Heer van Geldermalsen (door koop) 1666- en in Kleverskerke 1667-. Raad en schepen van Middelburg, gecommitteerde ad vitam in de Raad van State 1654-, gedeputeerde te velde 1666-1667, gedeputeerde naar de bisschop en de stad van Munster, gedeputeerde of extraordinaris envoye naar het Keizerlijk leger 1674, extraordinaris gedeputeerde bij de hertogen van Brunswijk 1674, beleend met H. Cronesteyn (Zoeterwoude) 1664.
In zijn artikel over de oorsprong van de familie Van Borssele van der Hooghe toonde
Fruin aan de hand van de Zeeuwse rentmeestersrekeningen aan dat bovengenoemde
Jacob en Adriaan van der Hooghe dezelfden waren als Jacob Claasz (ook wel Jacob
Claas Jansz) en Adriaan Jacobsz (ook wel Adriaan Jacob Claasz).78 De adellijke pretentie
van de familie was voornamelijk gebaseerd op handtekeningen in originele akten,
die zodanig waren vervalst dat het moest lijken alsof de familienaam oorspronkelijk
Van Borssele van der Hooghe luidde. Bovendien beweerde de familie ten onrechte
een leengoed van de Sint Paulusabdij te Utrecht, vijf gemeten grond gelegen in Schellach,
via vererving uit het bezit van de Van Borselens te hebben verworven. In werkelijkheid
was er sprake geweest van een koop door Jacob Claas Jansz. Dat de aanspraken
van de familie niet door iedereen serieus werden genomen, bleek in 1757 toen
Philips Jacob van Borssele van der Hooghe (geb. 1720) door Anna van Hannover, weduwe
van stadhouder Willem IV als edelman werd benoemd tot geëligeerd lid van de
Staten van Utrecht.79 Dat leidde tot protesten van het tweede lid der staten (de ridderschap),
dat verklaarde dat het pas benoemde lid ten onrechte beweerde van adel te
zijn. De bewijsstukken die Van Borssele van der Hooghe had overlegd, betroffen geen
originele stukken, maar allemaal afschriften. Eén daarvan betrof de huwelijkse voorwaarden
van 20 mei 1651 tussen zijn grootouders Jacob van der Hooghe en Maria
van Varick. De bruidegom heette in de akte Jacob van der Hooghe, maar tekende als
J. v. Borssele van der Hooghe. Duidelijk is te zien dat er waarschijnlijk J. van der
Hooghe heeft gestaan. De vader en broer van de bruidegom tekenden met J. v.
Hooghe (de bovengenoemde Joos van der Hooghe) en A. van der Hooghe. De benoeming
werd echter toch doorgezet en in 1759 nam Philips Jacob van Borssele van der
Hooghe zitting. Om de tegenstanders de mond te snoeren trad een oudere broer van
Philips Jacob, Jan van Borssele van der Hooghe ( 1764), sinds 1747 representant van
de Prins van Oranje als eerste edele van Zeeland, in contact met de predikant Willem
te Water. Te Water publiceerde in 1761, al dan niet toevalligerwijs het herverkiezingsjaar
van Philips Jacob van Borssele van der Hooghe als geëligeerde, Het hoog
adelrijke en adelijk Zeeland, waarvan het tweede deel het elfde hoofdstuk van het
werk van Van Grijpskerke bevatte. Het werk van Te Water deed niets anders dan
nogmaals een bevestiging geven van de adeldom van de Van der Hooghes. Veelzeggend
in dit verband was dat de zoon van Te Water in zijn autobiografie schreef veel te
danken te hebben gehad aan Zijne Excellentie van Borssele van der Hooghe en dat
door diens invloed ook andere aanzienlijke heren (Van Citters, Steengracht, Huijssen
van Kattendijke, Winckelman, Tulleken, Van Brakell, enz.) het hunne toebrachten.
Hij is getrouwd met Maria van Varick.
Zij zijn getrouwd op 20 juni 1651 te Middelburg, Zeeland, Nederland, hij was toen 29 jaar oud.
Kind(eren):
Jacob van Borsele van der Hooghe | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1651 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maria van Varick |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.