Dit zou gaan om een cafe met beugelbanen.
Overleden in de Prins Mauritslaan 47 te Beek om 14:00 uur
Tijdstip: 14:00
Il est marié avec Anna Maria Renkens.
Ils se sont mariés le 23 avril 1887 à Beek, il avait 30 ans.
Ils se sont mariés à l'église le 23 avril 1887 à Beek, il avait 30 ans.En hebben de bruidegom, benevens de hiervoor genoemde getuigen onder eede verklaard dat er identiteit van persoon is in de namen van ANNA MARIA BURSTE en van ANNA MARIA BOOSTEN.
Enfant(s):
Geboren in Duitsland
Ook voor de meeste leden van de familie Molling was het in die periode moeilijk. Ieder gezin bestond uit grote horden kinderen die allemaal hun maagje wilden vullen en een broek aan hun kont nodig hadden. Maar er was niet veel en zonder geld kon en kan men niet kopen. Daarom zochten gezinnen uit het huidige Belgisch en Nederlands Limburg werk in Duitsland .
Vanuit Belgisch en Nederlands Limburg toog men naar Duitsland waar op tal van manieren het dagelijkse brood verdiend kon worden. De Belgen en Nederlanders werkten voornamelijk in het gebied Aken, Alsdorf, Gelsenkirchen als arbeider in de industrie, of tijdens de bietenoogst als knecht bij de grote boeren, als handlanger in de woningbouw of als brikkebekker.
Bakstenen van rivierklei
Klei aangevoerd door rivieren was en is nog steeds de grondstof voor de baksteenindustrie. Het is een van de oudste bouwmaterialen. In Duitsland werden de handgevormde stenen gedroogd in de zogenaamde ringoven. Het is bekend dat dit soort ovens vaak een warme slaapplaats bood voor landlopers maar ook voor de arbeiders.
Uit bittere armoede trokken honderden mannen en vrouwen naar Duitsland om daar een schamel loon te verdienen bij de kleine steenfabrieken. Het waren arme sloebers. Omdat er geen sociale voorzieningen waren was de leus: ´wie niet werkt komt in de bedelstand´. Ook voor vele van onze voorouders was die leus de keiharde werkelijkheid. In vele doopregisters lezen we achter de geboorteplaats, Duitse plaatsnamen. Vaak ging in het zomerseizoen het hele gezin, inclusief moeder die hoogzwanger was, naar ´de brikke´ in Duitsland. Geschiedschrijvers noteerden dat veel kinderen op het veld of in een armzalige stal of tent ter wereld kwamen. De barende vrouw had menigmaal tot aan de eerste barensweeën volop in de hete zon staan meewerken. Vaak stierven kinderen en/of prille moeders in het kraambed. Maar dat is gezien de omstandigheden niet verwonderlijk.
Kinderarbeid
Ook de kinderen werkten mee bij de productie van de brikke. Zij moesten de uit klei gevormde stenen, die in natte toestand op de droogbanen werden neergelegd, omdraaien zodat de wind en zon de stenen verder droogden. Ze hadden een moeilijke jeugd zonder veel schoolopleiding. Aan spelen kwamen ze haast niet toe, want daar waren ze ´s avonds te moe voor.
Trek naar de brikke in Duitsland
Omdat de stenen droogden in de zon, was het hoogseizoen van de brikkebekkers in de zomermaanden. Een ploeg die meestal bestond uit tien personen sloot een contract af voor het maken van een tot anderhalf miljoen stenen. Na voltooiing van het werk, maanden later, werd het contractbedrag door de opdrachtgever uit betaald.
Gezien de grote hoeveelheid werk, de lange reis en de leefomstandigheden die men voor lief moest nemen, was het loon slechts een aalmoes. Wanneer tegen het eind van april de zon aan de hemel begon te stijgen begonnen de brikkebekkers langs de Maaskant zich voor te bereiden. Hele gezinnen trokken naar het Oosten. Dat betekende een voetreis van enkele dagen over moeilijk begaanbare paden en veldwegen, begrensd door diepe karrensporen. Die het lopen alleen maar bemoeilijkten. Plunjezakken en kussenslopen waren gevuld met hun hele hebben en houden. Ook de kinderen werden niet ontzien en sleepten zich wezenloos. Alleen de ´rijkere´ brikkebekkers namen paard en kar mee.
Toen begin 19e eeuw in het Duitse grensgebied een kleine spoorbaan werd aangelegd reisden de werkers vanaf Tuddern per spoor richting Geilenkirchen. Maar dat kostte geld!
Voordat de mannen en vrouwen hun trektocht naar Duitsland begonnen, werden de ramen vaak ook de deuren van hun bescheiden woningen dichtgespijkerd om diefstal van achtergebleven spulletjes te voorkomen.
Vijf maanden brikke bakken
Zoals een bakker in vroeger tijd zijn deeg kneedde, zo draaiden de brikkebekkers het klei door de vormzand en mikten de kleibol daarna in een steenvorm. Een afdrager, meestal een stevig kind, kiepte de vormelingen op de droogbaan. Zonodig peuterde hij ook nog met een mes de hoeken van de vorm schoon. Om vliegensvlug de lege vorm weer onder handbereik van de kneder te plaatsen. Zo ging dat dag in, dag uit, zonder afwisseling, vier á vijf maanden lang.Na de ´sjich´ dronken de afgebeulde mannen een flinke slok. En rustten moe uit in hun barak of kleine woning in de omgeving van de kleiput. In zo´n barak probeerden de gezinnen zo goed en zo kwaad mogelijk te leven. De meegereisde kinderen van de brikkebekkers bleven van april tot september verstoken van alle onderwijs en raakten daardoor ver achter ten opzichte van hun leeftijdgenoten die gewoon naar de lagere school konden blijven gaan. Ook voor de opvoeding van de kinderen was geen tijd. Ze moesten het eigenlijk zelf maar uitzoeken.
De maaltijden in het veld
Nog voor de eerste haan met zijn geroep de dageraad had aangekondigd stonden de werkfamilies al naast hun bed. Allereerst werd gebeden. Daarna kregen de mannen op hun nuchtere maag twee borrels. Met een schepje suiker werden de vrouwen en kinderen opgepept. Dan begon de arbeid van voor af aan. Tegen halfzes kwam de eerste koffie. Iedereen kreeg een snee bruin en een snee witbrood. Zeldzaam was er soep over van de vorige avond. Die werd gelijk mee opgelepeld. Om 10.00 uur kwam de bazin weer met koffie en brood en een half uur later dronken de ploeteraars wederom twee borrels. Als warme maaltijd kreeg men om twaalf uur zaken als zuurkoolsoep, knoedelsoep, broodsoep of aardappelsoep met overal een flink stuk spek in. Verder at men veel hutspot van uien en zuurkool. Op het moment dat de zon hoog aan de hemel stond, zo rond twee uur kreeg men weer twee borrels, om drie uur koffie en twee sneetjes brood met boter en stroop. Om vijf uur kwam de fles weer op tafel, om zes uur een boterham met bloed- of leverworst, om zeven uur de fles, om acht uur koffie met zwart brood. Tenslotte kreeg men om tien uur ´s avonds stevige soep welke het avondeten voorstelde. Denk niet dat de brikkebekkers laveloos aan hun werk stonden. Neen alles behalve. Ze dronken omdat ze veel vocht verloren. Dat men koos voor een borrel mag ook duidelijk zijn. Wie zou immers tegenwoordig nog onafgebroken gemiddeld zeventien uren per dag zo´n zwaar werk kunnen verrichten? De borrel kan dus gevoeglijk als ´doping´ betiteld worden. En doping hadden de brikkebekkers hard nodig.
Bietenoogst
Wanneer de in september de families weer thuis arriveerden ging vader weer gelijk op pad voor werk. Meestal zochten ze daarvoor de boeren op. Niet zelden kwam het voor dat pa niets vond. Dan was hij weer genoodzaakt zijn heil elders te zoeken. Tegen oktober werden in Duitsland de bieten geoogst. Opnieuw trokken ze dan naar onze oosterburen om deze keer aan de bieten (kroate) te gaan werken. Voor dag en dauw werden de mannen gewekt in de stallen die als noodnachtverblijven waren omgebouwd. Dan trokken ze naar de bietenvelden waar de dauw nog op de bladeren lag en het rooien bepaald niet aantrekkelijk maakte. Gewapend met een tweetandige riek aan een korte steel en een sikkel of schop, voor het afhakken van het loof, togen zij aan het werk. Van de vroege ochtend tot de late avond werkten zij zich kapot voor de Duitse heerboeren. Deze boeren zagen de Hollanders en Belgen als gastarbeiders en probeerden voor zo weinig mogelijk geld het werk gedaan te krijgen.
De steenkolen mijnen
Tot aan de Eerste Wereld oorlog duurde de arbeid in het buitenland. Toen was men gedwongen elders de kost te verdienen. Allereerst stond de smokkel hoog op de activiteitenlijst. Later werden de mijnen gebouwd in Limburg: De Oranje Nassau, Staatsmijn Maurits en Emma. In de familie Molling zag men dit als uitkomst en men ging ondergronds werken. Enkele van onze voorvaderen waren nog actief bij het uitgraven van de schachten. Een onmenselijk werk omdat men de grond vaak bevroor om zo door het drijfzand heen te komen. Met in hun klompen stro, stonden de mannen te zwoegen in vrieskou en dooiwater. Ook waren aanvankelijk de ondergrondse arbeidsomstandigheden niet om over naar huis te schrijven. Arbeidsvoorwaarden kende men niet. Ongeveer tien uur per dag lag men in nauwe gangen te hakken en graven. Veel voorvaderen werden ziek, werkten toch door en stierven jong. Immers als men niet zorgde voor inkomen kwam er geen brood op de plank.
Pieter Lambert Molling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1887 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anna Maria Renkens |