Kind(eren):
Lucas van Erpe, + voor … 1311. X ca. 1275 N.N. Opmerking: Hij komt zelf niet voor als hertogelijk leenman in het ‘Latijnsboek’ (1312-1350). Zijn zoon Leunis was in 1311 al een voormalig onderleenman. Ook zijn kinderen waren al jaren gehuwd zodat mag worden aangenomen dat stamvader Lucas al enige tijd voor 1311 was overleden. Lucas zal zijn familienaam vermoedelijk hebben ontleend aan zijn in Erp geconcentreerd gelegen bezittingen. Zijn oudste zoon Leunis en diens kinderen worden bijgenaamd Van Keeldonk dat een verwijzing zal zijn naar het gelijknamige goed in Erp dat een allodiaal bezit zal zijn geweest. Het goed Keeldonk wordt tenminste niet opgevoerd onder de hertogelijke leengoederen.
---
Wordt eigenaar van de Coeveringsche molen te Sint Oedenrode
Ten Bruggencatenummer 01556- N: 51.58691, O: 5.49245
https://www.molendatabase.nl/molens/ten-bruggencate-nr-01556
In het leenboek, aangelegd in de eerste regeringsjaren, van Hertog Jan III, komt, als opvolgende eigenaar van
1. Arnoldus Heym,
2. daarna diens zoon (Le Livre des feudataires de Jean III, duc de Brabant par L. Galesloot blz 134) Johannes Heym voor,
3. daarna diens broeder (Le Livre des feudataires de Jean III, duc de Brabant par L. Galesloot blz 134) Jacobus Heym en
4. later (Le Livre des feudataires de Jean III, duc de Brabant par L. Galesloot blz 195)
Lucas van Erp, de zoon van Johannis van Erp (Le Livre des feudataires de Jean III, duc de Brabant par L. Galesloot blz 198)
Het Bossch Strick-Grefier vermeldt als respectieve vroegere eigenaars:
Jan Lucassen van Erp, Lucas Jansen van Erp in 1456, Lijsbeth van Erp, 21 juni 1470 "bij doode heurs brueders", Lucas van Neynhem, 2 november 1498 "bij doode zijnder moeders"
Uit de leenregisters van de hertogen van Brabant blijkt dat een zekere Jacob Heym, zoon van Arnt Heym, de windmolen bij 'Coverringhen' samen met het recht van de wind ergens in de eerste decennia van de veertiende eeuw had verkocht aan Lucas van Erpe. Deze Van Erpe werd, evenals zijn voorganger, leenman van de hertog van Brabant wat betreft de Koeveringse molen. Vervolgens bleef de molen bijna twee eeuwen lang in de Van Erpe, zie onder. Dit is een sterke aanwijzing dat het om dezelfde molen ging als die waarvoor in 1299 toestemming was gegeven.3
In het zogenaamde Casselboek, met het oudst bekende register van de lenen van de hertog (gedateerd tussen 1312 en 1352), komen de volgende posten voor:
Jan zoon van Arnt Haymen (= Heym), het land bij Hanfelt en de molen met het recht van wind bij 'Couveringen' (fol. 17). Even verderop wordt de naam Lucas van Erpe vermeld, zoon van Jan Lucassoon van Erpe, die de molen samen met het recht van wind had gekocht
van Jacob, zoon van wijlen Arnt Heym, en kennelijk de broer van de boven genoemde Jan Heym. Als locatie wordt ditmaal opgegeven: bij 'Coverringhen', in de buurt van Sint- Oedenrode (fol. 22).17
In de leenregisters komt dus voor de eerste maal de naam voor die de molen in het vervolg steeds zou dragen: de molen bij Koeveringen ofwel de Koeveringse molen. Koeveringen is een toponiem in de buurt van Sint-Oedenrode, dat zou samenhangen met 'de Koevering', een hoeve of landgoed waar weer een bekend geslacht naar is genoemd.18 De betekenis van het toponiem zelf is niet duidelijk.
De zonen van Arnt Heym, zo kunnen we uit de leenregisters concluderen, hebben het leen van hun vader overgenomen, waarna kennelijk de laatst overgebleven zoon het tussen 1312 en 1352, waarschijnlijk dichter bij 1312 dan 1352, verkocht aan Lucas vanErpe. In het zogenaamde Latijnsboek, een leenboek dat in de tweede helft van de veertiende eeuw moet zijn ontstaan, maar teruggrijpt op de gegevens in het Casselboek,19 komen deze namen ook voor. Lucas zoon van wijlen Jan van Erpe, was volgens ditleenboek eveneens de betaler van 23 pond jaarlijks uit het goed Utenhoute bij Sint-Oedenrode. In dit geval is in feite geen
sprake van een leengoed, maar van een goed waarvoor de leenheer jaarlijks een bedrag ontving. Leden van het invloedrijke geslacht Van Erp, of Van Erpe, bezaten in de omgeving nog meer goederen. Volgens Heesters was een Lucas van Erpe als leenman van de hertog van Brabant eigenaar van de burcht in het centrum van Sint-Oedenrode. Die was rond 1400 sterk vervallen en werd door hem herbouwd. De watermolen in de buurt van de burcht was aan het begin van de vijftiende eeuw eveneens van leden van de Van Erpe.20
In het Stootboek, een leenboek dat tussen 1350 en 1374 werd bijgehouden, wordt vermeld dat 'Lucas Jhans sone van Erpe de wintmolen van der Coeveringhen te Brabantsoen rechte' hield, dat wil zeggen volgens het Brabants leenrecht. Hij werd opgevolgd door 'Johannes in syns tgoet ende rechte'. Het iets jongere Spechtboek (datering: 1374-1440) vermeldt:
'Jan Lucaszoen van Bobnagele, hout die wijntmoelen ter Coeveringen staende boven Scijnle, Lucas van Erpen zoen was Jan Lucas,
Jan van Erpe soen Lucas ondergescreven (in dit geval bovengeschreven, want de volgorde is hier omgekeerd ten opzichte van het leenregister, van oud naar jong),
Lucas van Erpe bij overgeven Jans syns vaders onder [gescreven] anno xiiii lvi'
Uit deze laatste post blijkt overigens dat ook na 1440 nog aantekeningen in het Spechtboek terecht gekomen zijn.
Jan Lucaszoen van Bobnagel moet eveneens een Van Erpe zijn geweest. Bob(be)nagel of Bubnagel was de naam van een goed niet ver van de Koeveringse molen. Ook later wel werden daar nog Van Erpes naar genoemd.21
17 BHIC, toegangsnr. 1107, Microfiches van het ARA Brussel, 542, Rekenkamer, 'Casselboek', fol. 17 en 22.
18 A.C. Brock, Beschryving der vryheid St. Oden-rode, St. Oden-rode, 1832 (facs. Sint-Oedenrode 2003), deel II, 196.
19 Zie: K. Leenders, 'Het oudste leenboek van Brabant', in: Brabants Heem, 29, 1977, 10-13.
20 A. Mommers, St. Oedenrode van oude tijden tot heden, uitgebreide archiefbeschrijving, (Veghel 1928), 140. De watermolen komt in de leenregisters niet voor als leen van de hertog. Afgaande op het Bosch Protocol werd deze watermolen in 1453 overgedragen aan de hertogelijke rentmeester Goessen Heym: GAHt, ORA, BP 1223 fol. 89vo, 26 mei 1453.
21 Zie GAHt, ORA, BP 1198 fol. 193vo, 24 maart 1428, over roggepachten uit twee hoeven in Zitart bij Veghel, waarvan er één was van wijlen Lucas van Erpe van Bubnagel, die niet de vader was van de Jan van Erpe van de Koeveringse molen. Verder noemtSasse van Ysselt, in: A. van Sasse van IJsselt, Het hertogshuis en de hoeve De Stroobol te St. Oedenrode, ('s-Hertogenbosch, z.j.), 5,6, een Willem van Erp genaamd Bobnagel, die in 1356 met de hoeve Stroobol beleend zou zijn.
Binnen de kerkelijke organisatie werd de Koeveringse molen gerekend tot de parochie van Sint-Oedenrode.
In het Bosch Protocol worden in elk geval tot 1468 leden van de Van Erp genoteerd als eigenaren van de molen, daarna -vanaf 1470- werden Henrick van Nuynhem en zijn nakomelingen hiermee in verband gebracht. We hebben al gezien dat in de middeleeuwen onder eigendom iets anders werd verstaan dan nu. Strict genomen waren deze mensen dan ook geen eigenaren in de huidige betekenis. In theorie kon de hertog hen immers van hun leengoed ontheffen. In de praktijk gebeurde dat in dit soort gevallen maar zelden.
Van 1371 tot 1391 verschijnt Jan van Erpe in het Bosch Protocol als eigenaar van de windmolen van Koeveringen. De molen werd door hem verpacht of verhuurd.
Tussen 1397 en 1399 is Jan van Erpe overleden, en moet zijn zoon Lucas hem zijn opgevolgd. Deze Lucas komt voor in een akte uit 1405 met betrekking tot de pacht van de molen.
Tussen 1407 en 1410 wordt Lucas van Erpe op zijn beurt opgevolgd door zijn zoon Jan van Erpe. Hij blijkt namelijk in 1410 overleden te zijn, terwijl hij volgens een akte uit het kerkarchief van Sint-Oedenrode in 1407 nog leefde.25
Tot 1456 sluit het protocol aan op de leenregisters. Afgaande op de leenregisters zou Jan van Erpe in 1456 zijn opgevolgd door weer een Lucas van Erpe Janszoon, maar daar is in het protocol niets van te achterhalen. Ook na 1456 blijft een Jan van Erpe als eigenaar van de
23 M. van Asseldonk, Ruzie om Eerde of het ontstaan van een dorpsgrens, in: Van Vehchele tot Veghle, 21, (2001), 3-60, aldaar, 59.
24 Mommers, 7. Zie W. Heesters, Sint-Oedenrode. Zwerftocht door een boeiend verleden, (Sint-Oedenrode 1981), 63-67, 71.
25 BHIC, toegangsnr. 7744, Kerken van Rode en Eerschot in Sint-Oedenrode, regest 25, inv. 1376, 14 mei 1407.
Koeveringse molen genoemd worden. Hoe dat kon wordt door Sasse van Ysselt verklaard. Jan van Erpe zou door geldgebrek genoodzaakt zijn geweest de molen over te dragen aan zijn zoon Lucas, die daarmee in 1456 werd beleend. Op die manier was Jan nietgedwongen het goed te verkopen en met de opbrengst zijn schulden te betalen.26
In 1468 deed Willem van Erpe, zoon van wijlen Jan van Erpe, volgens het Bosch Protocol afstand van de leenrechten die op de Koeveringse molen rustten. Hij deed dat ten behoeve van een zekere Willem Willemss van Os. Deze op zijn beurt droeg op 11 augustus 1470 de windmolen op 'die Coveringhe', met het recht van wind en ander toebehoren, die volgens gezegelde brieven van het leenhof op hem gevest waren, over ten behoeve van Henrick van Nuynhem.
De leenregisters geven een ander beeld. Volgens deze boeken kwam de molen van de laatste telg van deze tak van de Van Erpe, Lysbeth van Erpe, terecht bij haar zoon, Lucas van Nuynhem. Lysbeth was de dochter van wijlen Jan van Erpe, zuster van wijlen Lucas van Erpe en echtgenote van Henrick van Nuynhem. Volgens Sasse van Ysselt werd haar echtgenoot ook Henrick Collaert van Lynden genoemd.27
Afgaand op de leenregisters is de opeenvolging van lenen sinds 1456 aldus:
1456: Lucas van Erpe volgt zijn vader Jan van Erpe op in het leen van de molen (hiervan blijkt niets uit het Bosch Protocol),
21 juni 1470: na de dood van Lucas van Erpe, haar broer, gaat de molen naar jonkvrouwe Lysbeth van Erpe,
2 november 1498: na de dood van Lysbeth wordt zij opgevolgd door haar zoon Lucas van Nuynhem, zoon van haar en wijlen Henrick van Nuynhem,
26 april 1525: de molen komt aan diens broer Philip van Nuynhem toe.
Alle gegevens over de verpachtingen en erfcijnzen zijn, zoals gezegd, afkomstig uit het Bosch Protocol.
In een akte uit 1371 lezen we dat Jan van Erpe een windmolen die van hem was, gewoonlijk genaamd Coveringen en gelegen in de parochie van Sint-Oedenrode, samen met het toebehoren bij de molen in jaarpacht had gegeven aan twee personen, Philip vanden Meeracker en Jan genaamd Cottens soen of Cortens soen, voor de duur van vier jaar. Zij betaalden een jaarlijkse pacht van 23 mud koren.
Een dergelijke formulering betekent dat de molen daadwerkelijk verpacht werd aan personen die hem bemaalden of lieten bemalen. In de pachtvoorwaarden staat dat Philip vanden Meeracker en Jan Cottens soen de gebouwen van de molen in goede staat moesten onderhouden. De eigenaar van zijn kant, Jan van Erpe, zou aan hen 'ruhout et ruijser' ter beschikking stellen, dat wil zeggen ruw hout en ruw ijzer, kennelijk benodigd voor de molenonderdelen. Wanneer de molen iets onfortuinlijks overkwam als gevolg van onachtzaamheid van de pachters, moesten deze de schade vergoeden.28
In 1386 werd de Coeveringse molen door Jan van Erpe verpacht aan wederom twee personen, namelijk de al eerder genoemde Jan Cottens soen of Cortens soen, maar ditmaal samen met Andries Verkenman. De pachttermijn was drie jaar na Kerst, de pacht bedroeg nu 19 ½ mud rogge en 9 mud rogge, in vier termijnen te betalen.
Voorwaarde was dat Jan Cortenssoen en Andries Verkenman de gebouwen van de genoemde molen gedurende de drie jaren in goede staat zouden houden en bijhouden, en wel zodanig dat Jan van Erpe of zijn erfgenamen vrijelijk ruw hout en ijzer zouden bijdragen, genaamd 'ruwe hout et ruwe yser'. Wanneer tijdens de duur van de pacht de molen beschadigd zou raken door een ongeluk waren de pachters niet aansprakelijk. Maar nog steeds gold dat als de pachters tijdens de duur van de pacht door eigen onachtzaamheid de molen beschadigden, ze verplicht waren Jan van Erpe schadeloos te stellen. Overigens waren dit de normale voorwaarden bij verpachtingen van molens.
Andries Verkenman moest om aan zijn verplichtingen te voldoen kennelijk een paar maatregelen nemen. Hij verkocht, zo staat in dezelfde akte, een erfpacht van twee mud rogge.29
De pacht van de molen is mogelijk met twee jaar verlengd, want het eerstvolgend pachtcontract dateert van eind 1390. Door nog steeds Jan van Erpe werd de Koeveringse molen met alle rechten voor drie jaar verpacht aan Gerard van Kilsdonc, vanaf Kerst voor 23 mud koren ('bladi'), namelijk twee delen rogge en één deel gerst, te betalen in vier termijnen. Gerard moest de gebouwen van de molen ('edificiis') gedurende de pachttermijn in goede staat onderhouden. Van zijn kant moest de eigenaar, Janvan Erpe, daar hout en ijzer aan bijdragen, genaamd 'ruhout et ruyser'. Verder gold dezelfde bepaling over schade aan de molen als in de oudere pachtovereenkomsten.30
Afb. 6
Jan van Erpe verpacht de Koeveringse molen aan Jan Cottens soen of Cortens soen en Andries Verkenman, akte uit het Bosch Protocol van 5 januari 1386.
(GA Ht, ORA, BP 1177 fol. 216vo.)
In 1405 werd de Koeveringse molen samen met een watermolen bij Sint-Oedenrode door Lucas van Erpe, zoon van Jan van Erpe, voor vijf jaar verpacht aan Jan Denkensoen en Jan, zoon van Jan van Houthem. Met deze watermolen werd de Borchmolen bedoeld, de molen naast de voormalige burcht in het centrum van Sint-Oedenrode, die in feite uit twee molens bestond, de ene voor graan, de andere voor olie. Volgens de akte stond de windmolen in de
---
Kinderen:
IIa. Leunis van Erpe genaamd van Keeldonc.
Gezien de omvang van de diverse Van Erpe nakomelingen zijn de nazaten van Leunis ondergebracht in familiestam A. Gezien diens huwelijksdatering lijkt Leunis zoon Lucas de oudste zoon van hem te zijn en zal derhalve dus vernoemd naar zijn vaderlijkegrootvader.
Vader Leunis van Erpe is een iets oudere generatiegenoot van Jan Lucas zn. van Erpe zodat we hoogstwaarschijnlijk ervan mogen uitgaan dat Leunis de oudere broer van Jan moet zijn geweest.
IIb. Jan Lucas zn. Van Erpe.
Zijn nakomelingen zijn bij familiestam B te vinden.
IIc. verm. [Lucas] van Erpe
Hij is mogelijk slechts een hypothetische persoon gecreëerd om de naamgeving van de kinderen van zijn vermoedelijke zoon heer Leunis te kunnen verklaren volgens de toen gangbare (maar ongeschreven) vernoemingregels.
IId. verm. Margriet [van Erpe?]
X ca. 1300/1305 Gooswijn Moedel Steenwech, + verm. voor 1309
Opmerking: Hun zoon Gooswijn Steenwech vertegenwoordigt de hoofdstam van de Steenwech en is meerdere malen schepen van 's-Hertogenbosch. In zijn wapen met de bekende Steenwech leeuw introduceert Gooswijn een geblokte schuinbalk dat een verwijzing naar zijn moederlijke afstamming zal zijn.. Het Van Erpe familiewapen – een geblokt St. Andreaskruis – is tamelijk uniek zodat Gooswijns geblokte schuinbalk (de helft van het kruis) een aanwijzing zal zijn dat zijn moeder Margriet een ‘Van Erpe’ zal zijn geweest.
http://www.oudzijtaart.nl/Reconstructie%20van%20Veghel/Kasteeltje%20Middegaal/Stamboom%20van%20Erp%20door%20Hans%20Vogels.pdf
---
NB
Hans Vogels:
Het Brabantse geslacht Van Erpe wordt gezien haar benaming geassocieerd met het dorp Erp langs de Zuid-Willemsvaart. Hoewel de daar wel gegoed was heeft ze echter nooit heerlijke rechten uitgeoefend over die plaats. Wel hebben diverse telgen de dorpen Waalwijk en Veghel voor korte en langere tijd in hun bezit gehad.
Omdat Van Erp(e) ook een herkomstnaam kan zijn is het vanaf het eind van de 14e eeuw wat moeilijker om de ‘gewone’ burgers te onderscheiden van deze ádellijke’ familie. Hoewel we de wel als adellijk mogen bestempelen valt evenwel toch te bemerken dat jongere zonen bij gelegenheid gedwongen waren om een beroep uit te oefenen. Opvallend is ook het grote aantal natuurlijke kinderen dat verwekt werd die niet altijd consequent als natuurlijk werden aangeduid, hetgeen verwarrend kan werkenbij het reconstrueren van de stamboom.
Kenmerkend aan de was het gebruik van de voornamen Lucas en Leunis die in elke vier takken voorkomt, en het St. Andreaskruis in haar wapen.
Twee takken zijn chronologisch en qua patroniem gebruik tot één stamboom aan te sluiten. Het takje van Leunis van Erpe, pastoor van Schijndel is behoudens op hypothetisch wijze nog niet tot volle tevredenheid op de juiste wijze aan te sluiten. Dit is eveneens van toepassing op de vierde tak, die van de Saris-Van Erpen.
Aanleiding tot deze conceptgenealogie was de Van Erp informatie - gebaseerd op verouderde literatuur – zoals die op de website van Terry van Erp te vernemen viel (http://home.wxs.nl/~erp00038 = inmiddels http://colani.nl/genealogy/).
Zo zien we al meteen op de homepagina “We vinden al vroegtijdig leden van deze familie, begiftigd met de waardigheid van ridder en schepen. Butkens haalt o.a. aan: Gerlach, ridder en schepen
in 1235; Jan, ridder in 1247, 1248, 1250; Godefridus, schepen in 1279, Gerlach in 1285, Jan in 1290.” Voor alle duidelijkheid, dit zijn fictieve personen.
In Taxandria jrg.22 (1915), blz. 29-52, valt al een duidelijk waarschuwing in een artikel van J.M., “Butkens en de oudste Bossche schepenen”, te vernemen. Het Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, deel I (1979) is ook heel verhelderend.
Er zijn vóór 1312 geen Van Erpe’s aan te treffen als schepen van 's-Hertogenbosch.
NB
Na in de vroegste periode deel te hebben uitgemaakt van het Graafschap Rode (Sint-Oedenrode), kwam Erp in de 13e eeuw bij het hertogdom Brabant als onderdeel van de Meierij van 's-Hertogenbosch en bleef het ressorteren onder het kwartier Peelland. Sinds 1300 is Erp officieel een gemeente, wanneer Hertog Jan II van Brabant haar inwoners het recht geeft tot het gebruik van de gemeente gronden voor een jaarlijkse cijns van 6 Leuvensche ponden. Vruchtgebruikers van de heerlijkheid zijn de heren van Erp die wonen op Kasteel Frisselstein te Veghel. Erp en Veghel waren dan ook gedurende het ancien regime als heerlijkheden verenigd onder één heer en werden in stukken betreffende de Meierij gezamenlijk aangeduid als Veghel en Erp, wat de historische verbondenheid tussen deze plaatsen onderstreept. De verbondenheid komt bijvoorbeeld tot uiting in het gehucht Ham, dat oorspronkelijk deels tot Erp en deels tot Veghel behoort. De grootste bebouwing ligt in de voormalige gemeente Veghel, maar het belangrijke herenhuis en naamgever van het gehucht De Hamse Hoef, ligt in de voormalige gemeente Erp.
Erp vormde de grens van de Meierij van 's-Hertogenbosch en paalde met haar gemeente aan de dorpen Boekel en Uden, die eertijds behoorden tot het Land van Ravenstein.
51° 36′ NB, 5° 36′ OL
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.