litografieën, kinderportretten, mist zeëen, leraar tekenen M O, kunstcriticus
ten gevolge van een ongeval
Hij is getrouwd met Erna Herman.
Zij zijn getrouwd op 7 augustus 1929 te Den Haag, Zuid-Holland, Nederland, hij was toen 32 jaar oud.
Kind(eren):
Hij verhuist 24-11-1924 naar Vlissingen.
Hij is een van de bekendste Haagse kunschilder, lithografieen, kinderportrekken, mist-zeeén, leraar tekenen M.O. en kunstcriticus.
VOOR DE KINDEREN
Wij leefden binnen den kring der bescherming van onzen vader. Het leek mij, of geen macht ter wereld ons kwaad kon doen, want om ons heen was een sfeer van werende liefde, waarin wij ons geborgen voelden. Als kleine jongen dacht ik wel eens, dat de zee door de sluizen van het kanaal kon breken en dat dan heel Den Haag zou onderstroomen, maar ik meende zeker te we-ten, dat ook wanneer alle huizen omver gespoeld werden, het onze zou blijven staan, want onze vader woonde daar immers en hoe zou ons dan iets kwaads kunnen overkomen ? Wij woonden op een veilig eiland midden in de groote zee.
Hij was jong met ons. Een zekere schrik en medelijden vervulde mij, wanneer ik van andere kinderen hoorde, dat zij een vader hadden met grijs haar. Dus was hij oud en had zeker stijve beenen en kon onmogelijk "buut" met hen spelen. Arme kinderen ! En het benauwde mij, er aan te denken, hoe onze vader eens grijze haren zou krijgen. Als wij jong waren, ging hij mee naar de duinen en ik was voor mijn vriendjes trotsch op de vaart, waarmee hij stormend wist voort te rennen.
Noordwijk was het paradijs der kindervreugden. Wanneer de stormwind floot en het prikkelende zand tegen onze beenen opjoeg, dan trok hij met zijn flapperende pellerine ons voorop en wij er achteraan naar het strand.
Hij had een spel uitgevonden, dat alom bij onze vriendjes populair was geworden. Wij bleven bij elkaar en hij tornde alleen het strand op, tot ver weg zijn gestalte met de flapperende jas om bleef staan. Een beweging en kranten-papiertjes voortgezwiept door den wind schoten op ons aan, terwijl wij ze joelend afwachtten, een ieder begeerig, de meeste te vangen. En stormde het weer, dan trok hij even blij als wij met ons naar het strand, om de papiertjes te laten vliegen.
Later toen ik wat ouder werd, nam hij ons soms mee op een wandeling door Houtrust of wij gingen samen schilderijen zien. Wanneer hij met mij praatte, leek het of er geen moeilijkheden bestonden,of alles wat er in de wereld en je eigen leven kon gebeuren, doodgewoon en vanzelfsprekend was. " Het leven is een kunstje" zeide hij, "als je 't maar kent ". En wanneer wij dan praatten over de moeilijkheden van het schilder zijn, dat ik zeker mijn toekomst wist, zeide hij: "Het voornaamste is niet, dat jij iets goeds maakt. Als het maar gedaan wordt: door jouw of door een ander: dat komt er niet zoveel op aan.". Verheug je wanneer je ziet, dat een ander iets beter doet dan jezelf. Pedant zijn is een domme zonde . Soms scheen hij te vergeten, dat wij naast hem voortgingen en kon hij spreken als voor zich zelf heen over hem geliefde en bekende dingen, waarvan wij het licht dan even meezagen schemeren. Er doemde iets op! En wanneer hij zweeg, scheen het geluid van zijn sterke voetstappen verder te vertellen waarover hij had gesproken, tot opeens zijn stem er weer bovenuit klonk en hij nog schoonere ontdekkingen ging doen. Dan zwegen wij en durf-den niet veel te zeggen.
Hij liet ons zelfstandig leven en tobben. Je wist dat hij klaar stond om de dingen recht te zetten, wanneer je er zelf geen raad meer mee wist. Je tobberijen ontgingen hem niet. Het was, of je tobte en zocht onder hooge toezicht. Wij leefden niet gebonden aan touwtjes. Maar werd het te machtig, dan wisten wij, dat er een klaar stond, om ons een zoekend leven weer richting te geven.
De studeerkamer was het heilige der heiligen, waarvoor ik grooten eerbied gevoelde. Later begreep ik hoe daar de nood van vele levens werd neergelegd. Die kamer was de werkplaats, waar hij zijn geestelijken arbeid verrichtte. Daar werden alle krachten der ziel op God samengetrokken. Soms wanneer ik aan de deur klopte scheen het mij, of zijn voetstappen van onein-dig ver wegkwamen. En wanneer de deur open ging en hij voor mij stond, kon ik mijn vader zooals hij met ons speelde en was in de huiskamer, nauwelijks terug te vinden. Dat was de man, die worstelde met God om de openbaring der hemelsche krachten. Er was een stille glorie in mij, dat die man onze vader was en wij op onze eigen kleine wijze mochten deelnemen aan dien strijd.
Toen kwam de ziekte en het scheen, of de grond van het veilige eiland ons begaf. Maar toen bleek, dat hij zelf ons had klaar-gemaakt, om de stormen op de groote zee te doorstaan.
HUUB GERRETSEN.
(Geschreven door Huub Gerretsen ter herrinnering aan zijn vader Jan Hendrik Gerretsen).Memoriam Huub Gerretsen, verscheen in aflevering 53 van mededelingen van de Prof. Dr.G. van der Leeuw stichting.
W.G. Overbosch:
In memoriam Huub Gerretsen
Op 21 januari 1978, al weer meer dan een jaar geleden dus, overleed ten gevolge van (zoals dat dan heet) een noodlottig ongeval ons oud bestuurslid, de schilder Huub Gerretsen. Sedertdien zijn er alleen maar thema nummers van deze Mededelingen verschenen, daardoor bleef een " in memoriam " eigenlijk te lang wachten. Bovendien: twee van zijn vrienden, aan wie we om persoonlijke herinneringen hadden gevraagd, bleken die ten slotte toch niet op schrift te kunnen stellen. Daarom deze paar bladzijde van onze voorzitter, die graag de familie Gerretsen dankt voor de moeite, die zij zich heeft gegeven om de bijgevoegde reproducties van litho's mogelijk te maken.
Wanneer om practische redenen de kroniek, waarmee deze aflevering geopend zou worden, naar de volgende wordt ver-schoven, mag dat in ieder geval niet betekenen, dat wij de eerste bladzijden niet zouden bestemmen voor een sober in memoriam Huub Gerretsen. Want het mag dan al meer dan een jaar geleden zijn, dat hij ( op 21 januari 1978) terugkomend van een korte wandeling langs zee, vlak bij zijn huis in Den Haag Loosduinen door een voorbijrazende auto werd vernield, wij kunnen zijn wat schorre maar indringende stem, maar vooral ook de markante kop met de felle ogen niet vergeten. Ogen, die alles zagen: de bomen, de bergen, de zee vooral in haar duizendvoudige gestalten tussen liefelijkheid en doods-dreiging, maar heel in het bijzonder de mensen en hun samenleving. Als we hierbij, behalve een zelfportret, twee litho's reproduceren, die van zijn aandacht juist voor die mensen getuigenis afleggen, is dat niet toevallig; de ene portretteert de schrijfster Wilma, waar Huub Gerretsen zeer op gesteld was, maar is tegelijkertijd een eerbetoon aan de ouder wordende mens, die het hele leven gezien en er zich niet van afgewend heeft; de ander is gruwelijk en werd gemaakt in het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden, waar de bezoeker met koloniaal interesse destijds (?) het hoofd van een Niasser op sterk water kon zien staan. En daarmee is dan alles uitge-meten: de stil makende toewijding, die mensen voor elkaar kunnen opbrengen, en de onbegrijpelijke verachting voor de ander zoals ze doodsgroot voortwoekert en de hele wereld verwoest.
Men moet van een kunstenaar niet vragen, dat hij die einden aan elkaar knoopt; het is al veel, als hij ons onontkoombaar duidelijk weet te maken, dat die (losse) einden er zijn. Maar Huub Gerretsen probeerde wel door te denken: hij dacht en filosofeerde altijd, hij kon het degeen, met wie hij in gesprek kwam, geducht moeilijk maken. Toen hij verongelukte, had hij Martin Bubers boekje " De weg van de mens volgens de chassidische leer " in de zak, en dat droeg hij in zijn latere jaren dikwijls bij zich. Hij was die dag, zelf tachtig jaar oud, alleen naar de crematie van een gestorven vriend geweest, en het is goed mogelijk, dat hij in gedachten verdiept de straat wilde oversteken: zijn vrouw, die sedert 1930 met hem gehuwd was en hem vijf zonen schonk ( waarom zouden we die " gewone " dingen hier niet in klassiek bijbelse taal vertellen, het aartsvaderlijke is gelukkig nog niet helemaal verstorven ), verbleef in Middelbeers bij Tilburg, waar het buitenhuis " de Libanon " staat. Daar werkte hij veel en graag, en hij zwierf er urenlang, zo nonchalant mogelijk gekleed, door de bossen, om dan toch weer in gesprek te raken met wie hij tegenkwam.
Zijn leerlingen wisten hem daar ook te vinden, zelfs nadat hij op zijn vijf en zestigste gepensioeneerd was als tekenleraar aan het Montessori Lyceum in Den Haag. Die na oorlogse betrekking was waarschijnlijk de eerste, die hem voluit bevredigd heeft; voordien was hij, tot de spoorwegstaking in de Tweede Wereldoorlog, verbonden aan het Leidse gymnasium, en nog eerder aan een Chr. Muloschool, terwijl hij op een lagere school was begonnen. Maar dat lukte niet, hoewel hij eindeloos veel van kinderen heeft gehouden, en een belangrijk deel van zijn oeuvre (dat vooral onder vrienden verspreid is) bestaat dan ook uit kinderportretten. Hij vroeg zich altijd weer af, wat er van verwaarloosde ( en ook voorlijke ) kinderen worden zou; en dat was voor een niet onaanzienlijk gedeelte de reflex van zijn eigen moeilijke kinderjaren; hij werd in 1897 geboren in de hervormde pastorie van Avereest, maar zijn vader ( die profetisch en indringend kon preken, en ook nog enkele jaren hofprediker was ) ging naderhand gebukt onder manisch depres-siviteit, en dat heeft op zijn huis een zware druk gelegd. Zijn hele eigen schooltijd heeft Huub in Den Haag doorge-bracht; bijzonder sensitief als hij was ( en nadrukkelijk puriteins opgevoed ) wilde hij altijd al schilder worden, maar door de huiselijke omstandigheden werd die wens nooit voluit gehonoreerd.
Dat betekende zelfstudie, zo goed en zo kwaad als het ging, en ten slotte toch nog een aantal lessen van Van der Valk ( een tijdgenoot van Mendes da Costa ), die hij altijd bijzonder hoog heeft gehouden; het was mejuffrouw Van Woensel Kooy, die hem aan een stipendium hielp, zodat hij een reis naar Italie kon maken.
Daarmee had hij intussen de acte Middelbaar Tekenen nog niet in de zak...
Is de levensgang van iemand, die niet meer in ons midden is, nog belangrijk, dat ik nu toch nog uitvoerig dreig te worden? Ja, dat is hij stellig: omdat het eenvoudige verhaal ( en met hoeveel genegenheid en respect heeft zijn nu 83 jarige weduwe mij dat verteld! zo sprankelend en bij de tijd zijn maar weinigen op die leeftijd ) ons bevestigen kan is de eerbied voor een man, wiens menselijke adviezen in de begin-jaren der Van der Leeuw stichting veel voor ons hebben bete-kend. Hij was al een tijdlang geen bestuurslid meer, heeft na zijn pensioen bijvoorbeeld ook nog door Portugal gezworven, maar bleef onder alle omstandigheden dezelfde openheid uit-stralen. Hij zag de duisternis, waar zovelen aan voorbij- leven: er is niet weinig duisters in zijn werk, telkens weer aandacht voor het verminkte en geschondene, hij was ook " veel te goed " en gaf als hij de kans kreeg alles weg om de kwet-suren van anderen te verhelpen, zodat hij door zijn gezin weer in de rails van het ordelijke bestaan gezet moest worden, een gezegend kader, dat het hem mogelijk maakte zichzelf te zijn en te blijven mediteren. Over verschillende psalmen vooral, Psalm 139, dat " zelfs de duisternis voor HEM niet verbergt, de duisternis is als het licht ". Die woorden stonden boven het doodsbericht en ze waren daar niet ( gelijk zo dikwijls) een aanfluiting. Over die woorden ook heeft zijn vriend prof. Smelik in de rouwdienst op 26 januari 1978 met de aanwezigen nagedacht.
Degenen onder ons, die hem persoonlijk gekend hebben, zullen hem niet kunnen vergeten.
(stukje ontvangen van Just Gerretsen, zijn zoon.).
Memoriam Huub Gerretsen, verscheen in aflevering 53 van mededelingen van de Prof. Dr.G. van der Leeuw stichting.
W.G. Overbosch:
In memoriam Huub Gerretsen
Op 21 januari 1978, al weer meer dan een jaar geleden dus, overleed ten gevolge van (zoals dat dan heet) een noodlottig ongeval ons oud bestuurslid, de schilder Huub Gerretsen. Sedertdien zijn er alleen maar thema nummers van deze Mededelingen verschenen, daardoor bleef een " in memoriam " eigenlijk te lang wachten. Bovendien: twee van zijn vrienden, aan wie we om persoonlijke herinneringen hadden gevraagd, bleken die ten slotte toch niet op schrift te kunnen stellen. Daarom deze paar bladzijde van onze voorzitter, die graag de familie Gerretsen dankt voor de moeite, die zij zich heeft gegeven om de bijgevoegde reproducties van litho's mogelijk te maken.
Wanneer om practische redenen de kroniek, waarmee deze aflevering geopend zou worden, naar de volgende wordt ver-schoven, mag dat in ieder geval niet betekenen, dat wij de eerste bladzijden niet zouden bestemmen voor een sober in memoriam Huub Gerretsen. Want het mag dan al meer dan een jaar geleden zijn, dat hij ( op 21 januari 1978) terugkomend van een korte wandeling langs zee, vlak bij zijn huis in Den Haag Loosduinen door een voorbijrazende auto werd vernield, wij kunnen zijn wat schorre maar indringende stem, maar vooral ook de markante kop met de felle ogen niet vergeten. Ogen, die alles zagen: de bomen, de bergen, de zee vooral in haar duizendvoudige gestalten tussen liefelijkheid en doods-dreiging, maar heel in het bijzonder de mensen en hun samenleving. Als we hierbij, behalve een zelfportret, twee litho's reproduceren, die van zijn aandacht juist voor die mensen getuigenis afleggen, is dat niet toevallig; de ene portretteert de schrijfster Wilma, waar Huub Gerretsen zeer op gesteld was, maar is tegelijkertijd een eerbetoon aan de ouder wordende mens, die het hele leven gezien en er zich niet van afgewend heeft; de ander is gruwelijk en werd gemaakt in het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden, waar de bezoeker met koloniaal interesse destijds (?) het hoofd van een Niasser op sterk water kon zien staan. En daarmee is dan alles uitge-meten: de stil makende toewijding, die mensen voor elkaar kunnen opbrengen, en de onbegrijpelijke verachting voor de ander zoals ze doodsgroot voortwoekert en de hele wereld verwoest.
Men moet van een kunstenaar niet vragen, dat hij die einden aan elkaar knoopt; het is al veel, als hij ons onontkoombaar duidelijk weet te maken, dat die (losse) einden er zijn. Maar Huub Gerretsen probeerde wel door te denken: hij dacht en filosofeerde altijd, hij kon het degeen, met wie hij in gesprek kwam, geducht moeilijk maken. Toen hij verongelukte, had hij Martin Bubers boekje " De weg van de mens volgens de chassidische leer " in de zak, en dat droeg hij in zijn latere jaren dikwijls bij zich. Hij was die dag, zelf tachtig jaar oud, alleen naar de crematie van een gestorven vriend geweest, en het is goed mogelijk, dat hij in gedachten verdiept de straat wilde oversteken: zijn vrouw, die sedert 1930 met hem gehuwd was en hem vijf zonen schonk ( waarom zouden we die " gewone " dingen hier niet in klassiek bijbelse taal vertellen, het aartsvaderlijke is gelukkig nog niet helemaal verstorven ), verbleef in Middelbeers bij Tilburg, waar het buitenhuis " de Libanon " staat. Daar werkte hij veel en graag, en hij zwierf er urenlang, zo nonchalant mogelijk gekleed, door de bossen, om dan toch weer in gesprek te raken met wie hij tegenkwam.
Zijn leerlingen wisten hem daar ook te vinden, zelfs nadat hij op zijn vijf en zestigste gepensioeneerd was als tekenleraar aan het Montessori Lyceum in Den Haag. Die na oorlogse betrekking was waarschijnlijk de eerste, die hem voluit bevredigd heeft; voordien was hij, tot de spoorwegstaking in de Tweede Wereldoorlog, verbonden aan het Leidse gymnasium, en nog eerder aan een Chr. Muloschool, terwijl hij op een lagere school was begonnen. Maar dat lukte niet, hoewel hij eindeloos veel van kinderen heeft gehouden, en een belangrijk deel van zijn oeuvre (dat vooral onder vrienden verspreid is) bestaat dan ook uit kinderportretten. Hij vroeg zich altijd weer af, wat er van verwaarloosde ( en ook voorlijke ) kinderen worden zou; en dat was voor een niet onaanzienlijk gedeelte de reflex van zijn eigen moeilijke kinderjaren; hij werd in 1897 geboren in de hervormde pastorie van Avereest, maar zijn vader ( die profetisch en indringend kon preken, en ook nog enkele jaren hofprediker was ) ging naderhand gebukt onder manisch depres-siviteit, en dat heeft op zijn huis een zware druk gelegd. Zijn hele eigen schooltijd heeft Huub in Den Haag doorge-bracht; bijzonder sensitief als hij was ( en nadrukkelijk puriteins opgevoed ) wilde hij altijd al schilder worden, maar door de huiselijke omstandigheden werd die wens nooit voluit gehonoreerd.
Dat betekende zelfstudie, zo goed en zo kwaad als het ging, en ten slotte toch nog een aantal lessen van Van der Valk ( een tijdgenoot van Mendes da Costa ), die hij altijd bijzonder hoog heeft gehouden; het was mejuffrouw Van Woensel Kooy, die hem aan een stipendium hielp, zodat hij een reis naar Italie kon maken.
Daarmee had hij intussen de acte Middelbaar Tekenen nog niet in de zak...
Is de levensgang van iemand, die niet meer in ons midden is, nog belangrijk, dat ik nu toch nog uitvoerig dreig te worden? Ja, dat is hij stellig: omdat het eenvoudige verhaal ( en met hoeveel genegenheid en respect heeft zijn nu 83 jarige weduwe mij dat verteld! zo sprankelend en bij de tijd zijn maar weinigen op die leeftijd ) ons bevestigen kan is de eerbied voor een man, wiens menselijke adviezen in de begin-jaren der Van der Leeuw stichting veel voor ons hebben bete-kend. Hij was al een tijdlang geen bestuurslid meer, heeft na zijn pensioen bijvoorbeeld ook nog door Portugal gezworven, maar bleef onder alle omstandigheden dezelfde openheid uit-stralen. Hij zag de duisternis, waar zovelen aan voorbij- leven: er is niet weinig duisters in zijn werk, telkens weer aandacht voor het verminkte en geschondene, hij was ook " veel te goed " en gaf als hij de kans kreeg alles weg om de kwet-suren van anderen te verhelpen, zodat hij door zijn gezin weer in de rails van het ordelijke bestaan gezet moest worden, een gezegend kader, dat het hem mogelijk maakte zichzelf te zijn en te blijven mediteren. Over verschillende psalmen vooral, Psalm 139, dat " zelfs de duisternis voor HEM niet verbergt, de duisternis is als het licht ". Die woorden stonden boven het doodsbericht en ze waren daar niet ( gelijk zo dikwijls) een aanfluiting. Over die woorden ook heeft zijn vriend prof. Smelik in de rouwdienst op 26 januari 1978 met de aanwezigen nagedacht.
Degenen onder ons, die hem persoonlijk gekend hebben, zullen hem niet kunnen vergeten.
(stukje ontvangen van Just Gerretsen, zijn zoon.).
Memoriam Huub Gerretsen, verscheen in aflevering 53 van mededelingen van de Prof. Dr.G. van der Leeuw stichting.
W.G. Overbosch:
In memoriam Huub Gerretsen
Op 21 januari 1978, al weer meer dan een jaar geleden dus, overleed ten gevolge van (zoals dat dan heet) een noodlottig ongeval ons oud bestuurslid, de schilder Huub Gerretsen. Sedertdien zijn er alleen maar thema nummers van deze Mededelingen verschenen, daardoor bleef een " in memoriam " eigenlijk te lang wachten. Bovendien: twee van zijn vrienden, aan wie we om persoonlijke herinneringen hadden gevraagd, bleken die ten slotte toch niet op schrift te kunnen stellen. Daarom deze paar bladzijde van onze voorzitter, die graag de familie Gerretsen dankt voor de moeite, die zij zich heeft gegeven om de bijgevoegde reproducties van litho's mogelijk te maken.
Wanneer om practische redenen de kroniek, waarmee deze aflevering geopend zou worden, naar de volgende wordt ver-schoven, mag dat in ieder geval niet betekenen, dat wij de eerste bladzijden niet zouden bestemmen voor een sober in memoriam Huub Gerretsen. Want het mag dan al meer dan een jaar geleden zijn, dat hij ( op 21 januari 1978) terugkomend van een korte wandeling langs zee, vlak bij zijn huis in Den Haag Loosduinen door een voorbijrazende auto werd vernield, wij kunnen zijn wat schorre maar indringende stem, maar vooral ook de markante kop met de felle ogen niet vergeten. Ogen, die alles zagen: de bomen, de bergen, de zee vooral in haar duizendvoudige gestalten tussen liefelijkheid en doods-dreiging, maar heel in het bijzonder de mensen en hun samenleving. Als we hierbij, behalve een zelfportret, twee litho's reproduceren, die van zijn aandacht juist voor die mensen getuigenis afleggen, is dat niet toevallig; de ene portretteert de schrijfster Wilma, waar Huub Gerretsen zeer op gesteld was, maar is tegelijkertijd een eerbetoon aan de ouder wordende mens, die het hele leven gezien en er zich niet van afgewend heeft; de ander is gruwelijk en werd gemaakt in het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden, waar de bezoeker met koloniaal interesse destijds (?) het hoofd van een Niasser op sterk water kon zien staan. En daarmee is dan alles uitge-meten: de stil makende toewijding, die mensen voor elkaar kunnen opbrengen, en de onbegrijpelijke verachting voor de ander zoals ze doodsgroot voortwoekert en de hele wereld verwoest.
Men moet van een kunstenaar niet vragen, dat hij die einden aan elkaar knoopt; het is al veel, als hij ons onontkoombaar duidelijk weet te maken, dat die (losse) einden er zijn. Maar Huub Gerretsen probeerde wel door te denken: hij dacht en filosofeerde altijd, hij kon het degeen, met wie hij in gesprek kwam, geducht moeilijk maken. Toen hij verongelukte, had hij Martin Bubers boekje " De weg van de mens volgens de chassidische leer " in de zak, en dat droeg hij in zijn latere jaren dikwijls bij zich. Hij was die dag, zelf tachtig jaar oud, alleen naar de crematie van een gestorven vriend geweest, en het is goed mogelijk, dat hij in gedachten verdiept de straat wilde oversteken: zijn vrouw, die sedert 1930 met hem gehuwd was en hem vijf zonen schonk ( waarom zouden we die " gewone " dingen hier niet in klassiek bijbelse taal vertellen, het aartsvaderlijke is gelukkig nog niet helemaal verstorven ), verbleef in Middelbeers bij Tilburg, waar het buitenhuis " de Libanon " staat. Daar werkte hij veel en graag, en hij zwierf er urenlang, zo nonchalant mogelijk gekleed, door de bossen, om dan toch weer in gesprek te raken met wie hij tegenkwam.
Zijn leerlingen wisten hem daar ook te vinden, zelfs nadat hij op zijn vijf en zestigste gepensioeneerd was als tekenleraar aan het Montessori Lyceum in Den Haag. Die na oorlogse betrekking was waarschijnlijk de eerste, die hem voluit bevredigd heeft; voordien was hij, tot de spoorwegstaking in de Tweede Wereldoorlog, verbonden aan het Leidse gymnasium, en nog eerder aan een Chr. Muloschool, terwijl hij op een lagere school was begonnen. Maar dat lukte niet, hoewel hij eindeloos veel van kinderen heeft gehouden, en een belangrijk deel van zijn oeuvre (dat vooral onder vrienden verspreid is) bestaat dan ook uit kinderportretten. Hij vroeg zich altijd weer af, wat er van verwaarloosde ( en ook voorlijke ) kinderen worden zou; en dat was voor een niet onaanzienlijk gedeelte de reflex van zijn eigen moeilijke kinderjaren; hij werd in 1897 geboren in de hervormde pastorie van Avereest, maar zijn vader ( die profetisch en indringend kon preken, en ook nog enkele jaren hofprediker was ) ging naderhand gebukt onder manisch depres-siviteit, en dat heeft op zijn huis een zware druk gelegd. Zijn hele eigen schooltijd heeft Huub in Den Haag doorge-bracht; bijzonder sensitief als hij was ( en nadrukkelijk puriteins opgevoed ) wilde hij altijd al schilder worden, maar door de huiselijke omstandigheden werd die wens nooit voluit gehonoreerd.
Dat betekende zelfstudie, zo goed en zo kwaad als het ging, en ten slotte toch nog een aantal lessen van Van der Valk ( een tijdgenoot van Mendes da Costa ), die hij altijd bijzonder hoog heeft gehouden; het was mejuffrouw Van Woensel Kooy, die hem aan een stipendium hielp, zodat hij een reis naar Italie kon maken.
Daarmee had hij intussen de acte Middelbaar Tekenen nog niet in de zak...
Is de levensgang van iemand, die niet meer in ons midden is, nog belangrijk, dat ik nu toch nog uitvoerig dreig te worden? Ja, dat is hij stellig: omdat het eenvoudige verhaal ( en met hoeveel genegenheid en respect heeft zijn nu 83 jarige weduwe mij dat verteld! zo sprankelend en bij de tijd zijn maar weinigen op die leeftijd ) ons bevestigen kan is de eerbied voor een man, wiens menselijke adviezen in de begin-jaren der Van der Leeuw stichting veel voor ons hebben bete-kend. Hij was al een tijdlang geen bestuurslid meer, heeft na zijn pensioen bijvoorbeeld ook nog door Portugal gezworven, maar bleef onder alle omstandigheden dezelfde openheid uit-stralen. Hij zag de duisternis, waar zovelen aan voorbij- leven: er is niet weinig duisters in zijn werk, telkens weer aandacht voor het verminkte en geschondene, hij was ook " veel te goed " en gaf als hij de kans kreeg alles weg om de kwet-suren van anderen te verhelpen, zodat hij door zijn gezin weer in de rails van het ordelijke bestaan gezet moest worden, een gezegend kader, dat het hem mogelijk maakte zichzelf te zijn en te blijven mediteren. Over verschillende psalmen vooral, Psalm 139, dat " zelfs de duisternis voor HEM niet verbergt, de duisternis is als het licht ". Die woorden stonden boven het doodsbericht en ze waren daar niet ( gelijk zo dikwijls) een aanfluiting. Over die woorden ook heeft zijn vriend prof. Smelik in de rouwdienst op 26 januari 1978 met de aanwezigen nagedacht.
Degenen onder ons, die hem persoonlijk gekend hebben, zullen hem niet kunnen vergeten.
(stukje ontvangen van Just Gerretsen, zijn zoon.). Memoriam Huub Gerretsen, verscheen in aflevering 53 van mededelingen van de Prof. Dr.G. van der Leeuw stichting.
W.G. Overbosch:
In memoriam Huub Gerretsen
Op 21 januari 1978, al weer meer dan een jaar geleden dus, overleed ten gevolge van (zoals dat dan heet) een noodlottig ongeval ons oud bestuurslid, de schilder Huub Gerretsen. Sedertdien zijn er alleen maar thema nummers van deze Mededelingen verschenen, daardoor bleef een " in memoriam " eigenlijk te lang wachten. Bovendien: twee van zijn vrienden, aan wie we om persoonlijke herinneringen hadden gevraagd, bleken die ten slotte toch niet op schrift te kunnen stellen. Daarom deze paar bladzijde van onze voorzitter, die graag de familie Gerretsen dankt voor de moeite, die zij zich heeft gegeven om de bijgevoegde reproducties van litho's mogelijk te maken.
Wanneer om practische redenen de kroniek, waarmee deze aflevering geopend zou worden, naar de volgende wordt ver-schoven, mag dat in ieder geval niet betekenen, dat wij de eerste bladzijden niet zouden bestemmen voor een sober in memoriam Huub Gerretsen. Want het mag dan al meer dan een jaar geleden zijn, dat hij ( op 21 januari 1978) terugkomend van een korte wandeling langs zee, vlak bij zijn huis in Den Haag Loosduinen door een voorbijrazende auto werd vernield, wij kunnen zijn wat schorre maar indringende stem, maar vooral ook de markante kop met de felle ogen niet vergeten. Ogen, die alles zagen: de bomen, de bergen, de zee vooral in haar duizendvoudige gestalten tussen liefelijkheid en doods-dreiging, maar heel in het bijzonder de mensen en hun samenleving. Als we hierbij, behalve een zelfportret, twee litho's reproduceren, die van zijn aandacht juist voor die mensen getuigenis afleggen, is dat niet toevallig; de ene portretteert de schrijfster Wilma, waar Huub Gerretsen zeer op gesteld was, maar is tegelijkertijd een eerbetoon aan de ouder wordende mens, die het hele leven gezien en er zich niet van afgewend heeft; de ander is gruwelijk en werd gemaakt in het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden, waar de bezoeker met koloniaal interesse destijds (?) het hoofd van een Niasser op sterk water kon zien staan. En daarmee is dan alles uitge-meten: de stil makende toewijding, die mensen voor elkaar kunnen opbrengen, en de onbegrijpelijke verachting voor de ander zoals ze doodsgroot voortwoekert en de hele wereld verwoest.
Men moet van een kunstenaar niet vragen, dat hij die einden aan elkaar knoopt; het is al veel, als hij ons onontkoombaar duidelijk weet te maken, dat die (losse) einden er zijn. Maar Huub Gerretsen probeerde wel door te denken: hij dacht en filosofeerde altijd, hij kon het degeen, met wie hij in gesprek kwam, geducht moeilijk maken. Toen hij verongelukte, had hij Martin Bubers boekje " De weg van de mens volgens de chassidische leer " in de zak, en dat droeg hij in zijn latere jaren dikwijls bij zich. Hij was die dag, zelf tachtig jaar oud, alleen naar de crematie van een gestorven vriend geweest, en het is goed mogelijk, dat hij in gedachten verdiept de straat wilde oversteken: zijn vrouw, die sedert 1930 met hem gehuwd was en hem vijf zonen schonk ( waarom zouden we die " gewone " dingen hier niet in klassiek bijbelse taal vertellen, het aartsvaderlijke is gelukkig nog niet helemaal verstorven ), verbleef in Middelbeers bij Tilburg, waar het buitenhuis " de Libanon " staat. Daar werkte hij veel en graag, en hij zwierf er urenlang, zo nonchalant mogelijk gekleed, door de bossen, om dan toch weer in gesprek te raken met wie hij tegenkwam.
Zijn leerlingen wisten hem daar ook te vinden, zelfs nadat hij op zijn vijf en zestigste gepensioeneerd was als tekenleraar aan het Montessori Lyceum in Den Haag. Die na oorlogse betrekking was waarschijnlijk de eerste, die hem voluit bevredigd heeft; voordien was hij, tot de spoorwegstaking in de Tweede Wereldoorlog, verbonden aan het Leidse gymnasium, en nog eerder aan een Chr. Muloschool, terwijl hij op een lagere school was begonnen. Maar dat lukte niet, hoewel hij eindeloos veel van kinderen heeft gehouden, en een belangrijk deel van zijn oeuvre (dat vooral onder vrienden verspreid is) bestaat dan ook uit kinderportretten. Hij vroeg zich altijd weer af, wat er van verwaarloosde ( en ook voorlijke ) kinderen worden zou; en dat was voor een niet onaanzienlijk gedeelte de reflex van zijn eigen moeilijke kinderjaren; hij werd in 1897 geboren in de hervormde pastorie van Avereest, maar zijn vader ( die profetisch en indringend kon preken, en ook nog enkele jaren hofprediker was ) ging naderhand gebukt onder manisch depres-siviteit, en dat heeft op zijn huis een zware druk gelegd. Zijn hele eigen schooltijd heeft Huub in Den Haag doorge-bracht; bijzonder sensitief als hij was ( en nadrukkelijk puriteins opgevoed ) wilde hij altijd al schilder worden, maar door de huiselijke omstandigheden werd die wens nooit voluit gehonoreerd.
Dat betekende zelfstudie, zo goed en zo kwaad als het ging, en ten slotte toch nog een aantal lessen van Van der Valk ( een tijdgenoot van Mendes da Costa ), die hij altijd bijzonder hoog heeft gehouden; het was mejuffrouw Van Woensel Kooy, die hem aan een stipendium hielp, zodat hij een reis naar Italie kon maken.
Daarmee had hij intussen de acte Middelbaar Tekenen nog niet in de zak...
Is de levensgang van iemand, die niet meer in ons midden is, nog belangrijk, dat ik nu toch nog uitvoerig dreig te worden? Ja, dat is hij stellig: omdat het eenvoudige verhaal ( en met hoeveel genegenheid en respect heeft zijn nu 83 jarige weduwe mij dat verteld! zo sprankelend en bij de tijd zijn maar weinigen op die leeftijd ) ons bevestigen kan is de eerbied voor een man, wiens menselijke adviezen in de begin-jaren der Van der Leeuw stichting veel voor ons hebben bete-kend. Hij was al een tijdlang geen bestuurslid meer, heeft na zijn pensioen bijvoorbeeld ook nog door Portugal gezworven, maar bleef onder alle omstandigheden dezelfde openheid uit-stralen. Hij zag de duisternis, waar zovelen aan voorbij- leven: er is niet weinig duisters in zijn werk, telkens weer aandacht voor het verminkte en geschondene, hij was ook " veel te goed " en gaf als hij de kans kreeg alles weg om de kwet-suren van anderen te verhelpen, zodat hij door zijn gezin weer in de rails van het ordelijke bestaan gezet moest worden, een gezegend kader, dat het hem mogelijk maakte zichzelf te zijn en te blijven mediteren. Over verschillende psalmen vooral, Psalm 139, dat " zelfs de duisternis voor HEM niet verbergt, de duisternis is als het licht ". Die woorden stonden boven het doodsbericht en ze waren daar niet ( gelijk zo dikwijls) een aanfluiting. Over die woorden ook heeft zijn vriend prof. Smelik in de rouwdienst op 26 januari 1978 met de aanwezigen nagedacht.
Degenen onder ons, die hem persoonlijk gekend hebben, zullen hem niet kunnen vergeten.
(stukje ontvangen van Just Gerretsen, zijn zoon.).
Hubertus Adrianus Gerretsen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1929 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Erna Herman |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.