Gerretsen (Gerritsen) Genealogie » Dr. Jan Hendrik Gerretsen (1867-1923)

Persoonlijke gegevens Dr. Jan Hendrik Gerretsen 

  • Hij is geboren op 18 januari 1867 in Nijmegen, Gelderland, Nederland.
  • Hij werd gedoopt.
  • Beroep: hofpredikant.
    predikant te Lopik 1895, daarna Dedemsvaart 1895, daarna te Den Haag 1898, doopte als hulp-predikant prinses Juliana, ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw
  • Geloof: ned.ger..
  • Hij is overleden op 17 november 1923 in Den Haag, Zuid-Holland, Nederland, hij was toen 56 jaar oud.
  • Hij is begraven in Den Haag, Zuid-Holland, Nederland.
  • Een kind van Hubertus Adrianus Gerritsen en Anna Elizabeth Vermaat
  • Deze gegevens zijn voor het laatst bijgewerkt op 19 november 2012.

Gezin van Dr. Jan Hendrik Gerretsen

Hij is getrouwd met Anna Christina Hogerzeil.

In 2014 verscheen het Leidse proefschrift: P.W.J.L. Gerretsen, Vrijzinnig noch rechtzinnig: Daniel Chantepie de la Saussaye (1818-1874) en Jan Hendrik Gerretsen in de ban van het ethische beginsel in de theologie (Gorinchem 2014) met veel biografische gegevens over beide theologen, (bron hr. P. Gerretsen).
Huwelijk
Naarstig werd gezocht naar een passende gemaal voor de jonge koningin. Britse kandidaten vielen af vanwege de Boerenoorlog. "Nur einen deutschen Prinzen soll sie bekommen", sprak de Duitse keizer.
De koningin-moeder Emma reisde in mei 1900 met haar dochter naar het slot Schwarzburg in Thüringen. Daar had ze ontmoetingen gearrangeerd met drie kandidaten. Friedrich Wilhelm van Pruisen, kleinzoon van prinses Marianne, was door de Keizer naar voren geschoven. De twee broers Von Mecklenburg Schwerin waren geselecteerd uit de Almanach de Gotha. Van deze twee kwam alleen Heinrich opdagen. Friedrich Wilhelm was bij voorbaat kansloos, zodat de keus van moeder en dochter viel op hertog Heinrich zu Mecklenburg Schwerin. Op 16 oktober werd de verloving bekendgemaakt.
Op 7 februari 1901 trad Wilhelmina in het huwelijk met Hendrik, zoon van groothertog Frederik Frans II van Mecklenburg-Schwerin. Hun huwelijk was aanvankelijk gelukkig, maar bracht de eerste jaren vier miskramen.
Dit leidde bij sommigen tot onrust, daar indien Wilhelmina kinderloos zou overlijden de troon waarschijnlijk naar een Duitser zou gaan. Men vreesde voor een vergrote Duitse invloed op of zelfs annexatie van Nederland. Naastgerechtigde tot de troon was Wilhelmina's achterneef Willem Ernst, groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach, een kleinzoon van Wilhelmina's tante Sophie (zuster van Willem III). Naast hem werd ook Wilhelmina's nicht Marie genoemd, de dochter van diezelfde Sophie, omdat volgens de grondwet de Nederlandse koning(in) geen staatshoofd van een ander land (met uitzondering van Luxemburg) mag zijn.
Op 30 april 1909 werd er dan toch een kind geboren, Juliana, hetgeen als een wonder werd beschouwd en in geheel Nederland spontaan werd gevierd. Als toegewijd moeder aanbad Wilhelmina haar dochter en zij bracht veel uren door met samen spelen. Ze kleedde en verzorgde haar kind zelf, in plaats van dit aan een kindermeisje over te laten. In de doopdienst voor Juliana ging de hofprediker dr. J.H. Gerretsen voor. De koningin onderwees haar dochter zowel over de Bijbel, in protestantse zin, als over alle facetten van het koninkrijk. Mede als gevolg hiervan ontwikkelden moeder en dochter een hechte band.
Laatst toegevoegd op de site
De jaren vijfig en de gereformeerde theologie
De geschiedenis van de classis
De dominee en de predikant
Aalders uit Mitling-Mark
Prof. dr. G.J.D. Aalders
HomePredikantschapWetenschappelijk werk GenealogieContact Links125 jaar theol. faculteit Historicus Proefschrift Publicaties op het web Toga Bibliografie Home Wetenschappelijk werk Publicaties op het web P.D. Chantepie de la Saussaye
P.D. Chantepie de la Saussaye
Uit: Biografiisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, dl. IV, 89-92
CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE, Pierre Daniel, *Leeuwarden 9 april 1848, + Bilthoven 20 april 1920. Zn van Daniel Chantepie de la Saussaye, predikant, later hoogleraar, en Maria Anna Carolina Louisa van Schelle. Stud. theol. Utrecht 1865; dr. theol. Utrecht 1871. Herv. predikant Hemmen 1872. Hoogl. Amsterdam 1878 (geschiedenis der godsdiensten en geschiedenis van de leer aangaande God); hoogl. Leiden 1899 (ethiek, encyclopedie, geschiedenis van de leer aangaande God); em. 1917. Hij huwde 8 febr. 1872 Regina Maria Martin.
In theologisch opzicht onderging La Saussaye grote invloed van zijn vader. Dit betekent dat bij hem een grote belangstelling te bespeuren valt voor de mens en zijn (religieuze en ethische) mogelijkheden. Dit geldt niet alleen de mens die binnen de sfeer van het verbond Gods leeft, maar het geldt alle mensen. Theologisch wordt dit gefundeerd met een beroep op de algemene openbaring: God heeft zich niet alleen geopenbaard in de geschiedenis van Israël en in Jezus Christus. Er is ook sprake van een openbaring buiten Israël, in de algemene geschiedenis, en er is sprake van godsopenbaring in het hart van de mens. La Saussaye's belangstelling voor de verhouding tussen christendom en cultuur komt verder tot uitdrukking in zijn aandacht voor de relatie tussen tussen wijsgerige en christelijke ethiek, tussen theologie en godsdienstwetenschap, tussen geloof en wetenschap en tussen natuur- en geesteswetenschappen. Meer dan wel eens is opgemerkt erkende La Saussaye dat er sprake is van een breuk tussen christendom en cultuur.
Als student onttrok La Saussaye zich min of meer aan het openbare studentenleven. Reeds toen ging zijn voorkeur uit naar studie en bezinning, meer dan naar een plaats op de voorgrond van het openbare leven, en dat is altijd zo gebleven. Vertrouwelijke omgang was er met vrienden als J.J.P. Valeton Jr., H.A. Gagnebin, L.C. Schuller tot Peursum en J. Welter, die geïmponeerd waren door zijn grote belezenheid. Ook later waren velen daarvan onder de indruk. In zijn studententijd was hij enige tijd redacteur van Vox Studiosorum.
Van zijn universitaire leermeesters J.I. Doedes, J.J. van Oosterzee en B. ter Haar onderging hij geen aanwijsbare invloed. Die onderging hij wel van W.G. Brill, de leermeester aan wie hij zich, naar eigen zeggen, het meest hechtte. Deze vormde zijn literaire en taalkundige smaak en stimuleerde zijn omgang met de theosofie, die hem echter niet blijvend kon boeien. Hij miste de 'hooge geest en het diepe gemoed' waarmee God de theosofen heeft gezegend. Maar vooral twijfelde hij aan de mogelijkheid in deze bedeling reeds geloven en weten onder één noemer te brengen. Deze pretentie van de theosofie achtte hij in strijd met 1 Korinthe 13 en een vooruitgrijpen op het eschaton.
In 1871 promoveerde La Saussaye bij Doedes op een godsdiensthistorische studie met de titel: Methodologische bijdrage tot het onderzoek naar den oorsprong van den godsdienst. Hij distantieerde zich daarin van C.P.Tiele door te stellen dat de godsdienstwetenschap uit moet gaan van de relatie tussen God en mens, en dat kennis van het wezen van de godsdienst niet wordt verkregen langs zuiver empirische weg. De onderzoeker moet zelf godsdienstig zijn, en hij kan niet anders dan zijn religieuze overtuiging inbrengen in zijn wetenschappelijke werk. Van het moderne, sterk positivistisch gekleurde wetenschapsideaal wilde La Saussaye niets weten, in hermeneutisch opzicht stond hij in de traditie van Schleiermacher. Ook ten aanzien van Tiele's zoeken naar de wetten van de ontwikkeling van de godsdienst heeft La Saussaye zich altijd zeer terughoudend opgesteld. Hun persoonlijke relatie werd gekenmerkt door distantie, en dat bleef zo ook toen La Saussaye hoogleraar te Leiden en dus collega van Tiele werd. De bewaardgebleven correspondentie is die van twee geleerden, niet die van twee vrienden.
In 1875 richtte La Saussaye samen met J.J.P. Valeton Jr. het tijdschrift Studiën. Theologisch tijdschrift op, dat tot en met 1881 zou blijven verschijnen. Studiën, in theorie bestemd voor de gehele rechterflank van de Nederlandse theologische wereld, werd in feite het orgaan van de latere ethischen, want in 1877 zou ook Is. van Dijk tot de redactie toetreden. Van de oudere ethischen publiceerden met name J.H.Gunning Jr. en J.J.P. Valeton Sr enkele artikelen in Studiën. Het was de bedoeling van de redacteuren dat dit tijdschrift een puur wetenschappelijk tijdschrift zou zijn, van de kerkelijke strijd hielden de schrijvers zich verre. Eén en ander heeft tot een scherpe briefwisseling met N. Beets geleid, die het betreurde dat door de oprichting van Studiën aan Protestantsche bijdragen, het kerkelijke tijdschrift van D.Chantepie de la Saussaye, een einde kwam. La Saussaye publiceerde in Studiën behalve een groot aantal boekbesprekingen een reeks studies over Paulus en zijn theologie. Godsdiensthistorische opstellen leverde hij deze jaren niet.
In het vak de geschiedenis der godsdiensten heeft La Saussaye zich een internationale faam verworven als een van de pioniers op dit gebied. Hoeveel hij verwachtte van de jonge godsdienstwetenschap blijkt wel uit zijn inaugurele oratie van 1878, Het belang van de studie der godsdiensten voor de kennis van het christendom. Daarin zette hij uiteen dat de godsdienstwetenschap, als 'neutestamentlichte Zeitgeschichte', inzicht zal verschaffen in het historisch wordingsproces van het christendom. Als vergelijkende godsdienstwetenschap zal zij vruchtbaar zijn voor de kennis van het christendom, en als wijsbegeerte van de godsdienst zal zij leiden tot kennis van 'de godsdienst'. Daarmee lijkt hij aan te sluiten bij de toentertijd wijd verbreide gedachte dat aan alle godsdiensten een gemeenschappelijke kern eigen is, die teruggevoerd kan worden op de openbaring van God in het hart van de mens.
Aan de uitwerking van de in deze oratie uitgesproken beginselen heeft La Saussaye jarenlang hard gewerkt. Een eerste resultaat was zijn boek Vier schetsen uit de godsdienstgeschiedenis (1883), gevolgd door zijn Lehrbuch der Religionsgeschichte dat in 1887 en 1889 verscheen. In het zogenaamde fenomenologische deel ondernam hij als één der eersten een poging de verschillende aspecten van het godsdienstig leven met elkaar te vergelijken. In 1902 verscheen zijn boek The religion of the Teutons.
Ondanks zijn belangstelling voor en kennis van de godsdienstwetenschap is La Saussaye nooit een vakgeleerde pur sang geworden. Reeds in zijn Amsterdamse jaren bleek dat ook andere aspecten van de theologie hem waren blijven boeien. In Theologische studiën publiceerde hij in 1884 een belangrijke studie over Ritschl. In het bijzonder hield hem de vraag bezig naar de verhouding tussen geloof en wetenschap. Tijdens het college geschiedenis van de leer aangaande God besteedde La Saussaye aandacht aan de fundering van het geloof in God. Daarbij kon hij niet om de verhouding tussen geloof en wetenschap heen. Illustratief voor zijn visie op de verhouding tussen geloof en wetenschap zijn de voordrachten die hij in de winter van 1893 te Amsterdam hield over zekerheid en twijfel. Deze voordrachten, aanvankelijk apart verschenen, werden later opgenomen in de verzamelbundel Geestelijke stroomingen. Met groot inlevingsvermogen ging hij in op de levensstrijd van mensen als Renan, Scherer en anderen die het geloof in God niet (langer) konden beamen. Hun strijd was zijn strijd. Maar zelf ging hij uiteindelijk een andere weg. Hij waarschuwde tegen de opperheerschappij van het verstand en kent aan de religieuze geduide levenservaring hoge waarde toe. Het geïsoleerde verstand is een 'machine à douter', en is niet in staat de diepste behoeften van de mens te bevredigen. Dat doet, naar La Saussaye's ervaring, het christelijk geloof wel, en deze geloofservaring is een bewijs voor de waarheid van het christelijk geloof. In zijn brochure De moderne mens en 't geloof aan bijzondere openbaring (1908) speelt de geloofservaring een belangrijke rol als apologetisch argument. Op dit punt is dus sprake van een negatieve verhouding tussen christendom en cultuur: La Saussaye keerde zich hier en elders voortdurend tegen de opperheerschappij van het verstand. Later zou hij daarvoor in moderne kring meer gehoor vinden dan in het eerste deel van zijn Amsterdamse jaren. De nadruk op de ervaring lijkt samen te hangen met het streven naar een empirisch fundament, dit in navolging van de methode der natuurwetenschappen.
In 1897 verscheen de tweede druk van het Lehrbuch. La Saussaye had nu echter een aantal medewerkers aangetrokken en het fenomenologische deel weggelaten. Zijn belofte om aan de fenomenologie een apart boek te wijden, heeft hij niet vervuld. Meer nog dan de eerste druk is deze druk geworden tot een geschiedenis van godsdiensten in plaats van een godsdienstgeschiedenis. Het eigene van iedere godsdienst wordt nu sterk beklemtoond, en ook de godsdienst van Israël (een bijdrage van J.J.P. Valeton Jr), die in de eerste druk achterwege bleef, wordt nu behandeld. In het woord vooraf merkte La Saussaye hierover op dat Israëls godsdienst hier in zijn wereldhistorische betekenis geschetst wordt, 'nicht als eine Form der semitischen Religion'. Dit wijst op veranderde inzichten bij La Saussaye, want daarmee gaf hij een belangrijk aspect van de godsdienstwetenschap prijs, namelijk de overtuiging dat men het wezen van de godsdienst kan benaderen door verschillende godsdienstvormen te bestuderen. Nog in ditzelfde jaar legde hij daarvan verantwoording af in een rede getiteld Die vergleichende Religionsforschung und der religiöse Glaube, die hij hield op het eerste godsdienstwetenschappelijke congres te Stockholm. Daarin nam hij afstand van allerlei pogingen het wezen van de godsdienst langs godsdienstwetenschappelijke weg te benaderen, en koos hij onomwonden voor de openbaring van God in de geschiedenis van Israël en in Jezus Christus als bron van de ware godskennis. De wetenschap brengt ons nooit tot het wezenlijke, daarvoor is geloof nodig.
Het verschil tussen deze rede en zijn Amsterdamse inaugurele oratie is opvallend. Want van grote verwachtingen en van optimisme is nu geen sprake meer. Integendeel, uit deze rede spreekt een zekere teleurstelling ten aanzien van de godsdienstwetenschap. Ook in andere publikaties treft ons dit nieuwe accent, in die zin dat hij sterker dan voorheen geloof en wetenschap van elkaar tracht te scheiden, en meer dan voorheen beklemtoont dat er een methodisch verschil is tussen natuur- en geesteswetenschappen. Op dit punt kwam hij meer en meer onder invloed van de neokantianen W. Windelband en H. Rickert. Ook de kennismaking met Kierkegaard is hier van belang. In zijn Leidse oratie De taak der theologie (1899) legde hij een groot accent op het paradoxaal, niet wetenschappelijk te benaderen karakter van het christelijk geloof. 'Wij behooren tot een geslacht, dat van den waan der wetenschap grootendeels teruggekomen zich weer tot den godsdienst wendt'. De christelijke theologie heeft haar eigen gebied, haar eigen onderstellingen, haar bijzondere taak; zij laat zich niet eenvoudig in de algemeene wetenschap inlijven. Wie zegt God, zegt daarmee: niet uit de wereld te verklaren.
In wetenschappelijk opzicht waren de Amsterdamse jaren voor La Saussaye voorspoedig. Toch was hij niet werkelijk gelukkig in die periode. Hij sprak over 'smartelijke' jaren. 'Ik had het zóó moeilijk, dat ik haast niet wist waar ik het zoeken moest'. Bij Gunning, van 1882 tot 1889 kerkelijk hoogleraar in Amsterdam, vond hij rust en bemoediging. Waaruit zijn moeite bestond valt niet met zekerheid te achterhalen. Men kan denken aan het feit dat de godsdienstwetenschap hem niet werkelijk bevredigde, maar het is ook mogelijk dat persoonlijke omstandigheden een rol speelden. Zijn zoontje overleed kort na de geboorte, zijn biografen spreken over een geknakte gezondheid als gevolg daarvan.
De (godsdienst) wetenschap heeft La Saussaye dus niet gebracht wat hij ervan verwacht had, en hij begon naar een andere werkkring te verlangen. Toen deze uitbleef, rijpte het plan als ambteloos burger door het leven te gaan. In 1899 werd hij echter te Leiden benoemd. Deze benoeming kwam tot stand onder invloed van zijn vriend O.W.Star Numan, curator van de Leidse universiteit. Dit was tegen de wens van de faculteit, die A. Bruining had begeerd.
In Leiden beleefde La Saussaye naar eigen zeggen een grote bloeiperiode. Niet alleen doceerde hij daar andere vakken, maar hij vond daar een nieuw publiek. Er is in die jaren onder de theologische studenten, veelal modern georiënteerd, sprake van een grote honger naar religieuze antwoorden op de diepste levensvragen. In de erudiete La Saussaye, die toch altijd veel meer dan een vakgeleerde is geweest, vonden zij een goede gids. Een ander publiek vond hij ook als redacteur van het mede door hem opgerichte tijdschrift Onze eeuw, waarin hij talloze bijdragen publiceerde. In deze jaren sloot hij vriendschap met mederedacteur G.F. Haspels. Hij schreef over personen die hem boeiden, over literatuur en over de ethiek. Opvallend in deze jaren is de aandacht voor de persoonlijkheid, tot uitdrukking komend in veel biografische schetsen, later gebundeld in Portretten en kritieken. In 1904 verscheen zijn biografie van Nicolaas Beets, voor wie hij grote waardering had. La Saussaye had, zoals zijn bekendste leerling en opvolger K.H.Roessingh het uitdrukt, in deze Leidse jaren weer een gemeente.
Naast de bijdragen in Onze eeuw publiceerde La Saussaye zijn boek Het christelijk leven, dat in 1910 (1e deel) en 1912 (2e deel) verschijnt. Het bevat de vrucht van zijn onderwijs in de ethiek en kwam tot stand op aandrang van zijn vriend Valeton. De centrale vraag van La Saussaye's theologisch streven, de verhouding tussen christendom en cultuur, komt hier naar voren in de gestalte van de vraag naar de verhouding tussen algemene en wijsgerige ethiek. Zijn denken beweegt zich tussen het oppervlakkig wijden van het natuurlijke en een totale splitsing van algemene en christelijke moraal. Het eerste kon hij niet omdat hij slechts in het christelijk leven het waarachtig menselijke zag. Een totale splitsing wees hij af omdat hij daarmee zijn geloof in een algemene openbaring Gods zou moeten verloochenen. Dit leidde er toe dat La Saussaye in het algemeen zedelijk leven zowel een negatief als een positief aanknopingspunt ziet. Negatief in die zin dat het algemeen zedelijk besef de mens zijn gespletenheid doet ervaren, positief, omdat hij wil erkennen hoe het christelijk geloof aansluiting vindt bij het algemeen zedelijk besef en dit vervolmaakt. Het past in La Saussaye's ontwikkelingsgang ten aanzien van de godsdienstwetenschap dat het accent op het negatieve karakter van het aanknopingspunt sterker is dan op het positieve. Nadrukkelijk wees hij de traditionele Rooms-katholieke visie op de verhouding tussen algemene en christelijke moraal af, en hij weigerde de algemene moraal onder de kenbronnen der ethiek op te nemen. De centrale kenbron van de ethiek is Jezus Christus.
La Saussaye's bijdrage aan het kerkelijk leven betrof de universitaire vorming van de predikanten. Tevens verzorgde hij vanaf 1893 samen met J.J.P. Valeton Jr, na diens dood met hulp van anderen, het stichtelijke tijdschrift Overdenkingen. Ook andere maatschappelijke activiteiten stonden altijd met zijn wetenschappelijke bezinning in verband. Hier valt te denken aan zijn voorzitterschap van de Akademie van Wetenschappen (algemeen voorzitter en voorzitter van de afd. taal-, letter-, geschiedkundige en wijsgerige wetenschappen) en aan zijn voorzitterschap van het Nederlands Bijbelgenootschap. In deze laatste organisatie bepleitte hij een wetenschappelijke benadering van het bijbelvertaalwerk. Als mentor van N. Adriani heeft hij daaraan indirect een grote bijdrage geleverd.
In 1916 ging La Saussaye met emeritaat. Hij vestigde zich met zijn vrouw op hun buiten Kalorama in Beek bij Nijmegen, en verhuisde in 1918 naar Bilthoven.
Van de invloed die La Saussaye heeft uitgeoefend krijgt men een vermoeden bij het overzien van de lijst van medewerkers aan Nagelaten sporen, de bundel die hem bij zijn afscheid werd aangeboden. Daartoe behoorden onder anderen A.M. Brouwer, J.H. Gerretsen, G.F. Haspels, A.J. de Sopper, H.Th. Obbink, Ph. Kohnstamm en S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel. In hun geschriften stoot men voortdurend op gedachtengoed dat ook reeds bij La Saussaye te vinden is. Tevens heeft hij grote invloed gehad op het rechts-modernisme. De benoeming van K.H. Roessingh tot zijn opvolger had zijn volledige instemming. Deze verzorgde de derde druk van La Saussaye's Het christelijk leven.
Lit. M.J. Aalders, Ethisch tussen 1870 en 1920. Openbaring, Schrift en ervaring bij J.J.P. Valeton Jr., P.D. Chantepie de la Saussaye en Is. van Dijk (Kampen 1990) 100-147, en de daar genoemde literatuur.
Geschr.
M.J.Aalders, Ethisch tussen 1870 en 1920, 220-226 (bibliografie).
Hss
M.J.Aalders, Ethisch tussen 1870 en 1920, 202-203
Familie-archief Haspels, vele brieven van La Saussaye aan G.F. Haspels
Kamper theoloog
Met Heemskerk kreeg ze nog meer te stellen. In 1912 overleed de vermaarde Utrechtse theoloog en hoogleraar Oude Testament J.J.P. Valeton, een coryfee van de ethische richting in de Hervormde Kerk, waarmee Wilhelmina zich verwant voelde. Het kabinet moest beslissen over zijn opvolger en koos op initiatief van Heemskerk wederom voor een theoloog van gereformeerde signatuur, A. Noordtzij, lector aan de Theologische School in Kampen. De hervormden reageerden boos, omdat ‘hun’ predikanten in Utrecht werden opgeleid en een gereformeerde hoogleraar daar ‘dus’ niets te zeggen had. In de Tweede Kamer werden er vragen over gesteld en een Haagse hervormde dominee, F. van Gheel Gildemeester, vroeg de hervormde synode een protest bij de regering in te dienen.
Het is onbekend hoe de vorstin de benoeming van Noordtzij ervaren heeft. Maar haar gevoelen laat zich raden, ook omdat Noordtzij werd benoemd in de vacature van J.J.P. Valeton, die de ‘coryfee van de ethische richting’ is genoemd. Ter nagedachtenis aan Valeton verscheen een herdenkingsbundel, In Memoriam Prof.Dr. J.J.P. Valeton Jr., onder redactie van Wilhelmina’s hofprediker dr. J.H. Gerretsen.
Gerretsen was twee jaar eerder aangesteld omdat Wilhelmina het benoemingsbeleid van minister-president Heemskerk wilde wreken. Zij kreeg weldra spijt en kwam nauwelijks naar de kerk als Gerretsen preekte. Hij vroeg ontslag toen Wilhelmina niet hem, maar een collega vroeg om raad bij de opvoeding van haar dochter Juliana. Wilhelmina beloofde zachtjes beterschap en Gerretsen bleef, voorlopig, want in 1916 zonk hij weg in een depressie die hij nooit meer te boven kwam. Zeven jaar leefde hij in een geestelijk inferno, tot hij in 1923 overleed.
Denken vanuit het einde
Ds. J.G. BARNHOORN, Nunspeet
DENKEN VANUIT HET EINDE
Enige tijd geleden verscheen bij de uitgeverij Narratio te Gorcum een boek van de hand van Ds. C.FJ. Antonides, emeritus-predikant te Terborg, getiteld: Dr. Jan Hendrik Gerretsen. Het geluid van een sterke stem.
Van Dr. J.H. Gerretsen (1867 - 1923), een van de bekendste Haagse predikanten uit het begin van deze eeuw, is bij het huidige geslacht veelal niet meer bekend dan dat hij destijds, in zijn hoedanigheid van hofprediker, prinses Juliana heeft gedoopt. De tekst van de bij deze gelegenheid door hem gehouden preek was ontleend aan de geschiedenis van de opwekking van de jongeling te Naïn: "... en Hij gaf hem aan zijn moeder" (Lucas 7,15).
Doch er valt heel wat meer van deze markante figuur te vertellen. Hoezeer hij ook bij onze generatie in het vergeetboek is geraakt, wat hij te zeggen had was inderdaad zo belangwekkend, dat wij rustig kunnen stellen, dat Ds. Antonides, na zich, op instigatie van Prof. Dr. E.L. Smelik, jarenlang in de gedachten-wereld van Gerretsen verdiept te hebben, er goed aan gedaan heeft, hem met deze "dienst aan de kerk", aldus de tekst op de achterflap van het boek, aan de vergetelheid te ontrukken.
"God is God"
Laat mij beginnen met de mededeling, dat ik met het opschrift, aan deze boekbespreking meegegeven, "denken vanuit het einde", niet op. voorhand de theologie van Gerretsen als een denken vanuit de eschato-logie, de leer van de laatste dingen, zou willen karakteriseren. Aan deze typering ligt een andere overweging ten grondslag. Wanneer ik mij Gerretsen voor ogen stel, zoals hij, als één van de groten in onze vaderlandse kerk, gedurende tal van jaren "in effigie" met mij - zoals met vele anderen, naar ik veronderstel -als het ware is meegereisd, dan moet ik behalve aan de laatste woorden, door hem gesproken: "Lieve Heer Jezus", telkens denken aan de diepzinnige belijdenis, die op zijn grafsteen staat te lezen : "God is God", -woorden, die, naar het mij voorkomt, niet zijn los te denken van de tragiek, die de slotfase van zijn aardse bestaan beheerst heeft. Gedurende de laatste zeven jaren van zijn leven immers verkeerde Gerretsen, in de ban van "wat wij... tegenwoordig de existentiële twijfel noemen" (Dr. G. v.d. Leeuw), in een schemertoe-stand, die echt contact met hem onmogelijk maakte, -een toestand, des te tragischer gezien het feit, dat hij de jaren door als pastor juist voor mensen in soortgelijke omstandigheden - Ds. Antonides spreekt van "gederailleerden" - zo bijzonder veel betekend heeft, als een man, die, zoals Buskes van hem zegt, "steeds opnieuw begeerde in te gaan in de diepste diepten van het menschenleed. Hij is onder de last van het leed der zonde gebroken. Hij droeg mee het leed der verdoemden en ging zelfde laatste jaren van zijn leven in in de diepte der verdoemenis" (pag. 213).
Rechtvaardiging
God is God! Woorden, die een diep respect verraden voor het niet te doorgronden geheimenis, dat met het wezen van de Drie-enige gegeven is. Een besef, dat heel het denken van Gerretsen doortrekt. Onwillekeurig denken wij hier aan de sterke nadruk, door Karl Barth de jaren door op God als de "Gans Andere" gelegd: het gaat niet aan, op een rationele, speculatieve wijze over de Eeuwige te spreken. Integendeel, steeds weer dienen wij pas op de plaats te maken: "Kom niet dichterbij: doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilige grond" (Exodus 3,5).
In dit licht dienen wij, naar het mij voorkomt, heel het denken van Gerretsen te zien, en wel met name zijn visie op het vraagstuk van de rechtvaardigmaking, -een vraagstuk waarmee hij zich gedurende heel zijn leven heeft beziggehouden. Als ethisch theoloog - in zijn brochure "Het goed recht der ethische richting" (1912) noemt hij zich zelfs "ethisch in hart en nieren" -was hij er ten volle van overtuigd, dat uit onze levenshouding duidelijk moet blijken, dat wij een opgestane Heiland hebben. Het in-Christus-zijn moet in een vernieuwd zedelijk bewustzijn gestalte krijgen. Maar wat was hiervan in de praktijk eigenlijk te zien? Bleek de vrees, dat de leer van het "door het geloof alleen" de mensen zorgeloos en goddeloos maakt (Heidelb. Cat., zondag 24, 64), althans maken kan, niet al te vaak ten volle gerechtvaardigd te zijn? Wat was er eigenlijk bij hen, die 'thristus door een waarachtig geloof ingeplant" heetten te zijn, van "vruchten der dankbaarheid" te bespeuren, zo moet Gerretsen zich herhaaldelijk afgevraagd hebben. Vandaar, dat - overigens op een andere wijze dan in onze dagen b.v. bij Dr. C.J. den Heyer het geval is - de zgn. forensische rechtvaardigingsleer (de leer van de toerekening van Christus' gerechtigheid) bij hem op weerstand stuitte.
Authenticiteit
Hier treft ons een behoefte aan authenticiteit, die, o.i. kenmerkend voor de ethische theologie als zodanig, niet in de laatste plaats Gerretsens Schriftbeschouwing doortrekt, hetgeen hij ook op de kansel duidelijk liet merken. Hij aarzelde niet, hierin door zijn plaatselijke collega Dr. J.A. Cramer voorgegaan, de kwestie van de Schriftkritiek in de prediking ter sprake te brengen, hetgeen hem een niet gering aantal kerkgangers gekost heeft: mensen, die voordien zijn prediking, waarin zij een Gereformeerde ondertoon beluisterden, steeds dankbaar hadden aangehoord. Gerretsen kon er geen begrip voor opbrengen, dat zij er de brui aan gaven. De gemeente belijdt haar geloof in de Opgestane toch niet op grond van de historische betrouwbaarheid van hetgeen ons in de Bijbel met betrekking tot een en ander wordt medegedeeld? Het gaat toch om de (geloofs)ervaring van de levendmakende kracht, die van de verrezen Heer uitgaat. Welnu, heeft men hiervoor eenmaal oog gekregen, dan behoeft men voor het historisch-kritisch onderzoek van de Heilige Schrift toch niet bang te zijn!
Het komt ons voor, dat Gerretsen, met respect gezegd, in dezen wat naïef geweest is. Wij vragen ons af, of hij de betekenis van de categorie der historische betrouwbaarheid niet onderschat heeft. Men behoeft toch waarlijk geen fundamentalist te zijn om hier veel waarde aan te hechten-? Bovendien: gaat het wel aan om zaken als de historische betrouwbaarheid en de geloofservaring tegenover elkaar te plaatsen?
Een "irregulier" dogmaticus
Nu moeten wij echter niet al te snel denken, dat wij op het denken van Gerretsen werkelijk greep kunnen krijgen. "Zijn gedachten ... waren soms duister, soms afdalend in wonderlijke diepten", zo horen wij niemand minder dan G. v.d. Leeuw zeggen, die hem als een "theosophisch dogmaticus, nog sterker dan J.H. Gunning Jr." typeert, om dan echter te vervolgen: "En achter alles voelden we het worstelen van den mensch, die God niet loslaat, tenzij Hij zegent". En elders zegt hij: "In Gerretsen's theologie is veel, dat ons vreemd aandoet ... Maar wie den man kende, dien lieten ook zijn gedachten niet los. Ze kwamen, eerst teruggedrongen, later weer boven, één voor één, en bijna elke bracht mee den geur van het leven, den aardereuk van den diepen bodem, waaruit ze waren gegroeid. Men zag dan, dat het er eigenlijk weinig toe deed of men het er mee "eens" was. Wanneer men het leven er achter maar had gevoeld, en begrepen, dat elk zijner gedachten een stuk van Gods werkelijkheid trachtte vast te houden" (pag. 38). Vandaar, dat Antonides hem "een existentieel theoloog" noemt: "de tendens van al
zijn arbeid is volstrekt levensecht", - een typering, die ons onwillekeurig doet denken aan het devies van Gerretsens vader, de eerste directeur van de normaal-school op "De Klokkenberg" te Nijmegen, een vermaard pionier op het gebied van het Christelijk onderwijs: het devies "waar is waar", - een leuze, die "nog altijd voortleeft in zijn nageslacht" (pag. 15).
Men zou Gerretsen, om een bekende uitdrukking te bezigen, een "irregulier dogmaticus" kunnen noemen. En zo moet hij ook zichzelf gezien hebben. Ongetwijfeld heeft Buskes gelijk, wanneer hij stelt, dat Gerretsen "geheel zelfstandig de leer van de reformatie doordacht" (pag. 213), - een typering, die in elk geval opgaat voor zijn door Miskotte als "exclusief' gekenschetste "Christologie" (1911), waarin hij, zoals hij zich ten volle bewust geweest is, een geheel eigen weg is gegaan.
Helaas ontbreekt ons de ruimte, dieper op zijn theologische arbeid in te gaan. Zo zou er alle reden zijn, ruimschoots aandacht te schenken aan twee belangrijke publicaties op kerkhistorisch terrein, t.w.: zijn doorwrochte studie over Florentius Radewijns, waarop hij in 1891 cum laude bij zijn leermeester Dr. H.G. Kleyn aan de Utrechtse Universiteit promoveerde, en zijn verhandeling over Micronius (Marten de Cleyne), die vier jaar later verscheen. En wat zou er, om niet nog meer te noemen, naar aanleiding van zijn dogmatische geschriften "De val des menschen" (1909) en "God en de materieele wereld" (1915) veel te zeggen zijn over zijn "omgekeerd Manicheïsme", zoals hij het zelf noemt: niet de stof is de zonde, maar "... door de zonde is de stof. Aan het physieke ... ligt het ethische defect ten grondslag" (pag. 171), - een gedachte, die van Ruler, hierin door Dr. G.Ph. Scheers in diens bijdrage in de bundel "Ernst en Vrede" (pag. 171 - 192) bijgevallen, in Gerretsen een "gnosticus" doet zien, hetgeen overigens bestreden wordt door Antonides, die spreekt van "een worsteling ... om uit dat eeuwige probleem te komen", t.w.: het probleem van de verhouding tussen materie (stof) en geest, dat immers "een struikelblok voor alle menselijk denken" moet blijven (pag. 272).
Ds. S.H. Buijtendijk
Wij moeten afsluiten, maar het komt ons voor, dat wij Antonides1 alleszins boeiende biografie onrecht zouden doen, wanneer wij althans een tweetal mensen, door hem ten tonele gevoerd, onvermeld zouden laten. De eerste van hen is Ds. Simon Hendrik Buijtendijk (1820 - 1916), de geestelijke vader van het Chr. Nationaal Zendingsfeest, met wie Gerretsen sedert zijn intrede in Lopik, zijn eerste gemeente, ondanks het grote verschil in leeftijd ruim twintig jaar lang heel bevriend geweest is; Een man, die door Antonides met recht een "singulier predikant" wordt genoemd, - een karakterisering, die ten volle wordt bewaarheid in zijn autobiografie ("Bladen uit mijn levensboek"), die wij reeds in onze jeugdjaren, nog maar nauwelijks van het gymnasium gekomen, als een werkelijk kostelijk boekje hebben leren waarderen. Het is zonder meer een verdienste van Antonides, dat hij de brieven, door Gerretsen aan Buijtendijk geschreven, in zijn boek heeft opgenomen, al was het "slechts" om ons te laten zien, dat Buijtendijk, zoals Antonides met een verwijzing naar het zo-even reeds aangehaalde opstel van Scheers opmerkt, "voor Gen-etsen belangrijke openingen heeft gemaakt naar de Gereformeerde theologie" (pag. 43). Vandaar, dat Gerretsen naar het oordeel van zijn biograaf "in meerdere of mindere mate" tot de "Gereformeerd-Ethischen" gerekend moet worden.
In dit verband willen wij niet onvermeld laten, dat Buijtendijk zijn zoveel jongere collega er de ogen voor heeft geopend, dat in de doorsnee-kerkdienst de aanbidding, waarmee de prediking ons goed beschouwd dient te vervullen, niet zelden schromelijk tekort komt. Merkwaardig eigenlijk, en o.i. ook verblijdend, dat Gerretsen, die - naar eigen zeggen "estheet in hart en nieren" - als "liturgiae reformatae auctor" (pag. 31) aan de wieg van de liturgische beweging heeft gestaan - wij denken in dit verband aan zijn brochure "Liturgie" (1911), die nog in 1946/'47 (!) een herdruk beleefde - van de voluit Gereformeerde Buijtendijk impulsen in deze richting ontvangen heeft! Wilde Gerretsen "een liturgie, waarin aanbidding en prediking als gelijkwaardige componenten in de eredienst functioneren" (pag. 197), - ook zijn collega Buijtendijk dacht in deze richting: men gaat niet alleen naar de kerk om naar een preek te luisteren!
Tussen twee haakjes: wat zou het een zegen voor de kerk zijn,1 wanneer het element van de aanbidding eindelijk eeris de aandacht zou krijgen, die het werkelijk verdient. Hoe God-onterend toch is goed beschouwd, naast het plichtmatig "luisteren" het afschuwelijke patroon van consumptiedrang*^en conversatiedrift, waardoor de aanbidding te enen! male verdrongen en de ere-dienst tot een aanfluiting gemaakt wordt. Weten wij nog wel, wat het zeggen wil: "God is tegenwoordig, God is in ons midden, laat ons diep in 't stof aanbidden ..."?
Wilma
De tweede, die wij in dit verband moeten noemen, is Willemina Vermaat (1873 - 1967), een nicht van Gerretsen, als schrijfster door deze in protestants-christelijk Nederland geïntroduceerd, - een vrouw, wier nagedachtenis in de zog. Wilma-kring terecht in ere wordt gehouden.
In haar autobiografie, "Het heilig wonder van mijn leven", typeert zij haar neef, die in een heel moeilijke periode bijzonder veel voor haar betekend moet hebben, als "de man met het priesterhart, die alleen de ondraaglijk zware last zag, waaronder ik gebukt ging" (pag. 38). Wilma staat model voor de velen, die van Gerretsens "diep priesterlijke inslag en toewijding" -een pastorale betrokkenheid, die, zoals Buskes zegt, "ad ultimum", d.w.z.: tot aan de uiterste grens, ging -de rijpe vruchten hebben mogen oogsten. Wat Wilma ten diepste met haar neef verbindt is het leven vanuit de opstanding van Christus. Voor Gerretsen is de opstanding "het centrale feit waar alles om draait in het Nieuw Testamentisch getuigenis ... het centrale feit, dat zich moet uitwerken in ieder mensenleven" (pag. 271vv.). Of zoals Wilma het zegt: "Het ontzag-gelijk mysterie van de opstanding van Christus werd voor hem, die iets van de Christus-gehoorzaamheid wist, het vanzelfsprekende".
Nu, hetzelfde is ook op Wilma zélf van toepassing. De literator Dr. C. Rijnsdorp zegt van haar: "De Paaszon glinstert over haar bladzijden. Zij leefde eigenlijk van uit de sfeer van de vroege paasmorgen" (pag. 39), -een getuigenis, dat ieder, die van haar boeken kennis genomen heeft - hetgeen wij de lezers van "Ecclesia" ten zeerste kunnen aanraden - van harte zal beamen.
Opstandingstheologie
Maakten wij in het voorgaande de opmerking, dat ons denken aan Gerretsen een "denken vanuit het einde", t.w. vanuit zijn levenseinde, is, na al hetgeen wij in het voorgaande hebben opgemerkt zouden wij met deze uitdrukking toch ook de denkwereld van Gerretsen zélf willen typeren, daar deze gefundeerd was in de opstanding van Christus: "het wezenlijke - wellicht het enige - doel van de theologie" was voor hem, aldus Antonides, "het feit der Opstanding - met zijn premissen en consequenties - te verstaan en doordenken". Hij "is primair opstandingstheoloog geweest". En als zodanig wist hij zich, met de apostel Petrus, "wedergeboren tot een levende hoop" (I Petrus 1 : 3), weliswaar niet zelden "aan de diepste wanhoop ten prooi", doch desondanks: "... een machtige gestalte, een Christophoros, die met sterke schreden door de duisternis schrijdt, de vage gestalten, die in het donker loeren grijpt ... dan valt, en lang worstelt op den grond. Tot zijn God hem opricht" (Dr. G. v.d. Leeuw). Een man, uiteindelijk "onder de lawine van zijn worstelend denken bedolven" (Buskes), doch niettemin: "Als Hij komt word ook ik verlost": een woord, dat ons onwillekeurig doet denken aan de zog. Möttlinger Beweging: de beweging van vader (Johann) en zoon (Christoph) Blumhardt, die Gerretsen diepgaand hebben beïnvloed.
Dankbaarheid
"Als Hij komt word ook Ik verlost": is dat geen denken vanuit het einde?
Ziedaar, waarom wij ons de jaren door zo graag door iemand als Gerretsen hebben laten vergezellen.
Rest ons tenslotte de dankbare taak, collega Antonides, ons overigens onbekend, hartelijk te danken voor deze rijpe vrucht van jarenlange omgang met de onvergetelijke geleerde èn pastor, die Gerretsen geweest is. Een studie, die, ons als "een uitvoerig gedocumenteerde bijdrage aan de geschiedenis van de vaderlandse kerk" aangeboden, naar onze stellige overtuiging - in tegenstelling tot vele publicaties, die zich als proefschrift aandienen - de doctorstitel ten volle waard geweest zou zijn, ook al zijn wij ons ervan bewust, dat de overvloed aan citaten uit Gerretsens diverse werken door deze of gene wellicht terecht als een manco zal worden aangemerkt. Een overvloed overigens, die ons mirabile dictu de schrijver als een "Meister in der Beschrankung" leert kennen, daar zich, naar wij begrepen hebben, naast vele brieven en preken van Gerretsen nog duizenden bladzijden aan aantekeningen van zijn Bij bel lezingen op onderzoek liggen te wachten.
Het boek van Ds. Antonides heeft ons bijzonder geboeid, waarom wij het in veler handen - niet slechts in veler boekenkast! - toewensen, in de overtuiging, dat de omgang met deze irreguliere "opstandingstheoloog" in onze Geest-arme tijd niet anders dan verrijkend zal kunnen werken.

Zij zijn getrouwd op 23 november 1893 te Amsterdam, Noord-Holland, Nederland, hij was toen 26 jaar oud.

Getuige: Anthonie Lambertus Gerretsen oud 48 jaar wonende te Nijmegen, broer van de bruidegom zonder beroep, Everhardus H

Kind(eren):

  1. Willij Gerretsen  1906-1975 


Notities over Dr. Jan Hendrik Gerretsen

Naam: Jan Hendrik Gerretsen
Geboorteplaats: Nijmegen
Geboorte-/sterfjaar: 1867 - 1923
Geslacht: M
Titel proefschrift: Florentius Radewijns
Datum promotie: 11-04-1891
Promotor: H. G. Kleyn
Faculteit: godgeleerdheid
Soort doctoraat: Godgeleerdheid
Soort promotie: proefschrift, privaat
Judicium: cum laude
Full text online:
Opmerkingen: Gerretsen was van 1910 tot 1919 hofprediker en doopte in 1909 als vervangend hofprediker prinses Juliana. Gerretsen was een bijzondere persoonlijkheid: hij was een mengeling van theoloog, kunstenaar en psycholoog. Zijn preken waren sterk literair getint en hij waagde het om in zijn preken aan bijbelkritiek te doen. Hij probeerde zoveel mogelijk mensen te helpen die psychisch vastgelopen waren. Toen Gerretsen in 1923 overleed was hij zelf volkomen geestelijk in de war.
Theoloog, hij studeerde na zijn gymnasium te Nijmegen in Utrecht (1895-1891) eerst predikant te Lopik (1891) daarna te Dedemsvaart (1895) daarna te Den Haag (1898) doopte als hulppredikant prinses Juliana, ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, zijn vrienden van Nijmegen waren Haspels en Moulijn. In 1961 werd in de Kloosterkerk te Den Haag een gedenksteen geplaatst met inscriptie "Soli Deo Gloria- Jan hendrik Gerretsen Liturgiae Reformatae Auctor ".
Diverse boeken geschreven o.a. Aan dr. J.H. Gerretsen predikant bij de N.H. gemeente te 's-Gravenhage: onvereffenbare verschilpiunten wederlegd en vereffend. Titel: rede uitgesproken den 5en juni 1909 in de Willemskerk bij de gelegenheid der doopsbediening van H.K.H. Juliana Louise Emma Maria Wilhelmina, Prinses der Nederlanden door J.H. Gerretsen
Jan Hendrik Gerretsen Dr,geb.Nijmegen 18 1 1867,overl.Den Haag 17 11 1923,begraven Den Haag "Oud Eik en Duinen" Dominee Hofprediker, Nederlands Protestands Theoloog. Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, in 1891 gepromoveerd desertatie Florentius Radewijns onder invloed Valeton en historicus Kleijn.
Hij studeerde na zijn Gymnasium te Nijmegen,ging J.H. studeren aan de Universiteit te Utrecht.(1895 1891) eerst predikant te Lopik(1891) daarna Dedemsvaart,(1895) daarna te Den Haag, (1898) doopte als hulp predikant Prinses Juliana,ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw,zijn vrienden van Nijmegen waren Haspels en Moulijn.
huwt Amsterdam 23 11 1893,Anna Christina Geertruijda Hogerzeil,geb. Rotterdam 9 1 1868, overl.Overschie 13 1 1945, dr.van de Amsterdamse predikant Ds.Hendrikus Vredenrijk Hogerzeil (Fijnaart) (1839 1907)[o.a.predikant te Sluis 1865,Rotterdam 1868, Veenendaal 1870,Driebergen 1873,Arnhem en Amsterdam en Catharina Geertruijda Anna Voorhoeve.(Geertruid Katharina Anna Voorhoeve).(geb.1845 te Ophemert).
huwelijksgetuigen:
Antonie Lambertus Gerretsen: 48 jaar Nijmegen, broer van de Bruidegom zonder beroep. Everhardus Hubertus Gerretsen: 37 jaar Nijmegen, boekhandelaar te Nijmegen broer van de bruidegom. Doktor Josua Jean Philippe Valeton, hoogleraar te Utrecht oud 45 jaar. Ahamerus Voorhoeve, Oom van de bruid 43 jaar Predikant te Utrecht.
In 1961 werd in de Kloosterkerk te Den Haag een gedenksteen geplaatst met inscriptie " Soli Deo Gloria Jan Hendrik Gerretsen Liturgiae Reformatae Auctor"
Levensbeschrijving Dr.J.H.Gerretsen.
Dr.J.H.Gerretsen was de zoon uit het 2 de huwelijk van de eerste Direkteur van de bekende Kweekschool " de Klokkenberg " te Nijmegen.(1848) Vroeg verloor hij z'n vader (1872) en werd opgevoed door z'n moeder.
Na 't overlijden van haar man,had A.E.Vermaat de zorg op zich genomen voor interne leerlingen van de Klokkenberg: Vanaf 1875 wijdde zij zich tevens aan een lagere meisjesschool annex meisjespensionaat.
Op 17 10 1887 draagt zij " dit instituut voor " jonge dames " over aan Mej. J.R.Bremer uit Groningen.
Hierna nam ze tot 't huwelijk van J.H. (23 11 1893) de zorgen op zich van 't huishouden in de lopikse pastorie (1891 1895.).
Na het gymnasium te Nijmegen ging Jan Hendrik studeren aan de Universiteit te Utrecht.
Hij had een vlug hoofd,een sterke wil en een behoorlijke eerzucht. In z'n Nijmeegse tijd werd J.H. geboeid door 't Leger Des Heils Hij had ook veel contact met pater Vinc.Th de Groot. Hieruit vloeide z'n levenslange eerbied voor de R.K. kerk voort. Het doel van J.H.'s theologische studie was om zendeling te worden. Deze ambitie gaf hij spoedig op.
Van grote betekenis voor z'n vorming was 't veelvuldig contact met z'n Utrechtse hoogleraar J.J.P.Valenton jr,aan wie hij later een bewogen "In MEMORIAM " zou wijden.
Het " N.Testament " en de " Paulinische geschriften "waren z'n speciale voorliefde. Z'n belangstelling voor kerkgeschiedenis, waarin H.G.Kleyn zijn kerkmeester werd, leidde tot z'n promotie op een uit de bronnen bewerkte biografie van " FLORENS RADEWIJNS " (1891). Een werk waarin nieuw licht werd ontstoken over den arbeid van de broeders des gemeenen levens.
In 1892 verscheen van zijn hand " Rechtvaardigmaking door het geloof bij PAULUS " en in 1895 " MICRONIUS.Zijn leven,zijn geschriften, zijn geestesinrichting."
Op 3 5 1891 werd hij benoemd tot predikant te Lopik.
Gedurende z'n verblijf aldaar trad hij op 23 11 1893 in 't huwelijk met A.C.G. Hogerzeil, dochter van de welbekende Amsterdamse predikant H.V.Hogerzeil (1839 1907).
In het steil orthodoxe " Lopik " was GERRETSEN niet op z'n plaats.
Op 17 5 1895 verliet J.H. de gemeente LOPIK door benoeming te Dedemsvaart. In deze gemeente (AVEREEST) vond hij de mensen die hem verstonden en tot wie hij iets te zeggen had. Dij z'n vertrek naar Den Haag,in 1898 liet hij er vele trouwe vrienden achter.
In de residentie heeft hij mooie en moeilijke jaren beleefd. Z'n prediking trok de aandacht van tal van dogmatische gereformeerden hoorden hem aan met klimmende belangstelling. Het jaar 1902 bracht een zware terugslag. J.H. raakte z'n stem kwijt en kreeg deze door 't volgen van vele spraakoefeningen weer terug.
Toen in 1906 in Den Haagde bekende strijd over de "schriftkritiek" uitbrak, koos J.H. vol overtuiging de zijde van z'n collega J.A. Cramer. Dit kwam hem op verlies van heel wat trouwe kerkgangers te staan.
Z'n kunstzin bracht hem in aanraking met " TOOROP " met wie hij enige tijd vriendschappelijk verkeerde en wiens werk hij zeer hoog stelde.
Hofprediker in die tijd was G.J. van der Flier.
Om gezondheids redenen van G.J.v.d. Flier werd J.H.Gerretsen benoemd tot hulp hofprediker en verrichtte als zodanig ook de doop van " Prinses Juliana " in de Willemskerk op 5 Juni 1909. Na 't overlijden op 25 12 1909 van G.J. van der Flier werd J.H. met ingang van 1 2 1910 benoemd tot hofprediker.
In 1919 ging hij in emiraat om gezondheidsredenen.
Hij leefde 7 jaar in een geestelijk inferno. Hem beving wat nu existentiele twijfel heet. Aan 't eind schijnt het nog even licht voor hem te zijn geworden.
Vrienden en leerlingen van J.H.G. waren o.a. G.F. Haspels, S.H. Buytendijk, G. van der Leeuw, J.G.W. Goedhard,A.R. Rutgers, E.L. Smelink.
De schrijfster " Wilma " [pseud. voor Willemina Vermaat] schreef o.a." Het heilig wonder van mijn leven " en " Die vrijwillig dragen " .Men herkent hierin de persoon van J.H. Gerretsen.
Deze schrijfster geb. 14 5 1873 te Zetten ( overl.20 3 1967 te Beekbergen ),was het 2de kind uit 't huwelijk van Johannes Vermaat ( 1833 1914 ), die in 1871 te Amersfoort huwde met Geertruida Hubers (1844 1884).
Johannes Vermaat was een broer van Anna Elisabeth Vermaat ( 1833 1914), de tweede vrouw van Hubertus Adrianus Gerretsen ( 1818 1873). (opstelling J.J.G.).
De heer N.van der Heiden uit Almelo is reeds 5 jaar doende om een boek samen te stellen over ' t leven van Wilma Vermaat.
Verder verscheen er Dec. 1968 nog een stuk genaamd
" Kinderen" (Gen. J.W.Gerretsen Den Haag) geschreven door Huub Gerretsen, (Oudste zoon J.H.G.).1897 1978.
Waarin hij een toelichting geeft op 't leven van z'n vader binnen z'n gezin ( zie blz. 2 en 3)
Omschrijving omtrent zijn persoon in de Oosthoek encyclopedie.
Gerretsen, Jan Hendrik,Ned.prot.theoloog geb. 18 1 1867 Nijmegen,overl.17 11 1923 "s Gravenhage .sinds 1898 predikant te 's Gravenhage,tevens Hofprediker.In latere tijd werkte hij baanbrekend op liteurgisch terrein.Invloedrijk prediker van ethischerichting.
Boek: J.H. Gerretsen: een boekje van herinnering, zijnen vrienden aangeboden/door F. van Gheel Gildemeester en H.A.C.Snethlage, auteurs: F. van Gheel Gildemeester, J.H. Gerretsen en H.A.C. Snethlage. Uitgave H. ten Hoet 1924, 134 p. portr. 25 cm ISBN nr. 5309624.
Omschrijving door J.J.Gerretsen:
Predikant in Lopik 3 5 1891 17 5 1895,
Predikant in Dedemsvaart 1895 1898 (Averest).
Predikant in Den Haag 1898 1909
Hofprediker in Den Haag 1898 1916, (hulphofprediker doopte
princes Juliana).benoemd 1 2 1910.
1919 in Emiraat om gezondheidsredenen,
(hij leefde 7 jaar in een geestelik inferno),
was zeer goed bevriend met de schrijfster (Wilma)Willemina Vermaat geboren Zetten 14 5 1873,overleden Beekbergen 20 3 1967,zij was een dochter (2e kind van de 8) van Johannes Vermaat (1841 1915) gehuwd 1871 te Amersfoort Geertruida Hubers (1844 1884).
Johannes Vermaat was een broer van Anna Elizabeth Vermaat (1833 1914) de tweede vrouw van Hubertus Adrianus Gerretsen.
twee bekende boeken van Wilma Vermaat, a.Het heilig wonder van mijn leven (Amsterdam 1953) en b. Die Vrijwillig Drager.
Dr. J.H. Gerretsen.
Prediker, denker en zielzorger
Dr. J.H. Gerretsen moet een machtig man zijn geweest. Niet alleen wat gestalte en stemvolumen, maar vooral wat zijn persoon aangaat.
Een man van grote wilskracht, overtuigingskracht en geloofskracht. Dat is de indruk, die zich vóór alles aan ons opdringt, wanneer we zijn geschriften lezen en de mondelinge en schriftelijke verhalen over hem vernemen.
In mijn artikel over Valenton had ik 't al over de drie portret ten, die op zijn schrijfbureau stonden: van ds. S.H. Buijtendijk, prof. Gunning en prof. Valenton. 't Was niet toevallig, dat juist deze drie daar stonden. Zij vertegenwoordigen de drie stromingen die op Gerretsen ingewerkt hebben. Buijtendijk het gereformeerde element (maar in een zeer ontraditionele vorm),Gunning het breed kerkelijke, Valenton het historisch kritische. men kan Gerretsen van deze drie verschillende kanten benaderen. Om dan te ontdekken, dat de synthese van deze drie elementen bij hem een bijzonder zelfstandig en kantige gestalte aangenomen heeft.
Jan Hendrik Gerretsen (1867 1923) was, evenals zijn tijdgenoot en vriend, de predikant literator G.F. Haspels, uit Nijmegen afkomstig, waar zijn vader, die hij vroeg verloor, directeur van de kweekschool "de Klokkenberg" was. Hij studeerde te Utrecht in de gloriedagen van Valenton en in de korte tijd, dat prof. H. G. Kleijn, "levend pakhuis van geleerdheid", daar kerkgeschiedenis doceerde. Onder leiding van deze laatste promoveerde hij op een dissertatie over Florens Radewijns, één van de figuren uit de Broederschap des gemenen levens.
DOGMATIEK EN LEVEN.
De kant van de kerkgeschiedenis is Gerretsen echter niet opgegaan. In plaats daarvan is hij zelfstandig dogmatisch denker geworden.
Degenen die bij het woord dogmatiek al een soort rilling krijgen. moeten Gerretsen lezen.
Dan zijn ze eens en vooral bekomen van de gedachte, dat dogmatisch gelijk staat met dor theoretisch, los van het leven. Want Gerretsen is alles op een zeldzame wijze levend. Al wat hij schrijft is door z'n eigen innerlijke strijd heengegaan. Die strijd moet telkens hevig geweest zijn, ook reeds voordat het grote donker hem in 1916 overviel. Reeds als student schreef hij:
"Het zal nog een hele toer zijn, eer dat mijn geloof niet uit stemmingen bestaat, maar omgekeerd mijn stemmingen beheerst". En vooral in zijn correspondentie vinden we jubelende uitspraken als; "In alle eeuwigheid zullen wij schreien van vreugde en aanbidding" getuigenissen van zware aanvechting: "God in het lijden te behouden, dat in zulk een strijd. Want in lijden en moeite sluit de ziel zich af; dan gaat ze dicht als een bloem, die geen zon heeft en dan zijn wij eenzaam en verlaten. En dan zonder God, dan wordt het zo ondragelijk."
Deze, naar binnen en buiten intens levende, man is een dogmati cus geweest van het zuiverste water. Dat hem nooit een leerstoel in dit vak is aangeboden, behoort tot de ondoor-grondelijke benoe mings en beroepingsdonkerheden, die de kerk op haar weg door de eeuwen blijkbaar onafgebroken begeleiden.
DE RECHTVAARDIGING.
Aan vrijwel alle centrale dogma's heeft hij zich gewaagd. Behalve een "dogmatisch fragment" over "de val des mensen" schreef hij een "Christologie". In beide korte, maar zwaar-geladen geschriften wor stelt hij met een nieuwe en zijns inziens meer Bijbelse formule ring van de zondeval en de persoon en het werk van Christus. Het meest is hij echter bezig geweest met het reformatisch kernstuk: de rechtvaar-digmaking.
De Romeinenbrief heeft in zijn leven en denken een enorme plaats ingenomen, met name de hoofdstukken 5 en 6. Enerzijds onderwerpt hij de gebruikelijke opvatting van de rechtvaar-diging aan een vergaande kritiek. Hij verwerpt de uitdrukking "toegerekende gerechtigheid". Op 't moment echter, dat we ons afvragen, wat er dan van de troost van deze leer overblijft, blijkt hij toch de kern van de zaak te behouden te hebben.
Want de grondtoon van alles is bij hem deze vaste zekerheid: het heil ligt alleen veilig in Gods hand en is uitsluitend Zijn werk. Nooit mag de klemtoon verschoven worden van de rechtvaardiging naar de heiliging. Dan komt de mens in het middelpunt en gaat de ware heiliging juist verloren: "Voor een echt kind der Reformatie bestaat zijn heiligheid allereerst hierin, dat hij een arm zondaar is van God" Deze instelling, almede de nadruk, die hij legt op het recht en de wet Gods en op de verkiezing (ook al weer niet in tra ditionele zin), kenmerken Gerretsen als een gereformeerd theoloog.
KERK EN EREDIENST.
Behalve dat hij veel meer dogmatisch ingesteld was dan de andere woordvoerders van de jongere ethische richting. zoals Isaäk van Dijk en A.J. Th. Jonker, heeft hij ook veel sterker naar voren geschoven het element van de gemeenschappelijke verbondenheid, de solidariteit. Gerretsen is een verwoed anti individualist geweest. Dat blijkt zowel in zijn leer van zonde en genade als in zijn sterk kerkelijk en liturgisch besef. Hij schreef een mooi boekje over liturgie en begon in Den Haag (waar hij, na Lopik en Dedemsvaart, vanaf 1898 predikant, later tevens hofprediker, was) met diensten, waarin schuldbeleidenis, genadeverkondiging en antwoord der gemeente een vaste plaats had.
Het bovenstaande is slechts iets van Gerretsen.
Een heel klein beetje. We zijn niet toegekomen aan de bijbelbeschouwing, zijn eigenaardige afwijzend standpunt tegenover de Zending, zijn ernst maken met de demonische en in verband met dat laatste zijn zorg aan de zielen, die geteisterd werden door die beklemmende machten, die hemzelf de laatste zeven donkere jaren van zijn leven bevangen hielden.
De persoon van Dr. Gerretsen leeft ongetwijfeld in het hart van verschillende, die dit lezen voort. Zijn werk wacht op een verantwoorde, kritische waardering.
Rotterdam Delfshaven G. Ph. Scheers.
Begrafenis dr. J.H. Gerretsen.
Gisteren is op de begraafplaats Oud Eik en Duinen te s' Gravenhage ter aarde besteld het stoffelijk overschot van dr. J. H. Gerretsen, emeritus predikant der Ned. Herv. Gemeente te Den Haag, oud hof prediker. De balangstelling was buitengewoon groot.
Onder de vele honderden merkten wij op de hofprediker ds. W.L. Welter, namens de koningin, die in een hofrijtuig in den stoet volgde, alle predikanten der Ned. herv. Gemeente te 's-Graven-hage, ds. Snetlage, predikant directeur van het Diaconesse-huis, talrijke vertegenwoordigers van de Kerkeraad en Kerk-voogdij, van het weeshuis en het Diaconessehuis enz.
In het sterfhuis in de Sweelinckstraat was onder leiding van ds. van Gheel Gildemeester een lijkdienst gehouden. Deze sprak daar naar aanleiding van Psalm 90 en van 2 Corintthe 5.
Op de begraafplaats werd de baar gedragen door eenige predikanten, vrienden van de overledene. Ds. F. van Gheel Gildemeester sprak daarna in een kort inleidend woord het vaste vertrouwen uit, dat voor de ziel van hem wiens stoffelijk lichaam aan de aarde wordt toevertrouwd, een tabernakel is bereid, niet met handen gemaakt. Daarna verzocht hij te zingen gezang 209 vers 3, " In uw hoede zijn wij wel geborgen ".
Ds. van Gheel Gildemeester deelde daarna mede, dat op uitdrukkelijk verlangen van den overledene niet zal worden gesproken, maar dat hij in overeenstemming met de wenschen van mevrouw Gerretsen, en uit liefde voor de gemeente, waaraan hij meende dit verschuldigd te zijn, eenigedingen zou zeggen, over de laatste levensdagen van dr. Gerretsen. Volgens zijn wensch is dr. Gerretsen in zijn eigen huis ontslapen en enige dagen vóór zijn overlijden is de duisternis opgeklaard, die deze ziel omknelt hield.
In zijn hart was volkomen rust, hij had alles overgegeven aan zijn
God; de laatste dagen waren de weinige woorden, die hij kon spreken " Naar huis " en Zaterdag toen spreker drie kwartier bij hem was geweest en met hem had gebeden, was het den stervende volkomen zeker, dat zijn heegaan Gods heilig welbehagen was.
Spreker besloot met de overtuiging uit te spreken, dat hij met deze woorden zeker niet tegen den geest van den overledene zou hebben gehandeld. Spreker zeide daarna, op wensch van den overledene, de geloofsbeleidenis op, en Iss 1 Corinthe 15.
Nadat hij in dankgebed was voorgegaan, werd van gezang 89 het laatste vers gezongen: " Jezus neemt de zondaars aan "
De oudste zoon dankte voor : de belangstelling.
Onder de kransen, welke de baar dekten, was er één van de koningin
Onder de brieven van Ds. Gerretsen werd het volgende gevonden:
Winter 1916
Aan de Gemeente te 's Gravenhage.
LIEVE GEMEENTE !
Een woord van afscheid aan U. Dank voor Uw vele en trouwe liefde. Wij hebben veel genoten in kerk en bijbellezing. Ik hen mij overwerkt. Mijn kranke zenuwen zijn mij te machtig geworden. Ik heb veel gestreden, veel gebeden. Waarom God mij niet genezen heeft ! Ik weet het niet, ik heb hem menigmaal gesmeekt. Hij geeft geen antwoord op Zijn daden. God zij U genadig.
Jezus leeft. Hij komt. Als hij komt, word ook ik verlost.
Uw hartelijk liefhebbende leeraar,
J. H. GERRETSEN.
Wij willen dit woord van afscheid geven als een laatsten groet van onzen ontslapene aan een ieder, die zijn strijd heeft mede gestreden. Er waren de enkelen, die steeds vlak bij hem zijn geweest; en achter de enkelen, stonden de velen, die in hun hart hem nooit hebben verlaten. de liefde die hij heeft gewekt, is hen duizendvoudig teruggegeven. Wij gelooven dat al die liefde haar werk doende is in de wereld. En verder zwijgen wij tegenover het raadsel in dit grootsche, heldhaftig leven. Wij denken aan de vele anderen over de gansche wereld, die zwijgend een stuk raadsel moeten dragen. Wij reiken hun de hand.
"Gods weg is volmaakt"
A.GERRETSEN HOGERZEIL
en kinderen.
De heer N.van der Heiden uit Almelo(05490 70540) is al 5 jaar
doende om een boek samen te stellen over 't leven van Wilma Vermaat.
Over A.E.Vermaat (1833 1914)is verder nog bekend dat zij na 't
overlijden H.A.Gerretsen (1873),de zorg had voor de interne leerlingen van de "Klokkenberg" vanaf 1875 wijdde zij zich
ondermeer aan een lagere meisjesschool annex meisjespensio-naat.
In de Lopikse pastorie bestierde zij het huishouden tot het
huwelijk van Jan Hendrik (23 11 1893).
(gedeeltelijke levensbeschrijving J.H.Gerretsen(Verplaatst).
geboortestad eindexamen te hebben afgelegd.Ging Gerretsen studeren aan de universiteit van Utrecht. Hij had een vlug hoofd en sterken wil en een behoorlijke eerzucht. Wellicht is het juist aan dat vermogen om zich in vele theologische vakken te bewegen,te wijten geweest dat hij niet van den beginnen af een koers ging in de wetenschap.
Aanvankelijk kwam hij onder de invloed van Valenton.Het sceen dat hij oud Testamenticus zou worden,maar opeens werdt hij geroepen door den historicus Kleyn Kleyn's methode was in Utrecht iets nieuws:er woei een frisse wind door het kerkgeschiedkundige onderwijs en zo geschiedde het dat Gerretsen in 1891 promoveerde op een dissertatie over Florentius Hadewijns een werk waarin nieuw licht werd ontstoken over den arbeid van de broeders des gemeenen levens.
Nog eens ging hij op de weg der historie,toen hij uitgaf: Micronius,zijn leven, zijn geschriften, zijn geestesrichting.In dit werk bleek reede,dat dogmatische vraagstukken hem meer boeide dan historische problemen.Hij hat trouwens drie jaar tevoren zijn " Rechtwaardigmaking door het geloof bij Paulus" het licht doen zien.
Zijn latere uitgaven zijn,met uitzondering van enkele preken,waaronder die gehouden bij de doop van prinses Juliana, met den titel, "Aan Hare Moeder Gegeven" en een paar strijd schriften van dogmatische aard. In 1905 behandelde hij opnieuw "de Rechtvaardigingsmaking bij Paulis". in verband net de prediking van Christus in de Synoptici, in 1907 gaf hij een dogmatisch fragment uit "De val des menschen",in 1911 een andere "Christologie" De persoon en het werk des Heeren.
Tot de dogmatiek is Gerretsen gebracht door zij eerste gemeente Lopik en den omgang met den ouden Buitendijk,dien hij daar leerde kennen Ongetwijfeld werkte zijn geest die meer op nadenken.men zou zelfs kunnen zeggen:nadenkend phanthseeren dan op onderzoeken was ingerricht ook in die richting.
In het steil orthodoxe Lopik was Gerretsen niet op zij plaats.Hij kwam daar omdat geen andere gemeente hem riep:maar nauwelijks was Lopik door hem aangenomen of er kwamen doch te laat tal van beroepeno.a. uit Drente,naar gemeente waar hij zich meer zou hebben thuisgevoeld.
Tijdens zijn verblijf in Lopik trad hij in het huwelijk met een der dochters van den welbekende Amsterdamsche predikant Hogerzeyl.
Een veel aangenamen tijd dan te Lopik kreeg Gerretsen in zij tweede gemeente Dedemsvaart. Daar vond hij mensen die hem verstonden en wier hij iets te zeggen had. Hij liet er warme trouwe vrienden achter toen hij naar s'Gravenhage vertrok.
In de residentie heeft hij mooie en moeilijke jaren beleefd. Zijn prediking trok de aandacht. Tal van dogmatisch gereformeerden hoorde haar aan met klimmende belangstelling. Toen hij echter bij de aanvallen,waaraan zijn collega Ds.J.A. Cramer blootstond, nadat deze in woord en schrift zijn standpunt ten oprichte van de schriftcritiek en waarbij omgaat zeide in l907 uitgegoten leden een storm tegen hem opgaan.Velen keerde later tot hem terug.In die tijd gaf de koningin hem een blijk van vertrouwen. Gerretsen bezat kunstzin. Toen Haspels na zijn eerste boek Frans Burgstein, dat geprezen werd in Christelijke kringen omdat het zo conventioneel christelijk was met zij Ab Linrec nieuwe banen insloeg en daarom heftig werd aangevallen, nam Gerretsen het,ondanks vele bezwaren tegen dat boek voor de nieuwe richting op. Zijn kunstzin bracht hem in aanraking met Toorop met wie hij enige tijd vriendschappelijk verkeerde en wiens werke hij zeer hoog stelde.
Hij zag dat Toorop in een enkele figuur de karakterestiek van een geesterichting wist te geven.
.

Heeft u aanvullingen, correcties of vragen met betrekking tot Dr. Jan Hendrik Gerretsen?
De auteur van deze publicatie hoort het graag van u!


Tijdbalk Dr. Jan Hendrik Gerretsen

  Deze functionaliteit is alleen beschikbaar voor browsers met Javascript ondersteuning.
Klik op de namen voor meer informatie. Gebruikte symbolen: grootouders grootouders   ouders ouders   broers-zussen broers/zussen   kinderen kinderen

Via Snelzoeken kunt u zoeken op naam, voornaam gevolgd door een achternaam. U typt enkele letters in (minimaal 3) en direct verschijnt er een lijst met persoonsnamen binnen deze publicatie. Hoe meer letters u intypt hoe specifieker de resultaten. Klik op een persoonsnaam om naar de pagina van die persoon te gaan.

  • Of u kleine letters of hoofdletters intypt maak niet uit.
  • Wanneer u niet zeker bent over de voornaam of exacte schrijfwijze dan kunt u een sterretje (*) gebruiken. Voorbeeld: "*ornelis de b*r" vindt zowel "cornelis de boer" als "kornelis de buur".
  • Het is niet mogelijk om tekens anders dan het alfabet in te voeren (dus ook geen diacritische tekens als ö en é).



Visualiseer een andere verwantschap

De getoonde gegevens hebben geen bronnen.

Aanknopingspunten in andere publicaties

Deze persoon komt ook voor in de publicatie:

Historische gebeurtenissen

  • De temperatuur op 18 januari 1867 lag rond de -1 °C. Er was 0.3 mm neerslag. De luchtdruk bedroeg 75 cm kwik. De relatieve luchtvochtigheid was 90%. Bron: KNMI
  • Koning Willem III (Huis van Oranje-Nassau) was van 1849 tot 1890 vorst van Nederland (ook wel Koninkrijk der Nederlanden genoemd)
  • Van 1 juni 1866 tot 4 juni 1868 was er in Nederland het kabinet Van Zuijlen van Nijevelt - Heemskerk met als eerste ministers Mr. J.P.J.A. graaf Van Zuijlen van Nijevelt (AR) en Mr. J. Heemskerk Azn. (conservatief).
  • In het jaar 1867: Bron: Wikipedia
    • Nederland had zo'n 3,6 miljoen inwoners.
    • 17 februari » Het eerste schip vaart door het Suezkanaal.
    • 1 juli » De Dominion Canada wordt gevormd doordat Upper Canada (Ontario), Lower Canada (Quebec), New Brunswick en Nova Scotia samengevoegd worden tot een confederatie.
    • 2 augustus » Oprichting van de Vlaamse muziekschool in Antwerpen, onder leiding van de componist Peter Benoit.
    • 9 september » Het groothertogdom Luxemburg wordt onafhankelijk van België
    • 28 september » Toronto wordt de hoofdstad van Canada.
    • 18 oktober » De Verenigde Staten kopen Alaska van Rusland.
  • De temperatuur op 23 november 1893 lag rond de 1,0 °C. Er was 1 mm neerslag. De luchtdruk bedroeg 76 cm kwik. De relatieve luchtvochtigheid was 94%. Bron: KNMI
  • Koningin Wilhelmina (Huis van Oranje-Nassau) was van 1890 tot 1948 vorst van Nederland (ook wel Koninkrijk der Nederlanden genoemd)
  • Regentes Emma (Huis van Oranje-Nassau) was van 1890 tot 1898 vorst van Nederland (ook wel Koninkrijk der Nederlanden genoemd)
  • Van 21 augustus 1891 tot 9 mei 1894 was er in Nederland het kabinet Van Tienhoven met als eerste minister Mr. G. van Tienhoven (unie-liberaal).
  • In het jaar 1893: Bron: Wikipedia
    • Nederland had zo'n 5,1 miljoen inwoners.
    • 17 januari » Een 'veiligheidscomité' o.l.v. Sanford Dole pleegt een staatsgreep en zet koningin Lili'uokalani af: het eerste geval van VS-Amerikaans imperialisme.
    • 1 februari » Première van de opera Manon Lescaut van Giacomo Puccini in Turijn.
    • 21 februari » In Argentinië wordt de Argentijnse voetbalbond ("Asociación del Fútbol Argentino") opgericht.
    • 12 juni » Paus Leo XIII creëert vijf nieuwe kardinalen, onder wie de Italiaanse bisschop van Mantua Giuseppe Sarto.
    • 16 december » Wereldpremière van Antonín Dvořáks symfonie Uit de Nieuwe Wereld
    • 23 december » Eerste opvoering van de Duitse opera Hänsel und Gretel.
  • De temperatuur op 17 november 1923 lag tussen 2,4 °C en 7,9 °C en was gemiddeld 5,1 °C. Er was 2,7 mm neerslag. Er was 0,4 uur zonneschijn (5%). De gemiddelde windsnelheid was 4 Bft (matige wind) en kwam overheersend uit het zuid-westen. Bron: KNMI
  • Koningin Wilhelmina (Huis van Oranje-Nassau) was van 1890 tot 1948 vorst van Nederland (ook wel Koninkrijk der Nederlanden genoemd)
  • Van 19 september 1922 tot 4 augustus 1925 was er in Nederland het kabinet Ruys de Beerenbrouck II met als eerste minister Jonkheer mr. Ch.J.M. Ruys de Beerenbrouck (RKSP).
  • In het jaar 1923: Bron: Wikipedia
    • Nederland had zo'n 7,1 miljoen inwoners.
    • 16 februari » Howard Carter opent het graf van farao Toetanchamon dat gevuld bleek met schatten.
    • 13 mei » Zaligverklaring van Robertus Bellarminus (1542-1621), Italiaans theoloog en kardinaal.
    • 23 mei » Oprichting van Sabena, de nationale luchtvaartmaatschappij van België.
    • 1 september » Tokio wordt getroffen door een zeer zware aardbeving met een kracht van 8,2 op de schaal van Richter. Er vallen meer dan 140.000 doden.
    • 9 november » Bierkellerputsch / Hitlerputsch in München, eerste en mislukte poging van Adolf Hitler en zijn nazi's om de macht in Duitsland te grijpen (in de nacht van 8 op 9 november).
    • 23 november » Eerste officiële en regelmatige uitzendingen van Radio Belgique.


Dezelfde geboorte/sterftedag

Bron: Wikipedia

Bron: Wikipedia


Over de familienaam Gerretsen


Wilt u bij het overnemen van gegevens uit deze stamboom alstublieft een verwijzing naar de herkomst opnemen:
Ton Janknegt, "Gerretsen (Gerritsen) Genealogie", database, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/gerretsen-genealogie/I252.php : benaderd 26 april 2024), "Dr. Jan Hendrik Gerretsen (1867-1923)".