He is married to Josina Justus Temminck.
They got married
Child(ren):
Hij studeerde aan de Universiteit te Harderwijk, waar hij in 1778 Mr. in de rechten werd. In 1779 treffen wij hem aan te Purmerend als baljuw, welke functie (titulair) hij slechts korte tijd bekleedde, vermoedelijk als plaatsvervanger van Baljuw Ph. R. Boon. Daarna woonde hij zestig jaren op Texel.
In zeer vele Texelse notariële acten en andere stukken treedt hij op als een belangrijk persoon. Op 26.8.1779 werd hij aangesteld als Substituut-Schout, Dijkgraaf en Bode van Texel, alsmede Baljuw van het Eierland en werd volgens het register als zodanig ontslagen op 27.9.1786, ofschoon hij in een acte van 9.3.1787 nog met dezelfde titels voorkomt. Hij was vermoedelijk de directe opvolger van de in 1732 tot schout van Texel benoemde Amsterdammer Mr. Balthazar Huydecoper, die 20.9.1778 te Amsterdam was overleden. Opvolger van Reinbach werd de overtuigde 'patriot' Mr. Gerrit Buyskens, waarmede de conservatieve Texelaars zich eigenlijk niet konden verenigen. Inmiddels was Reinbach al sedert 1780 strandvoogd van Texel (in 1819 wordt het Eierland apart erbij genoemd). Uit een acte van 31.1.1784 zien wij hoe de strandvonderij was geregeld.
Compareerden voor Nots. Abraham Wentel Simon Pietersz. Kikkert (later schoonvader van Reinbachs zoon Joan Jacob) en Hendrik Luytsen 'gequalificeerdens' van den Weled. Gestr. Heer Mr. G. C. W. Reinbach, Schout van Texel, als strandvonder van hetzelve, mitsgaders Jan Spigt en Dirk Visser, gequalificeerde strandvonders van den heer Hendrik Dekker, als Castelein en Strandvonder van het Eierland. Geconstateerd wordt dat de vier heren tezamen het opzicht over de stranden hebben.
Op 29.9.1786 en 1.9.1795 komen wij aanstellingen tegen als Commies ter Recherche. Edoch bleef hij zich ook met het bestuur van het eiland bemoeien.
Ook op Texel voelde men in het begin van de Franse tijd wel wat voor de leuze 'vrijheid, gelijkheid en broederschap' en men nam er genoegen mee dat men door fransgezinden bestuurd werd. Na Mr. Cornelis Theodoor Elout, die in 1796 aftrad als schout, dijkgraaf en opperstrandvonder van Texel en baljuw van het Eierland, werd de functie korte tijd waargenomen door Hendrik Tigman en vanaf 1797 voor lange jaren door Martinus Langeveld (salaris f 218.- per jaar), een man die ook in andere functies Texel op prijzenswaardige wijze heeft gediend.
Zijn benoeming tot President van de Municipaliteit moet evenwel kort voor 1800 hebben plaatsgevonden, daar hij vanaf 1800 met deze titel in de notulen wordt genoemd. Vanaf ca. 1806 lezen wij ook 'maire'.
Op 24.4.1807 ontving Texel bezoek van Koning Lodewijk Napoleon, waarbij president Reinbach de enige was uit het welkomstcomité (waaronder ook baljuw Langeveld) die Frans sprak. Hij bood de Koning een déjeuner in zijn woning, het schoutshuis, aan. Naar een aantekening uit dezelfde tijd verstond niemand van de gemeenteraadsleden de Franse taal, zodat men verzocht de stukken (uit Den Haag?) in de Nederlandse taal te mogen ontvangen. Onderwijl had Reinbachs zoon, Joan Jacob, omstreeks 1806 patent gekregen als translateur.
In 1809 was Keizer Napoleon in hoogst eigen persoon op Texel om de versterkingen te inspecteuren en Reinbach zal hem stellig hebben ontmoet.
In de Staten van personeel, opgemerkt op Franse instigatie in 1811, aanwezig in het Rijksarchief te Haarlem, wordt Reinbach Secretaris van Texel genoemd, op een jaarlijks inkomen van frs. 1000.-. Hij heet daarin te zijn geboren op 27.11.1753, hetgeen niet juist is. Er was blijkbaar geen bezwaar om tegelijktijdig burgemeester en secretaris te zijn of misschien bedoelde men er in die verwarde tijd hetzelfde mee.
In een notariële acte van hetzelfde jaar heet hij 'fungerend maire', ook nog in 1813 en in 1816, 1826, 1829, 1833, 1835 en 1839 steeds burgemeester. Men mag dus wel concluderen dat hij vanaf ca. 1798 à 1800 tot zijn dood in 1839 hoofd van het eiland is geweest.
Daarnaast zien wij toch weer een benoeming tot schout op 19.2.1817, een titel die ook voorkomt in acten van 1820, 1822 en bij het overlijden van zijn vrouw in 1824. Er ligt een papier bij de overlijdensacte, waarin hij als schout volmacht geeft aan Geert Michielsz. Hillenius, eerste assessor, om de acte de volgende dag (5.7.1824) bij uitzondering namens hem te ondertekenen.
In 1820 veilt hij als schout een huis in de herberg de Zeven Provinciën te Oude Schild. Ook in latere jaren zien wij hem regelmatig huizen en landerijen veilen.
De Franse bezetting duurde zo lang, dat men zelfs op Texel ging geloven dat Napoleon almachtig was. Op 16.8.1813, 's keizers verjaardag, geeft Reinbach nog last tot de gebruikelijke feestelijkheden, doch vier maanden later, na het drama van Leipzig en de eerste abdicatie, begrijpt de fransgezinde Reinbach dat het roer om moet en dringt er bij de bevolking op aan om oranje te dragen. Op 10.11.1813 waren er nog slechts Hollandse soldaten in Franse dienst op Texel en men wachtte op berichten over een omwenteling op de vaste wal. Deze kwamen op 17 November, maar het duurde tot 6 December totdat de TexeIaars zichzelf bevrijden. De volgende dag besloot men op het Raadhuis, dat de Municipaliteit zou aanblijven. Reinbach zou als maire met de adjunct-maires alles op de gewone wijze blijven regelen en Martinus Langeveld bleef hoofd van de justitie. Op 8 December verscheen een proclamatie van het Gemeentebestuur, waarin men trouw betoogde aan de Prins van Oranje Nassau.
Naast het raadhuis staat een huis dat men 'Koning David' noemde, waaronder een kelder welke als gevangenis werd gebruikt. Hiervoor betaalde men in de 18e eeuw f 208.- s jaars vergoeding aan de schout.
In de notulenvan 24.3.1801 staat vermeld, dat dit gebouw - met het raadhuis verbonden - en dat gemeenschappelijk eigendom was van Reinbach en het eiland, zich in een dusdanig bouwvallige staat bevond dat 'niemand dan met veel gevaar daardoor passeeren, laat staan van het gebouw eenig gebruik maken kan . . . . . daar gemelde Koning David met de achtergevel van zijn huis verbonden . . . . . .'.
In 1804 wordt nog eens vermeld dat Reinbach eigenaar is van de Koning David, staande naast het raadhuis achter de schepenkamer van hetzelve.
In de dissertatie (Latijn) van zijn zoon Mr. Willem Maurits Reinbach dd. 10.6.1807, waarvan een exemplaar bewaard wordt in de Athenaeum Bibliotheek te Deventer en welke is opgedragen aan 'mijn beste vader', beschrijft hij deze ongeveer als chef van de narekening der tolbedragen die op uitgaande goederen moesten worden betaald, gewoon gezegd Commis van de Convoyen en Licenten, tevens als burgemeester van het eiland.
Bij het huwelijk van zijn dochter Magdalena in 1814 wordt Reinbach ook beschreven als Commis van de Convoyen en Licenten, in een acte van 1818 is hij Ontvanger van het Buiten Vuurgeld op Texel en aan Den Helder, in 1826 Kerkvoogd, in 1829 Voorzitter der Administratie van de Bank van Lening en in 1835 Voorzitter der Commissie tot Onderstand der Weduwen en Wezen. Volgens papieren in het bezit van Landesrat Reinbach was hij ook Commissaris der Admiraliteit op Texel (1785).
Coenraad en Josina testeerden tezamen op 23.12.1778 te Purmerend voor notaris Klaas Jansz. Schoorl, waarbij Josina ziekelijk was; zij revo-ceerden hun (onbelangrijke) huwelijksvoorwaarden geasseerd op 2.11.1778 te Amsterdam voor notaris Johannes Klinkhamer, benoemden elkaar wederkerig tot universele erfgenamen en maakten bepalingen ten aanzien van hun voogdijschap over eventuele kinderen. Ieder afzonderlijk testeerden zij op 21.9.1816 voor notaris Jan Star te Den Burg, waarbij hun testament van 23.12.1778 van kracht bleef, doch beide enige legaten wilden doen. Coenraad legateerde 'aan mijn Kleinzoon Gijsbert Koenraad Willem Reinbach, zoon van Joan Jacob Reinbach, mijn goud Zakhorologie, en bovendien de som van Een hondert Guldens aan contant geld'. Aan zijn beide zoons Joan Jacob en Willem Maurits (de laatste te Sneek, voordien op Vlieland) ieder de helft van zijn kleren, het goud- en zilverwerk, behalve het horloge. Josina legateerde 'aan mijn zoon Joan Jacob Reinbach mijne Ring daar zijn vaders pourtret op staat, benevens eene grote losse Juweele Steen, die in mijn Juweele doosje in een papiertje gelegen is. Aan mijn andere zoon Mr. Willem Maurtis Reinbach mijne Juweele Ring met de blaauwe Steen en Diamantjes gemonteerd. Aan Josina Reinbach, dogter van mijn zoon Joan Jacob, een som van Drie hondert guldens aan contact geld en zulks ten einde deeze som zal kunnen strekken tot het koopen van een goud oorijzer, of wel waartoe zij het anders zal verkiezen. Aan mijn dogter Henrietta Reinbach, te weeten alleen wanneer zij op mijn overlijden nog ongehuwd gebleven is, dog anders niet, een som van Vijff hondert Guldens aan contante gelden. Wijders te prelagateren aan mijn twee dogters Magdalena Johanna Pool, geboren Reinbach en Henrietta Reinbach tezamen ieder voor de helft de klederen (en toebehoren) en de sieraden, behalve de legaten, voorts mijn spaarpot of potpenningen, mijn Speelbeurs met het daarin zijnde goud en het losse geld in mijn klederen of in de Laden'.
Coenraad liet een huis met tuin te Den Burg na en een bosje op de Hoogenberg, genaamd Engelse Steen. Helaas is geen boedelinventaris gevonden, doch wij weten alweer uit de notulen der gemeente dat zijn zoon Mr. Willem Maurits Reinbach als executeur optrad en op 30.11.1839 bovengenoemde bezittingen aan de gemeenteraad aanbood voor een bedrag van f 5000.- ineens. De gehele raad ging de woning bezichtigen aangezien men er wel wat voor gevoelde daar het raadhuis sedert lang te klein was. Men besloot f 3000.- te bieden. De onderhandelingen schijnen lang geduurd te hebben, want pas op 20.7.1840 kocht de gemeente het oude schoutshuis van de erven Reinbach voor f 3.500.- en op 28.8.1840 het Bosje Engelse Steen op de Hoogenberg voor f 1050.-
Zie voor zijn voor- en nageslacht De Navorscher 94, blz. 171.
Gisbert Conrad Wilhelm Reinbach | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Josina Justus Temminck |
Toegevoegd door een Smart Match te bevestigen
Stamboom op MyHeritage.com
Familiesite: Gomes Web Site
Stamboom: Gomes juni 2008