(1) He is married to (Not public).
They got married
(2) He is married to (Not public).
They got married
Child(ren):
(3) He is married to (Not public).
They got married
Child(ren):
Teellinck, Johannes
(January; d. 1674). Son of W. Teellinck*; brother of M. Teellinck*; b. Middelburg, Zeeland province, SW Neth. Pastor Maidstone, Eng.; Wemeldinge, Zeeland, 1641; Eng. ch. Middelburg 1646; Dutch ch. Vlissingen 1649, Utrecht 1654. Held that ch. wealth shouldremain in the hands of the ch. and not come into the hands of prominent families by inheritance. Forced to leave Utrecht, he was pastor Arnemuiden 1660, Kampen 1661, Leeuwarden 1674. Pietist. Works include Den vruchtbaermakenden [or vrugtbaermakenden] wijnstok [or Wynstok] Christus.
*
1655 502 Rekenkamer van Zeeland, 'Rekenkamer A' tab
Zeeuws Archief
Let op: dit nummer is verloren gegaan 429 De Staten van Zeelant verkoopen aan mr. Joannes Teelinck eene lijfrente van 10 pond gr. Vls. 's jaars, den penning 10 (10 pct.), ten lijve van Geertruyt van Helmondt, oud 28 jaren, dochter van Nicolaes van Helmondt en Geertruyt Goris.
Oorspr. Het onderste (onbeschreven) gedeelte van dezen brief met het speciale zegel van de Staten is weggesneden.
Datering: tab
tab1655 Mei 28
NB: tab
tabOp de rugzijde quitantie van de laatst betaalde lijfrente, waaruit blijkt, dat Geertruyt van Helmont 4 December 1661 is overleden. - Bijlage tot de rekening van interesten en lijfrenten over 1661, fol. 317.
Bijzonderheden: tab
tabLet op: dit nummer is verloren gegaan
*
TEELLINCK (Johannes) geboren te Middelburg; gest. te Leeuwarden 7 Mei 1674. Zoon van Willem (kol. 890) en Martha Grijns. Proponent bij de classis Walcheren, wordt hij 18 Mei 1645 te Maidstone in Engeland tot pred. bevestigd. Ruim een jaar later 15 Aug. '46 wordt hij pred. bij de Engelsche gemeente te Middelburg ter vervanging van zijn zwager Petrus Griticis, die naar Brazili? gaat, om vandaar 27 Oct. '47 te vertrekken naar Wemeldinge, nu in dienst van de Ned. Herv. kerk. Dan wordt hij Aug. '49 benoemd tot 6en predikant te Vlissingen, waar hij blijft tot 55. 24 Jan. van dat jaar wordt hij bevestigd te Utrecht. Vandaar wordt hij, om zijn houding in den strijd over de kerkelijke goederen (zie beneden) Juli 1660 door de stedelijke overheid verbannen. 2 maanden later reeds - 19 Sept. '60 - doet hij zijn intr?e als predikant te Arnemuiden; Dec. van datzelfde jaar valt zijn beroep door de gemeente van Kampen, waarheen hij begin '61 vertrekt. Zijn laatste standplaats is Leeuwarden, waar hij 12 April 74 zijn intree doet, om er nog geen maand later 7 Mei 74 te overlijden.
Hij is 3 maal getrouwd geweest en wel: 1. met Geertruida van Helmond, bij wie hij o.a. een zoon Willem gehad heeft, die van 9 Jan. 1689 tot zijn dood 13 Mei 1719 predikant is geweest te Ouwerkerk in Duiveland; 2. met een Mejuffrouw Heykoop, dochter van Cornelis H., pred. te Utrecht, die hem een dochter Maria schenkt, welke in het huwelijk treedt met Albertus le Grand, een Hamburger, groot koopman te Amsterdam later boekhouder van de kust van Guinea. Hun zoon Johannes Teellinck le Grand (kol. 893) is de laatste mannelijke drager van den naam T.; 3. met mejuffrouw de Voogd van Delft.
Evenals zijn vader en zijn broer Maximiliaan (kol. 888) hoort Joh. T. tot de kerkelijke hervormingspartij. Hij is de persoonlijke vriend van Voetius en hartstochtelijk voorvechter der partij in de Utrechtsche verwikkelingen naar aanleiding van den strijd over de kerkelijke goederen. Van zijn hervormingsijver geeft hij reeds blijk in zijn Vlissingsche periode. Hij weet daar n.l. door te zetten (volgens Vrolikhert, Vlissingsche Kerkhemel blz. 127) dat op Zondag op de groote Markt geen vleesch mag worden verkocht en tevens, dat op dien dag de poorten gesloten worden, blijvende alleen het klinket voor den reizenden man open. Van belang is zijn houding in de meergemelde Utrechtsche twisten - vooral omdat in deze aangelegenheid de geaardheid der hervormingspartij op zeer typecrende wijze tot uiting komt. De theologische en kerkelijk-politieke strijd loopt hier n.l. uit op, of blijkt te zijn een strijd van de calvinistisch gereformeerde volksklasse, aangevoerd door enkele Voetiaansche predikanten, tegen de stedelijke - in breeder verband: de landelijke - overheden, strijd waarbij de opwinding van het volk te Utrecht steeg tot een ongehoorde hoogte en waarbij de Magistraat zich tenslotte alleen wist te handhaven door zijn toevlucht te nemen tot geweld.
Het ging over de 5 rijke kapittels, die al van vr de reformatie bestonden en waarvan de inkomsten n??????????? de reformatie in protestantsche handen waren overgegaan - ?n - wat het punt van strijd was - niet ten bate van de kerk, maar m?t de ermee verbonden rechtsbevoegdheden in handen van particulieren kwamen. De aandeelhebbers in het beheer dezer goederen - die de oude titels: domheer, abt, proost enz. bleven voeren - hadden op de verkiezing der staten der provincie Utrecht een niet onbelangrijken invloed.
De strijd ontbrandde in 1653, toen Voetius zijn Theologisch Advys over 't gebruyck der kerckelijcke goederen deed verschijnen. Een stroom van geschriften over 't onderwerp volgde. 1658 verklaarde een lid van de Magistraat af te zien van het hem toekomendeinkomen uit de kerkelijke goederen. Eenigen tijd later volgden alle magistraatspersonen zijn voorbeeld. Op een verzoek van den kerkeraad om alle inkomsten door de magistraat uit de goederen getrokken bij resolutie aan de kerkelijke gemeente over te dragen ging men niet in. Integendeel eischte men van alle predikanten een verklaring over de kerkelijke goederen en verbood de behandeling ervan op den kansel. Eerst na een half jaar kwam de verklaring van 7, waaronder T.: de goederen waren bestemd voor den dienst Gods - ieder ander gebruik der inkomsten moest - als zijnde onrechtmatig - worden veroordeeld. Voetius verklaarde het hiermee eens te zijn. Nog een half jaar later volgt de verklaring der vier anderen, die veel verzoenender is - waarop de kerkeraad aanleiding vindt op deze vier de censura morum toe te passen. Nu ontbrandt de strijd eerst recht: De Magistraat, nu openlijk den kerkeraad tegenover zich ziende, besluit, zich beroepende op art. 37 der kerkorde van 1619, 2 commissarissen af te vaardigen ter bijwoning van alle vergaderingen van den kerkeraad. Remonstrantie o.a. van T.: 'dit is een aanslag op de vrijheid der kerk'. De Magistraat blijft natuurlijk bij zijn besluit, waarop de kerkeraad besluit dan maar liever niet te vergaderen. De spanning wordt steeds grooter, de opwinding in de stad steeds heftiger. Tot - den 19en Juli 1660 - nadat de Staten van Utrecht de beschikking verkregen hebben over voldoende troepenmacht uit Holland en Westfriesland, het besluit komt waarbij aan T. en zijn ambtgenoot Abr. v.d. Velde, wordt meegedeeld, dat zij stad en provincie binnen 24 uur te verlaten hebben.
Aan verzet viel niet te denken, zoodat de rust hiermee hersteld was. De kerkeraad gaf - natuurlijk! - aan T. en v.d. Velde loffelijke attestaties mee ('.... in leven en wandel exemplaarlijk; .... gezond in de leere; in allen deele zijnes dienstes zeer getrouw en ijverig' ... enz.) zoodat zij spoedig genoeg in andere provinci?n een nieuwe standplaats hadden.
Ook theologisch staat T. z??r dicht bij Voetius (vergel. de opdracht vr 't 4e deel van Voetius' Disputationes). Het eigene van zijn standpunt is hierin gelegen, dat hij aan den eenen kant stelling neemt tegenover de al te eenzijdige beschouwelijkheid, waarbij tenslotte alles aankomt op 't subjectieve gevoel; aan den anderen kant waarschuwt tegen louter-mechanische wettelijkheid.
Tegen dit laatste vooral is zijn bekende preek over Ps. 119 vs. 50: 'De levendigmakende kracht van Godts beloften' (Campen 1661) gericht, die zooveel onrust veroorzaakt heeft onder de conventikel-christenen - ten onrechte, want T. heeft alleen willen wijzen op de gevaren der wettelijkheid, zonder het belang der goede werken ook maar in de verte te willen ontkennen.
Dezelfde geest spreekt uit zijn boek Den Vrugtbaarmakenden Wijnstok Christus (3 dln. Kampen 1666/67), waarin hij zich richt tot al diegenen, die zich arm weten aan kracht ter heiliging en tot goede werken. Het bestaat uit 3 dln.: I 'Den Christen in Christus blijvende' II 'Christus in den Christen blijvende' en 'III 'Den Christen uyt Christus vrugtbaarheid trekkende'.
De Christen moet om tot heiliging en goede werken te komen, door het geloof blijven in Christus, hij moet den in hem blijvenden Christus vasthouden, om uit hem voortdurend de kracht te putten tot goede werken (Joh. 15 vs. 4 en 5). Christus is de bron des levens. Alle leven en handelen tot de kleinste beweging toe moet uit Christus zelf voortkomen. Zoo wordt al het pijnlijk nauwkeurige controleeren der handelingen naar de afzonderlijke wetsvoorschriften overbodig; hoofdzaak is: zich steeds met alle macht vast te klampen aan Christus. Niet wijzelf handelen; Christus werkt in ons en maakt ons geschikt en vruchtbaar tot goede werken. De geloovige Christen heeft steeds voor oogen te houden dat ook zijn beste daden nog bevlekt zijn door de hem aanklevende zonde; hij heeft steeds in zijn genadestaat zijn persoonlijke onmacht te onderscheiden van de kracht van Christus, die in hem werkt en handelt. Zoo is het hoogstbereikbare voor den mensch: steeds blijven in Christus. Dit is evenwel onmogelijk omdat bij ieder mensch perioden van inzinking zich voordoen. Derhalve heeft men den Heer Jezus weer terugteroepen zooals de bruid in het Hooglied. Dit geschiedt echter hoofdzakelijk door de beloften van Christus steeds voor oogen te houden; hieraan hangt de vereeniging met hem, en hieruit schept men de kracht tot goede werken.
Er is ongetwijfeld op deze levensbeschouwing heel wat aan te merken, en Ritschl zal misschien wel gelijk hebben als hij vermoedt, dat: 'Wer sich nach dieser Methode richtet wird nicmals zu irgend einem guten Werke die Zeit finden' (Gesch. des Pietismus I 287). Doch wie met onbevangenheid weet door te dringen in het werk van menschen als T. zal zijn kennis van de fijne schakeeringen in het geestelijk volksleven onzer 'gouden eeuw' zeer zeker niet weinig verrijken.
Zie: Vrolikhert, Nagtglas, Aitzema, Saken van staat en oorlog, IX 1051; Ritschl, Gesch. des Pietismus, dl. I, 284 ff. Goeters, Die Vorbereitung des Pietismus usw. 98 f. 131 ff. Het meeste materiaal in dit artikel is aan deze beide werken ontleend.
The data shown has no sources.