He is married to Maria van BERCKEL.Source 4
Their notice of marriage was on September 4, 1650 in Dordrecht.Source 5
They got married on September 21, 1650 at Dordrecht, he was 27 years old.Child(ren):
Cornelis de Witt (1623-1672)
Cornelis de Witt wordt op 15 juni 1623 in Dordrecht geboren als de oudste zoon van Jacob de Witt en Anna van den Corput. Twee jaar later, op 24 september 1625, wordt zijn broer Johan geboren. Beide jongens van De Witt zullen een mooie carrière maken.
WITT (Cornelis de) (3), geb. te Dordrecht 25 Juni 1623, vermoord 20 Aug. 1672 te den Haag, zoon van Jacob (2) de Witt en Anna van den Corput. Van zijn jeugd en studietijd valt hetzelfde te zeggen als van die van zijn twee jaar jongeren broeder Johan (5), met wien hij geheel opging (kol. 1459). Eerst ná den terugkeer van de studiereis scheidden zich de wegen der beide gebroeders. Cornelis, die op 8 Oct. 1647 den eed voor het Hof van Holland aflegde, vestigde zich metterwoon te Dordrecht, waar hij in de Grootekerksbuurt naast zijn vader woonde. Reeds in 1648 werd hij hier gekozen tot schepen en had dus sedert eenig aandeel aan de regeering zijner vaderstad. Na den ommekeer in de staatkundige verhoudingen in 1650 was voor hem de weg tot meer macht geopend. Na van 1652-1654 lid van de rotterdamsche admiraliteit geweest te zijn, werd hij in het laatstgenoemde jaar na veel gekuip door de Staten van Holland benoemd tot ruwaard van Putten, wat hem verplichtte zich te Geervliet te vestigen. Hij bleef echter lid van den Oud-Raad te Dordrecht, waar hij in 1655 ook lid van het college der veertigen werd, terwijl hij in 1657 tevens benoemd werd tot dijkgraaf van Mijnsheerenland (ook nog baljuw van de Beyerlanden 1660). Hij trachtte spoedig in de regeering tot meerderen invloed te geraken. Tegen den zin der machtige van Beverens (kol. 106-114) wist hij met behulp van een door hem tot stand gebrachte kabaal onder een deel der regeeringsleden te bewerken, dat hij in 1658 opnieuw tot schepen benoemd en nog in ditzelfde jaar (December) gedeputeerd werd ter dagvaart. Sedert klom zijn aanzien gestadig en op den duur, bep. na den dood der beide machtige van Beverens, werd hij de voornaamste in de regeering te Dordrecht, waar hij toen gewoonlijk woonde. Hij was er burgemeester in 1666 en 1667, werd namens zijne stad meermalen gedeputeerd ter Staten van Holland en van 1663-1665 benevens van 1669-1671 in de Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier. In 1667 werd hij door de Staten van Holland benoemd tot curator van de leidsche Universiteit. De Staten-Generaal benoemden hem in 1665 tot gedeputeerde te velde in den oorlog met den bisschop van Munster; in dezelfde hoedanigheid trad hij in 1668 op, toen troepen op de been gebracht werden met het oog op den oorlog tusschen Spanje en Frankrijk. De meeste bekendheid verwierf hij als gedeputeerde op de vloot in 1667, toen hij der tocht op de Medway medemaakte, en in 1672, toen hij in den slag van Solebay aanwezig was; bij beide gelegenheden onderscheidde hij zich door persoonlijken moed. Nog fungeerde hij van Februari - April 1672 met Cornelis van Vrijbergen als gezant van de Staten-Generaal te Brussel, om met den spaanschen landvoogd de onderlinge hulpverleening in geval van oorlog met Frankrijk te regelen. Cornelis de Witt is dus wel een zeer aanzienlijk regent geweest, wien zeer belangrijke posten opgedragen werden. Bezwaarlijk zou hij het zóó ver gebracht hebben, indien zijn broeder Johan, de raadpensionaris, hem niet tot steun gestrekt had. De ruwaard was veel minder begaafd dan dezen; hij miste Johan's bezadigdheid en kon zelfs zeer heftig zijn; hij was bovendien hooghartig in zeer erge mate; zeer zeker geen beminnelijk en evenmin een bizonder hoogstaand man. Op staatkundig gebied volgde hij in het algemeen 's broeders leiding. Men mag gerust zeggen, dat hij in de belangrijke, hem toevertrouwde opdrachten, bep. ook in de deputatiën ter zee, niets was dan de uitvoerder van de door den raadpensionaris ontworpen plannen. In de correspondentie van beiden vindt men curieuse voorbeelden, hoe de laatste aanleiding vond den ouderen broeder de les te lezen, als deze in een of ander opzicht te kort schoot. Zijn gebrek aan bezadigdheid werd door den raadpensionaris meermalen afgekeurd, zonder dat dit veel geholpen schijnt te hebben. Het gebrek bleek in de wijze, waarop hij te Dordrecht zich een weg baande. Het kwam het duidelijkst aan het licht, wanneer de ruwaard persoonlijk voordeel zocht, van welke neiging hij lang niet vrij was. Niet tevreden met de eerbewijzen (o.a. de beroemde gouden kop, die later door de familie Hoog, zie kol. 1454, verkocht is), hem zoo door de dordtsche regeering als door de Staten van Holland verleend ná den tocht op de Medway, trachtte hij zich nog te doen beloonen met een of andere heerlijkheid (bep. Spijkenis); dit mislukte wegens grooten tegenstand van enkele leden der Staten van Holland, v.n. Alkmaar, maar toch kwam het zóó ver, dat hij, niet zonder hulp van zijn broeder, vereerd werd met een geschenk van ƒ 30.000. In 1672 eischte hij, alvorens de deputatie ter zee op zich te nemen, dat zijn oudste zoon de opvolging zou krijgen in het ruwaardschap van Putten, indien hij ter zee mocht omkomen, wat de Staten inwilligden niettegenstaande een in 1663 aangenomen besluit tegen alle survivances. Deze hebzucht van Cornelis heeft hem zelf en tevens zijn broeder veel kwaad gedaan. Eigenlijk was hij meer gehaat dan Johan, wat in 1672 duidelijk te constateeren valt. Voor den raadpensionaris merkt men dan hier en daar een gevoel van bewondering, gemengd met medelijden; voor den ruwaard heeft niemand een goed woord over. Toch viel hem niet minder gruwelijk lot te beurt. Na zijn terugkeer van de vloot wegens ziekte op 23 Juni werd hij 6 dagen later in zijne woning te Dordrecht, onder den indruk van de dreigende volksbeweging buiten, gedwongen zijne handteekening te zetten onder de acte van de dordtsche stadsregeering tot herroeping van het Eeuwig Edict; hij gaf eerst na krachtigen tegenstand toe op aandrang van zijne vrouw, die ook het v(i) c(oactus), dat hij achter zijn naam zette, onzichtbaar maakte. Een maand later, op Zondag 24 Juli, werd hij op last van het Hof van Holland, feitelijk met schending der stadsprivilegiën, naar den Haag overgebracht en voorloopig in de Kasteleinije in bewaring gesteld: Willem Tichelaer (kol. 1239), die hem op 8 Juli 's morgens in zijn huis te Dordrecht bezocht had, had een beschuldiging tegen hem ingediend, dat de ruwaard hem had trachten over te halen een aanslag op het leven van den prins van Oranje te doen. Het tegen hem gevoerde proces had plaats onder dep indruk van de hem zeer ongunstige stemming van het volk in den Haag, dat - als vele anderen - vrij algemeen aan de waarheid der beschuldiging geloofde. Dit alleen maakt het begrijpelijk, al rechtvaardigt het het niet, dat het Hof den ruwaard niet vrij sprak. De familie - vooral broeder Johan weerde zich hierin - leverde overtuigende bewijzen in van de onwaarheid der beschuldiging zoowel als van de ongeloofwaardigheid van den beschuldiger; zij kreeg van het Hof alleen gedaan, dat Tichelaer in Augustus gevankelijk op de Voorpoort werd gebracht, waarheen toen ook de ruwaard overging. Deze laatste hield voortdurend, ook tijdens een ‘scherper examen’ (i.e. pijniging), zijn onschuld staande; het gaf niets. Het vcnnis, 20 Aug. 's morgens uitgesproken, veroordeelde, zonder opgave van redenen, den beschuldigde tot verlies van al zijne waardigheden en levenslange ballingschap uit Holland. Het vonnis voldeed de haagsche bevolking niet, die reeds dagen lang toezicht liet houden, opdat de ruwaard niet ontsnapte. Tichelaer, nu vrijgelaten, en ook anderen zorgden er voor, dat er een volksbeweging op gang kwam. Hiermede hielpen zij de vreeselijkste tragedie uit onze geschiedenis voorbereiden. De v.n. feiten waren de volgende: omstr. half tien ging Johan de Witt, hetzij met of zonder medeweten van zijn broeder verzocht, om op de Gevangenpoort te komen, hierheen; omstr. half elf trachtte hij zonder zijn broeder, die waarschijnlijk tegen het vonnis in verzet wilde komen, deze te verlaten, wat hem door een voor de gevangenis reeds verzamelde volksmenigte werd belet; omstr. 11. uur namen de Staten van Holland (die daarna uiteengingen) eenige maatregelen, om de Voorpoort te beveiligen: o a. werden twee en een halve compagnie ruiters (meer waren er toen niet in den Haag van wege den oorlogstoestand) onder de wapenen gebracht; toen deze op de Plaats kwam, had de haagsche schutterij - grootendeels eigener beweging samengekomen, naar het schijnt - de wacht voor de poort reeds bezet er de eigenlijke menigte achteruit gedrongen; omstr. 3 uur werd de ruiterij onder den ritmeester Tilly op bevel van den heer van Asperen, president van Gecommitteerde Raden, van de Plaats afgecommandeerd, om de toegangen tot den Haag te bezetten, wijl men bevreesd was voor plundering door westlandsche boeren; daarna drong het blauwe vendel der schutterij, waarbij zich heftige vijanden van de de Witten bevonden, naar de Voorpoort op, die tusschen 4 en 5 uur geforceerd werd, v.n. door toedoen van den zilversmid Verhoeff; de binnendringende haagsche schutters, burgers dus, sleepten de gebroeders, die hun lot gelaten afgewacht hadden, naar buiten, waar een gruwelijke moordpartij plaats had; later werden de lijken aan de galg op het Groene Zoodje (Plaats) opgehangen en ijselijk verminkt. Ongeveer 12 uur 's avonds werden de lijken vandaar gehaald door 2 vrienden en 5 dienaars der familie en overgebracht naar Johan's woning op den Kneuterdijk. In den nacht van 21 op 22 Aug. zijn beiden in de Nieuwe Kerk te den Haag bijgezet. Het is nooit met alle zekerheid uitgemaakt, of deze moord een gevolg is van een vooruit beraamd komplot. Wel mag men zonder twijfel aannemen, dat de Prins van Oranje, dikwijls van indirecte medeplichtigheid aan den moord beschuldigd, aan een eventueel bestaan hebbend komplot geen deel gehad heeft; zijn houding is alleen in zóó verre betreurenswaardig, dat hij, bevorderend, dat tegen de schuldigen niet opgetreden werd, later enkelen hunner zelfs heeft begunstigd. Cornelis de Witt huwde 21 Sept. 1650 Maria van Berckel (II, kol. 128), (geb. 31 Mei 1632, gest. 5 Aug. 1706), een flinke vrouw, die zelfs het vreeselijke lot van haren man met berusting wist te dragen. Uit dit huwelijk werden 5 kinderen geboren, van wie 2 zoons: Jacob (geb. 29 Nov. 1653), die 6 dagen na de vermoording van zijn vader op reis ging naar Duitschland, Genève, Italië (waar hij promoveerde te Padua in 1675) en Oostenrijk; te Weenen overleed hij, ongehuwd, 22 Juni 1675; Johan (geb. 27 Dec. 1660), die ongehuwd overleed te Dordrecht in 1681 (begr. 7 Juni); waarschijnlijk is hij bedoeld met één der beide personen van dezen naam, die resp. op 15 Maart en 10 Oct. 1679 als student te Leiden ingeschreven werden (Album i.d.); zijn gelijknamige neef (zie Johan (6)) was dan de andere. Van de drie dochters noemen we alleen de jongste, Wilhelmina, die huwde met haren neef Johan (6) de Witt (kol. 1468). Voor portretten zie Moes, Iconogr. Bat. Literatuur: als bij Johan (5) de Witt; Balen, alsvoren, 1326. Voor het proces: Berigten van het Hist. Gen. II, 1e stuk, 15 vlg.; A.W. Kroon, Jan de Witt contra Oranje 1650-1672 (Amst. 1868), 172 vlg.; voor den moord: Fruin, Verspr. Geschr., IV, 357 vlg. (waar in de noten de v.n. bronnen genoemd worden); verder de talrijke artikelen, genoemd in Petit's Repertorium, I en II, op het jaar 1672; nog is te verwijzen naar Briefwisseling van der Goes (uitg. Gonnet), II, 402 vlg., en Kernkamp, Baltische Archivalia, 128 vlg.
Schepen van Dordrecht in 1648, 1649
Lid van het College van Admiraliteit van de Maze in Rotterdam van januari 1652
Ruard, Baillu, en Opper-Dijkgraaff Van de Lande van Putten in 1654
Lid raad van Veertig van Dordrecht in 1655
Burgemeester van Dordrecht in 1657
Schoolverzorger, gasthuismeester en meester van de oudemannen- en oudevrouwenhuizen
Ordinaris Bevoegd totte Vergaderinge van de Heeren Staten van Holland, en West-Vriesland
Gemachtigd in't College van de Gecommitterde Raden in 1663, 1664, 1665, 1669, 1670, en1671
Curator van de Universiteyt tot Leyden in 1667
Gevolmachtigde te Velde in 1666, 1668
Gevolmachtigde op 's Lands Vlooten in 1667, en 1672
Cornelis de WITT | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1650 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maria van BERCKEL |