Frederik Hendrik werd geboren op 29 januari 1584 in Delft, waar hij op 12 juni in de Nieuwe Kerk werd gedoopt. Zijn ouders waren Willem van Oranje, vermoord op 10 juli 1584, en diens vierde en laatste echtgenote, de Française Louise de Coligny. Zijn moeder was een hugenoot, weduwe van Charles de Téligny en een dochter van de Franse admiraal Gaspard de Coligny, die beiden in 1572 tijdens de Bartholomeusnacht werden vermoord. Willem van Oranje, voormalig adviseur van de koning, was een van de leiders van de Nederlandse Opstand en om die reden vogelvrij verklaard.
Zijn grootouders waren Willem I van Nassau-Dillenburg (Willem de Rijke) en Juliana van Stolberg van vaders kant en Gaspard de Coligny en Charlotte de Laval van moeders kant.
Frederik Hendrik werd geboren als graaf van Nassau. Zijn voornamen waren afkomstig van zijn peetooms; de koningen Frederik II van Denemarken en Hendrik III van Navarra.[1]:24 De Staten van Holland waren als instituut eveneens peetoom. Toen hij bijna een half jaar oud was, werd zijn vader in het Prinsenhof vermoord.
Louise voedde haar zoon Franstalig op, volgens verfijnde Franse manieren. Zij stelde Fransen aan die hielpen bij de opvoeding van Mooi Heintje, zoals Frederik Hendrik in zijn kinderjaren liefkozend genoemd werd. Inmiddels was zijn halfbroer Maurits van Oranje stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelre en Overijssel geworden.
Na een aantal jaren in Zeeland verhuisden ze in 1591 naar Den Haag, waar ze hun intrek namen in Paleis Noordeinde. Frederik Hendrik werd er onderwezen door Louises predikant Johannes Uytenbogaert. Deze leerde hem Latijn en gaf hem godsdienstles.[a] Tweeënhalf jaar later ging Frederik Hendrik naar Leiden om wiskunde en landmeetkunde te studeren. Hij woonde er op het Rapenburg. Hij is dan tien jaar oud en wordt, om in zijn kosten te voorzien, benoemd tot kolonel van twintig vendels voetvolk. Hiervoor krijgt hij maandelijks per vendel twintig Vlaamse pond uitgekeerd.[1]:32
In 1625 volgde hij zijn overleden halfbroer Maurits van Oranje op als stadhouder van de soevereine provincies Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel en als opperbevelhebber van het Staatse leger. Het stadhouderschap over Drenthe en Stad en Lande verwierf hij in 1640. De Republiek was tijdens zijn gehele leven verwikkeld in de Tachtigjarige Oorlog met het Spaanse Leger van Vlaanderen.
Als legeraanvoerder gaf hij, evenals Maurits, de voorkeur aan het belegeren van steden en het mijden van veldslagen. De geduchte veldheer veroverde op die manier onder andere Groenlo, Maastricht, Schenkenschans, Breda en Hulst. Zijn grootste overwinning was die van 's-Hertogenbosch in 1629.
Als staatsman had hij te maken met het in de tijd van Maurits ontstane binnenlands conflict tussen de remonstranten en de contraremonstranten, dat protestanten in het hele land verdeelde. Behendig bleef hij een positie in het midden innemen om beide partijen afhankelijk van hem te houden en verschilde hierin met zijn voorganger. Na het Beleg van Breda in 1637 kregen de remonstranten de overhand in Holland en door de op handen zijnde vrede werd het voor de stadhouder moeilijker de oorlog gefinancierd te krijgen. Een jaar na zijn dood kwam met de Vrede van Münster een eind aan de oorlog met Spanje.
Op persoonlijk vlak vond hij het belangrijk zijn prestige en vorstelijke allure in Europa te verhogen. Hij liet grootse paleizen bouwen, had een uitgebreide kunstverzameling en hield uitbundige feesten.
Bron: Wikipedia
Les données affichées n'ont aucune source.