Genealogy Richard Remmé, The Hague, Netherlands » Gijsbert van der Goije van Langerak, van Hagenstein (± 1260-± 1311)

Persönliche Daten Gijsbert van der Goije van Langerak, van Hagenstein 


Familie von Gijsbert van der Goije van Langerak, van Hagenstein

Er ist verheiratet mit Margaretha van Teylingen.

Sie haben geheiratet rund 1280.


Kind(er):

  1. Margriet uten Goije  ????-1342 
  2. Jan uten Goije  ????-± 1313 
  3. Ghisebrecht uten Goije  ????-± 1313
  4. Bertha uten Goije  ????-< 1316 
  5. Maria uten Goije  ± 1260-± 1312 


Notizen bei Gijsbert van der Goije van Langerak, van Hagenstein

14. Giselbertus van Langherake. Zoon van Walterus de Goye heer & ? heer Harbernusdr van den Berghe (Arkel) jonkvrouw.
Hij is getrouwd met Margaretha van Teylinghen, dochter van Dirc Willemsz van Teylinghen & Gheertrudis. Vrouwe van Haghensteyne.
Kinderen:
i. Margrite Uten Goye; Overleden 1333/1342.
Zij is getrouwd met Gosewijn van Rossum heer.
18 ii. Jan Uten Goye knaap
iii. Ghisebrecht Uten Goye; Overleden 1312/1314.
iv. Berta Uten Goye; Overleden voor 1316.
Zij is getrouwd met Steeskin van Brake de oude.
v. (Mechteld) Uten Goye; Overleden voor 1316.
Zij is getrouwd met Jacob van Lichtenberch heer?.
vi. Maria Uten Goye; Overleden voor 1312.
Zij is getrouwd (1) met Jan Gheretse van der Wateringe.
Zij is getrouwd (2) met Dirc vn den Wale.

======================================

rob_gomes.ged

Vermeld 1277- 1298/99. Hij komt voor als: Gijsbertus de Langerake, 1277; Gisbrecht de Heer van Langeraeck, 1281; Ghibrecht van Langherake, 1283; Gijsberdt Vuyten Goye, 1284; Ghisebrecht Uten Goie, 1285; Ghijsbrecht van den Goye, 1285; Giselbertus dictus de Goye famulus, 1285; Giselbertus filius Waltheri de Goye, 1285; Ghijselbertus domicellus de Goye famulus, 1290; Ghyselbertus de Goye famulus, 1292; Giselbertus ex Goye Knape, 1296; (Dominus Giselbertus de Goy miles), 1299.
Hij was getrouwd met Domina Margareta domina de Haghensteyne, dochter van heer Dirc Willemsz. van Teylinghen, (overl  19 november 1282) en van Gheertrudis domina de Teylinghen (overl 21 J an. 1283 of 1284). Dna. Margareta van Teylinghen zou een zuster geweest zijn van Machtelt van Teylinghen, die overleden is in 1273 en getrouwd was met heer Gerart van de Wateringhen, wier zoon Jan van de Wateringhen later huwde met Maria Uten Goye, de dochter van Dna. Margareta van Teylinghen en van den hier besproken Giselbertus filius Walteri ex Goye.
Het eerst komt men hem tegen als Gijsbertus de Langerake in een oorkonde van 1 april 1277 (OB. Holl. en Zeel. II, no. 331), waarin graaf Florens V de dijkschouw regelt tussen de Lek en de Donk, daarna wordt hij op 20 oktober 1281 (OB. Holl. en Zeel. II, no. 435) door graaf Florens genoemd: Gisbrecht den heer van Langeraeck. Dat men hem moet vereenzelvigen met Giselbertus filius Walteri ex Goye, zoals hij  steeds zegelt, zie hiervoor bij de heerlijkheid Langherake en de heren van Langherake.
Als zoon van Walterus ex Goye famulus en vermoedelijk van een Jonkvrouw van den Berghe (Bergambacht, Arkel), is hij tussen 18 november 1277 en 1283 zijn vader opgevolgd in de heerlijkheden Hagesteyn en Goye, alsmede in het Slot Hagesteyn. Hoe hij Langherake heeft verworven, zie aldaar. De gerechten van Houten en van Goye en misschien nog enkele andere gerechten, die tot de Hagesteynse goederen behoorden, gaf hij in leen uit aan de jongere tak van Goye, nl. aan zijn oom Giselbertus.
Heer Johan heer van Arkel verkoopt op 11 april 1284 (OB. Holl. en Zeel. II, no. 498) aan de kapittelen ten Dom en Oudmunster te Utrecht, benevens aan Johan van der Lede, Gijsberdt Vuyten Goye, heer Zweder van Bosinchem, heer Huybrecht van Everdinge, heer Aernout van Schalckwijcke, Amelis en Samson (zonen van Samson van Arkel) en enkele andere belanghebbenden, een watergang voor de landen, gelegen beneden de Steeg te Everdinge tot Schoonrewoert (langs de huidige Poldersteeg) en vandaar tot Ameyder Zijdwen (de Slaperdijk), al het land binnen die bandijk liggend (vormend het verbond der Vijfheeren-landen) zal voor zijn binnenwater afvoer krijgen naar den Seerick (Oude Zederik). Het buitenwater zal men gezamenlijk keren door onderhoud en verbetering der Linge-, Dief- en Lekdijken. Zeer moeilijk is het om uit te maken, of men hier te doen heeft met deze Giselbertus filius Walteri, en niet met zijn oom en leenman, Giselbertus de Goye miles, want ook deze laatste was in 1284 vermoedelijk nog geen ridder, hij wordt althans pas op 20 mei 1285 (RAU. St. Marie. Inv. no. 768) voor het eerst als zodanig vermeld. Eerstgenoemde kan destijds nog slechts een jonge man geweest zijn en dan is het enigszins bevreemdend, dat hij wordt genoemd vóór de toen al bejaarde ridder Zweder van Bosinchem; daar staat tegenover dat in deze oorkonde ridders en knapen dooreen vermeld worden, minder, naar het schijnt, volgens rang en anciënniteit, dan wel naar de mate hunner persoonlijke belangen. Bovendien is het lang niet zeker, dat de jongere linie met álle Hagesteynse gerechten, in casu ook met Hagesteyn, Everdingen en Golberdingen, was beleend door de ouderen tak en de belangen van deze landen stonden in het charter wel in de eerste plaats op het spel. Voor zover het onze Gijsberdt aangaat, betrof de instelling van het verbond der Vijfheeren-landen de afwatering van dàt deel der van zijn vader geërfde Hagensteynse lenen, dat bezuiden de Lek lag tussen Everdingen en Vianen. Het belang van Langherak kwam hier niet in het geding.
Als 'consanguineus' van Giselbertus dictus de Goye miles (zijn oom), is deze Giselbertus dictus de Goye famulus op 20 mei 1285 (RAU. St. Marie. Inv. no. 768) betrokken in de oude geschillen met het kapittel van St. Marie te Utrecht over de novale tienden, waarin ook reeds zijn grootvader en overgrootvader graaf Walter waren gewikkeld. Te zamen, hij als leenman en tevens achterleenheer van zijn oom wegens de heerlijkheid Goye, verzoenen zij zich met het kapittel. Hij verklaart geen zegel te bezitten, maar verplicht zich om zodra hij tot ridder zal zijn geslagen de brief alsnog te zullen bezegelen. Op 1 juli dav. (RAU. St. Marie. Inv. no. 768) doen zij uitdrukkelijk afstand van de aangevochten tienden van het kapittel, de neef wordt hier 'cognatus' genoemd door de oom. Ook thans blijkt onze Giselbertus geen eigen zegel te hebben.
Evenals zijn oom hield ook Ghisebrecht Uten Goie de partij der Amstels en Woerdens. Men vindt hem dan ook met zijn broeder Wouter te zamen met hun oom op 27 October 1285 (OB. Holl. en Zeel. II no. 572) onder de borgen voor de drie gebroeders van Amstel, als deze erkennen moeten aan graaf Florens 2000 pond schuldig te zijn; evenzo blijft hij op 30 maart 1287 (OB. Holl. en Zeel. II no. 632) met zijn broeder en oom borg voor Herman Here van Worden bij diens verzoening. Ook hij moest dientengevolge de graaf als zijn heer erkennen en diens man worden.
In het oude register van graaf Florens (Mr. S. Muller Hz: Het oude register van graaf Florens, fol 33, in: B. en M. Hist. Gen. XXII 1901) vindt men hem als: Ghijsbrecht van den Goye 1 (een). Ghysebrecht van den Goye. XXV morghen lant op Wielrevelt.
In het jaar 1290 komt op 17 augustus (RAU. St. Pieter. Inv no. 594) voor: Ghiselbertus domicellus (jonchere) de Goye famulus. Zonder twijfel is hij dezelfde als de deze Giselbertus; dit blijkt nader. Hoewel ook nu nog geen ridder, heeft hij toch een eigen zegel. Het is afgedrukt in witte was en meet 43 mm in diameter. Aan de rand is het zó sterk beschadigd, dat vrijwel het gehele randschrift is verdwenen; het wapenschild is evenwel nog volkomen gaaf en vertoont het gedwarsbakte wapen Goye met het vair. Van het randschrift is alleen over: . . . . . . ERTI.F.WA . . . . , . , juist voldoende om de identificatie met nog vier andere van hem bewaard gebleven zegels mogelijk te maken. Daaronder is een zegel van 14 december 1292  (RAU. Dom. Inv. no. 1988), dat volkomen gaaf is en op de rand laat lezen: + S' GISELBERTI. F. WALTERI. EX GOYE. Schildvorm, wapen en plaatsing der letters van het randschrift ten opzichte van de schildvoet komen volmaakt overeen met die, welke op het vermelde fragment zijn overgebleven. De 'domicellus' oorkondt, dat hij, voor het gerecht, aan het kapittel van St. Pieter te Utrecht verkoopt en weer in erfpacht neemt: le een stuk land, dat zich in de breedte uitstrekt tussen de wetering van Gerardus dictus Sprungh enerzijds en de wetering, die naast zijn huis Haghelstein loopt anderszijds en in lengte-richting tussen de Gaspha (Gaasp) en de wetering (van de) Haghepolre, terwijl de breedte van het stuk land overal gelijk is; 2e een hoeve land, in de lengte gelegen tussen de Haghepolresloot en de Haghewetering en in de breedte tussen de sloot van Gerardus Sprungh en zijn eigen land, dat aan de andere zijde daar boven gelegen is. Voor 10 pond neemt hij beide stukken land dan weer in pacht. In de lijst van inkomsten van de Proosdij van St. Pieter konden wij dit land terug vinden, omschreven als "apud Hagensteine 18 jugera", zodat het sub 1e genoemde stuk land twee morgen en het sub 2e genoemde land 16 morgen groot geweest moet zijn en men hier een vroeg voorbeeld heeft van een kleine hoeve land, die slechts 16 morgen, in plaats van 32 morgen groot is.
Waarop de titel van: "Domicellus de Goye", die Giselbertus zich hier toekent, berust, roerden wij hiervoor reeds aan. De oplossing bracht ons het archief van Buren. In de stukken betreffende de geschillen tusschen de heren van Arkel en van Vianen uit de jaren 1380/1390 (Cod. dipl. Neerl. Uitg. Hist. Gen., 2e serie, 2e deel, le afd., pag. 200 (1853), anno 1380/'90), wordt o.a. vermeld, dat de joncheer van Arkel (Johan heer van Arkel heer van Hagestein, tot Pierpont en 's lants van Mechelen, geb. 1362 en overl 25 Aug. 1428), Gheryt van Voern Zweders zoon bemoeilijkt had in het gebruik van een Weert boven Vianen, die vroeger behoorde tot de Hagensteinse goederen, die de heren van Goye in leen hielden van den huize van Cuyck. De voorouders van Gheryt van Voern hielden deze Weert van: 'enen die gheheten was heer Gisebrecht heer van Uten Goy, daer die h eerscap van Haghensteyn mede totter Goye hoerde, ende voert van enen die ghehieten was Jan Heer van Uten Goye, ende daerna soe wert die heerscap van Haghensteyn tussen tween bruederen ghescheiden, soe dat deen die heerscap van den Goye behelt ende dander die heerscap van Haghensteyn, ende die heerscap van Haghensteyn quam doe voert op Joncfr. Margrieten, die wyf was Heren Henrich van der Lecke'. De genoemde "Heer Gisebrecht Heer van Uten Goy" kan niemand anders zijn dan de hier besproken Ghiselbrecht filius Walteri ex Goye famulus, die nà 1296 ridder moet zijn geworden. Het aangehaalde stuk is naar zijn inhoud niet heelemaal juist, het bevat een anachronisme. Het zegt ons nl., dat de heerlijkheden van Goye en van Haghensteyne gescheiden zijn tusschen twee broeders, waarvan de een was Jan heer van Uten Goye en de ander dan Ghyzebrecht Uten Goye moet zijn geweest. De laatste is echter nimmer heer van Haghensteyn, noch van Goye geweest en heeft in zijn korte leven slechts een ondergeschikte rol gespeeld. De zaak moet dus enigszins anders liggen dan vermeld wordt. Belangrijk blijft de mededeling, dat de 'heerscappen' van Goye en van Haghensteyn oorspronkelijk in één hand verenigd waren en dat er een scheiding heeft plaats gehad. Die scheiding moet evenwel hoger liggen en zich enigszins anders hebben toegedragen dan het stuk wil: de broeders kunnen niet zijn Johan Uten Goye en Ghizebrecht Uten Goye, maar zullen zijn hun grootvader en oudoom, nl. Walterus Dns. de Goye et de Hagensteine necnon de Langheracke en Har Ghysebrecht Uten Goye ridder, zodat na de dood (1277/82) van Walterus diens zoon, de hier besproken Giselbertus filius Walteri ex Goye famulus, leenheer kon zijn van zijn oom, Har Ghysebrecht Uten Goye ridder voor de gerechten van Goye en Houten, waarvan de oudere linie waarschijnlijk de hoge jurisdictie aanvankelijk aan zich heeft gehouden. Uit dien hoofde zal Giselbertus filius Walteri zich in 1290 (RAU. St. Pieter. Inv no. 594, Charter dd. 17 augustus 1290) 'domicellus' (jonker) hebben kunnen noemen, di. weliswaar heer van Goye (hij was toen nog géén ridder), nl. bezitter van het hoge gerecht van Houten en Goye, waarvan hij echter het lage of dagelijkse gerecht in leen had gegeven aan zij n oom, die bij de broederscheiding het Slot ten Goye in allodium was toegevallen. Die scheiding had in feite dus alleen het huis Goye betroffen en enkele vrij-eigen goederen, oa te Eiteren en onder Houten, die ons echter verder ontgaan, omdat er geen scheidings-acte bekend is en zij ons alleen uit diverse oorkonden blijken. In het denombrement der lenen, waarmede Jonkvrouw Margriete, de kleindochter van onze Giselbertus, in 1322 (ARA. Holl. Leenk. no. 49) door Otto heer van Cuyck wordt beleend, vindt men dan ook wel het hoge en lage gerecht van Houten en Goye vermeld, maar van het huis Goye wordt daar niet gesproken, terwijl uit de opdracht van 29 maart (v. Mieris: II, pag 527 (met foutieve datum 13 april 1332, moet zijn 29 maart 1333) en 4 april 1333 (v. Mieris, II, pag. 538 en 539) van het huis Goye door Ghisebrecht Uten Goye aan de graaf van Holland onomstootelijk blijkt, dat het Slot allodiaal eigendom was van de jongere linie. Tòch heeft er vermoedelijk nog wel iets anders plaats gevonden, dan alleen deze scheiding van goederen. Het valt nl. op, dat sedert ongeveer 1305 bij herhaling zijn neef de ridder Giselbertus de Goye, di. de latere eerste burggraaf van Utrecht uit het geslacht van Goye, met als het ware enige klem op de titel, wordt genoemd "de Heer Uten Goye", wij kunnen niet aan de indruk ontkomen, dat dit niet geschiedt, omdat hij de allodiale bezitter van het huis ten Goye was of alleen wegens zijn ridderlijke waardigheid, noch wegens zijn belening met het dagelijksche gerecht van Goye, maar veeleer, omdat hij ook halsheer van Goye was geworden, maw. ook het hoge gerecht van Houten en Goye van de oudere linie en dan wel van Johan Uten Goye in leen had ontvangen.
Ter adstructie van deze opvatting kan misschien het volgende dienen. In een handschrift, toegeschreven aan A. vanBuchell en bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (Van Buchell. HS. VIII. F 28. H. 1780I, fol 48, kol. 4), vindt men twee nagetekende zegels, die tot dusver nergens anders werden aangetroffen. Beide vertonen zij een schild met het wapen Goye. De randschriften luiden resp. SIGILLUM, DOMICELLI, DE GOY. en S' DNI, GISELBERTI. DE. GOY. MILITIS. Onder zijn tekening schrijft Buchelius: 'De Ao 1299 worden bevonden deese segelen van witte materie'. Ondanks alle moeite is het niet mogen gelukken de originelen dezer zegels weer te vinden, noch een oorkonde, waaronder de zegels zouden kunnen passen. Dit is inzonderheid hier te betreuren, wijl ons daardoor het volgende zou bevestigd kunnen worden: 1e de domicellus (jonker), die in 1290 nog knape was, is thans 'dominus'geworden, doordat hij inmiddels (nà 1296) tot ridder geslagen was en in aansluiting daarmede het randschrift van zijn zegel (van zijn oom Giselbertns (overl 1300) zal dit zegel niet ziju geweest) - vroeger luidende: " + S' GISEL, BERTI, F(ilii) WALTERI. EX GOYE" -  thans in overeenstemming met zijn nieuwe waardigheid had gebracht, zodat het nu luidde: "S' DNI. GISELBERTI. DE. GOY. MILITIS"; 2e zijn zoon Johan Uten Goye knape was nu de 'domicellus de Goye' geworden,  aangezien hij de oudste zoon was van degene, die als bezitter van de hoge jurisdictie van Goye, tevens 'Heer' van Goye was: op die zoon paste derhalve nu het randschrift: "SIGILLUM. DOMICELLI. DE GOY". Beide waren immers resp. zoon en kleinzoon van Walterus dominus de Goye et de Hagensteine necnon de Langherake (11); en ten slotte 3e het hooggerecht van Goye en Houten was in het jaar 1299 nog niet in leen uitgegeven aan de jongere tak der Uten Goye's. Onze Giselbertus moet inderdaad kort voor zijn overlijden - tussen 11 november 1296 en 28 juni 1300 - ; tot ridder geslagen zijn, althans op laatstgenoemden datum (RAU. Inv. HS. no. 3441, fol 52 en fol 57, 28 juni 1300) wordt zijn weduwe genoemd: "Domina Margaretha domina de Hagensteine relicta Giselberti Uten Goye". Tenzij Ver Margareta - een geboren Jonkvrouw van Teylingen - vóór haar huwelijk met Giselbertus reeds weduwe van een ridder is geweest is (Jhr. Mr. W.A. Beelaerts van Blokland: Vaststelling der identiteit van enkele  edelvrouwen, in: Bijdr. Vaderl. Gesch. en Oudh., 1912, 40 reeks, deel X, pag. 252), blijkt uit deze betiteling, dat Giselbertus bij zijn dood ridder was. Zijn zoon Johan Uten Goye wordt in het stuk uit het archief van Buren genoemd: "Heer van Uten Goye", maar uit een stuk, ruim twee eeuwen later, in 1530 (RAU. Arch. v/h Hof no. 398, Register Anno 1530), aan de landvoogdes overgelegd, kennen wij hem als Jan van den Goye, heer van Hagesteyn. Ook de dochter van Johan Uten Goye voormeld, de meergenoemde Margriete kennen wij uit de stukken alleen als 'Vrouwe' van Haghensteyne (Cod. dipl. Neerl. Uitg. Hist. Gen., 2e serie, 2e deel, le afd., pag. 200 (1853), ao 1380/90), nimmer wordt zij genoemd: 'Vrouwe' van Goye, die titel kwam haar blijkbaar niet meer toe, maw. die titel was uit haar linie (de oudere) vervreemd. Bovendien wordt de derde burggraaf Ghiselbert Uten Goye, kleinzoon van bovengenoemden Giselbertus de Goye ridder en behorende tot de jongere linie, in de grafelijke oorkonde van 4 april 1333 (v. Mieris, II, pag. 538 en 539) vermeld als door de graaf beleend met het hoge en lage gerecht van Houten en Goye, terwijl de grafelijke oorkonde van 6 April (v. Mieris, II, pag. 514, met foutieve datum 2 april 1332, moet zijn 6 april 1333; en v. Mieris, II, pag. 539, met juiste datum 6 april 1333) dav. ons zegt, dat hij door de graaf beleend was met beide gerechten 'also als 't Gijsbert Uten Goye(di. hijzelf) plach te houden'. Dit 'plach' slaat op een vorige leenheer en dat was Henric van der Leck, de echtgenoot van Margriete van Haghensteyne. Men kan nu daaruit de overtuiging putten, dat Gijsbert door Henric van der Leck met het hoge en lage gerecht van Houten en Goye was beleend.
Het voorgaande in onderling verband gezien wekt het vermoeden, dat Johan Uten Goye van zijn hoge heerlijkheidsrechten van Houten en Goye, die zijn linie bezat, afstand heeft gedaan ten gunste van de jongere linie, in casu de ridder Giselbertus de Goye, die tevens bezitter van het Slot zijnde, daarna dan, met enige onderscheiding, genoemd werd: 'de heer Uten Goye'.
Het Burense stuk zal men moeten zien in het licht van het boven medegedeelde, een dooreenhaling van gebeurlijkheden, die in tijdsorde vrij ver uiteen liggen, maar in wezen wel grond hebben. Resumerend hebben wij dus deze toestand: Walterus en zijn jongere broeder Giselbertus zijn door hun vader, bij zijn intrede in het Duitse huis, of bij onderling accoord na diens overlijden in 1271, gescheiden in hun erfgoederen. Daarbij kreeg Walterus, het hoofd der oudere linie het slot Hagestein, een Gelders leen, de twee hoeven land, die bij dit leen behoorden, allodiale goederen, oa. te Eiteren en ten slotte de Hagensteinse goederen, die Cuycksche lenen waren; zijn broeder Giselbertus, de vertegenwoordiger der jongere linie, kreeg het slot ten Goye in allodium, allodiale goederen onder Goye en Houten en bovendien de dagelijkse gerechten van Goye en Houten en wellicht nog een deel der andere Hagensteinse gerechten in leen van de oudere tak. De kleinzoon van Walterus, nl. Jan Uten Goye, heeft later ook het hoge gerecht van Houten en Goye in leen gegeven aan de zoon van Giselbertus, nl. Giselbertus, de eerste burggraaf van Utrecht uit zijn geslacht, die sedertdien genoemd wordt 'de heer Uten Goye'. De heren Uten Goye waren dus afstammelingen van Giselbertus, de heren van Hagenstein en, van de heren van Langherake van diens oudere broeder Walterus en wel "Hagenstein" van diens oudste zoon Giselbertus en "Langherake" van diens jongeren zoon Wouter.
Vervolgen wij thans de geschiedenis van onze Giselbertus. Als Ghyselbertus de Goye famulus getuigt hij nogmaals te zamen met zijn oom op 5 ovember 1292 (de Geer. D.O. 1 no. 280) voor Gyselbertus de Dolre ridder, die bij zijn intrede 100 pond Hollands aan het Duitse huis schenkt. Zij zegel heeft het randschrift: + S' GISELBERTI. F. WALTERI.. . . . .YE.
Giselbertus Uten Goye famulus verkoopt op 14 december 1292 (RAU. Dom. Inv. no. 1988) van zijn erfgoed in de parochie Eiteren omstreeks 11 morgen land, zowel binnen- als buitendijks gelegen, die Wilhelmus Vlaminc de Agterslote tijdens zijn leven van hem in leen hield en waarvan het wederdeel door Johannes de Houten famulus van hem alsnog in leen wordt gehouden. De koper is het kapittel ten Dom en Giselbertus moet het kapittel onder verband van leisting garanderen, aan de heren van den Dom ander land van gelijke waarde te zullen restitueren, als de erfgenamen van Wilhelmus Vlaminx hem het verkochte land gerechtelijk zouden afwinnen. Medegarant blijft zijn oom, Dns. Giselbertus Uten Goye miles. Beide zegelen met schitterend gaaf bewaarde zegels in goudbruine was, elk 53 mm. in diameter metend.
Vooral het zegel van onzen Giselbertus is, na meer dan 650 jaren, merkwaardig fraai tot ons overgekomen. Het randschrift laat gaaf en duidelijk lezen: + 'S GISELBERTI. F. WALTERI. EX GQYE. Tot meerdere zekerheid erkent Giselbertus ex Goye famulus op 27 april 1295 (RAU. Dom, Inv. no. 1988), ten overstaan van bisschop Jan (van Zyric; 1288-1296) het hiervoor vermelde land aan het Domkapittel verkocht te hebben en de gelden te hebben ontvangen. De ligging van het land wordt nu omschreven: tussen het land van wijlen Dns. Gerardus de Reno miles (van de Rijn) en dat van Giselbertus Reineruszoon; de overdracht had plaats gevonden voor schout en landgenoten in het gerecht van Giselbertus van IJsselsteine, dwz. in de parochie Eiteren. Dit gerecht, wij zullen het later nog tegenkomen, was in 1277 (ARA. Arch. Nass. Domeinraad, Oude Inv. fol 1957 no. 11, 9 september 1277) door de vader van Giselbertus, nl. Walterus verkocht aan de ridder Arnold van Amstelle, de vader van de genoemde Giselbertus van IJsselsteine. Deze oorkonde wordt door Giselbertus wederom bezegeld; randschrift: + 'S .,....... . WALTER1 EX GOYE.
Op ó augustus 1295 (RAU. St. Pieter. Inv. no. 595) getuigt Giselbertus voor zijn oom Dns. Giselbertus ex Goye miles, die hem in dit stuk zijn 'nepos' noemt. De oorkonde werd reeds besproken bij de oom. Ook nu zegelt hij weer en randschrift: f 'S . . . . . . T1.F.W . . . . . . RI EX GOYE.
Zoals wij reeds hiervoor zeiden, zegelen oom en neef op 11 november 1296 (Ant. Matthaeus. HS. no. 1253 II, pag. 223. 11 Nov, 1296. Univ. Bibl. Utrecht) voor Gheraerd van den Vliete knape bij de verkoop van een watergang aan Ghisebrecht van IJselsteyn, in Benscop. Het stuk is ons slechts uit een afschrift bekend zonder zegeltekening. Deze oorkonde bevat de laatste vermelding van Gisebrecht Uten Goye knape. Het is opmerkelijk, dat hij niet voorkomt bij de verzoening, in 1298 (OB. Holl. en Zeel. 51, no. 940), van enige Stichtse edelen, waaronder zijn oom, hiervoor vermeld en zijn broeder Wouter van Langherake knape, met graaf Jan 1 van Holland. Misschien was hij ziek, maar overleden vermoedelijk nog niet. Wij meenden immers hiervoor het zegel uit 1299 (Van Buchell. HS. VIII. F 28. H. 1780I, fol 48, kol. 4. Univ. Bibl. Utrecht) met het randschrift S' DNI. GISELBERTI. DE GOY. MILITIS aan hem te kunnen toeschrijven, omdat hij misschien op het laatst van zijn leven, blijkens de titel 'Domina' die aan zijn weduwe wordt gegeven (Jhr. Mr. W.A. Beelaerts van Blokland: Vaststelling der identiteit van enkele edelvrouwen, in: Bijdr. Vaderl. Gesch. en Oudh., 1912, 40 reeks, deel X, pag. 252), ridder kan zijn geworden. Hij was toen nog niet oud, ongeveer 50 jaren. Hij moet vóór 28 Juni 1300 zijn overleden, want op die datum komt Domina Margareta domina de Hagensteyne voor als zijn 'relicta'. Johannes dictus Commendur. burger te Utrecht, draagt haar dan een viertal land (4 of 8 morgen) op de Nesse te Jaersfelde, over.

Haben Sie Ergänzungen, Korrekturen oder Fragen im Zusammenhang mit Gijsbert van der Goije van Langerak, van Hagenstein?
Der Autor dieser Publikation würde gerne von Ihnen hören!


Zeitbalken Gijsbert van der Goije van Langerak, van Hagenstein

  Diese Funktionalität ist Browsern mit aktivierten Javascript vorbehalten.
Klicken Sie auf den Namen für weitere Informationen. Verwendete Symbole: grootouders Großeltern   ouders Eltern   broers-zussen Geschwister   kinderen Kinder

Vorfahren (und Nachkommen) von Gijsbert van der Goije

Walter van der Goije
± 1240-± 1281

Gijsbert van der Goije
± 1260-± 1311

± 1280
Jan uten Goije
????-± 1313
Maria uten Goije
± 1260-± 1312

Mit der Schnellsuche können Sie nach Name, Vorname gefolgt von Nachname suchen. Sie geben ein paar Buchstaben (mindestens 3) ein und schon erscheint eine Liste mit Personennamen in dieser Publikation. Je mehr Buchstaben Sie eingeben, desto genauer sind die Resultate. Klicken Sie auf den Namen einer Person, um zur Seite dieser Person zu gelangen.

  • Kleine oder grosse Zeichen sind egal.
  • Wenn Sie sich bezüglich des Vornamens oder der genauen Schreibweise nicht sicher sind, können Sie ein Sternchen (*) verwenden. Beispiel: „*ornelis de b*r“ findet sowohl „cornelis de boer“ als auch „kornelis de buur“.
  • Es ist nicht möglich, nichtalphabetische Zeichen einzugeben, also auch keine diakritischen Zeichen wie ö und é.

Verwandschaft Gijsbert van der Goije van Langerak, van Hagenstein

Die angezeigten Daten haben keine Quellen.

Über den Familiennamen Goije

  • Zeigen Sie die Informationen an, über die Genealogie Online verfügt über den Nachnamen Goije.
  • Überprüfen Sie die Informationen, die Open Archives hat über Goije.
  • Überprüfen Sie im Register Wie (onder)zoekt wie?, wer den Familiennamen Goije (unter)sucht.

Geben Sie beim Kopieren von Daten aus diesem Stammbaum bitte die Herkunft an:
Richard Remmé, "Genealogy Richard Remmé, The Hague, Netherlands", Datenbank, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/genealogie-richard-remme/I63790.php : abgerufen 30. April 2024), "Gijsbert van der Goije van Langerak, van Hagenstein (± 1260-± 1311)".