar toch, het verschil is zo groot. Zondag heb ik thuis nog heerlijk gegeten en vanmiddag moest ik me voor mijn middagmaal tevreden stellen met een krentebroodje en een glas melk, van mijn eigen geld gekocht. Zoopas heb ik van Sergt. Van Houten een stuk ontbijtkoek gekregen en dat smaakte heerlijk. ’t Is treurig dat een soldaat zoo door den tijd moet komen. Maar misschien breekt er nog eens een beter tijd voor mij aan want vandaag zijn de stukken in orde gemaakt waarbij ik voorgedragen word voor den rang van korporaal. Eindelijk zal ik dan weer een klein stapje nader komen tot mijn bevordering tot korporaal-schrijver bij het Hoofdkwartier van het Veldleger. Het is nu al ongeveer drie maanden in behandeling en al een paar keeren naar Den Haag geweest, maar de hoge heeren schijnen het er niet over eens te kunnen worden. Het is ook een zeer gewichtige zaak om een militair te bevorderen tot korporaal!



Thuis heb ik zeer veel plezier gehad deze keer. De voornaamste reden daarvan is dat ik kennis heb gemaakt met een paar aardige meisjes: Marie en Frederika Cupido. Donderdag was ik bij Oom Jan op de molen om de telefoon te herstellen en toen kwamen ze daar ook. Marie had ik al eerder ontmoet, maar Fré nog niet.Ik heb ze beide de hand gedrukt en het duurde niet lang of we waren al in druk gesprek, waarna we in de schuur wat gingen schommelen. Een schommel noemen ze een ‘biesjebauw’. Dat komt denkelijk omdat ze op Terschelling geboren zijn, althans, een tijd gewoond hebben. Fré is voor enige weken pas in Harlingen gekomen. Na enige tijd geschommeld te hebben zijn we toen met ons vijven, Mie, Annie, de meisjes en ik naar huis gewandeld. De volgende morgen, toen ik tegen etenstijd thuis kwam, vertelde Moeder mij dat Marie en Fré er geweest waren om te vragen of Pa, Moe, Annie en Oom Nardus ’s middags mee gingen zeilen in de boot van Oom Jan. Als ik ook mee wilde dan mocht dat wel! Moeder had echter gezegd dat ze daar ’s middags geen tijd voor had omdat ze voor de uitrusting van Annie moest zorgen die Zondag met mij naar Zwolle zou reizen om een week bij Tante Siets te logeeren. Pa had ook geen tijd, daar het vrijdag was en hij dan ’s avonds om 9 uur moet beginnen. Dat was voor de meisjes , die zich van het voorgenomen zeiltochtje heel wat hadden voorgesteld, een groote teleurstelling. Dan moest het maar overgaan, vonden ze, want ze konden toch moeilijk met hun beiden gaan. ’t Was echt jammer, temeer daar er zo’n flinke bries woei. Moeder wist echter raad. Ze zou eens vragen of ik geen zin had om met Klein en hun te zeilen . En dan zou Annie het om een uur of twee wel even komen zeggen. Toen ik van het plannetje hoorde was ik direct in vuur en vlam. Zeilen met een paar aardige meisjes, dat overkomt een soldaat niet elke dag. Dat Oom Nardus ook mee zou gaan, beviel mij minder, maar daar was niets aan te doen. Gauw wat gegeten en een paar malen bezorgd naar de lucht gezien, want de wind wakkerde nog steeds aan en de lucht zag er zeer buiig uit. Weldra vielen de eerste regendroppels, maar de bui hield gelukkig niet lang aan.
Ofschoon het weer er niet erg aanlokkelijk uitzag, werd Annie toch weggestuurd met de boodschap dat ze maar naar de molen moesten gaan en dat ik graag meeging. Ik ging alvast naar de molen, bracht de boot in orde en jawel, tegen drieën kwamen ze. Eerst een kopje thee drinken bij Grootmoeder en dan… ‘Ja maar waait het niet te hard?’, was de angstige vraag van Fré. ‘Welnee’, gaf ik ten antwoord. ‘Zolang de boot niet omslaat hindert het niet. En dat zal ze niet gauw doen, want het is een platboom.’ Zo trachtte ik haar wat moed in te spreken, maar het lukte niet erg, temeer waar Grootmoeder opmerkte dat het toch wel hard woei. Ten einde raad ging ik de deur uit met de woorden: ‘Ik ga zeilen en wie mee wil volge mij.’ Ik had natuurlijk willen zeggen: ‘Wie mij liefheeft volge mij’, maar dat durfde ik niet wagen. Toen kwamen ze al gauw en vertelden dat ze bij Oom Nardus aan de deur geweest waren, maar dat hij waarschijnlijk sliep. Ze hadden tenminste geen gehoor gekregen. Dat was een kolfje naar mijn hand. Snel werd er nu ingestapt en na enig gehaspel om uit de kolk te komen, waren we dan in de vaart en zouden zeilen. Ik gaf Marie het stuur in handen terwijl ik de mast opzette en het zeil heesch. We waren echter nog geen vier meter van de kant of we stootten al tegen een paal van de afsluitboom. Bijna vielen we overboord en de mast knapte ook haast. Het ging gelukkig net goed, maar ik heb toch maar zelf het roer genomen want anders was er van boot en passagiers niet veel heel gebleven. Al gauw waren we op de plaats waar de vaart een bocht maakt en waar de oliemolen vroeger stond. We kregen toen de wind van de andere kant, waardoor het zeil omsloeg en de boot een beetje overhelde zodat er een beetje water in kwam. Wat grote hilariteit veroorzaakte. Meermalen werd die grap nog herhaald want er zijn zeer veel bochten in de vaart. Maar ten laatste waren ze er aan gewend en schoven dan met een reuzensnelheid naar de andere kant om te voorkomen dat er nog meer water naar binnen kwam. Eén en ander onder onafgebroken gegiechel en het eten van ulevellen. De spreukjes op het papiertje van de mijne moesten ze vanzelf voorlezen. Ik had er een waarop stond: ‘Och mochten knapen…o neen, andersom: Och mochten meisjes knapen vragen. ’t Verloste mij van vele plagen’, waarom ik natuurlijk hartelijk werd uitgelachen.


Veel te gauw naar onze zin waren we in Kimswerd en ik maakte, nadat we daar even aan de wal gelegen hadden, aanstalten om terug te varen. Hetwelk Fré de opmerking deed maken: ‘Gaan we nu al terug?’ Ik bracht haar snel aan het verstand dat we roeiende of trekkende weer terug moesten en dat dit waarschijnlijk niet heel vlug zou gaan. Ook omdat de wind nogal aangewakkerd was. Toen ze van trekken hoordespreken, bood zij zich direct aan om het eerste eind aan de lijn te gaan en zo vingen we de terugtocht aan. Na een poosje ging ik Fré aflossen en vooruit ging het weer. Maar niet zonder op de wal de nodige buitelingen te maken die in de boot danig op de lachspieren werkten. Fré was bezig om met een roeiriem de boot van den wal te houden toen ze onwel werd en we genoodzaakt waren om enigen tijd stil te blijven liggen. Op onze raad ging ze even in het land liggen en was toen heel gauw weer hersteld. Ik durfde ze echter niet meer te laten trekken en nam de riemen ter hand waardoor we een flink eind opschoten. Ze wilden echter ook niet dat ik al het werk alleen deed. Ze gingen toen op de wal trekken terwijl ik in de boot bleef om te roeien. Zo gingen we flink vooruit en na nog enig geschipper bij de kolk kwamen we om ongeveer zes uur weer bij de molen aan, waar Oom Nardus ons stond op te wachten, zeggende dat het hem speet dat hij niet mee was geweest. We hadden hem echter geen van drieën gemist. Ik had vier blaren in mijn handen, maar toch zou ik het morgen wel weer over willen doen.


Het was echter nog niet mooi genoeg geweest want nadat we de modder van onze kleren verwijderd hadden, holden we weer naar de biesjebauw en dra kraakten weer de oude binten van de schuur onder het gewicht van schommelende jonge menschen, die elkaar af en toe diep in de ogen keken. Ter opluistering bracht Grootmoeder nog een kom met kruisbessen, waarvan natuurlijk heerlijk gesmuld werd. Ten laatste gaven die nog aanleiding tot krijgertje spelen daar ik me van het overschot had meester gemaakt. Ik at echter niet alles op, maar zette de kom met een onverschillig gezicht weg alsof ze leeg was. Fré was de gelukkige die het overschot ontdekte, terwijl Marie nog meesmuilend opmerkte ‘dat ik het niet over mijn hart had kunnen verkrijgen om alles op te maken.’ ’t Werd echter tijd om over naar huis gaan te denken en onder gezellig gekout gingen we stadwaarts. Bij de brug namen we afscheid en gingen elk naar onze respectievelijke thuizen, niet zonder enige keren te hebben gewuifd.
De volgende dag heb ik ’s morgens een wandelingetje door de stad gemaakt, ’s middags een lichtje bij mijn bed gemaakt en bij Grootmoeder een kruisbessenboompje leeg gegeten. ’s Avonds liep ik over de Voorstraat en wie kom ik tegen? Fré en Marie. Ze deden enige boodschappen want anders , zoo zeiden ze, kwamen ze niet op de Voorstraat. Vanzelf ging ons gesprek nog eens over het zeiltochtje en werd er nog eens hartelijk gelachen over al de buitelingen die we gemaakt hadden. Fré vertelde dat haar kleren er zoo verschrikkelijk uitgezien hadden en ook dat ze een geducht standje van haar moeder had gehad omdat ze de catechisatie verzuimd had. ‘Enfin’, zo besloot zij, ‘ik had het er voor over.’ De politieagent die in aantocht was maakte een eind aan ons praatje want we stonden op de kleine steentjes en daar mag je in Harlingen wel op gaan, maar niet op staan…! We namen dus afscheid onder de opmerking dat het voor ons, als jongelui van Christelijken huize, ook niet paste om zich ’s avonds op de Voorstraat te bevinden.


Zondagmorgen, toen ik naar de kerk ging, kwam ik hen weer tegen en bekwam voor mijn groet een allerliefst knikje op 50 pas afstand. Na de kerk kwamen ze beiden naar mij toe om afscheid te nemen. Hun moeder, die mij nog niet kende, zag ons met Argusogen aan! Na afscheid van hen genomen te hebben begaf ik mij naar huis, maar vanaf dat ogenblik is mijn goede luim verdwenen. Hoe het komt dat weet ik niet, maar ik ben nog nooit met zoo’n bezwaard hart naar de trein gestapt, ofschoon ik het niet heb laten merken. ’s Middags had ik met Pa nog een kleine wandeling gemaakt. Om drie uur kwamen we thuis en om 3 uur 58 ging de trein dus ik had nog net even tijd om mijn burgerpak voor het uniform te verwisselen,en kopje thee te drinken en dan… Enfin, we gingen op reis en kwamen om zes uur in Zwolle aan, waar ik Annie heb afgeleverd. Om negen uur ben ik vertrokken en om twee uur gisternacht ben ik weer aangekomen in ‘Donker Brabant’. Dat deed in deze nacht zijn naam eer aan want ik kon op de weg van Breda naar Oosterhout, die ik op de fiets moest afleggen, geen hand voor oogen zien. Mijn oude lantaarn die ik in orde had gemaakt brandde echter goed zodat ik van die duisternis geen last heb gehad.


 


Dinsdag, 8 Augustus 1916


cht door de A.M.T. van de IIIe Divisie en hier enige voorstellingen geeft. Vanmiddag hadden alle militairen vrijen toegang. Het was heel aardig, ofschoon een van de medewerkers bij een salto mortale over vier paarden een lelijke val deed. Hij kwam op z’n hoofd in plaats van op zijn beenen terecht. Later hoorde ik dat hij een schouderblad gebroken heeft. ‘August, de domme’ was ook aanwezig en dit individu, dat in geen enkel circus ontbreekt, zorgde door zijn grappen er voor dat de lachspieren van het publiek in beweging bleven. Stoute stukjes van rijkunst werden vertoond, vooral de zitoefeningen vielen zeer in de smaak, evenals de Hongaarsche post, waarbij door een ruiter, staande op twee paarden, er zes bestuurd werden. Om vijf uur ongeveer was het afgelopen en toen heb ik met Sergt. Van Houten een lekker bad genomen in het kanaal. 
Ofschoon het water door de werking van een baggermolen niet zo helder meer was als vroeger, ben ik er toch heerlijk door opgefrischt. Vanavond heb ik nog wat zitten schrijven en nu is het reeds half twaalf dus ik ga slapen.



Woensdag, 9 Augustus 1916
Vandaag niet veel bijzonders. Vanmiddag heb ik het niet druk gehad daar verscheidene officieren naar het circus waren. ‘k Heb dan ook een tijd in den tuin zitten lezen. Duitsch heb ik vandaag ook niet gehad. De onderwijzer deelde mij mede dat hij pas over drie weken weer les kon geven.


Het wordt steeds mooier hier; nu moet ik ook al ’s avonds dienst doen en dat alles voor 25 cents per dag. 
De stukken voor mijn bevordering liggen nog hier. Of er nog iets van komt? Morgen is m’n collega Meulenbelt weer terug. We zullen er dan maar eens met Kapitein Moonen over spreken, misschien wordt er dan wat meer spoed achter gezet. Sergt. Van Houten gaat over enige dagen met groot verlof, de gelukkige. Of voor mij dat zalig ogenblik ook nog eens aan zal breken? Ik kan het mij niet voorstellen.
Reeds meer dan twee en een half jaar ben ik nu in dienst. Wat ik, als het afgelopen is moet aanvangen, dat weet ik niet. Al het geleerde ben ik weer kwijt en om weer aan het timmeren te gaan, daar heb ik ook geen zin in. Maar er zal toch niet veel anders opzitten. Ik zal geloof ik maar proberen om op een electrisch bedrijf te komen. Dat lijkt mij nog het beste toe.
nbsp;


Donderdag, 10 Augustus 1916


. Enfin, ik zal de moed maar niet verliezen. Vanmorgen ben ik iets vroeger dan gewoonlijk opgestaan en heb vóór de bureautijd een klein fietstochtje gemaakt in de omtrek. Voor tochtjes lenen zich de omstreken bijzonder goed, veel Bosch, dus veel boschpaadjes. Ik kon mijn tochtje echter niet ver uitstrekken, daar mij de tijd ontbrak. Op het bureau valt meestal niet veel bijzonders voor. Vanmiddag passeerde hierboven een vliegmachine en toen heb ik eens even de schuifafstandmeter, die ik voor Kapt. Moonen heb moeten maken, geprobeerd. Het toestelletje werkte goed, maar de vliegmachine was te ver af om zuiver de afstand te bepalen. De bevorderingskwestie nadert steeds meer de ontknoping. De stukken zijn nu met zeer gunstig advies van den Kapitein naar I3 teruggegaan en naar aanleiding daarvan zal Kapitein Sluys een brief naar den Opperbevelhebber opmaken.


’t Eten was vanmiddag erg slecht en daarbij kwam nog dat vriend Hordijk het vleesch en de groente had laten vallen in de steenkool op Lombok, zodat ik niets dan aardappelen gegeten heb. Ik ben dan ook maar naar de cantine in het Patronaat gegaan en heb daar een krentebroodje met een glas melk gebruikt om mijn honger te stillen. Van zeven tot acht ben ik naar de Chr. Militairen Vereniging geweest, waarvan ik secretaris ben. Sergt. Van Houten leverde een inleiding over Openbaringen 2 en 3. Vriend Meulenbelt is vandaag ook weer terug en hij heeft ook alweer ‘bewegingsvrijheid’ aangevraagd voor a.s. Zondag. Ik heb dan de dienst van hem overgenomen. Hij heeft vanavond dienst gehad en na afloop van de vergadering heb ik op het bureau nog enigen tijd met hem zitten praten. Onderwerp: ‘Het Meisje’. Om half tien is hij vertrokken uit ‘bellenvrees’. ’t Is nog vroeg dus ik ga nog een eindje wandelen.


 


Vrijdag, 11 Augustus 1916


Gisteravond is er van wandelen niets meer gekomen want ik heb met de ordonnansen nog een tijdje zitten praten in den tuin. Vanmorgen ben ik alweer vroeg opgestaan, zoodat ik een uur voordat het bureau begon al kant en klaar was. Ik ben toen maar wat gaan wandelen in den tuin. Weldra voegden zich daar enige wielrijders en telefonisten bij mij en natuurlijk liep het gesprek over de data waarop de verschillende lichtingen met ‘klein’ verlof naar huis gaan. Vriend Looyen is over acht dagen aan de beurt. Ik heb uitgerekend dat, als men door blijft gaan met de lichtingen om de 40 dagen naar huis te zenden, ik in Juli 1917 aan de beurt kom. Ik behoef me dus nog niet ongerust te maken.


Vanmorgen ben ik bezig geweest om een doelhoekmeter te vervaardigen. Wegens gebrek aan gereedschap heb ik het werk echter maar weer gestaakt. Bij de koffie heb ik mijn laatste stukje spek, dat Moeder mij meegegeven had, verorberd. ’t Is toch maar fijn als je zoo eens wat van thuis krijgt want dat smaakt altijd veel lekkerder dan het zelf gekochte. Wegens gebrek aan werk heb ik vanmiddag maar thee gezet, wat anders altijd het baantje van Meulenbelt is. Om half zes ben ik met Maat, Bartsen en Meulenbelt wezen zwemmen. Ditmaal niet op de oude plaats in het kanaal naar Dongen, maar in het kanaal naar Terheijden, daar het water in eerstgenoemde kanaal zo vuil is, tengevolge van de werking van de baggermolen. Het zwemt er goed, maar het is er zoo diep, dat ik , als ik me liet zinken, de grond niet kon halen. Voorzichtigheid is dus aanbevolen. Nu moet ik nog een ‘Brief van een bukirsch aan een bakirsch over inkwartiering’ afdrukken op de hectograaf. Korporaal Passenier had het aan Sergt. Van Houten gevraagd, maar ik heb het maar overgenomen. Ik hoop maar dat er vanavond geen werk meer bij komt want ik heb weinig zin, niettegenstaande staat in de kolom ‘Dienstijver’ van de bevorderingslijst ingevuld ‘Zeer goed’.


 


Dinsdag, 15 Augustus 1916


(waarop ik den geheelen dag dienst heb gehad) en Maandagmorgen, toen ik me versliep en om 9 uur op het bureau kwam, maar over. Gistermiddag, na afloop van den dienst ben ik met Meulenbelt naar Breda geweest en hebben daar een bioscoop bezocht. Na afloop daarvan hebben we nog even genoten van het concert op de Markt, waarna de terugtocht weer werd aanvaard. Hier weer aangekomen ben ik, daar alle deuren reeds gesloten waren en ik geen avondpermissie had, door het raam van de schrijverskamer naar binnen geklommen. Dat gestommel had echter de aandacht getrokken van Ritmeester Van Gellicum die officier van dienst was.
Hij belde en vroeg of hij den volgenden morgen een ordonnans kon krijgen. Ik zei dat ik de boodschap over zou brengen en vertrok weer, in m’n vuistje lachend dat het zoo was afgeloopen.
Ik zou nu niet graag een rapport hebben want zaterdag zijn de stukken over mijn bevordering weggegaan, dus ik kan elke dag aangesteld worden. ’t Zal een waar feest zijn als die bananenschillen op m’n jas genaaid zijn. En wat een flink tractement krijg ik dan. Denk eens aan: Twee gulden per week!!! Sergt. Van Houten is vandaag niet hier. Hij is op bezoek bij z’n peetoom in Nijmegen. Volgens zijn zeggen gaat hij a.s. Vrijdag den dienst uit. Hij is van lichting 1907. Hoe hij nu reeds weg wil komen is mij een raadsel, enfin, als hij het klaarspeelt , neem ik m’n pet voor hem af.


 


23 Augustus 1916


Eindelijk een ogenblikje tijd om mijn indrukken op te schrijven. ’t Is hier op het ogenblik kermis, d.w.z. een grote beestenboel. Twee slachtoffers zijn er reeds: een soldaat die, nadat hij op verschillende plaatsen was gesneden en daarna nog ging dansen, is doodgebloed en een herbergier, die door militairen zodanig met de bajonet is toegetakeld dat hij het leven er wel niet zal afbrengen. Gisterenavond is in het Militair Tehuis voor de militairen opgetreden, de heer Van Leeuwen, godsdienstonderwijzer te Vriezenveen. Hij hield een mooie rede naar aanleiding van Openbaringen 6: 3-6 in verband met de tegenwoordige toestand. De gestoken kastelein is Maandag overleden. Meer relletjes kwamen niet voor.


 


31 Augustus 1916


Zoo is dan de kermis met al haar gruwel gelukkig weeropgeruimd en Oosterhout verzinkt weer in de zoete rust waarin het zich reeds tientallen van jaren bevindt. Er is op het bureau, sinds ik de vorige avonturen beschreef, heel wat veranderd. Er zijn twee nieuwe sergeants bij gekomen: Brouwers en Van Donkelaar. Brouwers heeft drie dagen per week zakenverlof dus daar hebben we niet veel aan want Woensdagsmiddags vertrekt hij en dan zie ik hem niet weer vóór Maandagochtend. Sergeant Van Donkelaar typt nog niet heel vlug op de ‘Remington’ daar hij altijd op een andere machine gewerkt heeft.


Van de week ben ik met Rijpma op een avond naar Breda geweest omdat hij Luitenant Prey niet wist te wonen. Op de terugweg passeerden we twee meisjes die bijna omvielen van het lachen.
Ik moest daar natuurlijk het mijne van hebben en keerde terug om eens te zien wat of er aan de hand was. De reden bleek al heel gauw daar een van de dames een trapper van haar fiets verloren had. Ze hadden even geprobeerd om de één de ander te laten trekken met een touwtje en een zakdoek. Wat echter geen ander gevolg had dan dat de eene weg fietste terwijl het touwtje met de zakdoek er achteraan sleepte en de andere bleef staan. Ik had medelijden met ze en heb toen de ‘trapperloze’ maar bij de schouder genomen en geduwd tot aan de plaats harer bestemming: De witte villa aan de Tilburgsche laan, waar ze diende. Onderweg passeerden we nog het huis harer ouders waar ze een geducht standje kreeg omdat ze zo lang weg was gebleven.


Heden verjaart de Koningin en dat is een waar feest want na twaalven waren we vrij. Vanmiddag ben ik gaan kijken naar de militaire sportspelen die gehouden werden op het terrein van den Rijenschen weg. Ik ben er echter niet lang gebleven want het was er oervervelend en zeer warm. Thuisgekomen zag ik Monsma in een pereboom zitten en Van der Werf eronder. Toen heb ik ook maar een handje meegeholpen, zodat ik nu mijn hele koffer vol met appelen en peren heb, waarop ik ze thuis eens zal tracteren, want morgen ga ik weer naar huis! Vanavond is er concert en illuminatie geweest in den tuin van de sociëteit ‘De Eendracht’. ’t Was er heel gezellig en Meulenbelt en ik hebben de hele avond zitten praten met een meisje, Wies Muizenberg. Ze is zeer klein van gestalte, maar 18 jaar oud en heel goed ontwikkeld. Ze studeert voor onderwijzeres op de normaalschool te Breda en vindt wiskunde een heerlijk vak (dat begrijp ik niet). Ze speelt heel goed piano en heeft ons uitgenodigd om ‘als ze toevallig aan het spelen was en we liepen er voorbij’ maar eens te komen hooren. Naar huis brengen was niet nodig daar ze haar zuster’tje’ bij zich had. Na afloop van de feestelijkheden zijn we bij De Hoog nog een paar appelbollen gaan eten, waarna ik Meulenbelt nog een eindje weggebracht heb. Op weg naar huis zag ik Sergt. Van Donkelaar uit de poffertjeskraam komen, omringd door een vijftal Oosterhoutsche schoonen.


 


Vrijdag, 1 September 1916


, maar om negen uur had ik zoo’n honger dat ik maar even naar het Patronaat gegaan ben om te ontbijten, maar dit wordt op den duur ook een dure historie. Op het bureau was heden zeer weinig te doen, waarschijnlijk een gevolg van de niet erg heldere hoofden der H.H. officieren die gisterenavond een diner hebben gehad ter eere van de verjaardag der Koningin. De Generaal hield tenminste gisterenavond in de soos een speech, waarin hij onder meer zeide: ‘De oorlog gaat nog niet naar huis!’


Hedenavond, ik had dienst, werd ik opgeschrikt door de pas van een aantal soldaten die de tuin in marcheerden. Bij nader onderzoek bleek dat het de bataljonsmuziek van I.16RJ was. Ze speelden en trommelden dat hooren en zien verging. Dat noemen ze ‘Groote Taptoe’. De kapelmeester werd door Zijne Excellentie ‘wel zeer’ bedankt, waarna ze weer verdwenen. Zoopas, toen ik de poort binnenkwam vertelde de schildwacht ons dat er zeker ergens weer een kloppartij was want er was een patrouille uitgerukt. We besloten daarom even op de terugkomst daarvan te wachten. Weldra daagden ze op en vroegen natuurlijk wat er aan de hand was, waarop we ten antwoord kregen dat een paar militairen die waren ingekwartierd, de pap niet wilden eten en dat het toch zul ‘goei’ eten was! Wat is het toch een geluk dat bij zulke gelegenheden de gewapende militie direct bij de hand is. Zijn we daarvoor nu twee jaar gemobiliseerd? Vanmiddag, om een uur of zeven, ben ik naar het ‘Lof’ geweest in de R.K. Paterskerk. Ze zingen er heel mooi en met de spreker was ik het in ‘t begin wel eens. Later begon hij echter over de heiligen en het Heilige Hart, waarmee ik me niet kon vereenigen.


 


7 September 1916


Gisterenavond ben ik weer van verlof teruggekeerd en heeft het oude leventje weer een aanvang genomen, met dien verstande, dat ik vanmorgen pas om half tien begonnen ben.


Zaterdagmiddag om half drie stapte ik hier op de tram en kwam na een goed half uur bommelen in Breda aan. De voortrein van 3.05 was er nog, maar hij was zoo vol dat ik geen plaats meer kon krijgen. Dan maar wachten op de volgende van 3.26, daar was meer ruimte. Om even voor zessen kwam ik te Utrecht aan, maar de militaire trein voor Leeuwarden was al vertrokken, er zat dus niets anders op dan met de bommeltrein te gaan. Zoo kwam ik in Amersfoort, waar ik de militaire trein nog zag staan., maar op een ander perron en ik durfde het niet wagen om dwars over de rails er naartoe te gaan, temeer daar hij zoo vol zat. Na eenige ogenblikken vertrok hij, zodat ook deze kans voor mij verkeken was. De D-trein voor Groningen moest echter nog komen en dat leek mij beter toe want dan kon ik in Zwolle 7.33 snel nog pakken en op tijd in Leeuwarden zijn om de aansluiting naar Harlingen te krijgen. ’t Kostte mij wel fl. 0,30 in de D-trein, maar ik kon twee à drie uren eerder thuis zijn , dus ik nam mijn koffer op en in looppas naar het andere perron waar ik tegelijk met de D-trein aankwam. Ik stapte in, maar kwam tot de ontdekking dat alle plaatsen bezet waren zoodat ik me met een plaatsje in de hoek van de loopgang moest vergenoegen. ’t Was er erg koud en tochtig en het rook er minder frisch door de onmiddellijke nabijheid van een privaat, maar… In Zwolle kwamen we 20 minuten te laat aan, maar 7.33 was er nog en dus gauw overgestapt. Na een minuut of tien vertrokken we weer en kwamen om ongeveer kwart over tien in Leeuwarden aan, waar ik tot de ontdekking kwam dat de trein naar Harlingen reeds vertrokken was. Al mijn loopen en draven en bijbetalen was dus vergeefs geweest. Om kwart voor twaalf ging de laatste trein naar Harlingen. Daar moest ik dus op wachten. Ik heb mijn koffer maar in de wachtkamer gezet en ben wat in de stad gaan wandelen. In Leeuwarden is er ’s avonds na tienen ook niet veel meer te beleven, zodat ik ook daar al gauw weer genoeg van had en maar weer naar het station terugkeerde. Om kwart voor twaalf was het instappen. Vertrekken was echter nog geen sprake van, daar we moesten wachten op de bommeltrein van Zwolle. Om ongeveer half één kwam die aan en vertrokken we, zoodat ik om ruim één uur in Harlingen aankwam. Moe, Pa en Auke waren aan het station om mij af te halen. Thuis hebben we nog even zitten praten en toen naar bed want ik viel haast om van de slaap.


’t Was veel te gauw Zondagmorgen, naar mijn zin, want om acht uur had ik nog lang de slaap niet uit. Ik moest echter wel opstaan, daar om half tien de kerk begint. Na de kerk, bij het uitgaan, zag ik Marie. We begroetten elkaar, maar terwijl ik nog bij haar stond te praten ging ze ineens weg terwijl ik verwonderd bleef staan kijken. Verder had de Zondag het gewone verloop. ’s Avonds preekte Dominee Binnema van Arum. Hij sprak over 1 Cor. 15:58 het tweede gedeelte. Hij haalde hierbij aan het beeld van het electrisch licht. ‘De machines werkten goed, de machinist was op zijn post, de geleidingen waren goed en de kamer was goed aangesloten. We mogen dus verwachten dat het licht straks goed zal branden. Maar dan moet er nog één ding gebeuren, n.l. het knopje moet nog omgedraaid worden, er moet contact zijn. Zoo is het ook tusschen God en de menschen, er moet contact zijn.’ Dominee Binnema is een vurig redenaar en ik heb zeer van zijn preek genoten.
Na de kerk kwamen Klein en zijn vrouw met Reinder even bij ons aan en zoo hebben we een tijdje gezellig met elkander zitten praten. Klein, die op de ‘Vliestroom’ vaart had verleden week een sloep opgepikt waaraan de achtersteven ontbrak. Hij was nu van plan om hout te kopen en hem dan op de molen wat op te knappen. Oom Jan zou ook wel een gedeelte van de kosten dragen en ik zou helpen om de zaak in orde te maken. Op die manier zouden we dan in het bezit komen van een flinke zeilboot.


Maandag heeft het den geheelen dag geregend en ik ben de deur niet uit geweest. Ik heb me echter niet verveeld want ik heb een tafeltje gemaakt om mijn beeld op te zetten dat ik onlangs met schijfschieten heb gewonnen. ’t Is een heel aardig ding van eikenhout met koperen stijltjes. ’s Morgens om half tien begon ik ermee en ’s avonds om half elf was het kant en klaar. Moeder wou hebben dat ik nu direct ook maar een boekenhanger en een paraplue-stander maakte, maar ik vond dat het voorlopig zoo wel kon. Dinsdagmorgen ben ik even op de molen geweest want Pa had ’s morgens de boodschap meegekregen dat ik moest komen. De reden bleek mij al heel gauw want er was een stuk van de neuslijst verrot en de dakkajuit was ook niet veel goeds meer. Nu moest alles geverfd worden, maar eerst wat nagezien en dat moest ik doen. Ik had echter te weinig tijd en geen gereedschap om dit alles op te knappen dus het ging over. Dinsdagavond heb ik den geheelen avond op de Voorstraat gelopen in de hoop een zeker iemand te ontmoeten. ’t Wou me echter niet gelukken. Wel kwam ik hare zuster tegen, maar die holde weer, zonder iets te zeggen dat op een groet leek, bij me vandaan. Wat heb ik toch misdaan? ’s Middags hadden Moeder, Annie en ik nog een bezoek aan hare moeder gebracht en toen was ze heel gewoon, ja, zelfs nog een eind met ons meegelopen toen we vertrokken. Ik weet niet wat er aan hapert. Haar vader is zeeman en is verleden week thuis geweest. Hij heeft een hondje meegebracht. Zoo klein, dat men het eerst voor een stuk speelgoed aanziet. ’t Is een pret om hem met de poes te zien spelen. Bij Klein zijn we ook nog even geweest en hebben daar de moestuin bewonderd. Toen ik ’s avonds om een uur of tien thuiskwam was Grootmoeder bij ons. 
Die zat op Oom Jan te wachten die haar af zou halen, maar nu op zich liet wachten. Ik ben toen maar even mee gegaan en we waren nauwelijks thuis of hij was er ook. Het bleek dat ze elkaar niet goed begrepen hadden. Na wat melk gedronken te hebben ging ik weer huistoe.


Woensdagmorgen ging ik wat wandelen. Ik liep op de Voorstraat en wie kom ik tegen? M. v/d Meer, mijn speciale vriend die ik al in geen maand of zes gezien had omdat we nooit tegelijk met verlof waren. Hij dient bij de Jagers en heeft tot nu toe altijd in Den Haag gelegen. Hij was nu in de Harskamp en daardoor kwam het dat zijn verlof verzet was. Dat was natuurlijk een heele verrassing. We gingen naar huis en daar hebben we onder het vertellen van onze wederzijdse avonturen een kop chocola gedronken. Hij had echter niet lang tijd want hij zou om tien uur bij zijn meisje komen en het was onder die bedrijven al half elf geworden. We stapten dus weer op en namen afscheid daar ik om zes uur moest vertrekken en hij niet wist of hij nog bij de trein kwam. ’s Middags zijn we met ons allen bij Grootmoeder geweest. Ik was er wat eerder naartoe gegaan en ging met Auke aan het stokschermen, wat mij een reuzenblaar op mijn duim bezorgde. Tegen vijf uur gingen we weg want om zes uur moest ik weer vertrekken. Mijn verlof zat er weer op. Om drie uur vannacht ben ik hier zonder verdere wederwaardigheden weer aangekomen. Nauwelijks lag ik in bed of ik werd opgeschrikt door de bel van de telefooncentrale, die begon te luiden. Er kwam echter geen telefonist opdagen. Even later ging de telefoon bij ons op den zolder maar ik had geen zin om eruit te gaan en er werd ook niemand anders wakker. Na enigen tijd kwam er een korporaal van de Jagers op de zolder en maakte een wielrijder wakker om een telegram te brengen voor Lt. v/d Bent. Ook werd er een telefonist wakker gemaakt die toen naar zijn nog steeds bellend toestel holde. Op zijn herhaald ‘Hallo’ kreeg hij geen antwoord en toen hij belde kreeg hij een reuzenstandje dat hij niet wakker was geworden. Hij had echter geen dienst en vandaag vernam ik dat v/d Enghen er vier dagen politiekamer voor had gekregen.


Toen ik vanmorgen op het bureau kwam lagen er negen uitzettingen die verzonden moesten worden. Ik heb het echter wat anders aangepakt dan gewoonlijk. Ik heb negen exemplaren in één envelop gedaan. Dat scheelde me ongeveer 300 enveloppen en brieven. Om elf uur was alles dan ook klaar. Meulenbelt had vanmiddag een gekke bui; hij deed niets dan de allerzotste onzin uitkramen zoodat we onze buik vasthielden van het lachen. Hij stelde o.a. voor: ‘De banneling van Elba’ waarbij hij een lok haar voor zijn voorhoofd streek, z’n hand in zijn jas stak en met een tragisch-komisch gezicht rondkeek. Hij vertoonde zoo werkelijk enige overeenkomst met Napoleon.


Na half zes kwam Lt. Prey bij me op het bureau met de vraag of ik hem niet kon helpen aan een paar conische tandwieltjes. Hij had namelijk een boormachine gemaakt van gaspijpen en onderdeelen van een oude boormachine. Die ging nu door middel van een snaar, maar dat slipte te veel. Hij wou nu de overbrenging bewerkstelligen door middel van een paar tandwieltjes. Ik kon hem er niet aan helpen, maar heb hem aangeraden om eens in de ijzergieterij te gaan zien, misschien dt hij ze daar kon krijgen. Verleden week kwam hij bij me met een grote koperen moer van een oud mortier en wou hebben dat ik een houten model zou maken van een bankschroef die hij dan wou laten gieten. Ik heb hem echter zooveel bezwaren opgenoemd, dat hij, toen ik zaterdagmiddag weg was, het ding maar weer mee heeft genomen. Hij vertelde mij nu dat hij een paar blokken eikenhout had gekocht en daar een bankschroef van maakte. Nu, ik vind het wel goed want ik houd niet van die karweitjes die me opgedragen worden. Gisteren las ik in de krant dat de lichting 1914 tegen Januari a.s. naar huis zou worden gezonden. Als dat eens waar was. Ik geloof er echter nog niet veel van.


Er is bericht van de Opperbevelhebber gekomen op de voordracht om tot korporaal te worden bevorderd. Het advies luidde ‘Zeer gunstig’, maar de beslissing was ‘Afwijzend beschikt’ dus daar is niets meer aan te doen. Enfin, ik heb liever dat ze me naar huis sturen tegen het volgend jaar dan dat ze me korporaal maken. Ik ben nu al zoo lang doodgewoon militair geweest dat ik dat tijdje ook nog wel door zal komen.


De 20ste van deze maand begint er een grote legermanoeuvre, waaraan ook het H.V. deelneemt; we gaan dan zoolang naar ’s Hertogenbosch. Ik zal er echter wel niet veel last van hebben want als schrijver behoef ik natuurlijk niet te loopen of te fietsen en ga er waarschijnlijk met de trein naar toe. De 27ste komen we denkelijk terug. Daar bof ik bij want gedurende de duur der oefening worden de periodieke verloven ingetrokken en ik ga, naar alle waarschijnlijkheid, de 30ste September weer met verlof. Sergt. Doesburg heeft geloof ik een beetje de pé in omdat ik vanavond niet mee ging naar de Chr. Militaire Vereeniging. Ik vind het er echter tegenwoordig zoo vervelend dat ik liever op het bureau zit dan daar op de Vereeniging. ’t Kan wel zijn dat het mijn plicht is om er naar toe te gaan, maar als daar onderwerpen geleverd worden over ‘Water en wind’ en er dan niets dan een groot stuk onzin wordt uitgekraamd dan ga ik er liever niet naar toe. Want dan kan ik veel beter een eind gaan wandelen in Gods vrije natuur. Ik heb vanavond dienst en moest dus toch reeds om acht uur weg. Dat uurtje loont ook de moeite niet. Lt. Hermans heeft een verordening gebracht en daar moeten minute’s van gemaakt worden. Ik zal proberen om ze vanavond nog af te krijgen. 10 uur: Ik ben niet meer met het werk begonnen daar de twee onderofficieren terugkwamen. Om negen uur hebben we weer Taptoe gehad in de tuin. Dat moeten ze niet al te dikwijls doen want dan wordt het vervelend.


 


Vrijdag, 8 September 1916
Vanavond hebben Meulenbelt en ik voor politieagent gespeeld. Dat kwam zoo: Na half zes waren we een eindje gaan fietsen en al fietsende in Breda aangekomen, waar we de weg naar het Mastbosch insloegen. In de Boschlaan zagen we daar een heer, staande bij een paar jeugdige orgeldraaiers. Hij riep ons aan en vroeg of we hem even wilden helpen om die twee knapen in bedwang te houden. Zijn vrouw haalde de marechaussee dus lang zou het wel niet duren. De jongens hadden verleden week een portemonnaie gestolen van zijn vrouw en nu zag hij de boosdoeners terug. De jongens ontkenden natuurlijk alles. De eene begon in ’t Fransch te spreken, maar hij schoot daar niet veel mee op daar de omstanders het wel verstonden. De andere, dit merkende, bromde hem toe: ‘Noppes smoezen’, wat zoveel betekent als: ‘Niets zeggen’. Dat zijn geweten niet zuiver was bleek hier al uit. Al gauw kwamen de marechaussee per fiets opdagen en konden we vertrekken, na een sigaar en een hartelijke dankbetuiging van den heer te hebben ontvangen. Zijn adres is: Van Stratum, Tandarts, Baronielaan te Breda. We moesten hard aantrappen om thuis te komen want het was al bijna donker en Meulenbelt moest om acht uur naar engelsche les. Ik ging nog even aan in het Patronaat, waar ik Mast trof, die mij vertelde dat ik nog geld van hem kreeg. We hadden eenige maanden geleden eens pap gekookt en ik had alles betaald. ’t Was wel niet veel, maar het viel toch weer mee, want ik was het totaal vergeten.


 


Zaterdag, 9 September 1916
Vandaag is er weer een nieuwe schrijver bijgekomen. Zijn naam is Vorrink en hij is afkomstig van 15 R.J. ‘k Heb hem nog maar even gezien want hij is direct weer met verlof vertrokken. De Opper ‘Dankbaar’ heeft mij vandaag weer mooi te pakken. Ik ben met verlof geweest en moest nu 3 x 35 = 105 cents vergoeding voor levensmiddelen ontvangen. Toen ik er om vroeg kreeg ik ten antwoord dat ik mijn verzoek aan den wachtmeester van de week had moeten geven en niet aan hem. ‘k Heb nog een heele tijd geredeneerd, maar ’t hielp niet. Waar blijven nu die centen???


 


Zondag, 17 September 1916
Daar ik vandaag geen dienst heb zal ik van die goede gelegenheid gebruik maken om mijne bevindingen van de laatste dagen hier weer eens neer te poten, ofschoon er tegenwoordig niet veel bijzonders gebeurt. Verleden Zondag heb ik dienst gehad. ‘Dienst’ zeg ik en dat is het ook werkelijk geweest want ik heb de heele dag hard zitten ploeteren achter de schrijfmachine. Allemaal brieven van Kapitein De Ridder over de aanstaande legermanoeuvres. Dat zal me een rommeltje worden: Het heele H.V. gaat zoolang naar ’s Hertogenbosch. Woensdag, de 20ste vertrekken we van hier. ’t Is een heele troost dat ik niet zooals de anderen, er heen behoef te loopen, maar met den trein mag gaan. Al moet ik dan ook een schrijfmachine meenemen. Gisteravond hebben Meulenbelt en ik elk twee kwartjes verdiend aan Vaandrig Fokkinga. Die moest 500 programma’s hebben voor de hedenavond te geven feestavond-uitvoering, door de O.O. van het kantonnement Oosterhout. We hebben die even voor hem gemaakt. In een half uur waren ze afgewerkt, dus dat was gauw verdiend. Dit is reeds de derde uitvoering die er gegeven wordt in het Patronaat. De tweede heb ik bijgewoond. ’t Was wel aardig, ofschoon niet schitterend. Het telkens uitgaande electrische licht vormde een van de grootste attracties. Door Zijne Excellentie, den Commandant van het Veldleger, werd ook nog een hartig woordje gesproken tot onderofficieren en soldaten. Daverend applaus!!



Gisteren kreeg ik bericht van Vader dat Auke in dienst ging. We hadden er thuis al eens over gesproken, maar nu was het positief vastgesteld en de eerste stappen waren gedaan. Hij was reeds een paar keren naar Leeuwarden geweest om zich te laten keuren en nu was hij goedgekeurd. Hij gaat naar Kampen, naar het Instructie Bataljon. Soldaatje spelen, daar schijnt hij zijn zinnen op gezet te hebben, want hij was ook al bij de vrijwillige Landstorm in Harlingen. Nu gaat hij voorgoed in dienst en hij zal wel voor zes jaren moeten tekenen. ’t Zou mijn baantje niet wezen, maar ’s Menschen zin is ’s Menschen leven, zo luidt het spreekwoord dus laat hem maar gaan. Misschien maakt hij wel goed promotie en als dat het geval is dan is het - als men ervan houdt - een gemakkelijk leventje. Uit Zwolle kreeg ik van de week een kaart met de vraag of ik er vandoor was of dat ik ziek was want ze kregen nooit meer bericht van me. ‘k Heb maar geantwoord dat ik het in verband met de a.s. oefening zóó druk had dat ik geen tijd had om te schrijven.


 


Zaterdag, 23 September 1916


’s Hertogenbosch.
Donderdagmorgen om half negen zijn we hierheen vertrokken in verband met de 10-daagsche oefening die gehouden wordt. Terwijl de infanterie twee dagen te voren reeds op marsch gegaan was, stapten wij - de schrijvers – in de tram en daarna in den trein, die ons reeds om tien uur hier deed aankomen. Toch was, in weerwil van alle gemakken ener derdeklas coupé, de reis niet gemakkelijk omdat we behalve onze eigen bagage nog twee schrijfmachines en de Rotary Cyclostyle mede moesten nemen. Aan het station hebben we maar een witkiel gerequireerd, om onze rommel naar de Ververstraat – waar het H.V. nu gevestigd is – te brengen. Daar aangekomen onder geleide van Adjudant Bliksemstraal (Blikkendaal) zagen we al gauw de oranje vlag van den C.V. hangen, terwijl de ingang van het gebouw bijna versperd was door auto’s en motorfietsen. De inkwartieringsbiljetten werden door Fourier Louis uitgegeven, maar voor Meulenbelt en mij waren er natuurlijk weer geen bij. Terwijl alle andere schrijvers werden ingekwartierd met voeding, moesten wij mooi in de St. Jacobskazerne gaan slapen. We hebben er gauw even met Kapitein Moonen over gesproken en vijf minuten later waren we in het bezit van een inkwartieringsbiljet voor twee personen, mèt voeding. Adres: Vuchterstraat no. 17. ’t Eerste wat we deden was natuurlijk onze koffertjes oppakken en naar het kwartier hollen. We waren echter nog maar 100 meter de deur uit toen er een Jager achter ons aan kwam, gestuurd door Majoor Sinjou, om mij te halen om de kisten die ik mee ingepakt had, te helpen uitpakken. Van naar het kwartier gaan kwam dus voorlopig niets. Ik ging maar weer terug na Meulenbelt mijn koffertje te hebben meegegeven. Bij Majoor Sinjou aangekomen moest ik direct een paar boodschappen doen, onder andere fleschjes inkt, aschbakjes en een vloermat halen. Ik was nog maar ééns van mijn leven in Den Bosch geweest dus ik wist heg noch steg en ging maar op goed geluk aan het loopen. ’t Viel echter nogal mee.


Om elf uur kwam Meulenbelt terug met de boodschap dat ze ons in het opgegeven kwartier niet konden hebben. Hij was toen naar het gemeentehuis gegaan en had daar een ander biljet gekregen. Hij was toen dat kwartier op gaan zoeken, maar dat zag er minder aangenaam uit. Het was een klein sigarenwinkeltje op de Vuchterdijk no.9 Om half een gingen we er naartoe en werden er goed, ofschoon eenvoudig, ontvangen. ’t Menu bestond uit gebakken aardappelen met sla en een stuk worst en nog een schoteltje rijst. Het smaakte in elk geval veel beter dan de boonen die de niet ingekwartierde jongens bijna elke dag krijgen. Op het bureau was bijna niets te doen, alleen ’s avonds is het druk want dan komen alle officieren opdagen, terwijl ze overdag naar de oefening gaan kijken.
Donderdagavond heeft Sergt. Brandt tot twee uur moeten blijven. Voor hem is het echter niet erg want Zondag vertrekt hij van het H.V. naar Breda om daar te worden geplaatst bij de censuur. Na een proeftijd van één maand wordt hij dan aangesteld als officier voor speciale diensten met den rang van 2e Luitenant. Je moet maar gelukkig zijn. ’s Avonds gingen we meestal uit wandelen of bezochten een der bioscopen. Den Bosch zelf is mij, wat de grootte betreft, niet meegevallen. Het is een zeer gezellig stadje en de meisjes zijn er heel aardig, tenminste, zoo op het eerste gezicht te oordelen.
Vanavond heb ik dienst gehad, na den geheelen dag niets uitgevoerd te hebben. ’t Is gelukkig niet later geworden dan elf uur.


 


Zondag, 24 September 1916
Vandaag was het ‘rustdag’ voor de troepen die aan de manoeuvre deelnemen. Voor ons was het echter precies het tegendeel want we hebben den geheelen dag hard gewerkt. Bijna al het werk van de vorige drie dagen moest – met eenige veranderingen – nòg eens gemaakt worden. Ik was van plan om vanmorgen naar de kerk te gaan, maar toen er zoveel werk kwam, is daar natuurlijk niets van gekomen. Ik werd door Kapitein Moonen aangewezen om ’s avonds terug te komen. Na een wandeling, onder gezelschap van Korporaal v/d Slikke, die al eerder in Den Bosch had gelegen en ons verschillende bezienswaardigheden aanwees, begaf ik mij om ongeveer negen uur ’s avonds weer naar het bureau. Werk was er nog niet. ’s Middags had ik aan Kapitein De Ridder gevraagd of er nog werk zou komen, waarop ik een stellig bevestigend antwoord kreeg. Om half tien kwam Lt. Prey en hem deed ik dezelfde vraag, waarop ik weer een bevestigend antwoord kreeg, onder de opmerking dat ik beslist ter beschikking moest blijven. Gelukkig lag er op het bureau een Duitsch boekje van Sergt. Vorrink, waarin ik me kon verdiepen. Om tien uur kwam Sergt. Vorrink terug die ‘op de pof’ naar Dordrecht was geweest. Hij besloot om me gezelschap te blijven houden en haalde eenige gebakjes om het geheel wat op te vrolijken.


Zoo werd het ongeveer elf uur en nòg was het werk niet gekomen. Om kwart over elf ging ik eens poolshoogte nemen en zag… dat de officieren die het werk moesten brengen, reeds waren vertrokken.
Ik dacht eerst nog aan eene vergissing, maar bij nader onderzoek bleek dat ze vóór elven reeds waren vertrokken. Echt ‘Gentlemenlike’ om iemand zoo te laten zitten op Zondagavond, maar ’het was maar een soldaat’ heeft bij de H.H. weer een grote rol gespeeld. Toen ik thuis kwam stond vriend Meulenbeltop enige afstand van ons kwartier met een militair te praten die daar ingekwartierd was, maar die er, daar hij geen sleutel had, niet in kon komen. De toestand werd mij uitgelegd en hij zeide dat de bel vastzat. Ik probeerde het eens en met een flinke ruk begon hij te bellen; het duurde echter nog wel tien minuten voor, na herhaaldelijk kloppen en bellen, de deur open ging. Gezellig als je zoo ingekwartierd bent. Bij ons was men nog op en na een stukje gegeten te hebben gingen we maar slapen op onze springveermatras, die zo’n akelig leven maakte als men zich omdraaide.


 


Dinsdag, 26 September
Gisteren is er niets bijzonders voorgevallen, alleen was het de verjaardag van Vader. Vanmorgen zijn we wezen markten en hebben ons ziek gelachen om Sergt. Donkelaar die zich al meer en meer als een echte komiek doet kennen. Eenige staaltjes: We kwamen langs een tentje met vleesch. Aan een haak hing een luchtpijp met longen en hart. Donkelaar gaat er voor staan en vraagt aan de juffrouw: 
‘Wat is dat nu, juffrouw?’, waarop de juffrouw een heele verklaring geeft van de benamingen en functies van de verschillende organen. Aan het slot dankt hij haar hartelijk, onder de opmerking: ‘Ik dacht het wel want ik ben óók slager.’ Bij een groenteverkoopster ziet hij eenige komkommers liggen en vraagt haar met een doodleuk gezicht ‘of dat nu bananen zijn’, waarop de juffrouw een vloed van scheldwoorden over hem uitstort. Vanmiddag hebben we de boel weer ingepakt want morgenochtend vertrekken we weer. Majoor Sinjou maakte zich weer erg zenuwachtig, er was geen huis met hem te houden. Ten laatste ben ik maar mijn eigen gang gegaan, zonder mij aan zijn gezeur te storen. Ik had al opgeruimd toen lt. Prey kwam. Ik kreeg een pluimpje van hem omdat ik er zo vlug bij was geweest.
Consemulder en Brouwers zijn hedenavond terug geweest en wij hebben nog maar eens een bioscoopje gepikt in gezelschap van de H.H. Donkelaar en Vorrink.


 


Woensdag, 27 September 1916
Vanmorgen om zes uur werd ik door de juffrouw gewekt want om kwart voor zeven moest ik op de ‘Parade’ zijn om een van de bagagewagens te geleiden die de koffers van de Generaal, de C.S. en de S.C.S op moesten halen. Dat karweitje was gauw afgeloopen en ik begaf me naar de Ververstraat waar ik Meulenbelt ontmoette. Gezamenlijk begaven we ons toen weer naar ons kwartier om onze koffers op te halen. Na een hartelijk afscheid van de kostbaas, z’n vrouw en z’n dochter Marie begaven we ons naar de Markt, waar we nog even een kijkje zouden nemen, daar de trein pas om 10.20 vertrok.
Op de Markt troffen we de Sergt. Majoor Consemulder, die ons uitnodigde om met hem een glaasje bier te gaan drinken, wat we natuurlijk aannamen. ’t Gebeurt niet veel dat hij in zo’n goede stemming is. Ik denk dat hij een beetje berouw had over zijn boze bui van gisteren, toen hij Meulenbelt den geheelen dag dwarsgezeten heeft, omdat deze per ongeluk een paar kranten van hem had verbrand. ’t Bier smaakte er echter niet minder lekker om. Om ongeveer kwart voor tien kwam de bestelde witkiel om de schrijfmchines en onze bagage naar het station te brengen. De heer Vorrink kwam ook nog aangeloopen en met ons drieën begaven we ons toen naar het station, waar zich, de een na de ander, ook de andere H.H. schrijvers verzamelden. Na een reisje van plusminus een uur of drie kwamen we weer in Oosterhout aan. Nog nooit heb ik het hier zoo doodsch gevonden als vandaag; je ziet geen mensch op straat. De voornaamste reden hiervan zal wel zijn dat het bataljon van het 16e 
ook hier gelegerd, nog niet van het manoeuvreterrein terug is.


Vanmiddag gewerd mij weer een blijde tijding, n.l. dat ik Zaterdag niet met verlof mag, daar Meulenbelt dan den geheelen dag alleen zit. Na lang over en weer praten zijn ze zoover gekomen, dat Meulenbelt en ik nu de volgende week Zaterdag gaan. Als er nu maar niet meer iets tusschen komt, want dan moet Sergt. Vorrink de Zaterdagmiddag alleen dienst doen! We hebben den Kapitein ook gevraagd of we ook hier in Oosterhout niet ingekwartierd kunnen worden met voeding. We kregen ten antwoord dat we Maandag a.s. nog maar eens terug moesten komen, want dat de Lt. H.V. het nu veel te druk had om zich daarom te bekommeren. Dus tot Maandag kuch met kuchen kuch er tusschen afgewisseld door boonen met spek!


 


Zondag, 1 October 1916


Ik heb vannacht heerlijk lang geslapen. De nacht was een uur langer dan gewoonlijk, want het is vannacht twee maal elf uur geweest omdat met ingang van heden de klokken weer op de gewone tijd zijn gezet in plaats van de Zomertijd die één uur vroeger is. Ik heb den geheelen dag dienst gehad en ofschoon ik niet al te veel uitgevoerd heb, heb ik mij niet verveeld, dankzij een paar jonge katten, die mij gezelschap hebben gehouden. Hun gejank was een aangename afwisseling in de doodsche stilte die op het bureau heerschte. Ik heb ze met Monsma gevonden op de zolder van de rijmelloods en we zullen er elk één van mee naar huis nemen. Hoe ik dat aan zal leggen weet ik nog niet. Ik kan zoo’n beestje toch geen tien uren in een doos op gaan sluiten want dan verveelt ze alle reizigers met haar geschreeuw. Ik geloof dat ik er maar van afzie en ze maar aan de een of ander cadeau geef, want ook dat werk met brood en melk verveelt me al en als je het een keer vergeet, schreeuwen ze zoolang tot ze het krijgen. Vanavond van half zeven tot half elf heb ik dienst gedaan als telefonist, daar ‘Binkie’ graag naar Breda wou. Nu, ik heb hem maar laten gaan en er is geen enkel gesprek geweest: ‘k heb het dus niet druk gehad.


Heeft u aanvullingen, correcties of vragen met betrekking tot Sjouke de Jong?
De auteur van deze publicatie hoort het graag van u!


Tijdbalk Sjouke de Jong

  Deze functionaliteit is alleen beschikbaar voor browsers met Javascript ondersteuning.
Klik op de namen voor meer informatie. Gebruikte symbolen: grootouders grootouders   ouders ouders   broers-zussen broers/zussen   kinderen kinderen

Voorouders (en nakomelingen) van Sjouke de Jong


    Toon totale kwartierstaat

    Via Snelzoeken kunt u zoeken op naam, voornaam gevolgd door een achternaam. U typt enkele letters in (minimaal 3) en direct verschijnt er een lijst met persoonsnamen binnen deze publicatie. Hoe meer letters u intypt hoe specifieker de resultaten. Klik op een persoonsnaam om naar de pagina van die persoon te gaan.

    • Of u kleine letters of hoofdletters intypt maak niet uit.
    • Wanneer u niet zeker bent over de voornaam of exacte schrijfwijze dan kunt u een sterretje (*) gebruiken. Voorbeeld: "*ornelis de b*r" vindt zowel "cornelis de boer" als "kornelis de buur".
    • Het is niet mogelijk om tekens anders dan het alfabet in te voeren (dus ook geen diacritische tekens als ö en é).



    Visualiseer een andere verwantschap

    De getoonde gegevens hebben geen bronnen.

    Aanknopingspunten in andere publicaties

    Deze persoon komt ook voor in de publicatie:

    Historische gebeurtenissen

    • De temperatuur op 25 mei 1894 lag rond de 15,8 °C. De luchtdruk bedroeg 76 cm kwik. De relatieve luchtvochtigheid was 58%. Bron: KNMI
    • Koningin Wilhelmina (Huis van Oranje-Nassau) was van 1890 tot 1948 vorst van Nederland (ook wel Koninkrijk der Nederlanden genoemd)
    • Regentes Emma (Huis van Oranje-Nassau) was van 1890 tot 1898 vorst van Nederland (ook wel Koninkrijk der Nederlanden genoemd)
    • Van 21 augustus 1891 tot 9 mei 1894 was er in Nederland het kabinet Van Tienhoven met als eerste minister Mr. G. van Tienhoven (unie-liberaal).
    • Van 9 mei 1894 tot 27 juli 1897 was er in Nederland het kabinet Roëll met als eerste minister Jonkheer mr. J. Roëll (oud-liberaal).
    • In het jaar 1894: Bron: Wikipedia
      • Nederland had zo'n 5,1 miljoen inwoners.
      • 6 februari » Een officieel bondselftal komt voor de eerste maal in een internationale voetbalwedstrijd in actie. Op het exercitieterrein der dienstdoende schutterij aan de Linker Rottekade in Rotterdam wordt met 1-0 verloren van Felixtowe Club.
      • 6 juni » Oprichting van de Duitse voetbalclub Karlsruher SC.
      • 23 juni » Het Internationaal Olympisch Comité wordt opgericht in de Sorbonne in Parijs, op initiatief van baron Pierre de Coubertin.
      • 28 juni » Lieven Gevaert richt in Mortsel een firma op van fotografische producten.
      • 4 juli » Oprichting van de Zwitserse voetbalclub FC La Chaux-de-Fonds.
      • 16 november » De Turken vermoorden zesduizend Armeniërs in Koerdistan
    • De temperatuur op 21 september 1968 lag tussen 11,8 °C en 18,0 °C en was gemiddeld 14,7 °C. Er was 7,7 uur zonneschijn (62%). Het was half bewolkt. De gemiddelde windsnelheid was 4 Bft (matige wind) en kwam overheersend uit het zuid-westen. Bron: KNMI
    • Koningin Juliana (Huis van Oranje-Nassau) was van 4 september 1948 tot 30 april 1980 vorst van Nederland (ook wel Koninkrijk der Nederlanden genoemd)
    • Van 5 april 1967 tot dinsdag 6 juli 1971 was er in Nederland het kabinet De Jong met als eerste minister P.J.S. de Jong (KVP).
    • In het jaar 1968: Bron: Wikipedia
      • Nederland had zo'n 12,7 miljoen inwoners.
      • 30 maart » In Amsterdam wordt het 'kosmisch ontspanningscentrum' Paradiso geopend.
      • 27 april » Oprichting van de Politieke Partij Radikalen, kortweg PPR genoemd.
      • 23 juni » Jozef Adamec scoort namens Tsjecho-Slowakije als eerste voetballer ooit een hattrick tegen Brazilië in een onderlinge oefeninterland in Bratislava.
      • 1 juli » De lidstaten van de EEG schaffen de onderlinge douanerechten op industrieproducten af.
      • 1 juli » Oprichting van profvoetbalclub Fortuna Sittard na een fusie tussen Fortuna '54 en RKSV Sittardia.
      • 30 augustus » Zwemmer Mark Spitz uit de Verenigde Staten van Amerika verbetert in Long Beach zijn eigen wereldrecord op de 100 meter vlinderslag met een tiende van een seconde tot 55,6 seconden.
    

    Dezelfde geboorte/sterftedag

    Bron: Wikipedia

    Bron: Wikipedia

    • 1962 » Marie Bonaparte (80), prinses van Griekenland en Denemarken en psychoanalyticus
    • 1966 » Paul Reynaud (87), Frans advocaat, politicus en advocaat
    • 1970 » Adolf Wiklund (48), Zweeds biatleet
    • 1971 » Bernardo Houssay (84), Argentijns fysioloog en Nobelprijswinnaar
    • 1972 » Heitor (73), Braziliaans voetballer
    • 1976 » Nils Middelboe (88), Deens voetballer, voetbalcoach en voetbalscheidsrechter

    Over de familienaam De Jong

    • Bekijk de informatie die Genealogie Online heeft over de familienaam De Jong.
    • Bekijk de informatie die Open Archieven heeft over De Jong.
    • Bekijk in het Wie (onder)zoekt wie? register wie de familienaam De Jong (onder)zoekt.

    Wilt u bij het overnemen van gegevens uit deze stamboom alstublieft een verwijzing naar de herkomst opnemen:
    Anne Adriaan Hondema, "Stamboom Hondema", database, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/stamboom-hondema/I530.php : benaderd 11 juni 2024), "Sjouke de Jong (1894-1968)".