He is married to Johanna Blom.
They got married on September 27, 1899 at Nijmegen , he was 31 years old.
Jacobus Johan Romswinckel (Delft, 31 januari 1868 - Baarn, 19 juli 1936) was een Nederlands luitenant-kolonel der infanterie van het Indische leger en ridder in de Militaire Willems-Orde.
Loopbaan
Krijgsverrichtigen op Atjeh
Romswinckel volgde de Koninklijke Militaire Academie en werd op 23 juli 1889 tot tweede luitenant benoemd. Hij vertrok op 19 oktober datzelfde jaar per stoomschip Noord-Holland naar Batavia met onder zijn en tweede luitenant J.J. Hemmes bevelen een regiment suppletietroepen, sterk 4 onderofficieren, 60 korporaals en manschappen. Hij werd op 16 april 1892 overgeplaatst bij de troepenmacht in Atjeh en in december van dat jaar bij het garnizoensbataljon van Atjeh en Onderhorigheden. Op 18 april 1893 ging hij over bij het korps marechaussee. Hij werd op 16 januari 1894 bevorderd tot eerste luitenant en op 16 juni 1895 benoemd tot adjudant van het tiende bataljon, op 3 maart 1896 van het negende bataljon en op 2 oktober van het vijfde bataljon. Hij werd bij Koninklijk Besluit van 24 juni 1897 eervol vermeld als hebbende zich onderscheiden bij de krijgsverrichtingen op Atjeh in de maanden maart tot en met november 1896. Hij werd van de koloniale reserve op 16 augustus 1901 voor de duur van 3 maanden bij de Normaal Schietschool te Den Haag gedetacheerd. Aldaar maakte hij deel uit van een subcommissie, samen met kapitein van de generale staf van het Indische leger, P.J. Spruyt, tot oprichting van een gedenkteken voor het graf van kapitein G.J.A. Webb, dat jaar (1902) gesneuveld in gevecht met de benden van Panglima Polim. Romswinckel keerde op 25 oktober 1902 per Prins Hendrik naar Indië terug en werd aldaar geplaatst bij het elfde bataljon.
Latere loopbaan
Romswinckel werd op 16 mei 1903 bevorderd tot kapitein en ingedeeld bij het achtiende bataljon in juni 1903. In augustus 1904 verkreeg hij een verlof van zes maanden buiten bezwaar van den lande wegens particuliere belangen naar Europa. Bij terugkeer in Indië werd hij op nonactiviteit geplaatst, vervolgens hersteld in activiteit en in maart 1905 bij het garnizoensbataljon (tweede bataljon infanterie) van Palembang, korpsgedeelte te Djambi ingedeeld. Hiermee trok hij op expeditie. Te Djambi bezocht de assistent-resident van Djambi de landschappen Kota Besar, Poelaw Poendjoeng, Padang Lawas en Si Goentoer en de hoofden daarvan maakten bij hem hun opwachting en verzochten om onder rechtstreeks gezag van het gouvernement te worden gesteld. In afwachting van een regeling ter zake werd het civiel gezag over die landschappen onder nadere goedkeuring opgedragen aan Romswinckel met standplaats Kota Baroe (Kota Besar). Op 27 april 1906 werd hij overgeplaatst bij het zestiende bataljon infanterie korpsgedeelte te Kota Baroe, waarmee hij weer deelnam aan de krijgsverrichtingen. Hij verkreeg in juni 1906 een verlof van vier maanden naar Europa wegens particuliere belangen en buiten bezwaar van de schatkist. Hij werd bij Koninklijk Besluit van 26 oktober 1906 nummer 41 benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde tot beloning van hen die zich onderscheiden hebben bij de krijgsverrichtingen in de Kwantan-Districten gedurende de maanden september en oktober 1905.
Bij terugkeer in Indië werd hij op nonactiviteit gesteld. Op 13 april 1907 werd Romswinckel ter nadere indeling geplaatst bij het linkerhalf zevende bataljon en op 14 augustus 1907 benoemd tot militair commandant der Lampongse Districten. Gedurende dat jaar nam hij deel aan de expeditie naar Bali. Op 17 januari 1908 werd hij eervol ontslagen uit deze functie omdat hij wegens particuliere belangen zes maanden naar Europa moest; dit gebeurde buiten bezwaar van de schatkist en met stilstand van alle inkomsten ten laste van het land.[3] Terug in Indië werd Romswinckel op 6 februari 1909 geplaatst bij het zesde bataljon, korpsgedeelte te Tjilatjap en overgeplaatst bij het tiende bataljon. Op 9 februari 1911 werd hij bevorderd tot majoor bij het twaalfde bataljon. Aan het einde van dat jaar kreeg hij een verlof van een jaar naar Europa, dit verlof werd later met zes maanden verlengd. Gedurende dit verlof werd hij op 9 april 1914 bevorderd tot luitenant-kolonel en op 1 juni 1914 op zijn verzoek eervol ontslagen. Romswinckel was ridder in de Militaire Willems-Orde, droeg het Ereteken voor Belangrijke Krijgsbedrijven met de gespen Atjeh 1873-1896, Atjeh 1896-1900 en Midden-Sumatra 1903-1907 en het Onderscheidingsteken voor Langdurige Dienst als officier met het cijfer XXV. Hij overleed in juli 1936 te Baarn en werd begraven op de begraafplaats aldaar.
Jacobus Johan Romswinckel | ||||||||||
1899 | ||||||||||
Johanna Blom |
The data shown has no sources.