in 1854
in molen De Nijverheid
He is married to Margaretha Pander (ook Panders - ook Ponder).
They got married on May 11, 1821 at Zoeterwoude , he was 23 years old.Source 4
Bij het huwelijk van Margaretha Pander en Jan Jacobus van Rhijn was de vader van Margaretha, Jacob Pander, al 17 jaar spoorloos (bron: parenteel Henk van Rhijn [verkregen via Yvette Ververs]).
Child(ren):
Wie rond 1847 zijn graan wilde laten malen, had keus genoeg: hij kon terecht bij de koren-molenaar aan het einde van de Grachtweg in Lisse of hij bracht het naar molenaar Jan Jacobus van Rhijn te Sassenheim, op de latere molen De Speelman. Van Rhijn was in 1798 geboren in Durgerdam, maar kwam rond 1821 naar Lisse. In dat jaar kocht hij van Pieter Oudshoorn de koren-molen aan de Grachtweg, alsmede een woning aan diezelfde weg nr 156, meer richting het dorp. Rond 1827 liet hij de oude korenmolen vervangen door de stellingmolen die we nog op tal van oude ansichten kunnen bewonderen.
Hij geraakte echter in de schulden en tussen 1830 en 1840 heeft hij Lisse vaarwel gezegd en is zich gaan vestigen in Leiden. Vervolgens verhuisde hij naar Sassenheim, waar hij de latere molen De Speelman bouwde. In 1834 vertrekt het gezin naar Leiden en vestigt het zich aan het Noordeinde 37.Jan Jacobus is dan in Leiden molenaarsknecht. In Leiden krijgt het echtpaar er nog twee dochters bij waarvan er een jong overlijdt.
In het voorjaar van 1845 wendt Van Rhijn zich tot de Gouverneur des Konings met het verzoek in Sassenheim een korenmolen te mogen stichten. Hij wil daar voor van de heer Gijsbert Jan Anne Adolph Baron van Pallant, wonende te Haarlem, grond kopen. Het perceel is te Sassenheim kadestraal geregistreerd als sectie B, nummer115 en ligt aan het zogeheten buitenwater dat uitmondt in de zandsloot. Dit is het terrein waar tegenwoordige molenonderkant staat.
Op 3 juli 1846 komt de toestemming voor een windkorenmolen te bouwen. Op 19 september 1846 wordt de grond aankoop per notariële acte geregeld. Jan Jacobus van Rhijn neemt direct een molenbouwer in de arm en sluit voor de aanneemsom twee hypotheken af. Een van duizend gulden geleend van Leendert Oudshoorn te Voorburg en een van vijf duizend gulden geleend van Pieter Samwel uit Leiden. De zes duizend gulden kostende molen wordt door Pieter Samwel in 1847 opgeleverd. Vermoedelijk is hij ook de bouwer. Daar alle molens een naam hebben noemt Jan Jacobus van Rhijn de molen “De Nijverheid”. Daarop vestigt hij zich in de molen van Sassenheim.
Het is een forse koren-en pelmolen. Het pellen heeft betrekking op gerst. Gepelde gerst of gort was destijds een volksvoedsel en erg in trek. Gort wordt in de 20 ste eeuw vervangen door rijst.
Op 6 oktober 1848 tekent Jan Jacobus van Rhijn een volmacht waarmee de schuldeisers de molen per opbod en afslag openbaar kunnen verkopen.
De verkoop van de molen gebeurt op 7 december 1848. De hoogste bieder is Albertus Petrus PaPot voor 5.600 gulden. Papot blijkt te handelen in opdracht van Pieter Samwel te Leiden, degene die de molen gebouwd en dus nu de nieuwe eigenaar van de molen wordt (bron: Wie rond 1847 zijn graan wilde laten malen, had keus genoeg: hij kon terecht bij de koren-molenaar aan het einde van de Grachtweg in Lisse of hij bracht het naar molenaar Jan Jacobus van Rhijn te Sassenheim, op de latere molen De Speelman. Van Rhijn was in 1798 geboren in Durgerdam, maar kwam rond 1821 naar Lisse. In dat jaar kocht hij van Pieter Oudshoorn de koren-molen aan de Grachtweg, alsmede een woning aan diezelfde weg nr 156, meer richting het dorp. Rond 1827 liet hij de oude korenmolen vervangen door de stellingmolen die we nog op tal van oude ansichten kunnen bewonderen.
Hij geraakte echter in de schulden en tussen 1830 en 1840 heeft hij Lisse vaarwel gezegd en is zich gaan vestigen in Leiden. Vervolgens verhuisde hij naar Sassenheim, waar hij de latere molen De Speelman bouwde. In 1834 vertrekt het gezin naar Leiden en vestigt het zich aan het Noordeinde 37.Jan Jacobus is dan in Leiden molenaarsknecht. In Leiden krijgt het echtpaar er nog twee dochters bij waarvan er een jong overlijdt.
In het voorjaar van 1845 wendt Van Rhijn zich tot de Gouverneur des Konings met het verzoek in Sassenheim een korenmolen te mogen stichten. Hij wil daar voor van de heer Gijsbert Jan Anne Adolph Baron van Pallant, wonende te Haarlem, grond kopen. Het perceel is te Sassenheim kadestraal geregistreerd als sectie B, nummer115 en ligt aan het zogeheten buitenwater dat uitmondt in de zandsloot. Dit is het terrein waar tegenwoordige molenonderkant staat.
Op 3 juli 1846 komt de toestemming voor een windkorenmolen te bouwen. Op 19 september 1846 wordt de grond aankoop per notariële acte geregeld. Jan Jacobus van Rhijn neemt direct een molenbouwer in de arm en sluit voor de aanneemsom twee hypotheken af. Een van duizend gulden geleend van Leendert Oudshoorn te Voorburg en een van vijf duizend gulden geleend van Pieter Samwel uit Leiden. De zes duizend gulden kostende molen wordt door Pieter Samwel in 1847 opgeleverd. Vermoedelijk is hij ook de bouwer. Daar alle molens een naam hebben noemt Jan Jacobus van Rhijn de molen “De Nijverheid”. Daarop vestigt hij zich in de molen van Sassenheim.
Het is een forse koren-en pelmolen. Het pellen heeft betrekking op gerst. Gepelde gerst of gort was destijds een volksvoedsel en erg in trek. Gort wordt in de 20 ste eeuw vervangen door rijst.
Op 6 oktober 1848 tekent Jan Jacobus van Rhijn een volmacht waarmee de schuldeisers de molen per opbod en afslag openbaar kunnen verkopen.
De verkoop van de molen gebeurt op 7 december 1848. De hoogste bieder is Albertus Petrus PaPot voor 5.600 gulden. Papot blijkt te handelen in opdracht van Pieter Samwel te Leiden, degene die de molen gebouwd en dus nu de nieuwe eigenaar van de molen wordt (bronnen: www.oudlisse.nl - www.de molenvansassenheim.nl - parenteel Hendrik van Rhijn [verkregen via Yvette Ververs]).
=
Hoe het begon...
Op een dag zat Willem Wubbe, tuinder van beroep en wonende aan het Mallegat op boerderij Klopjeshoven, in de herberg De Engel iets te nuttigen. Hij hoorde met belangstelling de verhalen van de gasten aan. Een van hen was Jan Wezelenburg, boer in Voorhout. Hij had eens een zak rogge aan Van Rhijn in Sassenheim aangeboden om te malen, maar, zo zou hij verteld hebben, de molenaar had vervolgens "een schepel rogge" achtergehouden. De dief! Een paar dagen later bevond Wubbe zich "in de publieke gelagkamer aan 't Warmonderhek". Toevallig kwam hij Van Rhijn daar tegen en ze raakten met elkaar in gesprek. Het werd zowaar gezellig, want er kwam al gauw een fles jenever bij te pas. Heel en passant kwam vervolgens het verhaal ter sprake dat hij in herberg De Engel - meende! - gehoord te hebben, namelijk dat Van Wezelenburg had gezegd dat Van Rhijn een schepel rogge had achtergehouden. Het roddeltje was nu verspreid...
De gevolgen...
Hoe de Sassemse korenmolenaar precies reageerde weten we niet, maar mogelijk heeft hij het hoog opgevat, want het kwam ook "de heer officier van Justitie" ter ore en dan was er toch echt iets loos! Het opvallende was echter dat Van Wezelenburg nergens iets van af wist. Ook Willem Wubbe was "hoogst bevreemd" dat aan het verhaal "zodanig gevolg was gegeven". Hij verklaarde dat "de gesprekken (met Van Rhijn) zijn gehouden en de mededeling van t gezegde aan Van Rijn gedaan is onder een glas jenever en vertrouwelijk met elkander zittende praten".
De aap komt uit de mouw...
In opdracht van diezelfde "heer officier van Justitie" verscheen dan ook op 10 juni 1847 Willem Wubbe ter secretarie van Lisse aan 't Vierkant. Hij verklaarde dat hij inderdaad niet ontkennen kon dat hij aan Van Rhijn verteld had "dat Wezelenburg gezegd had een baksel rogge te kort te zijn gekomen van het mud rogge dat hij bij hem had laten malen". En dan komt het: mogelijk had hij Van Wezelenburg echter verkeerd begrepen "en deze vroeger van Van Rijn gesproken hebbende, later van andere molenaars en van zoodanig afhouden van graan sprekende, hij die gesprekken ten onjuiste kan zamengevoegd hebben". Het was dus gewoon een roddeltje geweest dat Wubbe aan Van Rhijn had verteld! Willem had nooit de bedoeling gehad "aan een hunner (dus aan Van Wezelenburg of aan Van Rhijn) eenig leed of nadeel te hebben willen berokkenen". Hij wilde dan ook best zich met Van Wezelenburg "in 't vriendelijke verstaan, teneinde mogelijk misverstand te verklaren". Het kwaad was echter inmiddels al geschied...
Conclusie
Het is interessant om te zien hoe vroeger bepaalde verhaaltjes konden ontstaan en vervolgens zich verspreidden. Herbergen en in het algemeen drinkgelegenheden speelden daarbij kennelijk een grote rol. Logisch natuurlijk, omdat het hier belangrijke ontmoetingsplaatsen betrof in het sociale leven van die tijd. Daarom waren er ook zoveel "logementen" in het Lisse van die dagen.
Een roddeltje kon gemakkelijk ontstaan, onder meer doordat men zich weinig rekenschap gaf van de eventuele gevolgen ervan. Zeker wanneer er een fles jenever een rol ging spelen en er een gezellige atmosfeer ontstond, zoals uit het bovenstaande verhaal blijkt.
Het blijft de vraag of Willem Wubbe hieruit een les voor zichzelf heeft getrokken. In ieder geval zal de lucht in de herbergen wel met allerlei verhalen van een twijfelachtig gehalte vervult blijven. Roddeltjes hebben altijd al bestaan. Waarschijnlijk zijn ze zo oud als de mensheid... (bron www.oudlisse.nl).
=
In 1868 is de molen door brand verwoest. De romp resteert en wel aan de Jan Jacobus van Rhijn vernoemde 'J.J. van Rhijnstraat'. In het verlengde van de groenstrook van deze straat staat het restant van de molen.
parenteel Henk van Rhijn (verkregen via Yvette Ververs) - nakomelingen van Jan Jansen Kruijt (verkregen via Yvette Ververs met dank aan de heren Elsinga en Kruger)
nakomelingen van Jan Jansen Kruijt (verkregen via Yvette Ververs met dank aan de heren Elsinga en Kruger)
parenteel Henk van Rhijn (verkregen via Yvette Ververs)
Centraal Bureau voor Genalogie (voor Nationaal Archief) - parenteel Henk van Rhijn (verkregen via Yvette Ververs) - Regionaal Archief Leiden