Oorzaak: vermoord te Riems (België)
Albert was de tweede zoon van graaf Godfried III van Leuven en Margaretha van Limburg, dochter van de hertog van Limburg, en jongere broer van Hendrik, die later de eerste hertog van Brabant werd. Als jongste zoon kwam hij niet in aanmerking als erfopvolger van zijn vader en was hij dus voorbestemd voor een kerkelijke carrière. Hij wijdde zijn leven aan de Kerk en aan studeren. Hij studeerde aan een school verbonden met de kathedraal van Luik.
Op twaalfjarige leeftijd, rond 1178, werd hij benoemd tot kanunnik aan de Sint-Lambertuskathedraal te Luik. Albert wilde echter, tegen de wens van zijn ouders in, ridder worden nadat het nieuws dat Jeruzalem gevallen was Luik bereikte. Hij deed afstand van zijn kerkelijke functie op 21-jarige leeftijd om zich als ridder ten dienste te stellen van graaf Boudewijn V van Henegouwen. Hij werd tot ridder geslagen door deze graaf van Henegouwen te Valencijn in 1187.
Toen hij door zijn bisschop werd verplicht deel te nemen aan de Derde Kruistocht verzaakt hij aan zijn plichten als ridder. Hierna hernam hij zijn positie als kanunnik op aanraden van kardinaal Hendrik de Marsiac, pauselijk preker van de kruistocht, en werd benoemd tot aartsdiaken van Brabant in het prins-bisdom Luik. Later werd hij ook nog proost van de collegiale kerken van Sint-Pieter en Sint-Jan te Luik. Hij ontving het subdiaconaat in 1191.