Oliemolenaar, olieslager
Bereider van olie. In de oliemolens wordt olie onttrokken aan oliehoudende zaden. Oorspronkelijk gebruikte men koolzaad en raapzaad, later ook lijnzaad en hennepzaad. In de olieslagerij wordt het zaad onder toevoeging van een klein beetje water onder de kantstenen gekneusd en fijngewreven. De twee kantstenen lopen 'op hun kant' in het rond over een vastgemetselde platte, liggende steen of ijzeren plaat, die rust op een gemetseld onderstel, het zogenaamde doodsbed omdat dit niet meedoet aan de beweging, dus 'dood' is, en waar een opstaande houten rand omheen is bevestigd.
Deze wijze van malen door middel van een kollergang, werd uitgevonden door Cornelis Cornelisz. van Uytgeest, die in 1597 daarop octrooi kreeg. Een houten strijker zorgt ervoor dat het weggeschoven zaad steeds weer voor de kantstenen terechtkomt. Na een bepaalde tijd wordt het gekneusde zaad (nu meel genoemd) opgevangen om te worden verwarmd omdat dit het uitpersen van de olie vergemakkelijkt. Dit gebeurt op de vuister, een gemetseld fornuis met daarop een ijzeren plaat en een opstaande losse ring. Een ronddraaiend roerijzer moet voorkomen dat het meel aanbrandt.
Nadat het meel is verwarmd, wordt het opgevangen in een 'buul'. Dit is een wollen zak. De buul gaat in een dikke dubbel te vouwen mat van paardenhaar die is verstevigd met leder. De buul in de 'haar' wordt tussen twee ijzeren platen geplaatst die met grote kracht naar elkaar toe worden gedrukt. De buul wordt samengeperst en de olie die eruit stroomt wordt in oliekelders opgeslagen. Het samenpersen van de builen en het weer los slaan wordt gedaan door het slagwerk dat bestaat uit twee lange palen, een slaghei en een loshei, die door een nokkenas worden opgeheven en weer losgelaten.
Met ongeveer vijftig tot zeventig slagen zorgt de slaghei dat een wig naar beneden wordt gedreven waardoor de bulen worden samengeperst. De loshei zorgt dat een andere wig wordt losgeslagen zodat de buul weer kan worden weggenomen. De samengeperste meelkoeken worden in het 'pottenblok' door stampers weer tot meel fijngemaakt, nogmaals verwarmd en ten tweede male geslagen. De olie van de tweede persing, de 'naslag olie', is van mindere kwaliteit.
De hardgestampte zaadschilletjes worden uit de buul genomen en als veekoeken verkocht. De veekoek was als handelswaar net zo belangrijk als de olie.
Het werk in een oliemolen moest worden uitgevoerd in het oorverdovende lawaai van de heien en de stampers en in de walm van de verwarmde zaden.
De molenaar woonde daarom niet in de molen maar meestal in een huisje ernaast. Bij de molens waren vaak één of meer schuren aangebouwd voor de opslag van zaad, olie en koeken.
Uit het Sterf Register van den Burgerlijken Stand van de gemeente Weesp is gebleken dat Pieter Jansz van ’t Hoff, echtgenoot van Dieuwertje Gerrits van Eederen op den 21 april 1826 is overleden.
Il est marié avec Dieuwertje Gerrits van Ederen.
Ils se sont mariés le 24 février 1805 à Zaandam, Noord-Holland, Nederland, il avait 22 ans.
Enfant(s):
Pieter Jansz van 't Hoff | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1805 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dieuwertje Gerrits van Ederen |