De stadsdirecteuren inspecteren in november 1797 de windkorenmolen van de stad de Vijf Gebroeders, aan de noordzijde van de stad op het Bastion. Dit is de molen die al in de 15e, 16e en 17e eeuw bekend stond als de noordmolen, de oudste molen van de stad.
Bij de inspectie wordt de molen in een zo deplorabele staat bevonden dat deze zonder zeer hoge kosten niet kan worden gerepareerd en in een behoorlijke staat gebracht. Ze stellen voor de molen te verkopen op erfpacht.
In januari 1798 krijgen de stadsdirecteuren opdracht om te zorgen dat goed bekend wordt gemaakt dat de windkorenmolen te koop wordt aangeboden op een jaarlijkse erfpacht tot voordeel van de stad en de waterkorenmolen, zoals voorheen, voor zeven achtereenvolgende jaren wordt verpacht. In februari rapporteren de stadsdirecteuren over de verkoop van de windkorenmolen op erfpacht en de verpachting van de stadswaterkorenmolen. Het stadsbestuur besluit de windkorenmolen de Vijf Gebroeders op een jaarlijkse cijns van £ 25 voor erfpacht te verkopen aan Pieter Remijn. Later, in 1823, zal molenaar Remijn de houten molen vervangen door een nieuw te bouwen stenen molen.
De molenaar van de windkorenmolen wordt in januari 1800 verboden om met zijn molen op zondag te malen zonder toestemming van de president van het stadsbestuur en voorkennis van de baljuw.
In oktober 1816 vestigt de fabrikant Pieter Remijn in zijn pelmolen op het Ravelijn de Grenadier een chocoladefabriek. Hij verzoekt dat:
1 aan de beurtschippers op Amsterdam en Gouda een vaste tijd mag worden voorgeschreven om geregeld van deze stad te vertrekken;
2. hem wordt vrijgelaten om zijn gefabriceerde chocolade door zijn eigen knechts te doen scheepvoeren en hij dan, en dus ingeval hij van geen stedelijke arbeiders gebruik maakt, mag volstaan met betaling van een stuiver per kist;
3. het arbeidsloon van iedere Goessche zak gort mag worden bepaald op acht penningen inplaats van de bij ordonnantie bepaalde twee stuivers per baal.
Het Stadsbestuur besluit de beurtschippers te gelasten zich aan vaste tijden te houden. Ook zijn tweede verzoek wordt ingewilligd. Wat het derde verzoek betreft wordt besloten dat Remijn voortaan zal kunnen volstaan met betaling van het volgende arbeidsloon voor de gort die door hem uit zijn fabriek naar elders wordt afgezonden: beneden de tien zakken die tegelijk worden verzonden één stuiver per Goessche zak en van tien zakken en daar boven acht penningen per Goessche zak.
In oktober 1822 ontvangt het Stadsbestuur een verzoekschrift van molenaar Pieter Remijn en de heer Willem Frederik van der Burcht van Lichtenberg. Ze geven te kennen dat Van Lichtenberg van Remijn heeft gekocht diens pel- en chocolademolen de Grenadier op het Ravelijn de Grenadier. Dit onder de bepaling dat het daarin aanwezige molenwerk voor het malen en breken van tarwe, rogge en beestenvoer aan Remijn zal toevallen en door hem zal moeten worden weggenomen en dat Van Lichtenberg nimmer in de verkochte molen of op enige van de verkochte gebouwen of erven enig molenwerk zal mogen maken of stichten.
Ze verzoeken dat, indien het verzoek van Remijn voor het stichten van een nieuwe korenmolen op de door hem aangewezen plaats (op de oude Moolberg) mocht worden ingewilligd, alsdan de op de chocolade-, pel- en daarmee verbonden korenmolen de Grenadier ten behoeve van de stad gevestigde cijns of erfpacht wordt verdeeld. De verdeling dient zodanig te zijn dat op de pel- en chocolademolen een bedrag van 80 blijft gevestigd en de overige 150 op de door Pieter Remijn nieuw te stichten windkorenmolen wordt overgebracht.
In september 1822 verzoekt de korenmolenaar Pieter Remijn hem in eigendom of op erfpacht af te staan den ouden Molenberg, gelegen aan de noordzijde van de stadswal, waarop voorheen een windkorenmolen heeft gestaan. Hij wil daarop een nieuwe stenen windkorenmolen laten bouwen. Deze wil hij gaan gebruiken in de plaats van de daartoe mede ingerichte pelmolen de Grenadier op het Ravelijn de Grenadier. Deze pelmolen heeft hij verkocht aan de heer Van der Burcht van Lichtenberg. Dit onder voorbehoud dat de koper het molenwerk voor het malen en breken van tarwe, rogge en beestenvoeder in de pelmolen nimmer voor dat doel zal mogen gebruiken. Remijn verklaart zich bereid om over de koopsom of erfpacht met het Stadsbestuur in overleg te treden.
Het Stadsbestuur beraadslaagt bij herhaling over het verzoek van Pieter Remijn. Uiteindelijk wordt besloten hem op erfpacht uit te geven een lapje grond aan de noordzijde van de stadswal, tussen de Kaai en de s-Heer Hendrikskinderenstraat, genaamd den Ouden Molenberg. Remijn krijgt in oktober 1822 toestemming voor het stichten van een nieuwe stenen windkorenmolen op den ouden Molenberg.
Soort akte: Overlijdensakte
Aktenummer: 10
Aktedatum: 1837
Gemeente: Sint Kruis
Toegangsnummer: 25 Burgerlijke Stand Zeeland (1796) 1811-1980, (1796) 1811-1980
Inventarisnummer: SKR-O-1837
(1) He is married to Cornelia Versluijs.
They got married
(2) He is married to Elisabeth de Codin.
Permission for the marriage has been obtained in Neusen on June 18, 1786.
They got married on July 9, 1786 at Neusen, he was 24 years old.Source 4Child(ren):
Pieter Remijn (of Romein) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) 1786 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elisabeth de Codin |
http://www.historievangoes.nl/18e-eeuw/1793-1800/economische-bedrijvigheid#.WISlGbFx--s
http://www.historievangoes.nl/19e-eeuw/1814-1820/economische-bedrijvigheid#.WIShr7Fx--s
Zeeuws archief
Zeeuws archief.
TBL Terneuzen 1A (ondertrouwregister 1631-1796