Uitrusting van een Fuselier:
Hoofddeksel: een sjako en een sjako-overtrek met 'pompon' (het rode kwastje).
Kleine kedingstukken en ondergoed: 3 hemden, 3 paar sokken, die meestal van katoen waren, maar ook van wol, 1 lange onderbroek, 1 zwarte kraag en 2 witte.
Grote kledingstukken een overjas (zie afbeelding links), 1 kort jasje, 1 vest met lange-mouwen, 1 opgeklede uniformbroek, 1 overbroek, 3 paar schoenen, 1 paar grijze en 1 paar zwarte slobkousen.
Wapens: het musket met de bajonet, en een draagriem. De bajonet zit in een leren foedraal, vastgemaakt via een leren lus aan de riem van de patroontas.
Grote uitrusting: 1 patroontas met een overtrek en een riem en 1 rugzak uit kalfshuid.
Kleine uitrusting in de patroontas 35 patronen en een aantal extra patronen in de rugzak; 3 Vuursteentjes met loodjes. Deze dienden om de vuurstenen in de haan (geweeronderdeel) vast te zetten; Een houten of benen vuursteen, gebruikt voor vuuroefeningen waarbij niet werd geschoten, om het oppervlak van het pandeksel te beschermen, en om vuurstenen te sparen, waarvan er nooit genoeg waren; spekvet; een olieflesje; een schroevendraaier; een kleine pin om het 'zundgat' door te prikken; soms een worm of baltrekker, gebruikt om de loden bal terug uit de loop te halen; poets.
Verder zat er in de rugzak schoonmaakgerei voor het geweer; spelden; een kam; een kleerborstel; schoenmakersels om het leer te repareren; een kleerklopper; een bronspoetser; borstel om mee te polijsten. Daarnaast had de fuselier ook zijn soldijboek bij zich, waarop o.a zijn geld, wonden en overplaatsing werden vermeld, maar zijn promotie of straffen.
Hygiëne. Voor de persoonlijke hygiëne had de fuselier had de soldaat zeep; een stel linnen handdoeken; een kam; een 'krabber' voor het scheren; een knopentrekker (dit hielp om de knopen strakker te zetten, die erg strak zaten).
Martinus Westerman |