He is married to Catharijna TENGNAGEL.
They got married on February 22, 1615.
Child(ren):
BICKER (Dr. Andries), Heer van Engelenburg (1586-1652), lid van het befaamde amsterdamsche regentengeslacht, dat te zamen met het met hem verzwagerde geslacht de Graeff ongeveer een halve eeuw het bestuur over de stad Amsterdam en daarmee over het gewest Holland en daarmee over de Republiek der Ver. Nederlanden practisch in handen gehad heeft, toen deze op het hoogtepunt van haar macht stond, nl. van omstr. 1627, toen de ster van Reinier Pauw begon te tanen, tot aan de omwenteling van 1672.
Andries was de zoon van Gerrit Bicker, Pietersz. (1554-1604) en Alyd Andriesdr. Boelens (1557-1630). Hij is gedoopt in de Oude Kerk te Amsterdam 14 Sept. 1586 en gestorven ald. 24 Juni 1652. Hij huwde 22 Febr. 1615 met Trijn Jansdr. Tengnagel (1595-1652), dochter van Jan Harmensz. Tengnagel, wijnkooper, en van Jannnetge Boelens. Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen geboren, t.w. Alida, Gerard (gedoopt 4 Aug. 1622, overl. 18 Sept. 1666), Jan (ged. 24 Mei 1626, overl. 29 Dec. 1657), Cornelia en Elisabeth.
Reeds Andries' grootvader, Pieter B. (1522-1585), die in Amsterdam een brouwerij bezat, was, als verdacht van ‘geuzerij’, waardoor hem in 1575 tijdelijk den toegang tot de stad ontzegd werd, een man van eenig belang geweest. Diens zoon, Gerrit B., Andries' vader, had in den toen nog ongescheiden koopmans- en regentenstand zelfs een aanzienlijke plaats bekleed. Deze behoorde in 1594 tot de oprichters van de Compagnie van Verre en werd in 1602 een der bewindhebbers van de toen opgerichte Oost-Indische Compagnie. Kort voor zijn dood maakte hij deel uit van een consortium van 17 voorname kooplieden, dat zich den handel op de Witte Zee ten doel stelde. Met recht heeft men daarom Gerrit B. een der stichters van den nederlandschen wereldhandel genoemd. Tegelijk bekleedde hij politieke functies in de koopmansrepubliek. Hij was raad van 1590 tot zijn dood in 1604, was schepen en burgemeester en bekleedde bovendien nog verscheidene min of meer belangrijke ambten in de stadsregeering.
Andries drukte zoowel in commercieel als in politiek opzicht de voetsporen zijns vaders. Als handelaar op Rusland was hij deelgenoot, zoo niet het hoofd van het ‘oude en voorname huis van Bontemantel, handelende in moscovische pelterijen’, en als zoodanig schijnt hij in 1640 zulke aanzienlijke voorschotten tot verkoop gedaan te hebben, dat er in 1641 zoo goed als geen pelterijen ter jaarmarkt kwamen, waarin andere hollandsche kooplieden aanleiding vonden zich met een request tot de Staten te wenden om aan deze monopoliseering van den pelterijenhandel een eind te maken. Hij heeft eveneens in specerijen gehandeld, want in 1639 kocht hij van de O.I.C. 5000 balen peper. Zijn broer Jacob B. legde zich speciaal op den ouden ‘Oosterschen’ handel toe (Oost-Zee), terwijl zijn andere broer Cornelis zaken deed op Amerika. De jongste der gebroeders Dr. Jan B. stuurde zijn schepen naar de ‘Straet’ (Middellandsche Zee) en de Levant, zoodat men den indruk krijgt, dat de vier broers volgens een bepaald plan de wereld onder elkaar ‘verdeeld’ hebben.
Ofschoon Andries B. reeds in 1614 commissaris van de ‘kleine zaken’, in 1616 schepen, in 1617 comm. van huwelijksche zaken, en later nog comm. van de Bank van Leening en van de Wisselbank, weesmeester en thesaurier-ordinaris geweest is en reeds in 1622 als raad lid van de vroedschap van Amsterdam geworden was, wordt hij in de regeering toch pas een man van beteekenis in 1627, wanneer hij voor het eerst tot burgemeester gekozen wordt, als leider van de libertijnsche fractie tegenover de tot nog toe door Reinier Pauw geleide calvinistische fractie.
Sindsdien is hij nog negenmaal burgemeester geweest (in 1629, 31, 33, 34, 36, 40, 41, 45, 49) en het spreekwoordelijk gezegde ‘eens burgemeester altijd burgemeester’ is mede door zijn loopbaan in de wereld gekomen. Het hiaat in zijn burgemeesterschap tusschen 1636 en 1640 zal wel samenhangen met het conflict van B. en de stad Amsterdam met stadhouder Frederik Hendrik. De laatste, die Antwerpen wilde veroveren o.a. om het markiezaat van deze stad weer in zijn familie te brengen, zag zich daarin gedwarsboomd door Amsterdam, dat van een verovering van Antwerpen opening van de Schelde en daarmee ondermijning van Amsterdams monopolie-positie voorzag. Om den Prins tegen te werken liet de amsterdamsche regeering den verboden handel in oorlogstuig op den vijand niet alleen oogluikend toe, maar lieten B. en twee andere kooplieden-burgemeesters zelfs hier te lande en elders schepen bouwen, die zij aan den Koning van Spanje verkochten. 's Prinsen antwoord hierop bestond in een voorstel aan de Staten-Generaal om den handel op Spanje en het verkoopen van schepen aan den vijand te verbieden (1638). In 1639 verscheen te Amsterdam een deputatie van de landsregeering met het doel bij de vroedschap besluiten tegen de drie weerspannige burgemeesters uit te lokken en daarmee de macht der ‘Bickersche Ligue’ te breken. Onder een formeel voorwendsel kreeg de ‘bezending’ echter niet eens gehoor.
Niet alleen toen, ook in 1644 wist B. zijn politiek tegen den toch machtigen stadhouder door te zetten. De tusschenkomst in den zweedschdeenschen oorlog ten gunste van het eerste land, de vlootdemonstratie van Witte de With in de Oostzee, was amsterdamsche, geen stadhouderlijke politiek. Nog grooter werd de invloed van B. en de stad bij het naderen van het einde van den tachtigjarigen oorlog. De handelsbelangen van Amsterdam dreven tot vrede en zij heeft dit onder leiding van B. weten door te zetten. De positie der B. was toen machtiger dan die van eenig burgemeestersgeslacht vóór of na hen. Behalve Andries was ook zijn broer Cornelis in deze jaren herhaaldelijk burgemeester, en buiten hen zaten nog vijf leden der familie in de regeering, terwijl een Jacob B., Andries' schoonzoon, opperbevelhebber van het garnizoen en Gerard B., Andries'zoon, in 1649 drost van Muiden werd als opvolger van P.C. Hooft, terwijl Andries zelf nog een verhoogde autoriteit ontleende, zoowel aan zijn lidmaatschap, via de Staten van Holland, van de Staten-Generaal (1646-1648) als aan zijn gezantschapsreizen naar Zweden, Polen en Brandenburg (1627-1628), Polen, Zweden en Denemarken (1635) en in 1645 nog eens naar Zweden. Toen echter was hun val ook nabij. Het bekende geschil in 1650 met stadhouder Willem II over het afdanken van de troepen, leidde tot het conflict der stadhouderlijke regeering met Amsterdam. Ofschoon de voorgenomen overrompeling van de stad, zoowel door het verdwalen van de stadhouderlijke troepen op de heide bij Hilversum alsmede door de energieke verdedigingsmaatregelen van burg. Cornelis B. totaal mislukte, kon de Prins toch zijn eischen stellen voor de opheffing van het beleg, dat immers den handel der stad, zoo het was doorgezet, ten zeerste geschaad zou hebben. De Prins zag zijn voornaamsten eisch, het aftreden van Andries en Cornelis B., ingewilligd.
Lang heeft die uitsluiting echter niet geduurd. Na den plotselingen dood van Willem II, 6 Nov. 1650, werden beiden 22 Nov. d.a.v. in triomf in hun ambten hersteld. Andries werd nog tot raad der Admiraliteit van Amsterdam benoemd, wat hij ook reeds 1637-39 geweest was, alsmede tot gedeputeerde in de Chambre Mi-partie. Om gezondheidsredenen verzocht hij 11 Mei 1652 ontslag uit de laatste bediening en stierf 24 Juni daarop.
Het wapen der Bickers was gevierendeeld: 1 en 4 in goud een roode dwarsbalk (van den Anxter); 2 en 3 in zilver, drie dwarsliggende zwarte roerhelmen boven elkander geplaatst (Helmer). Helmt.: een uitkomende gebaarde mansfiguur in natuurlijke kleur, gekleed in een rooden tabbaard met wijde mouwen en voorzien van gouden galons en tressen, gedekt met een hooge puntige muts met omgeslagen rand, en met elk der opgegeven handen een gouden fakkel ophoudende, waarvan het ondereinde op den helm rust. Andries, als eigenaar van de heerlijkheid Engelenburg, heeft dit vermeerderd met een blauw hartschild, beladen met een zilveren burcht, waaruit een opkomende zilveren engel met uitgespreide vleugels (Elias, Vroedschap II, 1075).
Een portret van Andr. B., door B. v.d. Helst in 1642 geschilderd, bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam; een andere schilderij door J. de Baen(?) in het museum te Brussel. Een marmeren buste van hem is door Vondel bezongen (ed. v. Vloten, II, 57). Prenten door J. Houbraken, naar teekening van H. Pothoven, door J. van Vilsteren, Vinkeles en Bogerts.
Zie: Elias, Vroedschap van Amsterdam I (1903), 346-348; Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam (1653-1672) ed. Kernkamp (1897); Lasonder, Het archief van de fam. B. in Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven, XXXVII (1914) I, 312; de Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam in de 17e en 18e eeuw (1932), 19-24.
Andries BICKER | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1615 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Catharijna TENGNAGEL |