(1) Hij is getrouwd met Anna van de Haer.
Zij zijn getrouwd op 27 oktober 1782 te Harlingen, hij was toen 22 jaar oud.
(2) Hij is getrouwd met Anna Maria Frederica von Liebeherr.
Zij zijn getrouwd na 1802 te Den Haag.
Janwillem Sandker schrijft: Anthony Abraham wordt gedoopt in de Nieuwe kerk. Getuigen bij de doop zijn Frederik Abraham Cassa en Cornelia de Reus. Van vader Anthony Isaac wordt hier nog vermeld dat hij oud opper Coopman en gewesen secretaris van de Hoogmogende Heren scheepenen der stad Batavia is geweest.
Zelf vetrekt Anthony Abraham in 1794 naar Indië. Er wordt vermeld dat hij als Onderkoopman buiten emplooi op 18-7-1794 in afwachting van emplooi naar Java gaat, waar hij eerst kassier en ontvanger der domeinen wordt en op 26-10-1795 wordt hij eerste pakhuismeester te Semarang.
In de tijd van de inbezitneming van Java door de Engelsen in 1811 wordt hij in 1813 door de Engelse Gouverneur Thomas Stamford Raffles naar Japan gezonden, om er het kantoor voor de Engelsen in bezit te nemen en tevens als Opperhoofd aldaar in funktie te treden. Door de vastberadenheid en Vaderlandsliefde van het Nederlandse Opperhoofd Hendrik Doeff worden de maatregelen van de Engelsen verijdeld en blijft de Nederlandse vlag op Decima waaien. Hendrik Doeff zelf beschrijft de situatie als volgt:
"Eindelijk, o vreugde! in Hooimaand 1813 kwamen twee Hollandsche schepen in het gezigt. Geen twijfel kon er bestaan, want die schepen gaven het in 1809 bepaalde geheime sein, en de afgegeven verpraaibrieven waren in orde. Het voormalige Opperhoofd Wardenaar, Raad van Indië, was als Commissaris aan boord, alsmede het nieuwe Opperhoofd Cassa. En toch, het bleek dat het eiland Java den Engelschen in handen was gevallen, en dat Wardenaar met eenen Engelschman, vanwege den Engelschen Luitenant-Gouverneur over Java en ondehoorigheden, naar Japan kwam, om van het Nederlandsche Opperhoofd het eilandje Dezima met de Faktorij, voor de Engelschen over te nemen. Moeijlijk, ja verpletterend was deze toestand voor al de in Japan zijnde Nederlanders, maar bovenal voor Hendrik Doeff. Hij liet zich evenmin bevreesd maken, als omkopen. Doeff en Blomhoff (de pakhuismeester) deden de beide Britsche Commissarissen gevoelen, hoe eensdeels hun leven en dat van alle opvarenden steeds in het dringendst gevaar verkeerde; en hoe anderdeels, op het zachts genomen, als te onregt van de Nederlandsche vlag hebbende gebruik gemaakt, de schepen en lading van regtswege verbeurd, en zij met de hunnen als krijgsgevangenen te beschouwen waren. Zodra zij daarvan overtuigd waren, moesten zij zich elk voorstel laten welgevallen. Met de Commissarissen Wardenaar en Ainslie sloot het Opperhoofd eene overeenkomst tot afbetaling der schuld van de Faktorij aan de Nagasakische geldkamer, ten bedrage van ruim 112.000 thails, tot aan het einde van 1813, uit de aangebragte goederen. In dier voege werden de zaken geschikt. De schepen met beide Commissarissen en het medegekomen Opperhoofd Cassa vertrokken".
Dit eerste verblijf van Anthony Abraham Cassa in Japan duurde ongeveer 4 maanden. De Nederlandsche gemachtigde Cock Blomhoff was eveneens met deze reis naar Java gegaan om met de Luitenant Gouverneur van Java de overeenkomsten af te sluiten. Het enige struikelblok hierin bleef de onafhankelijkheid van de Nederlanders. Hij werd verzocht zich aan het hoofd te stellen van een nieuwe zending naar Japan. Ondanks een aanbieding van Rx 15.000 bleef hij weigeren.
Voor de tweede maal wordt Anthony Abraham Cassa als Opperhoofd naar Japan gestuurd. Deze tweede tocht wordt als volgt beschreven:
"Het van Batavia afgezonden schip kwam den 8sten van de Oogstmaand 1814 ter reede van Nagasaki. Het stormachtige weder strekte ten voorwendsel der niet-vertoning van het geheime sein, terwijl Cassa en Voorman zorg droegen zich te vertoonen. De waakzaamheid der Japanners, die met eene boot ter verkenning waren uitgezonden, was dusdoende verschalkt geworden. Alhoewel Cassa aan Doeff kennis gaf van de heugelijke omkeering in Nederland ten vorigen jare, eischte hij evenwel de overgave der Faktorij aan de Engelschen. Het Opperhoofd had thans, en uit hoofde dier omwenteling, en vanwege het stilzwijgen van den gemachtigde Cock Blomhoff, geen meerdere redenen, om zich aan de bevelen der Engelschen te onderwerpen, dan toen hem, het jaar tevoren, dat voorstel door zijnen vriend Wardenaar werd gedaan. De brief van Raffles, door Cassa medegebragt, getuigde van sluwheid. De handelwijze van Cassa getuigde daarvan niet minder. Twee der oppertolken had hij in zijne belangen weten over te halen. Hij werd nogtans door Doeff vergaauwd; en deze deed hem niet enkel eene overeenkomst teekenen, gelijk aan die, welke het vorige jaar door Wardenaar en Ainslie was geteekend, maar verklaarde bovendien, in zijn bijwezen, aan alle de Japansche hoofdambtenaren, dat gewigtige gebeurtenissen, welke in Europa hadden plaats gegrepen, waarschijnlijk aan den oorlog een einde zou maken, en alle zaken herstellen zoo als ze geweest waren, waarom ook door zijne meesters noodzakelijk werd geoordeeld, dat hij, tot op dat tijdstip, als Opperhoofd in Japan zoude blijven. Hagchelijk bleef nogtans Doeff's toestand tot op het oogenblik van Cassa's vetrek, dewijl hij steeds moest vreezen diens streken te zullen zien gelukken. In het volgende jaar had Doeff het genoegen zich te zien ontslaan van de beide tolken, die met Cassa hadden samengespannen".
In Teenstra's "Nederland en Overzeesche Bezittingen" wordt deze episode als volgt beschreven:
"In Julij 1813 verschenen eindelijk twee schepen, die niet alleen de Nederlandsche vlag, maar ook het secrete sein lieten waaijen, dat men in den jare 1809 had ingesteld. Doch hoe verwonderde de heer Doeff zich, toen hij uit de hem ter hand gestelde stukken zag, dat Java in handen van de Engelschen was en de Luitenant-Gouverneur Sir Thomas Stamford Raffles hem gelastte, zich onder de orders van den heer commissaris Wardenaar te stellen (dezelfde die van het jaar 1800 tot 1804 opperhoofd geweest was), hebbende bij den heer A.A. Cassa tot opperhoofd en opvolger van den heer Doeff benoemd. Doeff vermeende hier aan geen gehoor te moeten geven, zoo lang de Japansche regering toestond, dat de Nederlandsche vlag op Decima bleef waaijen. Men hield de zaak voor de Japansche regering geheim en gaf voor, dat het ingehuurde schepen waren. Doeff bleef in zijne betrekking en, om alles te bemantelen, liet hij de beide schepen met een kleine lading naar Batavia vertrekken.
Raffles, hier over gebelgd, zond andermaal kapitein Voorman met een schip naar Japan, aan boord waarvan de genoemde Cassa was als opvolgend opperhoofd, komende de 8sten Augustus 1814 in de baai van Nagasaki ten anker; doch zijn doel niet kunnende bereiken, keerde hij onder eene voorgewende ziekte, ten einde bij den Gouverneur van Nagasaki geen argwaan te verwekken, onverrigter zake naar Java terug".
In een Engelse registratie[48] van personen op Batavia te Java van 1815 komen we een Mr. Abraham Anthony Cassa tegen. Zijn functie is Magistrate en Acting Ballieu of the Town and Suburbs. Hij is dan woonachtig te Molenvliet.
Op 15-1-1815 verzoekt hij vergunning tot verblijf aldaar. Tot zijn dood in 1817 is hij dan nog Baljuw van Batavia. Tevens geeft hij nog voor 21.000 gulden wissels af op H.M. de Kock doch hij betaalt niet.
Hij wordt op 23-9-1817 begraven als Baljuw van Batavia in kelder no. 32. De scheiding courant van zijn boedel door een curator vindt plaats van november 1817 tot 1821.
Ten tijde van het huwelijk van Anthony Abraham Cassa en Anna van der Haer is Anthony kapitein in het regiment mariniers onder Generaal Majoor Douglas.
????? Hij woont in 1827 met zijn tweede vrouw in Terwagne bij Luik.
Mogelijk ondervindt zij nog de gevolgen van de financiële perikelen waarin haar echtegnoot verkeert want op haar pensioen worden verschillende malen de navolgende kortingen verleend:
- op 21-10-1841 aan de Vries Robb voor 5.470 gulden
- op 1-4-1842 aan M.S. Catz voor 990 gulden
- op 28-4-1842 wordt de korting aan de Vries Robb ingetrokken en tot een bedrag van 7.193,05 gulden verleend t.b.v. C.H.Carl.
- op 11-5-1842 wordt besloten geen kortingen meer te verlenen, voor dat blijkt dat de weduwe Cassa met de Solliciteur Van Foorn heeft afgerekend.
Op 21-9-1843 wordt haar 6 maanden buitenlands verlof verleend.
Voorts zijn over het pensioen nog de volgende aantekeningen gevonden:
- "De uitbetaling van het pensioen tot Ultimo Juni 1844 zonder overlegging eener attestatie de vita, geautoriseerd. De weduwe Cassa gewaarschuwd tegen het niet opvolgen der bestaande reglementaire bepalingen 12-7-1844".
Anthony Abraham Cassa | ||||||||||||||||||
(1) 1782 | ||||||||||||||||||
Anna van de Haer | ||||||||||||||||||
(2) > 1802 | ||||||||||||||||||
Anna Maria Frederica von Liebeherr |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.