Geboren om 18.00 uur. Bij het opmaken van de geboorteakte waren Thomas Steen, van beroep veldwachter en Geert Boer, zaakwaarnemer van beroep als getuigen aanwezig (Bron: R.A.A. 1867 BS Aktenr.51).
Overleden om 20.00 uur op het adres Julianastraat 37. Het opmaken van de overlijdensakte geschiedde op aangifte van Aart van Krimpen, van beroep aanspreker en Antonius Wilhelmus Bijsterveld, voluntair (Bron: G.A.Zw.1931 BS Aktenr.3).
Op het kerkhof van de Nederlands Hervormde kerk
Il est marié avec Marianna Germeraad.
Het gezin Talens-Germeraad was binnen Zwijndrecht woonachtig op de adressen:
argin: 0cm 0cm 0pt;">Kruisstraat 1.
De eerste jaren van hun huwelijk hadden Jan Talens en Marianna Germeraad diverse kostgangers inwonend. Achtereenvolgens waren dit:
Ils se sont mariés le 28 janvier 1897 à Dordrecht (ZH) , il avait 29 ans.
(Bron: R.A.Dordrecht, Toegangsnummer 256, inventarisnummer 168, aktenummer 15)
Witnesses:Henri Jorisse Clausing, Jan Jacobus Nicolaas Cornelis de Ligt, Arie Pieter Klovert en Theodorus van Driel
Enfant(s):
In 1894 solliciteerde Jan Talens, 27 jaar oud, naar de functie van gemeente veldwachter te Zwijndrecht. Dit naar aanleiding van een advertentie in diverse nieuwsbladen. Op 21 juni 1894 vroeg de burgemeester van de gemeente Zwijndrecht aan de burgemeester van de gemeente Ooststellingwerf (legeringsplaats van Jan Talens) in verband met deze sollicitatie enige informatie over Jan Talens. Hierbij ging de speciale aandacht uit naar het gebruik van sterke drank en zijn gedrag. De burgemeester van Ooststellingwerf antwoorde op 23 juni 1894 dat Jan Talens een flink innemend gezicht had, 180 cm mat, gespierd en geoefend was. Ten aanzien van zijn gedrag gaf deze te kennen dat dit uitstekend was en Jan Talens geen gebruik maakte van sterke drank. Daarnaast gaf de burgemeester aan dat hij Jan Talens zeer goed kende omdat hij deze "in den vorige winter met de oproerige bewegingen in deze gemeente van nabij heeft leren kennen". Verder was de burgemeester van mening dat, "zo ik ben ingelicht", de ongehuwde Jan Talens zal trouwen indien hij “eene betrekking” kreeg. Verder achtte hij Jan Talens zeer geschikt voor de functie van veldwachter. Op 2 juli 1894 werd Jan Talens, samen met twee andere kandidaten, door de burgemeester van de gemeente Zwijndrecht ter benoeming in de functie van gemeente veldwachter aan de Commissaris der Koningin voorgedragen. De burgemeester schreef hierover: "Het zij mij vergund Uwe bijzondere aandacht te vestigen op de eerstvoorgedragene (= Jan Talens), die door zijn flink uiterlijk een zéér gunstigen indruk op mij heeft gemaakt". Op 5 juli 1894 maakte de Commissaris der Koningin zijn voornemen om Jan Talens tot gemeente veldwachter te benoemen aan de burgemeester van Zwijndrecht bekend. Op 9 juli 1894 werd Jan Talens als gemeente veldwachter benoemd tegen een jaarsalaris van 500 gulden en vrije uniformkleding. Hij volgde hierbij C. Bosman als gemeente veldwachter op. Jan Talens zou dit jaarsalaris van 500 gulden tot 1906 blijven verdienen. Pas in 1911 was er sprake van een hogere jaarwedde, namelijk 722 gulden. In 1916 bedroeg dit bedrag 876 gulden en in 1921 2200 gulden. Op 1 januari 1924 ging Jan Talens met pensioen waarbij hij jaarlijks een som van 2350 gulden uitbetaald kreeg. Na zijn pensionering als gemeente veldwachter pakte Jan Talens weer enigszins zijn oude beroep in de houtbewerking op. Dit keer niet als wagenmaker maar als meubelmaker. Hoe lang hij dit nog is blijven doen is niet bekend. Gedurende zijn loopbaan als gemeente veldwachter te Zwijndrecht had Jan Talens voornamelijk van doen met gevallen van baldadigheid, rebellie en belediging van een ambtenaar, moedwillige verbreking van afsluiting of vernieling van een ander zijn onroerend goed. Niet in de laatste plaats zal hij de handen vol gehad hebben aan openbare dronkenschappen. Dit betrof voor het overgrote deel personen die op zaterdag of op zondagavond in kennelijke staat van dronkenschap uit Dordrecht overkwamen en direct op het Veerplein de politie handen vol werk gaven en veelal de nacht onder bewaking der politie doorbrachten. Verder valt uit de notulen van de Burgemeester en wethouders vergadering van 13 juli 1900 op te maken dat Jan Talens als één van de geleiders voor eventueel ten dienste der militie te huren paarden is aangewezen. Daarnaast blijkt uit notulen van de zelfde vergadering van 19 september 1901: "Dat naar aanleiding van de ziekte van de veldwachter Jan Talens de burgemeester wordt verzocht naar bevind van zaken te handelen, zo ten aanzien der tijdelijke vervanging als van te verlenen steun in deze droevige omstandigheden". Het is onbekend wat Jan Talens toen mankeerde (Bron: schrijven gemeente Zwijndrecht, 25 maart 1982 en 18 oktober 1983).
Sinds het eerste conflict in de veenderijen in 1838 was en bleef het onrustig in dit gebied. In de "Friesche Courant" van 11 november 1865 kunnen we nog lezen:
"Naar men verneemt, gelijkt het thans in de lage venen meer op een oorlogstoneel dan wel op eene turfmakerij".
De veenarbeiders en turfstekers, veelal woonachtig in plaggen- en turfstekershutten, kwamen steeds vaker in opstand tegen de armoedige omstandigheden waarin zij verkeerden. Hierbij eisten zij vooral meer loon en het opheffen van de verplichte winkelnering bij de veenbazenwaardoor zij arm gehouden werden. Toenemende onlusten, ordeverstoringen en stakingen, al dan niet gepaard gaande met gewelddaden waren het gevolg. Daarnaast waren met name de venen van Valthermond, Roswinkel bij Nieuw Amsterdam, Appelscha (= gemeente Oosterwolde) en Beesterzwaag haarden van socialistische woelingen terwijl de veenarbeiders van Beerta, Finsterwolde en de omgeving van Winschoten en Muntendam (in1889) nog eens flink werden opgejut door socialistische leiders. Brandstichting, vernieling en beroving van winkels waren uiteindelijk de aanleiding dat men er toe over ging om vanaf 1888 enige detachementen Marechaussee te paard vanuit Limburg (2e Divisie) te stationeren in het noorden. Vanaf 1889 was dit ook het geval met detachementen Marechaussee te paard uit Noord-Brabant en Zeeland (1e Divisie). Op het moment dat zich in één van de veenkoloniën een brandhaard voor deed haastte zich een detachement Marechaussee te paard vanuit het zuiden naar het noorden om orde op zaken te stellen. Nadat de rust was wedergekeerd vertrok men weer naar het zuiden waarna de onlusten vaak weer opnieuw uitbraken. Veel hielp dit dan ook niet. Anderzijds zat men met het probleem dat het hele gebied aan veenderijen verspreid lag over de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel. Voor één of enkele detachementen was het dus een welhaast onmogelijke opgave om de orde duurzaam te herstellen. Daarnaast ontstond er een plaatselijk volksvermaak wat in de volksmond "Bollejeijen" genoemd werd. Dit "Bollejeijen" (Bollejagen)betekent zoiets als "de bolle is los", of met andere woorden: "de stier is los". Het was een geliefkoosde bezigheid van de demonstranten. Deze schepten er dan een groot genoegen in om de bereden Marechaussee met een regen aan stenen en flinten zodanig te tarten dat zij met de blanke sabel charges op de demonstranten uitvoerden. Hierbij vielen overigensde nodige gewonden en soms ook doden te betreuren zodat dit "Bollejeijen" niet geheel zonder risico's was. Om aan de voortdurende onlusten een einde te maken werd in 1890 een 3e Divisie Marechaussee in het leven geroepen met als regio "het Noorden des Lands" (= Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel). Deze 3e Divisie bestond uit de districten Assen en Zwolle. Het district Assen telde 13 brigades waaronder één brigade te Oosterwolde. Jan Talens werd op 28 maart 1890 als Marechaussee te paard bij deze 3e Divisie geplaatst en kwam zo doendein Oosterwolde, met haar "oproerige bewegingen", terecht. Met de oprichting van deze 3e Divisie kwam in ieder geval een einde aan een langdurige periode waarin galopperende Marechaussees uit het zuiden zich haastte om orde op zaken te stellen in het hoge noorden. Maar daar was dan ook alles mee gezegd want het bleef onrustig. In het voor- en najaar van 1892 waren, onder andere in Winschoten, de onlusten zo hevig dat de Marechaussee diverse keren van de wapens gebruik moest maken om de orde te herstellen. "Men leefde in het noorden op voet van oorlog", aldus noteerde een tijdgenoot. In dat jaar waren er ter preventie 100 Marechaussees en 300 Huzaren permanent gelegerd in de ergste brandhaarden. In het voorjaar van 1893 telde het district Assen inmiddels 30 brigades maar zelfs dit deed de onlusten niet afnemen. Op 1mei 1893 voerde de Marechaussee in de hoofdstraat van Winschoten een ongekend heftige charge uit op een volksmassa bij een massale socialistische betoging. De oproerige vergaderingen, volksmennerijen, straatterreur, verzet tegen het openbaar gezag, brandstichtingen en diefstallen gingen echter gewoon door. Omdat het zo niet langer door kon gaan werd vanaf 1 mei 1894 de 3e Divisie opgesplitst en ontstond er een 4e Divisie met als standplaats Leeuwarden. Jan Talens hield het inmiddels voor gezien en ging op 7 juli 1894, nog voor dat zijn feitelijke contract afliep, met ontslag om een betrekking als gemeenteveldwachter te Zwijndrecht aan te gaan. Vermoedelijk had hij er schoon genoeg van om telkens zijn streekgenoten met getrokken sabel te lijf te gaan. Per slot van rekening was hij in deze omgeving geboren en getogen en zal hij de armoedige omstandigheden waaronder de veenarbeiders leefden goed gekend hebben (Bron: (J.A. de Jonge, "Zonder vrees en zonderblaam", 175 jaar Koninklijke Marechaussee, De Bataafse Leeuw, Amsterdam 1989).
Het wapen der Koninklijke Marechaussee werd in 1814 opgericht. Voordien bestond er wel zoiets als een gendarmerie maar dit had weinig om het lijf. Aanvankelijk bestond de Marechaussee uit twee divisies wat vele jaren het het geval zou blijven. Een 1e Divisie welke gelegerd was in Zeeland en Noord-Brabant en een 2e Divisie in Limburg. Deze legeringen in het zuiden en zuidoosten van ons land hadden vooral te maken met de Belgische gezindheid van de grensbewoners. Opgejut door oproerkraaiers veroorzaakten deze de nodige ordeverstoringen. In de Duitse grensstreek van Limburg speelde dit probleem eveneens. Handhaving van de openbare orde in het grensgebied was dan ook een eerste prioriteit voor de Marechaussee. Daarnaast had men de handen vol aan de uit Duitsland afkomstige benden die in groepsverband opereerden en zich uitsluitend bezighielden met diefstal en stroperij. Verder had men het nodige van doen met bedelaars, zwervende benden zigeuners en het aan de grens oppakken van deserteurs. Grote problemen leverden ook de drommen zigeuners die illegaal ons land trachten te bereiken. In de Duitse grensstreek had men dan nog te maken met het oppakken van Duitse dames van lichte zeden welke hun diensten langs de openbare weg of in de dorpen en steden aan de grens aanboden. Ook had de Marechaussee nog het toezicht op de veestapel in verband met schapenpokken en mond- en klauwzeer. In de laatste twee decennia van de negentiende eeuw kwamen er echter, in het kader van socialistische woelingen, nog een aantal onvoorziene taken bij zoals het neerslaan van oproeren en het beteugelen van stakingsgolven. Niet in de laatste plaats was er dan nog sprake vaneen onrustbarende toename van de criminaliteit en een enorme onrust onder de veenarbeiders in Groningen, Drenthe en Friesland met alle gevolgen van dien. Met dit laatste zou Jan Talens het nodige van doen krijgen.
Toen Jan Talens op 18 februari 1889 dienst nam bij het Wapen der Koninklijke Marechaussee werd hij geplaatst bij de Divisie Marechaussee in Noord-Brabant en Zeeland met als standplaats Tilburg (= 1e Divisie). Zijn broer Klaas (1864-1938) eveneens in dienst bij het Wapen der Koninklijke Marechaussee was geplaatst bij de Divisie Limburg met als legeringsplaats Maastricht (= 2e Divisie). Beide broers hadden aanvankelijk de handen vol aan de hierboven geschetste problemen in de grensstreek maar daar zou al spoedig verandering in komen.
Jan Talens was aanvankelijk, samen met zijn oudere broer Klaas (1864 1938) wagenmakersknecht, respectievelijk wagenmaker. Gedurende deze periode was hij woonachtig in Oldehove (vanaf 25 mei 1886), Grijpskerk (vanaf 16 oktober 1886) en Leek (vanaf 4 mei 1887, = ouderlijk huis). In 1887 werd hij vanwege broederdienst vrijgesteld van de Nationale Militie. Hij behoorde tot de lichting 1887 van de gemeente Veendam, provincie Groningen. Op 13 mei 1887 werd hij echter ingedeeld bij het 6e Regiment Infanterie. Hij was nummerverwisselaar met Jan Hendrik Hillinga uit dezelfde lichting en gemeente. Volgens zijn akte van Nationale Militie deed hij dit vrijwillig. Op 14 september 1888 ging hij met groot verlof om vervolgens op 18 februari 1889 voor een periode van zes jaar een vrijwillige verbintenis aan te gaan bij de Divisie Marechaussee in Noord Brabant en Zeeland met als legeringsplaats Tilburg. Op 28 maart 1890 werd hij overgeplaatst als Marechaussee te paard bij de 3e Divisie Koninklijke Marechaussee. Op 5 maart 1892 werd hij bevorderd tot Brigadier. Tot 7 juli 1894 zou hij bij dit korps blijven dienen.
Zijn signalement bij in dienst treding bij de Divisie Marechaussee in 1887 luidde als volgt:
Lengte: 1 meter, 7 decimeter, 5 centimeter en 4 millimeter (!).
Aangezicht: ovaal.
Voorhoofd: gewoon.
Ogen: bruin.
Neus: gewoon.
Mond: idem.
Kin: rond.
Haar: bruin.
Wenkbrauwen: idem.
Merkbare tekenen: geen
Les données affichées n'ont aucune source.