Teetse is gedoopt te Workum
Getuige 1.
Douwe Everts Faber, grofsmid bij zijn vader Evert Douwes hier ter stede, oud in zijn 28e jaar, geciteert, geëdigt en geëxamineerd verklaarde dat heeden morgen, na besten geweeten, omtrent quartier voor zeeven uur bij hem aan huis is gekoomen Teetske Feikes (zuster van Foppien Feikes) versoekende hem deponent om met haar na het huis van deselve haar zuster te gaan, alsoo zij zulx alleen uit vreesen voor Harmen Roelofs, haar zusters man, niet durfden doen. Dat hij deponent terstond daarop met Teetske na ’t huis van haar zuster Foppjen is gegaan. Dat zij een treed of twaalf daar van af zijnden, hij deponent hoorde dat binnen in het zelve sterk werde met een onverstaanbaar geluit geschreeuw. Dat hij deponent met Teetske haare treden verhaastenden in het huis kwaamen, na Fopjen en haar man zogten, dogh in de kamer niemand vonden. Maar na herwaarts en derwaarts om te zien, zagen dat uit reegnwatersbak, die agter ’t bedsteed in ’t portaal is, handen wierden opgestooken, waar op toetraaden, de handen vatteden en, na dat Fopjen Feikes, welke in de bak was, nogmaal met een flaauwe en bijna onverstaanbaare stem, help hadden hooren roepen.
Hun beste deeden haar uit de bak te ligten. Dat zij zig daar toe niet kragtig genoeg bevinden.
Een buurman Jetse Piebes tot hulp hebben geroepen en dus onder hun driëen Fopjen Feikes uit den bak hebben geligt. Op een houten vloer daar omtrent zoo lange hebben needergelegt tot dat door een hunner vuur op de haard was aangezet en in de brand gebragt. Dat zij toen Fopjen Feikes nog leevend zijnde maar zeer zwak voor ’t vuur hebben gebragt en haar drogen kleederen hebben aangetrokken. Dat zij Fopjen, terwijl zulks geschiede, flauw, dog verstaanbaar, heeft uitgeroepen een en andermaal Jetse Jetse, Douwe Douwe, Harmen Harmen. Dat hij deponent onder het verkleeden van Fopje, zag dat om haar hals zat toegeknoopt met drie knoopen ’t bijgaande touwtie, zittende zo strak om den hals, dat het losgemaakt zijnde door hem, een roode streep of holligheid hadde gemaakt rondom de hals, welke ontbinding van ’t touw aan Foppjen wel eene ruimere ademhalinge hadden gegeven, dog hand over hand schijnende te verswakken, want zij Foppjen op de stoel zittende eindelijk in de armen van hem deponent overleeden, hebbende na zijn gissing zij Foppjen omtrent een uur geleefd na dat door hun uit den back was gehaald.
De deponent zeide, dat zij Foppjen staande in de bak hadden bevonden, dat zij alleen van onderen nat was, gissing ter hoogte van de heupbeenderen, gekleed in een borstrok, aan hebbende een rock, en kousen en het hoofd gedekt met een slaapmuts. Dat zij Foppjen, uit den bak gehaald, zeer koud was, en haar beenen alreede zeer stijff en verkleumdt.
Gevraagt zijnde aan den deponent off ook van eene kwaade zaamenleevinge tusschen Foppjen Feikes en haar man Harmen Roelofs zeekere kennisse droeg, zeide hij door eigen bevindingen geene te hebben, maar wel door straat gerugten. Dog dat hij gisteravond omtrent halv neegen juist aan ’t huis van Harmen Roelofs met Inne Cornelis zijnde gegaan, en Foppjen alleen te huis hebbende bevonden, met haar over het gedrag van haar man hadden gesproken. Dat Foppjen betuigde zeer angstig voor haar man te zijn, om reedenen, zoo zeiden, dat haar man kort na maij 1768 (wanneer uit de huisinge bij de lijnbaan van Klaas Bernardus staande, in decate huisinge waaren komen woonen) tegen haar hadden gesegt: “ik heb het lang betien laaten om Bernardus, maar nou gaast dou er an”, voegende zij Foppjen er bij, dat Harmen haar man toen een mes hadden gesleepen en bij hun op het bed gelegt.
Nog aan de deponent gevraagt zijnde, of hij altoos Foppjen hadde gekent als een vrouw zwakzinnig, weinig verstand hebbende, en dikwijls zeer zwaarmoedig en mistroostig, zeide de deponent, dat zij gisteravond verstandig aan hem was voorkomen, maar dat hij in de laatst gepasseerde zomer haar (te Coudum aan ’t huis van haar broeder Watse Feikes zijnde) hadden bevonden ijlhoofdig, ten minsten zijns oordeel, zomtijds wel bij haar zinnen. De deponent meer niet weetende enz. was getekend Douwe Everts Faber.
Getuige 2
Teetske Feikes, huisvrouw van Abe Douwes te Workum, oud 28 jaaren, geciteert, geëdigt en geëxamineert, verklaarde, dat zij gehoort hebbende dat Harmen Roelofs en zijn vrouw, haare zuster, Foppjen Feikes, huiden morgen voor Regt moesten koomen, oordeelde verpligt te zijn, om eerst na haar zuster Foppje toe te gaan, om eens te zien hoe zij voer, en haar wat in de kleederen te helpen, dat zij omtrent seeven uur het selve in het werk zullende stellen, daar alleen uit vreeze van Harmen Roelofs, niet heen durfden en eeven daarom den vorigen getuige (Douwe Everts Faber) versogte om meede te gaan gelijk hij gedaan heeft, dat zij omtrent den wooning van Harmen Roelofs gekomen zijnde een overstaanbaar dog benauwd geschreeuw in derselven hoorden, haare schreeden verdubbelden. En binnen de woninge gekomen zijnde vonden nog haar zuster nog iemand anders in de kaamer, maar hier en daar omsiende en zoekende, zag zij deponent toe den reegenwatersbak, welke even buiten de kamer is, uitsteeken twee handen zig beklemmenden aan ’t raamdt boven op den bak, dat zij deponent daar bijgekomen zag dat haare zuster Foppjen in de bak was, roepende haar deponenten toe “help mij, help mij”. Dat zij deponente wel hadden getenteerd met de vorige getuige haar zuster uit de bak te ligten, dog daar toe te zwak zijnde, een buurman Jetse Piebes hadden gehaald, en toen onder haar drieën haar zuster Foppjen uit den bak hadden geligt.
Dat zij, nadat één hunner vuur had aangzet, Foppjen voor ’t selve hadden geplaatst, haar ontkleedenden en droge kleederen aantrekkenden, dat onder des Foppjens, zeer flauw zijnde, dogh verstaanbaar hadden uitgeroepen, ”Jetse Jetse, Harmen Harmen, Douwe Douwe” wijsenden met haar hand meer dan eenmaal na haar hals. Dat zij deponenten, dog een weinig na de vorige get e hadden gesien, dat het bijgaande touwtje aan haar vertoond zat om de hals van haar zuster Fopjen, wel geknoopt en zoo strak, dat het, nadat door Douwe met veel moeite was losgemaakt, een diepen roode streep om den hals heeft overgelaten. Dat het los maken van het touwtje aan haar wel eenen ruimere ademhaalinge hadde veroorzaakt, dog zij zeer zwak zijnde en in zwakheid toenemende, kort daarna op den stoel zittende in de armen van de vorige getuige (Douwe Everts Faber) was gestorven, hebbende zij Foppje kort nadat haar ’t touwtje van den hals was afgenomen, nog een en andermaal “Harmen Harmen, Douwe Douwe” hooren roepen, nemende dan Douwe bij den borst en wijsende met haar hand naar haar hals. De deponent zeide teffens dat Harmen Roelofs (arbeidende op den Lijnbaan niet verre van zijn huis) na dat het touwtje van Foppjens hals was afgenomen, in huis is gekoomen, vragende hoe er zoo een geloop van menschen was, en tot zijn vrouw naderende, en ’t aan haar gebeurd gesien hebbende, tegen haar hadde gezegt: “Lieff zeg hoe is ’t gekomen lieff?”
Dat zij Foppjen daar op weeder hadde geroepe “Harmen Harmen?”
De deponente verklaarde dat Foppjen na haar beste onthoud omtrent een uur hadde geleeft na dat uit den bak was gekomen. Dat Foppjen in de back was bevonden staande tot aan de middel in ’t water, dat uitgehaald zijnde nat was geweest tot aan de schouders, dog het hoofd geheel droog. Dat Foppjen gekleed was in een borstrok, aanhebbende een rock en kousen en een slaapmuts bij het hoofd neerhangend. Dat Foppjen zeer koud, verkleumd en van onder omtrent stijf was.
Aan de deopnent gevraagd zijnde off ook van een quaade leevenswijse van Harmen Roelofs met zijne vrouw overtuigd was, zeide zij daar zelvs nooit blijken van gesien te hebben, maar dat haare zuster Fopje daar over tegen haar dikwijls hadde geklaagd, en nog op woensdagavond laatst gepasseerd, dat zij Foppjen des zondags te voren veel slagen van haar man hadde gehad.
Nog aan de den deponent gevraagd zijnde off haer zuster Fopjen altoos wel bij haar verstand was geweest, off niet altoos droefgeestig en zwaarmoedig was geweest, zeide de deponent dat Fopjen altoos zwaarmoedig en droefgeestig van gestel in haar huwelijk was geweest. Dat ook in de laatst gepasseerde zoomer scheen niet al te wel bij haar zinnen te zijn, dogh dat nu zeedert eenigen tijd aan haar baater was voorgekomen.
Verklaring Pieter Johannes op 20 maart 1769
Pieter Johannes, metselaarsgesel te Workum, oud in zijn 20ste jaar, geciteert, geëdigt en geëxamineerd, verklaarde dat hij in de verleeden zomer beesig zijnde met het bestrijken van pannen in ’t huis van Harmen Roelofs, door ’t geroep van Teetse Feikes hadde begreepen daar iemand in de put lag. Deponent daarom van boven, en na de put was gegaan met den ladder welke hij gebruikte. Dat hij den ladder tot hulp van Foppjen Feikes, die in den put, daar in heeft geset en daardoor met behulp van Teetske Feikes, Yttie Harings en Harmen Roelofs (welke twee laatste van buiten quamen aanloopen) haar uit den put heeft geholpen.
De deponent niet meer wetende etc.etc. was getekend Pieter Johannes
Getuigeverslag nr. 9 d.d. 19 maart 1769 van Riddouw Piers
Riddouw Piers, huisvrouw van Cornelis Annes, oud 45 jaar, geciteerd, geëdigd en geëxamineerd, verklaarde voor waarheid dat op zondag den 12en deeser, ’s morgens omtrent neegen uur, bij haar is gekomen Harmen Roelofs, versoekende haar deponente om eenig vuil linnen goed te wasschen.
Dat zij met hem in zijn huis is gegaan en Foppjen Feikes nog op ’t bed leggende heeft bevonden, zeggende Foppjen schreijende tegen de deponente: wel Riddouw, het mijn jou hier haald?
Ja, was daar op het antwoord van Harmen, dat heb ik gedaan om aan de buuren te toonen hoe het hier leit en uitsiet; waar op Harmen nog driftiger wierd en tegen zijne vrouw zeide, koom staa op van ’t bed af, dou biste niet ziek, waartoe de vrouw sig gewillig toonde als beginnende haar rock aan te trekken, dogh dat Harmen Roelofs in plaats van wagten zijnen vrouw bij de schouders hadde genomen, genoegsaam naakt van ’t bed afgehaald en over de grond gelegt, zonder egter eenig verder leed aan haar te doen.
Nog zeiden de deponente in de laatst gepasseerde Workumer herfstmerk (in ’t begin van september) ten zijnen huise geweest te zijn met drie zusters van Foppjen Feikes, berispende deeze toen hem Harmen Roelofs over ’t quaad gedrag met zijne vrouw, haaren zuster, welk alles hij sterk ontkende, waar op Foppjen hadde geantwoord: wel Harmen, Harmen, hast tou mij niet den eene hand op de keel gezet en met een mes in de andere hand gedreigt? Zo stou ’t aan een ander zeisten, dan sal ’t nog anders gaan, en hest tou mij niet met een panne met spek na ’t hoofd smeeten, die mij geraakt zouwde hebben als ik niet geweeken was, al het welke Harmen met de dierste vervloekingen ontkende. Hier bijvoegde de deponente dat Harmen op beide tijden dronken was geweest.
De deponente meer niet weetende etc. etc. was getekend Riddouw Piers
Verklaring van Harmen Roelofs zelf:
Harmen Roelofs, knegt in de baan bij Klaas Bernardus, oud in zijn 43e jaar, geciteert en geëxamineerdt, veklaarde dat gisteravond omtrent agt uur te huis was gekomen en daar hadden gevonden den eerste en de agsten getuigen, dat hij aan hun hadde gevraagd wat zij daar deden. Dat die getuigen hadden geantwoord om eens met hem deponent te rooken. Dat deselve om elf uur weggegaan zijnen, hij met zijn vrouw nog een kopje thee hadde gedronken, dat hij daarop eerst en daarna zijn vrouw naar bed was gegaan, nadat zij alvorens een schoon hemd hadden aangetrokken.
Dat hij deponent heden morgen quartier na vijf uur van het bed was opgestaan, en een weinig daarna in den Lijnbaan gegaan, hebbende zijne vrouw laaten leggen op ’t bed., zoo meende wel slaapenden.
Dat hij omtrent half agt uur ziende verscheidene menschen na zijn huis gegaan, ook derwaarts was gegaan en bevonden hadden, dat zijne vrouw stervende zat op een stoel voor de haard, verklaarende hij niet te weeten hoe zij in die staat gekomen was.
De deponent onderhouden zijnde over ’t kwaad gedrag met zijne vrouw, zeide haar nooit mishandelt te hebben en altijd regtvaardig met haar te hebben geleeft, er bij voegende dat hij zijne vrouw in de laatst gepasseerde zoomer ook eens uit de put hadden geholpen, daar zij op een ladder in stond, en eenige dagen daarnaa aan hem gesegt hadt dat daar zelfs ingeklommen was.
De deponent niet meer weetende.
Met attestatie van Workum tot deze gemeente ingekomen HARMEN ROELOFS
Op vrije voeten gesteld uit de gevangenis
Inmiddels lijkt wel zeker dat Harmen Roelofs in een "half huis" (heel huis, opgedeeld in 2 woningen) op de Vissersburen woonde, nadere plaatsbepaling is mij nog niet gelukt. Wellicht later nog, na meer onderzoek. Voornu was ik al blij dat ik het huis op de Vissersburen kon plaatsen.
den 29 Octob. is met A(ttestatie) van Workum tot des(e) gemeente overgekomen Harmen Roelofs
Lemsterland overlijden/begraven 1804
Overleden: Harm Roelofs
4 september 1804
"voor het doodkleed van Harm Roelofs"
Ontvangsten 0-6-0 wegens huur laken
Bron:
Archief van de Hervormde gemeente Lemmer, Follega en Eesterga
Diaconie, rekeningboek ontvangsten 1791-1815
Toegangsnr. : 244-43 Inventarisnr.: 20
(1) He is married to Fopje Feikes.
They got married on September 27, 1767 at Workum, he was 40 years old.Source 8
zij is aangegeven door haar broer Watse FeikesThey were married in church on September 27, 1767 at Workum, he was 40 years old.Source 9
Child(ren):
(2) He is married to Trijntje Hylkes Blokmaker.
They got married on May 31, 1772 at Lemmer, he was 45 years old.Source 10
Harmen is weduwnaarThey were married in church on May 31, 1772 at Lemmer, he was 45 years old.Source 11
Child(ren):
Harmen is waarschijnlijk van Workum naar Lemmer "gevlucht", omdat zijn eerste vrouw op discutabele wijze om het leven gebracht is. Harmen was hoofdverdachte, maar door te weinig bewijs is hij nooit veroordeeld......Het touwtje waarmee Fopkje gewurgd zou zijn, m.a.w. het corpus delictim, ligt nog in het Rijksarchief te Leeuwarden.
In ieder geval was Harmen niet kapitaalkrachtig, want hij kwam vanuit Workum in Lemmer te wonen in een huisje van diakonie. bron: A.H. Lemstra, Wijk bij Duurstede
Daar Harmen in 1812 al overleden was, heeft zijn vrouw Trijntje voor de kinderen op 12 februari van dat jaar de familienaam VISSER aangenomen.
Harmen was probable a fugitive when he came to Lemmer, because he was the number 1 suspect of the murder on his first wife Fopje. For lack of evidence he's never been condemned. The rope which Fopje probably has been strangled with is still in the archives in Leeuwarden.
When Harmen came from Workum to Lemmer he had no financial strength. He got a house of the poor-relief board. [Source A.H. Lemstra, Wijk bij Duurstede]
Harmen died before 1812, so his second wife Tryntje recorded the familyname VISSER for the children Roelof and Teetse and their children in Lemmer.
Hof van Friesland, inventarisnummers 3200: Harmen Roelofs, datering 13 juli 1769
Verklaring Harmen Roelofs
Harmen Roelofs, knegt in de baan bij Klaas Bernardus, oud in zijn 43e jaar, geciteert en geëxamineerdt, veklaarde dat gisteravond omtrent agt uur te huis was gekomen en daar hadden gevonden den eerste en de agsten getuigen, dat hij aan hun hadde gevraagd wat zij daar deden. Dat die getuigen hadden geantwoord om eens met hem deponent te rooken. Dat deselve om elf uur weggegaan zijnen, hij met zijn vrouw nog een kopje thee hadde gedronken, dat hij daarop eerst en daarna zijn vrouw naar bed was gegaan, nadat zij alvorens een schoon hemd hadden aangetrokken.
Dat hij deponent heden morgen quartier na vijf uur van het bed was opgestaan, en een weinig daarna in den Lijnbaan gegaan, hebbende zijne vrouw laaten leggen op ’t bed., zoo meende wel slaapenden.
Dat hij omtrent half agt uur ziende verscheidene menschen na zijn huis gegaan, ook derwaarts was gegaan en bevonden hadden, dat zijne vrouw stervende zat op een stoel voor de haard, verklaarende hij niet te weeten hoe zij in die staat gekomen was.
De deponent onderhouden zijnde over ’t kwaad gedrag met zijne vrouw, zeide haar nooit mishandelt te hebben en altijd regtvaardig met haar te hebben geleeft, er bij voegende dat hij zijne vrouw in de laatst gepasseerde zoomer ook eens uit de put hadden geholpen, daar zij op een ladder in stond, en eenige dagen daarnaa aan hem gesegt hadt dat daar zelfs ingeklommen was.
De deponent niet meer weetende.
Eindconclusie forensisch onderzoek Fopkje Feikes d.d. 21 maart 1769
Uijt orde van Haar Edele Mogende de Heeren Raaden ‘s Hoffs van Friesland, ende ten overstaan van de Weled Gest. Heer Procureur Generaal deeser Landschappen, hebben wij onderschreevene Medicine Doctores en Chirugie, gevisiteerd het doode lichaam van Fopkje Feikes, huysvrouw van Harmen Roelofs a Worcum, oud volgens opgaave in het 38ste jaar. Het zelfde uytwendig nauwkeurig examinerende vonden wij geen laesie van eenig aanbelang, alleen was aan de regter wang een ligte swelling van een geelachtige coulleur, als mede een geelachtige vlek (ter grootte van ongeveereen gulden) aan de regter zijde van de borst, op de derde ribbe, dog zonder eenige de minste swelling: zijnde beide overblijfsels van een ligte kneusing, waarschijnlijk eenige dagen voor de dood aangebragt.
Rondom de hals was niets aanmerkenswaardigs dan een flaauwe en zeer duistere induikinge (of streepje) aan de regter zijde de bekleedselen op de drie evengenoemde plaatsen namelijk aan de wang, borst en hals, voorzigtig afgescheiden hebbende, vonden wij geene de minstegrietringe aan de onderleggende deelen; de kneusing op de borst alleen, was aan de binnenkant van de huid zigtbaar, en dus nog wel diepst van allen doorgedrongen.De bekleedselen van het hoofd vervolgens afgescheiden hebbende, vonden wij tussen deselfde en het (Cranium) bekkeneel mede niets aanmerkenswaardigs. Het bekkeneel zelfs afgenomen zijnde, vonden wij de bloedvaaten van het harde hersenvlies (duramator) zeer met bloed opgezet, als mede (na het wegneemen van dit vlies) dat de hersenen selfs zeer met bloed waaren opgevuld.
De hersenen doorgesneeden zijnde vonden wij desselfs inwendige vaatjes mede minder of meerder dan natuurlijk opgeset, als mede die van (het Cerebellum) de kleijne hersenen.
De borst geopend zijnde vonden wij alles zeer natuurlijk; als mede na het openen der onderbuik, dat alles desselfs ingewanden natuurlijk gesteld waaren.
Waar uyt wij besluiten, dat dit mensch met een al te groote opzettingen van bloed in de hersenen gestorven is, het zij dat zulks door een knelling rondom de hals, het zij door eenige constrictie van koud water of andersints omtrent de onderste ledemaaten veroorzaakt zij geweest.: zijnde het voor ons onmogelijk de zekere oorzaak des doods nauwkeuriger te bepaalen.
Actum Leeuwarden den 21 maart 1769
Joh. Gonggrijp E. Cowlon
J. de Vries G. Pettinga
Dit is de tekst yn it boek De Stêd Warkum (A.J. Osinga NV Boalsert 1967)
Kriminaliteit yn it 18de-ieuske Warkum.
Harmen Roelofs is foar likernôch oardel jier boaske oan Fopkjen Feijkes .
Hy wie in wylde bruijer, sûpe en de frou tramtearje.
It skerp slipe mes hie er op 'e bedsplanke lizzen en drige har by tiden de hals útsnije te sillen.
Doe't Fopkjen har suster de moarns fan 17-3-1769 tusken seis en sawnen oan harren hûs kaem, hearde hja om help roppen.
Hja doarst der net allinne yn en gie gau op help.
Hja founen Fopkjen yn de kâlde reinwettersbak mei in toutsje stiif om 'e hals.
Dyselde deis is hja stoarn.
Wylst se mei har oan 't ôlizzen binne seit Harmen ,, ik ben blijd, dat ik myn vrouw quit bin".
Hy seit doe't hy de moarns bitiid nei 't wurk gien wie, lei de frou noch op bêd.
Hy wurdt út 'e finzenis ûntslein, 13-7-1769
Harmen Roelofs Visser | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) 1767 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fopje Feikes | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) 1772 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trijntje Hylkes Blokmaker |
A.H. Lemstra
Workum, Doop Herv. gem. 1713-1734
Hof van Friersland
Doopboek Herv. gem. Workum
Hof van Friesland
Dtb hervormde gemeente Lemmer
Lemsterland overlijden/begraven 1804
Ondertrouwregister Gerecht Workum DTB nr. 840, 1686 - 1774
Herv. gem. Workum
Trouwregister Hervormde gemeente Lemmer Follega Eesterga
O.B.S. Lemsterland 4 2