Lienden, waar de Marsch onder viel was zeer goed bedeeld met een aantal zeer fraaie burchten. Dat waren Tollenburg, Schuilenburg en het Huis ter Leede nabij Kesteren. De Marsch was een hoge heerlijkheid. De Marsch of Marspolder hoorde vroeger bij Rhenen. De Rijn stroomde toen vlak langs de dorpen Kesteren en Lienden. Maar door onbekende omstandigheden heeft circa 1200 de rivier zich toen verlegd
He is married to Elske Hendri(c)ks.
They got married
Child(ren):
Willem van Nyerkercke, abt van S. Paulus te Utrecht, beleent Vredendaal, na afstand op 19 juli 1513 door Peter Sass Gerijtss. en vervolgens door Claes Noest op 10 aug. 1513, met een stuk land gelegen in die Bilte, strekkende van de Steenwech tot het pad voor het Molendorp; met een akker land, strekkende van het genoemde stuk land tot aan de Dorpwech; en met een stuk land strekkende van de Steenwech tot achter aan de Dorpwech, gemeen gelegen met een land van Vrouwenklooster.
Het zegel van de abt is verloren.
Inv. nr. 41.
Ghysbert van Herdenbroec, knaap, beleent, nadat Jan Ghysbertss, priester, er afstand van heeft gedaan, Styn van der Weyde, heer Jans natuurlijke dochter 23 morgen in Neerlangbroek in de 25 hoeven, strekkende van de Langbroekerwetering tot aan de Goyerwetering, boven begrensd door het land van Goeyert Boll, beneden door dat van Eerst van Ysendoren;
en 12 morgen in de 25 hoeven, strekkende van de Langbroekerwetering tot aan de Goyerwetering, boven begrensd door het land van Eerst van Ysendoren, beneden door dat van Goodschalcks weduwe van Winssen, ten overstaan van Jan van Herdenbroeck, oom van Ghysbert, zijn leenman, en Jan Noest, leenman van het Sticht. Oorspr. Met zegel.
Datering: 1525 september 30
tevens: 1042
NB: Dorsale aantekening betreffende het verzoek van Styn om belening met de lege hand en de hulde en eed die Jacop Ghysbertss voor haar heeft gedaan op 14 november.
NB Van Ysendoorn is gestorven in 1534.
Akte van pachterkenning door Henrick Arienszone van 14 hond land in "Die cleyn Ypperackeren" te Driel, 1563 juli 14
Burger van Utrecht kon men worden door vererving via de vader, door koop of door schenking.
Koop was voor nieuwkomers de aangewezen weg om burger van de stad te worden. Daarvoor moest betaald worden, waar uiteraard niet iedereen toe in staat was. Slechts een beperkt aantal nieuwkomers in de stad werd daardoor burger. Dit waren vrijwel allemaal mannen die zelfstandig een beroep wilden uitoefenen. Dit vanwege de zogenaamde gildedwang;om lid te worden van een gilde was het burgerschap van Utrecht verplicht.
De leges die voor het burgerschap betaald moest worden bedroeg in Utrecht tot ca 1550 6 gulden en 8 stuivers aan de stad en 4 stuivers aan een drietal anbtenaren. Na 1550 werd dit 7 gulden aan de stad, vanaf 1601 12 gulden en een verdubbeling in 1608 en in 1611. Vanaf 1624 bedroeg het leges 12,5 gulden voor geboren Utrechters en 25 gulden voor vreemdelingen/nieuwkomers.
Voor arme mensen bestond het zogenaamde slijkburgerschap. In ruil voor de verplichting een bepaald objekt (meestal een brug, straat of werf) schoon te houden werd iemand voor het leven het burgerrecht verleend. Dit slijkburgerschap kon niet worden vererfd.
Met het burgerschap werd toegang verkregen tot een aantal instellingen van sociale zorg, zoals het Burgerweeshuis voor nagelaten kinderen.
Degenen die het burgerschap geschonken kregen of kochten werden genoteerd in het stedelijk publikatieboek, het Buurtspraakboek. Parallel aan de publikatieboeken liep de registratie van de betalingen door nieuwe burgers aan de eerste kameraar van de stad.
The data shown has no sources.