Hij is getrouwd met Elisabeth van Voorne.
Zij zijn getrouwd
Kind(eren):
Lid Hoeks verbond (1350). In gevangenschap 1354.
======================
http://www.dbnl.org/tekst/molh003nieu06_01/molh003nieu06_01_0653.htm
DOES (Maurijn van der) (2) is de tot heden bewijsbare stamvader van het nog voortlevend geslacht. Wordt in de meeste oudere genalogieën de zoon genoemd van Dirk (1) (kol. 411) en van Cl. van Zanthorst, doch later is dit in twijfel getrokken. Maurijn bewoonde het slot ter Does, hield de partij van Margaretha tegen haar zoon graaf Willem V, doch verzoende zich in 1354 met den laatsten, dien hij met 3 paarden in den oorlog tegen bisschop Jan van Arkel bijstond. Met den Heer van der Dicke, den Heer van der Sleyden, den Voogd van Nyerse (Niers?) en Willem van Olinc op weg naar Oudewater bij nacht verdwaald, werden zij, 40 paarden sterk, door die van Montfoort met haar gansche macht overvallen en niet dan na heftigen en langdurigen weerstand gevangen genomen en binnen Montfoort gebracht. Op uiterst zwaar rantsoen gesteld, was hij genoodzaakt het grootste deel van zijn bezittingen te
[p. 433]
verkoopen. Wel werden 15 morgen lands, wezende kwaad leen, onder Leiderdorp, door Graaf Willem V tot vrij eigen gemaakt, doch deze gunst was niet in staat de verzwakte financiëele positie van Maurijn te herstellen. Eerst 40 jaar later (in 1397) verkreeg Maurijn's gelijknamige zoon van hertog Albrecht ter zake van de diensten door zijn vader bewezen, uitgebreide leengoederen in Zeeland, deels van Jan Jan Kintsz., deels van Jan van der Wairden door afsterven aan de graaflijkheid vervallen. De vader zelf werd door Albrecht schadeloos gesteld o.a. door de benoeming tot watergraaf van de Vijf Ambachten en dijkgraaf van den Nieuwendijk op Maandag na St. Lambertusdag 1394.
Hij huwde met Lijsbeth van Voorne, dochter van Albert, ridder, erfburggraaf van Zeeland. Het huwelijksjaar zal 1347 zijn, want toen tochtte Maurijn haar aan 38 morgen lands onder zijn huis ter Does, binnen de parochie van Leiderdorp gelegen. Zij wonnen 4 kinderen, t.w. Maurijn (4) (kol. 443), Willem (1) (kol. 433); Badeloge (zie dl. III, kol. 289) en Simon, baljuw en ontvanger van de goederen der h.h. van Borselen, die zich Bertha van den Coulster IJsbrandsdr. tot gade koos en den stam voortzette.
Bewerkt naar het handschr. van Janus Dousa; Ned. Adelsb. 1913.
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.