(1) He is married to Joukje Sjoerds IJpenga.
They got married on December 30, 1814 at Steenwijk, he was 24 years old.
Beroep: Landbouwer - Veldwachter - arbeider
Child(ren):
(2) He is married to Johanna van den Bos.
They got married on May 6, 1841 at Zwolle, he was 50 years old.
* Op moment van trouwen wonende in Zwolle!
Child(ren):
Beroep: Landbouwer!
Een van een Tweeling of Drieling: Marie en Jan Hendrik?Getuigen bij zijn doop waren: Maria Steffens en Eva ArnoldOok gespeld als "Luykas".Uit de Hoogeveensche Courant van woensdag 1 juli 1874.Het onderstaande werd ter plaatsing gezonden door een onzer medeingezetenen, met de verzekering, dat de schrijver, zijn grootvader nog in leven is.Eenvoudig verhaal van mijne ondervindingen in Franschen dienst door Lucas Steffens, oud-korporaal bij het 8ste Regiment, 25e compagnie, oud tamboermajoor der Vrijwilligers van 30.Naast het huis dat ik nu bewoon, ben ik de 25 dec. 1790 geboren. Mijn voorouders hebben hier altijd gewoond; mijn vader is al 84 jaar, en mijn moeder 64 jaar oud geworden. Tot mijn 16e jaar heb ik de school bezocht bij meester De Leeuw alhier en het laatste jaar bij meester Postumus te Steenwijkerwold. Ik ben bij het tuinieren geweest, totdat ik in't laatst van 1810 lootte en nummer 20 kreeg. Er waren toen vier burgemeesters: het is mij ontgaan onder voorzitting van welke burgemeester ik heb geloot. Doch mijn nummer was zo laag dat ik uittrekken moest. Eerst speet mij dat wel en ik zag er braaf tegenop om moeders pappot te verlaten en onder de Fransen, wier taal ik niet verstond, enige tijd door te brengen, doch 't wende speodig.Wat ik in de dienst gezien en ondervonden heb, heb ik nu en dan aan mijn vrienden verteld. Door hen aangespoord mijn ondervindingen op schrift te stellen, heb ik dat gedaan; ik hoop dat mijn geschrijf hun enig genoegen zal geven. Wellicht, dat ook anderen met enige belangstelling, mijn verhaal zullen volgen.Ik kwam dus in 1810 in dienst en wel in de mand maart. We waren met ons vijf- of zesentwintigen. Toen de tijd van de oproeping kwam ben ik naar Zwolle gegaan, maar omdat ik op reserve werd gesteld, mocht ik weer naar huis vertrekken. Dit verlof duurde echter niet langer dan 8 dagen. Daarna moest ik weer te Zwolle verschijnen om ingedeeld te worden bij het 87e cohort infanterie. Van Zwolle ben ik toen naar Meppel getrokken, vandaar naar Dwingeloo, naar Assen, naar Groningen, en in deze hoofdstad heb ik eerst het exerceren moeten leren. Ongeveer vijf weken daarna werd ik mobiel verklaard. Met ene compagnie van 129 man werd ik toen overgeplaatst bij de vestingartillerie, en wel bij het 8e Regiment, de 25e compagnie. Van Groningen, waar ik toen een week had gelegen, moest ik naar Douay in het noorden van Frankrijk vertrekken, teneinde de lessen op de aldaar bestaande kanonierschool te volgen. Te Antwerpen werd ik opnieuw gekleed: blauwe rok met rode spiegel van achteren, en rode epauletten. Ook werd ik van tweede tot eerste kanonier bevorderd.Daar de Douay lag een massa volk, zodat ik al spoedig enig denkbeeld van het soldatenleven kreeg. Ik heb daar 4 maanden gewoond, en dewijl ik in die tijd de exercities met de stukken van het geweer had geleerd, kon ik weer naar Groningen vertrekken, waar ik 8 dagen bleef en om mijne nieuwe kleding alom de aandacht trok. Vandaar marscheerde ik naar Delftzijl, waar ik ongeveer vier maanden in garnizoen was, en waar ik een kapitein bij de genie, een Fransman aantrof, die ook goed uit de kluijten gegroeid, mijn naam droeg en tot mij zeide dat hij mij daarom als zijn broeder erkende. Ik werd teon door hem vrijgesteld van dienst om met hem de stukken na te zien; in een woord, als opzichter werkzaam te zijn. Zoveel gewicht hechtte die Franse kapitein eraan dat wij de zelfde naam hadden. Na verloop van 4 maanden voer ik over de Eems naar Leer, vandaar trok ik naar Emden, naar Aurich, naar Kleine Zijl aan de Noordzee, en toen naar het eiland Wangerege, waar ik bijna de hele winter, van de herfst 1810 tot maart 1811 heb gelegen.In die maand maart vertrok ik van dit eiland langs dezelfde plaatsten, welke ik daarnet heb genoemd, terug naar Groningen, om, er na een dag ingekwartierd te zijn geweest, op te marscheren naar Zwolle, vandaar naar Arnhem en Nijmegen, totdat ik over Brussel te Cherbourg in Frankrijk aankwam. Daar lagen toen wel 16.000 man. Eens heb ik er een Fransche marinier, die de schrik van velen was, flink op zijn nummer gezet; sedert werd ik om mijn lengte en sterkte ontzien door ieder. 't Was een moeilijke tocht over bergen geweest; de mars gedurende welke ik een afstand van 514 uren afgelegd had, had mij dan ook zeer vermoeid, hoewel ik na elke derde dag een dag rust gekregen had.Negen maanden heb ik te Cherbourg gelegen, eerst op het fort Imperial, toen op 't fort Napoleon, zo ver in't Kanaal tussen Frankrijk en Engeland gelegen, dat ik soms de vuurtoren op 't eiland Wight kon zien branden, toen op 't fort 'l Empereur, dat dichter bij de stad gelegen was, en daarna weer op 't fort Imperial, waar wij de order kregenom nacht en dag door, op allerlei karren en wagens, naar Parijs te gaan. 4 dagen en 4 nachten heb ik gereisd, toen ik te Saint Armee aankwam, ongeveer 7 uren van Parijs, en gelukkig een dag rust mocht nemen. Daarna ving de tocht naar Parijs aan. Om half drie in de morgen begon de mars, om half elf stond ik voor de poort van Parijs. De stad door ging ik naar het dorp Vincennes, een half uur beoosten Parijs, waar ik op 't fort van die naam kwam te liggen. Acht dagen na aankomst werd het gesloten; toch kon ik met een of ander detachement wel te Parijs komen, omdat het fort in de fortificatie van Parijs was opgenomen. Gedurende de 18 dagen dat het geblokkeerd was door de Russen, heb ik veel gebrek gelden: een scheepsbeschuit, zo hard dat hij bijna oneetbaar was, was het rantsoen voor een dag.Uit de Hoogeveensche Courant van zaterdag 4 juli 1874.We deden eens een uitval. De Russen kwamen zo snel opzetten, dat we speodig zochten binnen te komen. Ik werd echter gewond; een geweerkogel vloog door mijn sjako over mijn hoofd heen; de wond die nog te zien is bloedde evenwel erg. De dokter van het regimetn wilde mij naar het hospitaal laten brengen, doch ik had er geen zin in en verzocht hem een pleister op de wond te leggen. Hij deed het en gaf mij het overgebleven gedeelte dat ik bij mij stak, om zo nodig een ander stukje op de wond te kunnen leggen. Maar ik wiesch de wond gedurig met frisch water en zodoende genas ze vanzelf.Een andere keer werd ik met 8 of 10 man gecommandeerd om naar het dorp Vincennes te gaan, waar de Russen zich gedurig aan enige onbehoorlijke mishandelingen, die ik niet nader hoef te omschrijven, schuldig maakten. Bij deze gelegenheid heb ik een zondaar op heterdaad betrapt, doodgeschoten. 't Lijk heb ik achter de muur in de straat bij de kapitein gebracht.We deden eens een andere uitval aan de zuidkant, teneinde het gat te slechten, dat de Russische mineurs hadden gemaakt, om het fort te ondermijnen. Er kwam bij die gelegenheid een compagnie Russische grenadiers uit het bos bij het dorp Vincennes. Ze gaven vuur; de kanonniers van 't fort, die bij de stukken stonden, schoten met twee stukken met blikken bussen (en in elke bus waren 60 kogels), met dit gevolg, dat er van de Russen zeker geen 3 of 4 overbleven. Ik stond achter de opgestelde affuiten, buiten 't fort, zodat ik 't goed kon zien. En daar stond ik te wachten, totdat de generaal, een Fransman, binnen was, aangezien ik hem ingeval hij geblesseerd raakte, naar binnen wilde dragen. Gij moet weten, dat de man een houten been had en dus niet vlug kon lopen. Hoewel hij mij gedurig toeriep, dat ik naar binnen moest gaan, deed ik het niet, en toen hij in 't fort gekomen mij vroeg waarom ik buiten was blijven staan, antwoordde ik, dat ik hem in geval van nood helpen wilde. Hij was daardoor zo aangedaan, dat hij een ridderorde van de borst nam en zeide, dat ik die krijgen zou, indien Napoleon niet gevangen genomen werd. Ook zag hij naar de 6 gaten, die ik achter de affuiten, in de slippen van mijn kapotjas had gekregen. De nacht daarna wierpen de Russen wel 60 bommen in 't fort. Niets bleef er heel, doch geen enkel manschap werd geraakt: achter de muren hadden we gelegenheid genoeg om ons te beschutten. Ik stelde eens de kapitein van onze compagnie, Mossel geheten en geboortig van Amsterdam, voor om een natte zak over een bom te werpen. Doch hij wilde het niet hebben, omdat ik dan zeker een man des doods zou zijn. De weg van Vincennes naar Parijs lag open voor de bezetting van het fort. Gedurig ging ik met enige manschappen naar de hoofdstad, om er in de arsenalen werkzaam te zijn of wagens met kardoezen te laden of kogels op te stapelen. Zo was ik er ook toen de Russen kwamen opzetten om de stad in te nemen en Napoleon gevangen te maken. Dat hebben ze ook gedaan. Ik stond voor 't Paleis bij de open wagen, waarop de keizer als gevangen man werd geplaatst. Hij heeft mij nog gegroet, heel vriendelijk. En zo kreeg ik de ridderorde, die de Franse generaal mij beloofd had niet.Na de inneming van Parijs ben ik naar 't fort Vincennes teruggekeerd. Daar hadden we gebrek aan voedsel. De infanterie en sommige kanonniers begonnen, zoals ik hoorde te rebelleren en daarom werd het fort de volgende dag, 's morgens om 11 uur overgedaan aan de Russen. Een Russisch generaal kwam er met enige Kozakken in toen de commandant de vlag had laten uitsteken. Die generaal kwam ter stond op mij aan; ik was de langste van de gehele compagnie. Hij vroeg mij of ik een Hollander danwel een Fransman was, en toen ik geantwoord had van Hollander, zei hij: "dan dadelijk naar je vader en moeder:. Doch het duurde nog lang eer ik hen terug zag.Uit de Hoogeveensche Courant van woensdag 8 juli 1874.Spoedig na de overgave van 't fort Vincennes, ging ik in mijn eentje naar Parijs, dat door de Russen was ingenomen. De Hollanders mochten gaan waar ze wilden. Daar kwamen vele vorsten bijeen. Ik stond naar hen te kijken toen een Russische generaal, die bij de keizer Alexander van Rusland was, naar mij toekwam, weer om mij te vragen of ik een Hollander danwel een Fransman was. De keizer had al met hem over mij gesproken en toen gezegd dat ik zeker wel een Fransman zou wezen.Toen de keizer van hem gehoord had, dat ik een Hollander was, kwam hij bij mij om het mezelf te vragen. "Om u te dienen sire," antwoordde ik. "Hoe weet gij, dat ik sire ben", vroeg hij. Ik antwoordde: "Ik heb zo dikwijls gelezen en gehoord, dat de sire een groote man is, en ik het ook wel aan uw kleding kan zien. "Hoe zijt gij hier gekomen?" "Ik ben aangeloot", antwoordde ik , "bij de keizer van Frankrijk". "Welk nummer hebt gij getrokken?" "Nummer 20". "En in welke loting?" "In de derde loting, maar 89 en 90 hebben in een jaar geloot, en daar was ik bij". Hij vroeg: "Hoe komt het dat gij hier zo lang zijt?" Ik antwoordde: "ik wil gaarne weg, maar ik heb geen geld." "Zo, zei hij, mankeert het daaraan". "Ga dan naar dat bureau en zeg dat er dadelijk op bevel van keizer Alexander een marsroute voor je wordt klaargemaakt naar Holland, en met voeding, dan hebt gij zoveel geld niet nodig".Ik haalde de marsroute, die ik de sire moest laten zien. Toen zei hij mij, hem te moeten beloven, dat ik in Holland weer dienst zou nemen, want zei hij, jij hebt je verdienstelijk gemaakt, omdat je de strepen op je arm hebt."Nog 18 dagen ben ik in Parijs gebleven, en keerde toen terug naar fort Vincennes, om afscheid te nemen van mijn vrienden. De commandant van het fort vroeg of ik wel goed gemonteerd was. "Ja, antwoordde ik, "daar heb ik wel voor gezorgd".Zo ving ik de 8 april de mars naar Holland aan. Acht uur van Parijs ontmoette ik de generaal Blücher, die mij vroeg of ikwel een marsroute had, toen hij vernomen had dat ik naar Holland ging. "Het doet mij genoegen", zei hij, dat gij weer naar Holland gaat, maar ge moet weer dienst nemen, daar ge zo'n flinke kerel zijt".De derde dag kwam ik te Mauberge aan, waar de schildwacht tot 3 malen toe mij aanriep. Ik antwoordde hem niet; toen gaf hij vuur; daarna schoot de gehele wacht, die uit acht man bestond (dat kon ik aan de schoten horen), daarna 't gehele garnizoen op mij, zodat de kogels mij om de oren vlogen: doch ze raakten me niet. Ik liep door zo hard ik kon; 't was alsof ik geharnast was, want alleen de tip van mijn jas werd geraakt. Eerst toen ik een hoek omgedraaid en dus buiten 't gezicht was, hield het schieten op mij op.Onderweg ontmoette ik een garde 'd honneur, die met mij op mijn marsroute is meegegaan naar Brussel, waar ik een biljet voor een nachtkwartiering moest halen. Toen ik met dat biljet van het bureau terug kwam, was hij niet te vinden; hij kwam dus zijn gedane belofte, om mij goed te belonen voor zijn redding niet na.Na een paar dagen reizen kwam ik in de Pruisische Armee in Brabant; door zeven, doch ze waren ongewapend, werd ik ineens vervolgd. Bij een huis gekomen, wierp ik mijn ransel op de grond. Gedurig hadden vervolgers geroepen: "grijp af sjako, grijp af epauletten, grijp af sabel". Doch kom er eens aan, zei ik, 't is het mijne, ik ben een Hollander, pas op kom maar hier, maar ik denk dat het je niet best zal bevallen, ik sta er altijd vier, daar kunt ge verzekert van wezen." Met mijn sabel gewapend, voelde ik mij sterk. Ze keerden terug, en wensten mij de Hollander, goede reis.Ik kan mij nu niet meer herinneren, welke plaatsen van ons land ik op mijn mars heb aangedaan, maar ik weet wel, dat ik eindelijk te Zwolle en de 8 mei in Steenwijk aankwam. Ik had dus op 5 maanden na, 4 jaren gediend. Gelukkig leefden mijn ouders nog: daar ze in geen 2 jaren bericht van mij gehad hadden, of liever daar al mijn brieven aan hen opgehouden waren, waren ze zeer verblijd, dat ze mij weer zagen. Mijn moeder onststelde zeer, toen ze van mijn broer hoorde dat ik er aankwam (wat hij van een ander gehoord had). Mijn vader was aan het tuinieren; hij viel flauw, toen men hem mijn thuiskomst vertelde. 't Was ook een zeldzaamheid in die dagen, dat iemand gezond en welvarend uit de dienst naar zijn ouderlijke woning terugkeerde. Ik ging weer aan het werk, aan 't tuinieren. In 1820 heb ik als vrijwilliger dienst genomen bij koning Willem I. In 1826 heb ik de dienst verlaten, doch in 1830 ben ik weer als vrijwilliger met de schutterij uitgetrokken. Tamboermajoor werd ik in 1834, terwijl ik in Axel in garnizoen lag. Eervol ontslagen in 1839, heb ik sedert in Steenwijk gewoond, waar ik op mijn bijna 82-jarige leeftijd, ook mijn laatste rustplaats hoop te hebben.Naschrift van de onderzoeker.In 1795 leidde het verzet tegen het stadhouderlijk gezag in de Noordelijke Nederlanden tot de oprichting van de Bataafsche Republiek, die in 1796 in Den Haag met Frankrijk vrede sloot en een bondgenootschap aanging. Napoleon had er alle belang bij, in zijn strijd tegen Engeland te beschikken over de Noordzeekust en de delta van de grote rivieren met hun strategische waarde. In het kader van zijn "Bonaparte-politiek" stelde hij in 1806 zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning van Holland aan. Voor Nederland was het bondgenootschap echter allesbehalve voordelig: het Continentale Stelsel schaadde handel en nijverheid, Napoleons oorlogen eisten een zware tol aan jonge Nederlandse levens en in alle staatsaangelegenheden had het Franse belang het laatste woord. Lodewijk Napoleon, die eerlijk de belangen van Nederland wenste te dienen, verliet in 1810 heimelijk de residentie. Dat was voor Napoleon het sein tot Inlijving van Nederland bij Frankrijk, waarvan het voortaan onverminderd de zware oorlogslast mee moest dragen, tot in 1813 de bevrijding kwam.Na de nederlaag bij Leipzig (16-19 october 1813) verloor Napoleon steeds meer terrein. De Russen bezetten Parijs op 31 maart 1814 en deed op 6 april 1814 te Fontainebleau afstand van de troon en werd verbannen naar Elba.
Het volgende verhaal, door mijn oudvader Lucas Steffens (Steenwijk, 1790-1878) geschreven, werd in 1874 in drie delen gepubliceerd in de Hoogeveensche Courant. Hij beschrijft hierin zijn lotgevallen in Franse dienst van 1810 tot 1814, waaronder de ontmoetingen met Keizer Napoleon I en Tsaar Alexander I.
Met dank aan Klaas Steffens.
Keizer Napoleon I en Tsaar Alexander I. Bron: Wikipedia.
Het onderstaande werd ter plaatsing gezonden door een onzer medeingezetenen, met de verzekering, dat de schrijver, zijn grootvader nog in leven is.
Eenvoudig verhaal van mijne ondervindingen in Franschen dienst door Lucas Steffens, oud-korporaal bij het 8ste Regiment, 25e compagnie, oud tamboermajoor der Vrijwilligers van 30.
Naast het huis dat ik nu bewoon, ben ik de 25 dec. 1790 geboren. Mijn voorouders hebben hier altijd gewoond; mijn vader is al 84 jaar, en mijn moeder 64 jaar oud geworden. Tot mijn 16e jaar heb ik de school bezocht bij meester De Leeuw alhier en het laatste jaar bij meester Postumus te Steenwijkerwold. Ik ben bij het tuinieren geweest, totdat ik in 't laatst van 1810 lootte en nummer 20 kreeg. Er waren toen vier burgemeesters: het is mij ontgaan onder voorzitting van welke burgemeester ik heb geloot. Doch mijn nummer was zo laag dat ik uittrekken moest. Eerst speet mij dat wel en ik zag er braaf tegenop om moeders pappot te verlaten en onder de Fransen, wier taal ik niet verstond, enige tijd door te brengen, doch 't wende spoedig. Wat ik in de dienst gezien en ondervonden heb, heb ik nu en dan aan mijn vrienden verteld. Door hen aangespoord mijn ondervindingen op schrift te stellen, heb ik dat gedaan; ik hoop dat mijn geschrijf hun enig genoegen zal geven. Wellicht, dat ook anderen met enige belangstelling, mijn verhaal zullen volgen.
Ik kwam dus in 1810 in dienst en wel in de maand maart. We waren met ons vijf- of zesentwintigen. Toen de tijd van de oproeping kwam ben ik naar Zwolle gegaan, maar omdat ik op reserve werd gesteld, mocht ik weer naar huis vertrekken. Dit verlof duurde echter niet langer dan 8 dagen. Daarna moest ik weer te Zwolle verschijnen om ingedeeld te worden bij het 87e cohort infanterie. Van Zwolle ben ik toen naar Meppel getrokken, vandaar naar Dwingeloo, naar Assen, naar Groningen, en in deze hoofdstad heb ik eerst het exerceren moeten leren. Ongeveer vijf weken daarna werd ik mobiel verklaard. Met ene compagnie van 129 man werd ik toen overgeplaatst bij de vestingartillerie, en wel bij het 8e Regiment, de 25e compagnie. Van Groningen, waar ik toen een week had gelegen, moest ik naar Douay in het noorden van Frankrijk vertrekken, teneinde de lessen op de aldaar bestaande kanonierschool te volgen. Te Antwerpen werd ik opnieuw gekleed: blauwe rok met rode spiegel van achteren, en rode epauletten. Ook werd ik van tweede tot eerste kanonier bevorderd. Daar te Douay lag een massa volk, zodat ik al spoedig enig denkbeeld van het soldatenleven kreeg. Ik heb daar 4 maanden gewoond, en dewijl ik in die tijd de exercities met de stukken van het geweer had geleerd, kon ik weer naar Groningen vertrekken, waar ik 8 dagen bleef en om mijne nieuwe kleding alom de aandacht trok. Vandaar marscheerde ik naar Delftzijl, waar ik ongeveer vier maanden in garnizoen was, en waar ik een kapitein bij de genie, een Fransman aantrof, die ook goed uit de kluijten gegroeid, mijn naam droeg en tot mij zeide dat hij mij daarom als zijn broeder erkende. Ik werd toen door hem vrijgesteld van dienst om met hem de stukken na te zien; in een woord, als opzichter werkzaam te zijn. Zoveel gewicht hechtte die Franse kapitein eraan dat wij de zelfde naam hadden. Na verloop van 4 maanden voer ik over de Eems naar Leer, vandaar trok ik naar Emden, naar Aurich, naar Kleine Zijl aan de Noordzee, en toen naar het eiland Wangerege, waar ik bijna de hele winter, van de herfst 1810 tot maart 1811 heb gelegen. In die maand maart vertrok ik van dit eiland langs dezelfde plaatsten, welke ik daarnet heb genoemd, terug naar Groningen, om, er na een dag ingekwartierd te zijn geweest, op te marscheren naar Zwolle, vandaar naar Arnhem en Nijmegen, totdat ik over Brussel te Cherbourg in Frankrijk aankwam. Daar lagen toen wel 16.000 man. Eens heb ik er een Fransche marinier, die de schrik van velen was, flink op zijn nummer gezet; sedert werd ik om mijn lengte en sterkte ontzien door ieder.
't Was een moeilijke tocht over bergen geweest; de mars gedurende welke ik een afstand van 514 uren afgelegd had, had mij dan ook zeer vermoeid, hoewel ik na elke derde dag een dag rust gekregen had. Negen maanden heb ik te Cherbourg gelegen, eerst op het fort Imperial, toen op 't fort Napoleon, zo ver in't Kanaal tussen Frankrijk en Engeland gelegen, dat ik soms de vuurtoren op 't eiland Wight kon zien branden, toen op 't fort 'l Empereur, dat dichter bij de stad gelegen was, en daarna weer op 't fort Imperial, waar wij de order kregenom nacht en dag door, op allerlei karren en wagens, naar Parijs te gaan. 4 dagen en 4 nachten heb ik gereisd, toen ik te Saint Armee aankwam, ongeveer 7 uren van Parijs, en gelukkig een dag rust mocht nemen. Daarna ving de tocht naar Parijs aan. Om half drie in de morgen begon de mars, om half elf stond ik voor de poort van Parijs. De stad door ging ik naar het dorp Vincennes, een half uur beoosten Parijs, waar ik op 't fort van die naam kwam te liggen. Acht dagen na aankomst werd het gesloten; toch kon ik met een of ander detachement wel te Parijs komen, omdat het fort in de fortificatie van Parijs was opgenomen. Gedurende de 18 dagen dat het geblokkeerd was door de Russen, heb ik veel gebrek gelden: een scheepsbeschuit, zo hard dat hij bijna oneetbaar was, was het rantsoen voor een dag.
Uniform van het 9e Reg. Artillerie a pied (1810); vermoedelijk een soortgelijk uniform als dat van Lucas Steffens. Bron: The Vinkhuijzen Collection of Military Costume Illustration.
We deden eens een uitval. De Russen kwamen zo snel opzetten, dat we spoedig zochten binnen te komen. Ik werd echter gewond; een geweerkogel vloog door mijn sjako over mijn hoofd heen; de wond die nog te zien is bloedde evenwel erg. De dokter van het regiment wilde mij naar het hospitaal laten brengen, doch ik had er geen zin in en verzocht hem een pleister op de wond te leggen. Hij deed het en gaf mij het overgebleven gedeelte dat ik bij mij stak, om zo nodig een ander stukje op de wond te kunnen leggen. Maar ik wiesch de wond gedurig met frisch water en zodoende genas ze vanzelf. Een andere keer werd ik met 8 of 10 man gecommandeerd om naar het dorp Vincennes te gaan, waar de Russen zich gedurig aan enige onbehoorlijke mishandelingen, die ik niet nader hoef te omschrijven, schuldig maakten. Bij deze gelegenheid heb ik een zondaar op heterdaad betrapt, doodgeschoten. 't Lijk heb ik achter de muur in de straat bij de kapitein gebracht. We deden eens een andere uitval aan de zuidkant, teneinde het gat te slechten, dat de Russische mineurs hadden gemaakt, om het fort te ondermijnen. Er kwam bij die gelegenheid een compagnie Russische grenadiers uit het bos bij het dorp Vincennes. Ze gaven vuur; de kanonniers van 't fort, die bij de stukken stonden, schoten met twee stukken met blikken bussen (en in elke bus waren 60 kogels), met dit gevolg, dat er van de Russen zeker geen 3 of 4 overbleven. Ik stond achter de opgestelde affuiten, buiten 't fort, zodat ik 't goed kon zien. En daar stond ik te wachten, totdat de generaal, een Fransman, binnen was, aangezien ik hem ingeval hij geblesseerd raakte, naar binnen wilde dragen. Gij moet weten, dat de man een houten been had en dus niet vlug kon lopen. Hoewel hij mij gedurig toeriep, dat ik naar binnen moest gaan, deed ik het niet, en toen hij in 't fort gekomen mij vroeg waarom ik buiten was blijven staan, antwoordde ik, dat ik hem in geval van nood helpen wilde. Hij was daardoor zo aangedaan, dat hij een ridderorde van de borst nam en zeide, dat ik die krijgen zou, indien Napoleon niet gevangen genomen werd. Ook zag hij naar de 6 gaten, die ik achter de affuiten, in de slippen van mijn kapotjas had gekregen. De nacht daarna wierpen de Russen wel 60 bommen in 't fort. Niets bleef er heel, doch geen enkel manschap werd geraakt: achter de muren hadden we gelegenheid genoeg om ons te beschutten.
Ik stelde eens de kapitein van onze compagnie, Mossel geheten en geboortig van Amsterdam, voor om een natte zak over een bom te werpen. Doch hij wilde het niet hebben, omdat ik dan zeker een man des doods zou zijn. De weg van Vincennes naar Parijs lag open voor de bezetting van het fort. Gedurig ging ik met enige manschappen naar de hoofdstad, om er in de arsenalen werkzaam te zijn of wagens met kardoezen te laden of kogels op te stapelen. Zo was ik er ook toen de Russen kwamen opzetten om de stad in te nemen en Napoleon gevangen te maken. Dat hebben ze ook gedaan. Ik stond voor 't Paleis bij de open wagen, waarop de keizer als gevangen man werd geplaatst. Hij heeft mij nog gegroet, heel vriendelijk. En zo kreeg ik de ridderorde, die de Franse generaal mij beloofd had niet. Na de inneming van Parijs ben ik naar 't fort Vincennes teruggekeerd. Daar hadden we gebrek aan voedsel. De infanterie en sommige kanonniers begonnen, zoals ik hoorde te rebelleren en daarom werd het fort de volgende dag, 's morgens om 11 uur overgedaan aan de Russen. Een Russisch generaal kwam er met enige Kozakken in toen de commandant de vlag had laten uitsteken. Die generaal kwam ter stond op mij aan; ik was de langste van de gehele compagnie. Hij vroeg mij of ik een Hollander danwel een Fransman was, en toen ik geantwoord had van Hollander, zei hij: "dan dadelijk naar je vader en moeder". Doch het duurde nog lang eer ik hen terug zag.
Spoedig na de overgave van 't fort Vincennes, ging ik in mijn eentje naar Parijs, dat door de Russen was ingenomen. De Hollanders mochten gaan waar ze wilden. Daar kwamen vele vorsten bijeen. Ik stond naar hen te kijken toen een Russische generaal, die bij de keizer Alexander van Rusland was, naar mij toekwam, weer om mij te vragen of ik een Hollander danwel een Fransman was. De keizer had al met hem over mij gesproken en toen gezegd dat ik zeker wel een Fransman zou wezen.Toen de keizer van hem gehoord had, dat ik een Hollander was, kwam hij bij mij om het mezelf te vragen. "Om u te dienen sire", antwoordde ik. "Hoe weet gij, dat ik sire ben", vroeg hij. Ik antwoordde: "Ik heb zo dikwijls gelezen en gehoord, dat de sire een groote man is, en ik het ook wel aan uw kleding kan zien". "Hoe zijt gij hier gekomen?" "Ik ben aangeloot", antwoordde ik , "bij de keizer van Frankrijk". "Welk nummer hebt gij getrokken?" "Nummer 20". "En in welke loting?" "In de derde loting, maar 89 en 90 hebben in een jaar geloot, en daar was ik bij". Hij vroeg: "Hoe komt het dat gij hier zo lang zijt?" Ik antwoordde: "ik wil gaarne weg, maar ik heb geen geld". "Zo", zei hij, "mankeert het daaraan". "Ga dan naar dat bureau en zeg dat er dadelijk op bevel van keizer Alexander een marsroute voor je wordt klaargemaakt naar Holland, en met voeding, dan hebt gij zoveel geld niet nodig". Ik haalde de marsroute, die ik de sire moest laten zien. Toen zei hij mij, hem te moeten beloven, dat ik in Holland weer dienst zou nemen, want zei hij, "jij hebt je verdienstelijk gemaakt, omdat je de strepen op je arm hebt".
Nog 18 dagen ben ik in Parijs gebleven, en keerde toen terug naar fort Vincennes, om afscheid te nemen van mijn vrienden. De commandant van het fort vroeg of ik wel goed gemonteerd was. "Ja", antwoordde ik, "daar heb ik wel voor gezorgd". Zo ving ik de 8 april de mars naar Holland aan. Acht uur van Parijs ontmoette ik de generaal Blücher, die mij vroeg of ik wel een marsroute had, toen hij vernomen had dat ik naar Holland ging. "Het doet mij genoegen", zei hij, "dat gij weer naar Holland gaat, maar ge moet weer dienst nemen, daar ge zo'n flinke kerel zijt".
De derde dag kwam ik te Mauberge aan, waar de schildwacht tot 3 malen toe mij aanriep. Ik antwoordde hem niet; toen gaf hij vuur; daarna schoot de gehele wacht, die uit acht man bestond (dat kon ik aan de schoten horen), daarna 't gehele garnizoen op mij, zodat de kogels mij om de oren vlogen: doch ze raakten me niet. Ik liep door zo hard ik kon; 't was alsof ik geharnast was, want alleen de tip van mijn jas werd geraakt. Eerst toen ik een hoek omgedraaid en dus buiten 't gezicht was, hield het schieten op mij op. Onderweg ontmoette ik een garde 'd honneur, die met mij op mijn marsroute is meegegaan naar Brussel, waar ik een biljet voor een nachtkwartiering moest halen. Toen ik met dat biljet van het bureau terug kwam, was hij niet te vinden; hij kwam dus zijn gedane belofte, om mij goed te belonen voor zijn redding niet na.
Na een paar dagen reizen kwam ik in de Pruisische Armee in Brabant; door zeven, doch ze waren ongewapend, werd ik ineens vervolgd. Bij een huis gekomen, wierp ik mijn ransel op de grond. Gedurig hadden vervolgers geroepen: "grijp af sjako, grijp af epauletten, grijp af sabel". "Doch kom er eens aan", zei ik, "het is het mijne, ik ben een Hollander, pas op kom maar hier, maar ik denk dat het je niet best zal bevallen, ik sta er altijd vier, daar kunt ge verzekert van wezen". Met mijn sabel gewapend, voelde ik mij sterk. Ze keerden terug, en wensten mij de Hollander, goede reis. Ik kan mij nu niet meer herinneren, welke plaatsen van ons land ik op mijn mars heb aangedaan, maar ik weet wel, dat ik eindelijk te Zwolle en de 8 mei in Steenwijk aankwam. Ik had dus op 5 maanden na, 4 jaren gediend. Gelukkig leefden mijn ouders nog: daar ze in geen 2 jaren bericht van mij gehad hadden, of liever daar al mijn brieven aan hen opgehouden waren, waren ze zeer verblijd, dat ze mij weer zagen. Mijn moeder onststelde zeer, toen ze van mijn broer hoorde dat ik er aankwam (wat hij van een ander gehoord had). Mijn vader was aan het tuinieren; hij viel flauw, toen men hem mijn thuiskomst vertelde. 't Was ook een zeldzaamheid in die dagen, dat iemand gezond en welvarend uit de dienst naar zijn ouderlijke woning terugkeerde. Ik ging weer aan het werk, aan 't tuinieren. In 1820 heb ik als vrijwilliger dienst genomen bij koning Willem I. In 1826 heb ik de dienst verlaten, doch in 1830 ben ik weer als vrijwilliger met de schutterij uitgetrokken. Tamboermajoor werd ik in 1834, terwijl ik in Axel in garnizoen lag. Eervol ontslagen in 1839, heb ik sedert in Steenwijk gewoond, waar ik op mijn bijna 82-jarige leeftijd, ook mijn laatste rustplaats hoop te hebben.
Luijkas Steffens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) 1814 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joukje Sjoerds IJpenga | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) 1841 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johanna van den Bos |
The data shown has no sources.