graankoper, herbergier en burgermeester van Enschede.
Als een staaltje van de zeden en gewoonten in vroegeren tijd geven we het volgende uittreksel uit een getuigenverhoor namens den Drost van Twente te Enschede gehouden als gevolg van een oproer, dat daar plaats greep tijdens de verkiezing van een nieuw stadsbestuur op 22/23-2-1660. Het is het eenige stuk, dat na den brand van 1862 uit het archief overbleef en luidt (i.e.) als volgt:
'Die Erntfeste Heinrich van Limborch, Richter tot Delden, wort van mij Ondergeschreven Verwalter Drost van Twenthe geordonneert en geauthoriseert om tot Endschede te neemen pertinente informatie van het exces aldaer gepleegt en voorgevallen op die keur letsleeden Petri den 22 en 23 deeser, en wat daervan dependeert.' Actum Oldermeule den 25 Febr. 1660. N. van Bevervoerde Az.
Uit die genomen informatie blijkt, dat het op 22 en 23 Februari nog al aardig toeging. Voor den richter van Delden Heinrich van Limborch verschenen de 6 borgermeisters, n.l. Joan Cost Senior, Everw. Palthe, Heinrich Derckink, Thijesinck, Thije en Jurrian Stroynck. Er blijkt verder "dat nae geholden Raedtkeur, nae older gewoonte die maeltijt is angegaen, sijnde d'keur gedaen door d'oldste soon van d'Heer Drost Bevervoerde in naeme sijnes vaeders des lasthebbende; sijnde, neffens hem onder andere ter maeltijdt d'Heere Richter van Endschede van Hoevel, die beyde Jonckers Loens, die predicant en Jan Becker olt Borgermeister en Melchior de Wrede, d'welcke leste, uyt last van d'Heere Verwalter Drost, hadde geweest over 't scheiden van de breucken. Voorts nae older gewoonte neffens de Borgermeisters diese Meensluyden Goesen ten Bouwhuys, Albert Stroynck, Lauwrens Craemer, Klaes ten Voogelsanck, Egbert Adams en Frerick Dollebotter.'
Jonker Loen heeft toen (waarschijnlijk om 't gezelschap te vermaken) op de stads tromme getrommet en toen daarop aanmerking gemaakt werd, was door de vergoelijkende partij aangevoerd, dat men die gasten niet 'moste voorschrijven op wat wijze sij wilden vroolijck sijn; Joncker van Loen presenteerde selfs die tromme te betaelen, als sij aan stucken warde geslaegen. Albert Stroynck komt binnen en segt, dat sij sich tierden als gecke, waerop Joncker van Bevervoerde en van Loen protesteerden en de Borgermeister J. Cost Sen. daertusschen spreeckende, dat sij d'gasten niet solden voorschrijven wat sij deeden, hoe die lustiger waren, hoe liever. Albert Stroynck heeft daarop die tange genomen en daermee Borgermeister Cost gedreigt, ja selfs op 't sitten gestott. Daer de meensluyden spraken over de reekeninghe', wie zal dat betalen, en 't eene woord het andere haalde en Alb. Stroynck den Joncker van Bevervoerde zelfs zou hebben gescholden; - toch werd alles nog gesust en bleef men dien dag 'lustig bij elkaêr'.
'Des anderen daegs hebben die borgerije haer bij verscheiÙhden rotten 't saemen vervoegt en sijn gekoomen Goesen ten Bouwhuys, Frerick Dollebotter, meensluyden, met Heinrich Becker en Lucas te Verwoolt, borgeren, bij d'Borgermeister op 't Raedthuys, seggende van d'gemeente en gantse borgerije gesonden te sijn, dat d'Borgermeister d'Dienaers ofte knechte solden van het Raedthuys schaffen, sij wolden het soypen van haer daer niet lijden, waerop de Borgermeister geandtwoordet daer Heeren ofte Jonckeren waeren, die dienaers hadden, konden sij niet beletten, dat die haer meisters quaemen oppassen'.
'Voorts d'keur gedaen sijnde van d'meensluyden, provisorie en diergelijcke, nae older gewoonte ofte jaerlix gebruyck, is het voorige geselschap vergaedert ter maeltijdt toe gaen en heeft de secretaris mentie gemaeckt van d'moyte des voorigen daegs met vermaening van daervan te abstineren en het geselschap haer daerop verpeent bij een rijcksdaler voor den Armen, die eerst wedder moyte maeckten ofte daervan verhaelden'. De wil was goed, de lui hadden dus wel begrepen, dat het op oud ijs licht vriest en niettegenstaande ze een rijksdaalder boete aan de armen beloofden, als ze ruzie maakten, - toch kwam de aanleiding er toe onverwacht. Joncker van Loen beging de onattentie om bij het uitbrengen van een toost (een drincken) den bijnaam. "Kuyfken" te gebruiken voor den waren naam Lauwrens Craemer en toen waren de poppen weer aan 't dansen.
Het blijkt verder uit het verhaal, dat 'de eene helft der borgerije was bij den Borgermeister Thyesinck en de andere helft bij Jurrian Stroynck' Toen is op 't gezegde dat Melchior d'Wrede zou gezegd hebben, dat de gemeente de Borgermeisters voor schelmen had gescholden, het volk 'onder het doen van scheuten naar 't Raedthuys getoogen, waerop Joncker van Loen en d'Wreede op het aankomen der borgers zijn achter van 't Raedthuys gegaen en haer verbergt in 't holthuys. Daerop is de bende affgetoogen nae 't huys van Lodewijck te Wageler'. Die Lod. te Wageler was 'Waert in de Swaene', denkelijk in de Walstraat aan den stadskant. 'Toen de Jonckers eerst van Loen en daerna d'Wrede daer aangekomen waren met blanke degens en slaande op de steenen was ook de borgerije present en moest men de kamerdeur toeholden, totdat van Loen was ontsnapt door een achterdeur nae zijn huys (Loonshof) en van daer met knecht en peerde buyten de stadt in Usselermarcke hebbende nog gesien dat Hoevel's knecht was daele geslaegen. Die stadts dienaer, Poort Garrit en sijn dochters soon, was d'sleutel van d' kelder affgeeist en Heinrich Becker had d'Jonge zelfs ge dreigt met d'greepe door den balch te stooten, soo hij d'kelder niet opmaeckte, waerop Garrit is gaen loopen en hebben sij d' wijn angetast, die op het raedthuys was.
Heinr. Becker was nog wel een van d'acht mans van d'Borgerije gekoosen neffens d' gemeente in voorvallende saecken. In het huis van Lod. te Wageler heeft Jonker d'Wrede Leonard van Oldensael met het rapier gesteecken in de borst tot op het bott en sijn de waert, zelfs de vrouwen de kinder voor de deure geloopen, roepende hulpe. De coster Godefridus Matthaei verklaert, dat den eersten avont die borgerije met vrouwsluyden voor sijn huys sijn gekoomen, willende d'kercke geopent hebben en d'klocke getrocken, wanneer hij hem heeft versteecken ofte sijnde absent, en sijn den tweeden avont wedder gekoomen, smijtende met steenen op sijn deur, terwijle hij hem antrock alsoo hij te bedde was, en voorkoomende is ter aerden geschooven, en willende gaen vraegen aan d'Borgermeisters op 't Raedthuys heeft d'borgerije geroepen, die waeren al voor den Duyvel en hem voorts gedwongen nae d'kercke en d'brandklocke te trecken, wanneer maeghden en ander volck hem het seel hebben uyt d'handt genoomen en d'klocke getrocken.
Heinrich Helmich d'waecker ofte Poortenaer aen d' Veltpoorte verklaert, dat d'borgerije den tweeden avont sijn gekoomen en d'sleutelen geeist, die sijn volck hem geweesen, en heeft Wessel Beckers zoon dieselve genoomen d'brugge opgetrocken, die poorte geslooten en d'sleutels meede genoomen gelijck hij van sijn volck gehoord hebbe'. Van d'huysluyden verneemt, dat d'huysluyden van Lonnicker en Eschmarcke op het luyden van d' klocke sijn in alarm gekoomen en nae d'stadt geloopen.' Heinrich van Limborch.
Bij dit getuigenverhoor hebben we slechts aan te teekenen dat op Sint Petrusdag in de meeste steden des lands de Regeering veranderd en aangevuld werd en dat bij die gelegenheid "daer gemeynlick een swaer dronck plech te vallen'. Misschien zijn er wel nieuwsgierigen om te weten wat er al zoo op tafel kwam en uit oude rekeningen kunnen we die nieuwsgierigheid bevredigen. In die rekeningen vinden we opgesomd:
'Ossenvleisch, lamsvleisch, westvalsche schincken, capuenen en hoenderen, arweten (erwten), vladen, olivijen , appelen van oranijen, herincx (haring), botter, visch, eetick, safferaen, suykers, musschaten bloemen, negelen, broot, bier, vremd bier', behalve de wijnen, die in 't groot werden opgedaan. Er is dus een zeer gegronde reden op te geven, waarom de portretten onzer voorvaderen zulke welgedane tronies te aanschouwen geven. Zij hielden van aanzitten en zich te goed doen. Op sommige plaatsen, o.a. in Deventer, kwamen dan ook stedelijke inkomsten voor, die hun ontstaan aan dergelijke festijnen te danken hadden; als daar zijn: vette ganzen, ponden peper, schinken, speenvarkentjes, enz. enz. De vroolijke burgers hadden die als uitgangen op hunne onroerende goederen, huizen of landerijen, vastgelegd om hunnen medeburgers ook na hun dood nog de genoegelijke feesten te kunnen doen vieren, waaraan zij zelven in hun tijd goed hadden meegedaan. Die jaarlijksche uitkeeringen zijn eerst in geldswaarde omgezet en later afgekocht.
(1) He is married to Judith Wagelaer.
They got married before 1642 at Enschede.
Child(ren):
(2) He is married to Margaretha te Meerman.
They got married on April 6, 1676.
Jorrien vertrekt in of kort voor 1641 naar Enschede. In 1642 koopt hij met Judith een huis aan de Marktstraat, aan de achterzijde grenzend aan de herberg van johan Wagelaer. In 1659 verbouwen ze hun huizen, daar ze blijkbaar last hadden van elkaar.
Jorrien Stroynck | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) < 1642 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Judith Wagelaer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) 1676 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
The data shown has no sources.