"Weduwe van Generaal Both"
In de trouwakte van Sophia met Johan werd Pieter als Generaal genoemd
:
In de Akte van Veiling van grond in de Vrije Haer d.d. 17 december 1613 staat ondermeer vermeld:
- Nog 500 gulden hoofdsom in deze helft van de voornoemde 13 dammaten land, gehypothekeerd ten behoeve van Jkvr. Sophie van Dieverden van Voort, huisvrouw van Pieter Both, gouverneur in Oost Indien.
:
Akten:
- Maaggescheid: 10-10-1618 (ouden stijl) Notaris J. van Ingen AT002 b006 folio 82 R. (= boedelscheiding)
Aktedatum: 1618-10-10
Akteplaats: Amersfoort
Naam:
Ter eenre zijde, als testamentaire mombers over de 3 onmundige kinderen van Sophia van Duverden van Voord, weduwe van Peter Both:
- Henrick Both;
- Johan van Duverden van Voord (scholt der stad Amersfoort);
- Coenraet Fransz. (oud-borgermeester van Amersfoort; tekent: Coenraedt Fransz.);
- Johan van Rhijn (tekent: Jan van Rijn).
Ter andere zijde:
- Sophia van Duverden (van Voord); - met Johan van Ingen (notaris, als haar gekoren momber).
Intercesseurs:
- Dyrck van Westrhenen (tekent: Dijrck van Westrenen);
- Mr. Everard van der Schuer (advocaat voor de Hove van Utrecht);
- Wolter Meyns. (schepen; tekent: Wouter Meijns.).
Opmerkingen:
Sophia, de weduwe, had de staat van de boedel overgeleverd, waarna door tussenspreken van de intercesseurs een onverbrekelijk erfmaackgescheyt gemaakt is inzake de goederen die Peter Both en Sophia van Duverden ten huwelijk hadden ingebracht.
De hierboven genoemde mombers zullen de door de vader ingebrachte huwelijksgoederen onder zich nemen ten behoeve van de onmundigen, te weten:
- het Erve genaamd die Pol, gelegen in Seldert;
- een vierendeel van een Erve gelegen op Stoutenborch, genaamd die hofstadt van cleyn Emelaer;
- het zesde deel van 2 dammaten land gelegen in de Slage, genaamd die Bleyck, met zijn uuterdijcken;
- het recht voor hun vaders aandeel van 5 mud rogge jaarlijks uit de Erve Appel;
- met de mobilia door hun vader ten huwelijk ingebracht, met aparte specificatie en ondertekend.
In margine is vermeld dat daarin begrepen zijn de nagelaten klederen en de gouden knopen van de overledene, uitgezonderd wat op reis verkocht is, waarvoor de weduwe een compensatie zal doen aan haar zoon.
- De 600 gulden die de overledene bij zijn huwelijk op verscheidene personen uitstaande had en de 5 balen peper die met datgene gekomen is van de vier schepen waarover de overledene het commando had, bedraagt tesamen 3168 gulden;
- de 800 gulden die belegd waren op de 14 schepen die in augustus 1602 waren uitgezeild;
- 150 gulden uit de verkoop van hun vaders aandeel in 't Drieplaggenhoeff;
- 125 gulden van de erfenis van Jan van der Schuer zaliger;
- en 50 gulden van de erfenis van Maria Boths die staande huwelijk in de boedel zijn gekomen, en gecompenseerd zullen worden aan Sophia van Duverden.
Sophia van Duverden zal de door haar ingebrachte huwelijksgoederen aannemen, te weten:
- een vierdel land, te weten de tweede vierdel op 't Erve De Voord, en de helft van een vierdel land, wezende de derde vierdel op datzelve Erve;
- een lijfrente van jaarlijks 12 gulden 14 stuivers en 4 penningen op de stad Amersfoort;
- een lijfrente van jaarlijks 5 gulden op de stad Utrecht, beide staande te haren lijve;
- de door haar ingebrachte mobilia.
Gecompenseerd aan haar zullen worden wat in de boedel is gekomen:
- de 150 gulden aan gerede penningen;
- 125 gulden van de trouwelschat;
- 240 gulden, gelost uit de Erve D'Poll;
- 75 gulden van de verbetering aan het duifhuys op 't Erve d'Poll;
- 30 gulden betaald voor het verheffen van de lenen van de kinderen;
- 300 gulden vanwege de doodschulden;
- 2200 gulden vanwege de koop van de tiend van de Erven Emelaer, d'Poll met aankleven;
- 916 gulden 13 stuivers en 8 penningen van de koop van 5 zesdedelen van 2 dammaten land in de Slaech met de uuterdijken.
De kinderen zullen deze tiend en de 5 zesdedelen van de twee dammaten met de uuterdijken, zijnde heerlijk goed, tot hun voordeel behouden.
De kinderen bezitten dus 4893 gulden, de weduwe bezit 3036 gulden 13 stuivers en 8 penningen, waarvoor zij gecompenseerd wordt.
Waarmee de kinderen toekomt 1856 gulden 6 stuivers en 8 penningen.
Ter betaling daarvan krijgen de kinderen:
- een plecht van 500 gulden, gevestigd in landen gelegen in de Haar, die eigendom waren van Anthonis Rutgerss., d.d. 21-05-1613;
- een obligatie van 1200 gulden ten laste van Theodoor Ferreris, met 30 gulden aan verlopen renten;
- een obligatie van 100 gulden, sprekende op Maria Dirck Creylsdr;
- 13 gulden 15 stuivers aan renten op kapitalen, van Jan van der Borch;
- 13 gulden aan renten op kapitalen, van Cornelis Fredericxz.;
- ter voldoening van hun helft zijn de kinderen toegescheiden de hoofdsommen van 2725 gulden ten laste van de heren Watergraaf en de Heemraden van de Reviere van de Eem, met de lopende rente;
- een plecht van 100 gulden ten laste van Dirck Zoest, met alle verlopen renten, gevestigd op een perceel land buiten de Camppoort alhier, d.d. 22-03-1609;
- een obligatie van 100 gulden ten laste van Swaentgen Gysberts, weduwe van Gerrit Rycxz. tot Bunschoten;
- 100 gulden ten laste van Mr. Eernst van der Wall;
- een rentebrief van 600 gulden ten laste van Jan van der Borch en zijn zoon Willem van der Borch;
- een obligatie van 400 gulden ten laste van Frederick van Isendoorn en Goort van Isendoorn, met de lopende rente;
- een jaarlijkse lijfrente van 25 gulden, ten lijve van Elisabeth Boths, belegd op de stad Amersfoort;
- een jaarlijkse lijfrente van 12 gulden 10 stuivers, ten lijve van Aeltgen Boths, op de stad Amersfoort, beide met de lopende renten;
- 325 gulden ten laste van Gerrit, pachter van 't Erve d'Poll van verlopen onbetaalde pachten, laatst over het jaar 1618;
- 3 gulden aan renten verschenen ten laste van Maria Dirck Creylsdr.;
- 50 gulden ten laste van Anna van Duverden van Voord.
Sophia van Duverden krijgt voor haar helft toegescheiden:
- 1200 gulden ten laste van de Watergraeff en de Heemraden voornoemd, met de verlopen renten;
- 1600 gulden ten laste van zeker persoon tot Dordrecht met de lopende rente, bekend bij Dirck Pijll bekent, met de lopende renten;
- 150 gulden tot last van Jacob Gysbertsz.;
- een plecht van 900 gulden met de onbetaalde renten ten laste van haar broeder Dirck van Duverden van Voord;
- 100 gulden ten laste van Wouter Peterss.;
- 400 gulden ten laste van Wouter Claesz. Buijs, met de lopende renten;
- 100 gulden ten laste van Gerbrich Alberts.;
- 95 gulden die Maes Lamberts. aan pachten schuldig is;
- 189 gulden die Jan op Emelaer aan pachten schuldig is;
- 65 gulden die Willem Gerrits. aan pachten schuldig is;
- 18 gulden en 10 stuivers, aan verschenen lijfrenten staande op haar;
- 72 gulden 10 stuivers van 2 jaar renten ten laste van Anthonis Rutgersz.
De lopende uitschulden van de boedel bedragen 458 gulden, die de weduwe op zich heeft genomen, waarvoor zij tot voldoening ontvangen zal:
- 150 gulden die Helmich van Westrenen aan pacht schuldig is over 1618;
- 125 gulden die Willem Moij aan pacht schuldig is over 1618;
- 89 gulden die Willem Jans. Schaij aan pacht schuldig is over 1618;
- en wat zij verder aan vlas, drie Spaanse stoelen en mobilia die zij uit de boedel van haar ouders gekocht had en tegen betaling heeft aangenomen.
Zij zal de kinderen vrijen van deze uitschulden.
Gemeen zal blijven tussen enerzijds de kinderen voor de ene helft en anderzijds weduwe Sophia voor de andere helft:
- de huysinge staande in de Crommestraet, tegenwoordig bewoond door Sophia.
Belend aan de ene zijde:
- Helmich van Westrhenen;
en aan de andere zijde:
- Dirck Borren weduwe en erfgenamen;
- de helft van 9 dammaten land gelegen in Bunschote velde, gemeen met de erfgenamen van Jan van der Schuer;
- een kapitaal van 6800 gulden met de renten op de Oostindische Compagnie.
De gemene mobilia van de boedel zal gedeeld worden tussen enerzijds de kinderen en anderzijds Sophia, ieder voor de helft en zal gespecificeerd en ondertekend worden.
Wat er verder nog boven de 458 gulden aan lasten zou komen, het zij van de Oostindische Compagnie van pretensien van Johan Both en de weduwe van Capteyn Sonck of het uitzetten van Eemgeld, die zullen voor de ene helft gedragen worden door de kinderen en voor de andere helft door de weduwe.
Waarmee de weduwe en haar kinderen gescheiden zijn.
In een notitie gedateerd 27-10-1618 inzake correcties in de tekst omtrent de nagelaten klederen en de gouden knopen van de overledene, heeft naast de hierboven vermelde ondertekenaars, ook Abraham Both ondertekend.
:
Pieter Both
Geboren 1568; overleden 6 maart 1615
Gouverneur-generaal van 19 december 1610 tot 6 november 1614
.
De geboortedatum van Pieter Both is niet bekend, wel dat het geboortejaar 1568 was en de geboorteplaats Amersfoort. Van zijn jeugd is niet veel bekend, alleen dat hij o.a. in Italië zich in de handel en de Italiaanse taal, de toenmalige handelstaal in het Middellandsezeegebied, heeft bekwaamd. Meer wordt er over hem duidelijk als hij als bevelhebber in december 1599 met vier schepen van de Nieuwe of Brabantsche Compagnie uit Amsterdam naar China vertrekt. Niet duidelijk is waarom de vloot niet naar China ging maar in Bantam arriveerde. Toen de vloot daar arriveerde lagen daar drie Nederlandse schepen van de derde vloot van de Oude Oost-Indische Compagnie te Amsterdam onder Steven van der Hagen voor anker. Ook de schepen van de vierde vloot van deze compagnie, o.l.v. Jacob Wilckens lagen op de rede van Bantam. De drie vloten sloten op 27 november 1600 een overeenkomst om gezamenlijk peper in te kopen. De gecombineerde vloot is gezamenlijk naar Patria vertrokken. Both keert in september 1601 terug met twee volgeladen schepen, de 'Verenigde Landen' en de 'Hof van Holland'. Vervolgens is hij enkele jaren afwisselend raad en schepen in Amersfoort. Op 1 maart 1603 trouwde Pieter Both met Sophia van Duverden van Voort. Zij krijgen vier of vijf kinderen waarvan er slechts twee overleven.
De in 1602 opgerichte Verenigde Oostindische Compagnie richt op 27 november 1609, na goedkeuring door de Staten-Generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën, een "Indische Regeringh" op, bestaande uit een Gouverneur-Generaal en een Raad van Indië, om de zaken in de Oost beter te organiseren en verzoekt Both in 1609 om de eerste Gouverneur-Generaal van Indië te worden. Waarom men hiervoor Both had uitgekozen is niet duidelijk. Zelf twijfelde Both aan zijn eigen geschiktheid omdat hij vrij slecht op de hoogte was van de situatie in Indië. Aan boord van de 'Wapen van Amsterdam' vertrekt Both in januari 1610 met een vloot van 8 schepen en komt ruim 10 maanden later, op 19 december 1610, in Bantam op Java aan. Op 1 oktober 1610 was het jacht 'Hazewind' al in Bantam gearriveerd. Het jacht was naar Indië gezonden om het 12-jarig bestand aan te kondigen en bracht tevens het bericht dat er een Gouverneur-generaal zou komen.
Both bracht een uitgebreide instructie mee. Hij moest een geschikte plaats zoeken die zowel geschikt was als rendez-vous voor de schepen als geschikt als centrum voor het bestuur. Hij moest corruptie bestrijden en forten bouwen om het monopolie in de Molukken te kunnen waarborgen. Voor de handel concentreerde Both (en zijn onmiddellijke opvolgers) zich op de Molukken. Toch werd als bestuurlijk centrum West-Java gekozen omdat de Molukken niet voldoende voedsel (rijst) konden produceren voor de eigen bevolking én de VOC dienaren. Bovendien was Java strategisch beter gelegen. Both sloot een verdrag met de koning van Jakatra, Widiak Rama, waarin vrije handel en vestiging, alsmede wederzijdse steun werd geregeld. Hij legde daarmee de kiem voor de stad Batavia (Jakarta). In 1613 sloot hij verdragen met de Koning van Ternate, Modasar, en de Koning van Makjan. Hij veroverde Timor op de Portugesen en verjoeg de Spanjaarden van Tidore.
Both droeg op 6 november 1614 het gezag over aan Gerard Reynst en vertrok op 27 december 1614 (volgens van Putten 2 januari 1615) aan boord van het schip 'Banda' in een vloot van vier schepen (Banda, Delft, Gelderland, Geünieerde Provinciën), die een lading van 4,5 miljoen vertegenwoordigde, van de rede van Bantam. Both bereikte Patria echter niet. In de nacht van 5 op 6 maart 1615 vergingen tijdens een zeer zware storm zijn schip en twee van de drie andere schepen voor anker liggend voor de kust van Mauritius. Alleen de Delft overleefde de ramp. Tesamen met de gehele bemanning is Pieter Both daarbij verdronken. De op één na hoogste top van Mauritius heet nog steeds Pieter Bothsberg
Hij is getrouwd met Sophia van Deuverden van Voort.
Toestemming voor het huwelijk is 20 februari 1603 verkregen te Amersfoort.Bron 5
Zij zijn getrouwd op 1 maart 1603 te Amersfoort.Bron 5De toevoeging van de familienaam (van de Poll) is ook nader verklaard in het testament d.d. 10-10-1618, waarin staat vermeld de ingebrachte huwelijksgoederen, waar onder:
- het Erve genaamd die Pol, gelegen in Seldert (Pieter was van daar afkomstig).
:
De toevoeging aan haar familienaam van Deuverden is waarschijnlijk gerelateerd aan de bij haar huwelijk met Pieter ingebrachte huwelijksgoederen.
Daartoe behoorde een tweede vierdel op 't Erve De Voord; waarschijnlijk kwamen haar ouders en/of zij daar vandaan.
:
Kind(eren):
grootouders
ouders
broers/zussen
kinderen