Genealogisch bestand Dick Nijborg » Verhalen » Wat kenmerkte de ‘Nijborgen’ ...en welke eigenaardigheden hadden ze?

Wat kenmerkte de Nijborgen? Wat was ‘de rode lijn’ die door al deze karaktereigenschappen van deze familie liep en ...misschien nog loopt? Een vraag die zich moeilijk laat beantwoorden. Toch willen we graag een poging wagen om aan de hand van een aantal voorbeelden een beeld te krijgen. Een aantal uitspraken van geïnterviewden binnen onze familiekring en enig door ons verricht historisch graafwerk in de diverse gemeentearchieven leerde ons, dat de familie Nijborg ‘bezige personen’ waren.

Ze waren voor de duvel niet bang, zoals één van de geïnterviewden dat omschreef; ze durfden aanvaardbare risico’s te nemen. Niet alleen in het alledaagse leven, maar ook op het sportieve vlak stonden ze hun ‘mannetje’. Het waren en zijn nog altijd geweldige harde werkers en doorzetters. Zij hoefden -ondanks de heersende armoede, die het grootste gedeelte van hun bestaan kenmerkte- hun hand niet op te houden om te kunnen overleven.

Een voorbeeld van de sportieve prestaties, is het zgn. ‘hardrijden op de schaats’. Het korte afstand rijden op de schaats (160 meter) was onlosmakelijk met de familie Nijborg verbonden. In de eerste helft van de 20e eeuw (vóór en na de Tweede Wereldoorlog) was dit de volkssport voor de ‘gewone man’. Soms viel er nog wel wat te verdienen en ...dat was mooi meegenomen! In de tijd van de nog echte winters gingen de Nijborgen massaal naar de bevroren kanalen, misschien de ijsbanen en hup...zó met de sokken op de ‘holties’. Veelal werd er door de overige deelnemers gemopperd als zij de Nijborgen met als scheldnaam de ‘Roege de Witten’, aan de baan zagen verschijnen. Opmerkingen hoorde je in de trant van: ’Wij kunt wel noar hoes goan, want dei Roege de Witt’n winn’n toch altied’.
Het geeft aan, dat het geweldige rakkers waren. Bijvoorbeeld de broers, Arend, Sienus, Jakob (Job) en Chris, respectvol handelend naar wie dan ook, maar niet altijd even gemakkelijk!

Dat de Nijborgen de bijnaam hadden van ‘Roege de Witten’ heeft geen enkele relatie met ruig of slordig of zo, zoals wij dat in onze onderzoeksperiode veelal hoorden. Deze bijnaam kregen de Nijborgen, omdat op een gegeven ogenblik ene ‘Arend Nijborg’ tijdens het werk op de es om 12.00 uur ’s middags als de ‘oel’ (fluit) van de melkfabriek in Anloo afging, hij tegen zijn zonen riep: ‘Kom op jongs, we goan noar Griet achter de roegewitt’n an’. Arend doelde daarmee op de eetaardappelen, die ze ’s middags van moeders voorgeschoteld kregen.

Ook over de bekende stroperspraktijken van de ‘Roege de Witten’ is veel te verhalen. Dozen met ontelbare trucs hadden de Nijborgen op dit gebied voorradig. Het uit die tijd overbekend ‘wit stropershondje’ genoot alom bekendheid in de omgeving.
Tijdens de veelvuldige stroperstochten van de Nijborgen, maakten zij het witte hondje door middel van een bepaalde zwarte substantie zwart. Na de stroperij onderging het hondje een grondige reinigingsbeurt, zodat de veldwachters in voorkomende gevallen tijdens het verhoor geen bewijs konden leveren om in hun processen-verbaal aan te geven, dat de Nijborgen inderdaad de stropers in het veld waren geweest. Hun hondje was immers wit?

Tijdens op één van de strooptochten in een pikdonkere en stormachtige nacht werden enkele Nijborgen achtervolgd door kettinggerammel; zij verstopten zich dan ook strategisch op het kerkhof in Anloo. Telkens weer, als de broers Nijborg zich verplaatsten, kwam het kettinggerammel ook weer naderbij. Op een gegeven moment namen de broers onverwachts een spurt en doken op de vermeende achtervolgende figuur. Maar wat bleek? Een losgebroken schaap met de stek nog om de nek, was de boosdoener.

Andere verhalen