- D u i t s c h e b e t u i g i n g v a n d e e l n e m i n g. Volgens een Wolf-telegram uit Berlijn heeft het Duitsche gezantschap in Den Haag de deelneming betuigd der Duitsche regeering over het verdrinken van twee leden der bemanning van de reddingsboot te Schiermonnikoog bij een poging tot redding van den in den nood verkeerenden Duitschen schoener, en een bedrag in geld voor de nabestaanden gezonden.
overgeschreven van folio 266
overgeschreven van folio 165 (geen datum), uitgeschreven naar folio 89
ingeloot voor de lichting 1899, ingelijfd op 1 maart 1899 in het korps Pontonniers en op 1 augustus 1907 ingevolge art. 3 der wet van 24 juni 1901 (Staatsblad) bestemd geworden tot het bij de landweer volbrengen van den in dat artikel vermelden verlengden militiediensttijd. Op 20 augustus 1912 ontslagen wegens gebreken.
op 14 april 1921 overleden gevonden te Pietersbierum (gem. Barradeel)
Leeuwarder Courant 11 april 1921:
Vrijdagmorgen seinde de kustwacht op Schiermonnikoog, zoo schrijft men ons van daar, dat buiten de noordelijke banken een schip gestand was en om hulp seinde. Zonder aarzeling werd de reddingboot in gereedheid gebracht, om binnen den kortst mogelijken tijd met 12 flinke mannen zee te kiezen. Er waaide een sterke oostenwind met een hevige branding, maar de boot deed zijn plicht uitstekend en binnen betrekkelijk korten tijd, gerekend den zeer grooten afstand, kon men haar van het duin af weder zien terugkeeren. Of men in zijn poging tot redding geslaagd was, viel niet te zeggen; daarvoor was de afstand te groot. Plotseling zagen een paar toeschouwers achter de tweede branding de boot een verdachte beweging maken en onmiddellijk daarna omslaan. Groot was de ontsteltenis.
De voerlui waren ,op het bericht, dat de boot naderde, reeds weder op weg met hunne paarden, maar keerden direct naar het dorp terug, om maatregelen te treffen. De postmotor was ondertusschen, daar de eb inviel, droog gevallen en kon dus geen dienstdoen. Naar elk station werd geseind om hulp, maar alles scheen samen te werken, om de redding onmogelijk te maken. Bijna overal haperde iets. Fluks werd de nieuwe vlet van den postdienst, die met ijsgang dienst moet doen, op een wagen geladen en naar het strand gebracht. Een bijna ondoenlijk werk, om in notedopje, geschikt voor vier roeiers, den tocht te wagen. Het jeugdige bloed onzer jonge zeelui verloochende zich echter niet. Velen waren terstond tot hulp bereid, en, na ernstige overwegingbesloten onze bekwaamste roeiers, mannen van ervaring, onder leiding van den stoeren kapitein van den postmotor, den tocht te wagen.
Helaas, het mocht dezen dapperen niet gelukken, hunne vrienden op te sporen. Had men in het eerst met kijkers kunnen zien, dat er zich op de omgeslagen boot verscheidene personen bevonden, verder in den middag werd het nevelig en was van de boot, zelfs met de sterkste kijkers niets meer te bespeuren. Lang heeft de kleine sloep op zee rond gedobberd. Men kan zich de gevoelens van de hulpvaardige mannen voorstellen, die daar ginds een vriend, een familielid in nood wisten en toch machteloos, zonder bepaald doel, moesten rondzwerven.
Groot was de angst in het dorp, want hoe verder de dag verstreek, hoe minder het geloof aan de redding werd.
Eindelijk kwam voor de nabestaanden van de vijf opvarenden der laatste sloep de tijding, dat deze door een sleepboot, die ook den bewusten schoener op sleeptouw had, was opgepikt en dat men in Oostmahorn was aangekomen.
Vergeefsch dus de opoffering. Men wanhoopte aan de redding. Maar.. . . ongeveer 8 uur kwam plotseling van Oostmahorn het bericht: 10 man van de reddingboot zijn door een trawler alhier binnengebracht, 2 worden vermist.
Ging eensdeels een zucht van verademing door het dorp, anderdeels heerschte er diepe smart en verslagenheid over het verlies dier beide mannen die zoo noode gemist kunnen worden. Het zijn A. Dubblinga, schipper van de reddingboot, en D. T. Visser, vrijwillig roeier.
Hoe de ramp zich eigenlijk heeft toegedragen, daarvan zijn hier nog geen bijzonderheden bekend; evenmin de oorzaak van de vermissing der beide opvarenden.
Algemeen Handelsblad 12 april 1921:
Het ongeluk op Schiermonnikoog.
Vermist zijn nog de algemeen geachte schipper der reddingboot Ambrozius Dubblinga, nalatende een weduwe, en van de bemanning kapitein Douwe Visser, nalatende een zoontje van 12 jaar.
De reddingboot is te Zoutkamp aangebracht.
Hij is getrouwd met Johanna Dol.
Zij zijn getrouwd op 9 april 1908 te Schiermonnikoog , hij was toen 28 jaar oud.Bron 12
Kind(eren):
signalement uit militieregister Schiermonnikoog:
(lengte) 1 meter millimeter
Aangezigt
Voorhoofd
Oogen
Neus (niet ingevuld)
Mond
Kin
Haar
Wenkbraauwen
Merkbare teekenen
bevolkingsregister Schiermonnikoog 1890-1900
huwelijksacte Douwe Visser/Johanna Dol (1908)
huwelijksacte Foppe Smids/Lambertha de Boer (1914)
overlijdensacte Douwe Visser (1921)
overlijdensacte Johanna Dol (1911)
Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander 21 mei 1921
bevolkingsregister Schiermonnikoog 1890-1900 blad 99
bevolkingsregister Schiermonnikoog 1900-1923 blad 89
bevolkingsregister Schiermonnikoog 1900-1923 blad 266
RA Fri inv 99 rolnr 1138
overlijdensactes Schiermonnikoog 1921:A3
acte 1908:1