Er ist verheiratet mit Nn jkvr van Schalkwijk.
Sie haben geheiratet rund 1260.
Kind(er):
12. Giselbertus Uten Goye ridder. Zoon van Ghiselbertus de Goye heer & Wttenhorst. Geboren 1225/1230. Overleden circa 1300. Ridder 1284, vermeld 1277-1300.
Bij de intree van zijn vader in 1260 in het Duitse Huis te Utrecht verkreeg Giselbertus het slot ten Goye en mogelijk de dagelijkse gerechten van Houten en Goye en de tot de heerlijkheid van Hagesteyn behorende goederen Parijs en de visserij in de Lek.
Hij is getrouwd met ? van Schalkwijk jonkvrouw.
Kinderen:
16 i. Giselbertus Uten Goye ridder
ii. Hermannus ? Uten Goye;
iii. Bernaert ? Uten Ghoeye;
====================================
rob_gomes.ged
wapen: Goye: gedwarsbalkt van zes stukken, de oneven balken van vair, maar bovendien als breuk op de even balken resp. 3, 2 en 1, vijfpuntige sterren (welke kleur ??).
Tot ridder geslagen tussen 11 april 1284 en 20 mei 1285. Vermeld 1277-1300. Hij komt voor als: Ghyselbertus de Goey, 1268; Giselbertus de Goye, 1277 en 1278; Giselbertus de Goye famulus, filius quondam nobilis viri . . Domini de Goye, 1283; Giselbertus dictus de Goye miles, 1285; Giselbertus miles (de Goye), 1285; Har Ghisebrecht Uten Goye ridder. 1285; Dominus Ghiselbertus de Goye miles 1287; Gyselbertus de Goy miles 1288; Dominus Ghyselbertus extra Goye miles, 1290; Dominus Ghiselbertus Uten Goie miles, 1292; Giselbertus ex Goye, 1294; Gyselbertus dictus ex Goye miles, 1295; Ghysebrecht van den Goye ridder, 1298.
Giselbertus de Goye, tweede zoon van Dns. Ghiselbertus de Goye en van diens eerste vrouw (NN Vuytterhorst=Wittenhorst), wordt op 9 september 1277 (ARA. Arch. Nass. Domeinraad, Oude Inv. fol 1957 no. 11) broeder genoemd van Walterus de Goye famulus. Bij de intrede van hun vader, omstreeks 1260, in het Duitse Huis, is het tussen beide broeders waarschijnlijk tot een verdeling van diens goederen gekomen. De oudere linie (Walterus) kreeg het slot Hagestein, als Gelders leen en droeg dit ook op aan Gelre (Van Doorninck en van Veen: Acten betreffende Gelre en Zutphen, pag. 419; zie ook RAU. Inv. HS. 378, Dl. 4. fol 435 sub 20) om er weer mede beleend te worden, benevens de heerlijkheden van Goye en Hagestein met het hoge en lage gerecht, als Cuykse lenen, daarnaast bovendien ook allodiaal goed oa. te Eiteren (ARA. Arch. Nass. Domeinraad, Oude Inv. fol 1957 no. 11, 9 sept. 1277). De jongere linie (Giselbertus) kreeg het slot ten Goye als allodiaal goed, bovendien waarschijnlijk aanvankelijk de dagelijkse gerechten van Houten en Goye en mogelijk andere tot de heerlijkheid Hagesteyn behorende goederen (vermoedelijk Parijs en de visserij in de Lek aldaar) in leen van de oudere linie (Walterus). Daarnaast eveneens allodiaal land om het Slot Goye gelegen. Een scheidingsoorkonde is ons weliswaar niet bekend, maar het latere goederenbezit hunner nakomelingen wijst uit, dat een verdeling van goederen als vermeld, niet zal zijn uitgebleven. Aldus laat zich ook verklaren, dat de vertegenwoordiger der oudere linie zich in 1274 (RAU. Inv. HS. no. 1333, Charter dd. 27 mei 1274) kon noemen: Walterus Dominus de Goie et de Hagensteine necnon de Langher( ak)e en diens zoon Giselbertus in 1290 (RAU. St. Pieter. Inv no. 594, Charter dd. 17 augustus 1290) zich noemt: "Domicellus de Goye".
In zijn houding jegens het kapittel van St. Marie te Utrecht drukt hij de voetsporen van zijn vader, hem vinden wij nl. op 1 juli 1278 (RAU. St. Marie. Inv. no. 767) eveneens in moeilijkheden met dat kapittel over de novale tienden in het randgebied der heerlijkheid Goye. Het kapittel, dat zich wederom door de nieuwe bewoner van het Slot ten Goye belaagd zag, wendde zich tot de elect Jan (van Nassau, 1268- 1288) en deze bracht de zaak voor het synodaal gerecht, waarin het goede recht van de Kerk van St. Marie op de tienden te Hauthen, Lurike, Westerhem en Dennenwert erkend werd, waarop de elect in het bijzijn van Giselbertus, op straffe van zijn excommunicatie bij verzet, het kapittel bevestigt in het rustig bezit zijner tienden.
Giselbertus de Goye famulus filius quondam nobilis viri . . Domini de Goye (men lette op de digniteits-tekens, die hier de vader toegekend worden en op de qualificatie van 'nobilis vir') verklaart op 15 februari 1283 (RAU. Dom. Inv. no. 943) van het Domkapittel te Utrecht hun deel der tienden in Oderixoye en Wielrevelt (onder Jaarsveld) voor 15 jaren in pacht te hebben ontvangen voor 13 pond per jaar. Voor de juiste naleving der zeer uitvoerig beschreven pachtvoorwaarden stelt hij borgen, met wie hij zich onder belofte van leisting moet verbinden. Giselbertus bezegelt deze oorkonde met een zegel in groene was. Hoe ernstig geschonden, laat het toch nog duidelijk zijn wapen en een deel van het randschrift zien. Het schild vertoont het wapen Goye: gedwarsbalkt van zes stukken, de oneven balken van vair, maar bovendien als breuk op de even balken resp. 3, 2 en 1, vijfpuntige sterren. De hoogte van het schild bedraagt 23 mm. Het slot van het randschrift is nog te lezen: ....EL..TI EX.G . , ...
Vermoedelijk heeft heer Giselbertus zich niet gedragen naar de uitspraak van het bisschoppelijke synodaal gerecht, maar wilde hij toch een dreigende excommunicatie voorkomen, want op 20 mei 1285(RAU. St. Marie. Inv. no. 768) oorkondt hij, thans genaamd
Giselbertus dictus de Gove miles, te zamen met zijn consanguineus (hier 'neef') Giselbertus dictus de Goye famulus, dat zij reeds lang in twist zijn met het kapittel van St. Marie over de tienden in Goye. Voor henzelf en voor hun opvdclers verklaren zij het kapittel niet verder te zullen belemmeren. Het trekt de aandacht, dat hij nu als miles de oorkonde bezegelt met hetzelfde zegel, dat hij in 1283 gebruikte als famulus. Dit zegel is fraai bewaard gebleven, het vertoont in witte was, 51 mm. in diameter metend, het schild met afgeronden voet, waarin het wapen Goye weer met de zes sterren als breuk, waarmede waarschijnlijk tot uitdrukking wordt gebracht, dat hij een jongere broeder was van Walterus Dns. de Gove die kort geleden overleden was. Het randchrift laat thans voluit lezen: -t S' GISELBRT. F. DNI. GISELB'RTI EX GOY MILIT. Pas zeer kort te voren moet hij ridder geworden zijn, waardoor het begrijpelijk wordt, dat toen hij vlak daarna een nieuw zegel liet maken, dat paste bij zijn nieuw verworven waardigheid als ridder, het kapittel ook gaarne in deze netelige zaak zonder einde een nieuwe oorkonde wilde hebben, bezegeld met zijn nieuwe zegel en wellicht ook wel enige aanvulling van de tekst der vorige oorkonde verlangde. Zo zien wij dan, dat reeds op 1 juli (RAU. St. Marie. Inv. no. 768) daaraanvolgende Giselbertus miles de Goye met zijn cognatis (hier weer op te vatten als 'neef') Giselbertus filius Walteri de Gove een oorkonde uitgeeft, waarin hij wederom het recht van het kapittel erkent, maar thans ook uitdrukkelijk afstand doet van zijn aanspraken. Hij zegelt met zijn nieuwe zegel als ridder. Hoewel het zegel in witte was zeer ernstig is geschonden, is het gothische schild vrijwel geheel intact gebleven; dit vertoont het wapen "Goye", doch, daar heer Giselbertus na de dood van zijn broeder de oudste der familie is (niet het hoofd), thans zonder breuk. Van het randschrift is alleen overgebleven . . . . IL . . . . ; hetzelfde zegel komt nadien nog herhaaldelijk voor. Door de vorm van het schild en door de plaatsing van de letters "IL" van het woord MILITIS ten opzichte van de puntigen schildvoet,
is dit zegel met de andere volkomen zeker te idenntificeren. Deze geven als volledig randschrift: + S' GISELB'TI MILITIS DE GOYE. Hoofdzaak is, dat Giselbertus de Goye famulus filius quondam nobilis viri . . Domini de Goye ( 1283 zenel met de sterren!) te vereenzelvigen is met de ridder Giselbertus de Goye van 1285. Dit is tot dusver in de literatuur miskend.
Hij moet tussen 15 februari 1283 en 20 mei 1285, na de dood van zijn oudere broeder Walterus, op ongeveer 50-55-jarige leeftijd tot ridder zijn geslagen. Wij moeten nog op iets wijzen. In twee verschillende oorkonden noemt de jonge Giselbertus zijn oudere verwant 'avunculus' (20 mei 1285) en omgekeerd de oudere GiseIbertus zijn jongere naamgenoot 'coanatus'; nu betekent 'avunculus' eigenlijk 'oom van moederszijde' en 'cognatus' 'verwant van moederszijde' en men zou dus kunnen betwijfelen of het juist is, geIijk wij doen, om beide Giselberti in agnatisch verband tot elkaar te brengen. Het is echter bekend, dat men de beide woorden 'avunculus' en 'patruus' oudtijds niet scherp uiteen hield met dien verstande, dat men vaak in de plaats van 'patruus'het woord 'avuncuIus' gebruikt, blijkbaar hield men zich ook bij het gebruik van 'cognatus' niet aan een zuiver gebruik in cognatisch verband. Dit blijkt uit een oorkonde van 6 aug. 1295 (RAU. St. Pieter. Inv. no. 595), waarin de oudere Giselbertus de jongeren zijn 'nepos' noemt, beide heten zij 'de' of 'ex Goye', de oudere Giselbertus moet dus een oom van vaderszijde geweest zijn van de jongere. Ook onze Giselbertus hield de partij der Amstels en Woerdens tegen de graaf van Holland, want als Har Gisebrecht Uten Goye is hij 27 oktober 1285 (OB. Holl. en Zeel. II no. 571) mede-borg voor de drie gebroeders van Amstel, als deze zich met de Utrechtse elect Jan van Nassau en graaf Florens V, verzoenen. Onder de desbetreffende oorkonde hangen 25 zegels, waaronder dat van Har Gisebrecht Uten Goye, in groene was aan roodzijden staart. Het is wel zeer geschonden, maar kan toch geïdentificeerd worden met het zoeven vermelde zeqel van Giselbertus miles de Goye. Het randschrift laat nog lezen: . . . . I MILITIS DE. . . . Dezelfde dag blijft hij eveneens borg voor de 2000 pond HolIands (OB. Holl. en Zeel. II no. 572) die de gebroeders van Amstel erkennen aan de graaf schuldig te zijn. Hier zegelt alleen Willaem van Aemstel, proost van St. Jan te Utrecht. Ingevolge de zoen eist de graaf, dat enige der borgen en vroegere tegenstanders hem als hun heer zouden erkennen en zijn leenman zouden worden. In het "Oude register van graaf Florens" (Mr. S. Muller Hz: Het oude register van graaf Florens, fol 33, in: B. en M. Hist. Gen. XXII, 1901) vindt men dan ook op fol 33 onder het hoofd: "Dit sijn die ghene die hore goet op hebben ghegheven den Grave van Hollant ende sinden sine man worden dore der zoene wille van den Here van Amestelle jeqhens den Grave van Hollant: Her Ghijsbrecht Uten Goye 1 (een), Har Ghisebrecht Uten Goye XX morgen lants die lechghen after Halfsdinghen" (Helsdingen). Dominus Ghiselbertus de Goye miles is met andere op 26 januari 1287 (RAU. St. Marie. Inv. no. 1619) borg voor Hubertus senior miles de Everdinghen als deze aan het kapittel van St. Marie te Utrecht 15 morgen land verkoopt, gelegen tussen het land van zijn oudste zoon Hubertus, eveneens al ridder, en het land van Walterus dictus Kuvots. De zegels onder deze oorkonde zijn verloren, maar van Buchell, die in de aanvang der 17de eeuw dit charter copieerde, tekende het toen nog aanwezige zegel van heer Ghiselbertus de Goye ridder na. Weer ziet men hier het bekende zegeltype. Het nog leesbare gedeelte van het randschrift luidde: -t S' G . . . .B'TI. MILITIS. DE. GOYE. Ingevolge hun samengaan met de tegenstanders van de Hollandse graaf blijven heer Gisebrecht Uten Goye met zijn beide neven Gisebrecht Uten Goye en diens broeder Wouter van Langherake borgen voor Herman Here van Worden (Woerden), als ook deze zich met de Utrechtse elect Jan van Nassau en graaf Florens V verzoent. Wel zegelen zij de desbetreffende oorkonde van 30 maart 1287 (OB. Holl. en Zeel. II no. 632), maar het charter is ons slechts bekend uit een afschrift in de registers van de leenkamer van Holland.
Dns. Giselbertus de Goye miles zegelt 29 februari 1288 (RAU. Kl. kapittelen en kloosters. Inv. no. 929) de brief, waarbij Willelmus dictus Grimere famulus aan Elyas dictus Scarpswert verkoopt 1½ morgen land in het gerecht van Goye. gelegen in de streek, die Cortelant genoemd wordt en enerzijds grenst aan het land Scafth en anderzijds aan de Goyerwetering. De brief bevat een toevoeging, dat op 29 juni 1292 Willelmus Blosart, die
Ava, de weduwe van Willelmus Grimere getrouwd heeft, met Willelmus, de jongste zoon van de overleden Willelmus Grimere, bovengenoemd land in jaarpacht genomen hebben van Elyas. Het zegel van Giselbertus de Goye is verloren. Gyselbertus de Goy miles is op 25 augustus 1288 (RAU. Oudmunster. Inv. no. 1535) getuige voor Arnoldus de Amestelle miles (Haer Aernout van Amestelle Heer van Benscoep, broeder van Dns. Giselbertus miles et Dns. de Hamestelle), die aan Gyselbertus de Ruel (van Ruweel) ridder een wetering verkoopt ten behoeve van 24 hoeven land, die hij houdt van het kapittel van Oudmunster, welke wetering uitgang zal hebben in de waterloop onder het rechtsgebied van de heren van het Domkapittel, tussen het gerecht van Blokland en het gerecht van hr. Aernout in Benschop, in de Achtersloot. Onder het charter hangen nog vier van de vijf zegels, nl. die van heer Aernout van Amstel en van zijn broeder Willem, proost van St. Jan te Utrecht (het derde zegel, van de derden broeder, de heer van Amstelle, is verloren), het vierde van Herman miles de Woerden (wapen: drie ruiten) en het vijfde van Giselbertus miles de Goye, het randschrift laat lezen: + S' G...TI. MILITIS. DE...YE.
Dominus Ghyselbertus extra Goye miles is op 17 augustus 1290 (RAU. St. Pieter. Inv no. 594) getuige voor zijn oomzegger, die zich hier noemt: Ghyselbertus Domicellus de Goye famulus. De zegels van de beide getuigen Dominus Johannes de Ercle en van Dominus Ghyselbertus extra Goye miles zijn verloren.
Ghiselbertus de Goye miles is nogmaals te zamen met zijn oomzegger Ghyselbertus de Goye famulus getuige op
5 November 1292 (de Geer. D.O. 1 no. 280) voor de ridder Ghyselbertus de Dolrei die bij zijn intrede in de Duitse Orde daaraan 100 ponden Hollands schenkt, waarvoor hij een deel zijner goederen verpandt. Alle drie zegelen zij: het zegel van de oom heeft het randschrift: -t- S' GISELB'TI. MILITIS. DE. GOYE.
Zeer fraai bewaarde zegels vindt men van Dominus Giselbertus Uten Goye miles en zijn neef Giselbertus Uten Goye famulus onder de oorkonde van 14 december 1292 (RAU. Dom. Inv. no. 1988), waarbij de neef aan het Domkapittel land verkoopt. Beider zegels meten 53 mm. in diameter en zijn afgedrukt in tot bruin verkleurde
groene was. Het zegel van de oom heeft als randschrift: + S' GISELB'TI. MILITIS . DE. GOYE.
Het is wel treffend, dat men de jonge neef met zijn oom steeds weer in de oorkonden te zamen vindt. De reden hiervoor is niet ver te zoeken en moet wel gelegen zijn in hun eigenaardige zakelijke en familieverhouding. De neef, knaap, is als vertegenwoordiger der oudere linie het hoofd der familie en de leenheer van de oom, de ridder en allodiale bezitter van het machtige Slot, dat het Goye beheerst. Beide te zamen bezitten zij een overwegende economische betekenis voor het zuidelijke deel van het Nedersticht en hun belangen lopen daar zo parallel, dat hun onafscheidelijk zakelijk samengaan daarin zijn natuurlijke
verklaring vindt.
Heer Ghyselbrecht Uten Goye treft men op 7 mei 1293 (OB. Holl. en Zeel. 11 no. 845) aan als maarschalk van de lande van Utrecht. De bisschop van Utrecht (Johan van Zyric, 1288-1296) en graaf Florens V sluiten die dag een verbond en benoemen elk twee hunner mannen om wellicht rijzende geschillen uit de weg te ruimen. Als een dier toekomstige scheidslieden benoemt de bisschop zijn maarschalk Har Ghyselbrecht Uten Goye.
Giselbertus ex Goye blijkt op 26 mei 1294 (RAU. Dom. Inv. no. 1691) leenheer te zijn van Theodericus dictus Osterwort famulus voor 18 morgen land in de parochie van Houten, zuidelijk begrensd door de wetering, die tussen de parochies van Houten en Scalqwic loopt (Houtensche wetering). Het was vermoedelijk allodiaal
land van Giselbertus ex Goye, dat hier door hem in leen werd gegeven. Genoemde leenman had dit land verkocht aan Theodericus de Osterhem, die het wederom had overgedragen aan het Domkapittel.
Nogmaals wordt Giselbertus de Goye miles vermeld als maarschalk van de bisschop, als hij op 30 januari 1295 (RAU. Inv. HS. no. 344I. fol 9) diens getuige is bij het verlenen van stadsrechten aan het dorp Gheyne.
Gyselbertus dictus ex Goye miles en zijn oudste wettige zoon Gyselbertus ontvangen op 19 februari 1295 (RAU. Dom. Inv. no. 943) van het Domkapittel voor 11 pond Utrechts per jaar (de eerste beide jaren echter voor 13 pond) in lijfpacht de grove en smalle tienden in Oderixoye en Wielrevelt (onder Jaarsveld), zoals hij deze reeds op 15 februari 1283 (RAU. Dom. Inv. no. 943) voor 15 jaren van het kapittel in pacht had gekregen. De vader is blijkbaar nu al oud, want hij zegt, dat zijn zoon binnen zes maanden na zijn dood aan het kapittel nieuwe brieven moet geven, dezelfde voorwaarden bevattend. De zoon is meerderjarig en de tekst van de oorkonde doet doorschemeren, dat er nog andere, zowel wettige, als natuurlijke kinderen zijn. Onder het stuk hangen vier zegels, de eerste twee in verkleurde groene was, de laatste twee, nl. van Hubertus de Everdinghen en van Hubertus de Vianen milites, in witte was. Het eerste zegel in verkleurde groene was is van Giselbertus miles de Goye, met randschrift + S' GISELB'TI. MIL . . . . E. GOYE. Het tweede zegel is van de Officiaal van de bisschoppelijke Curie.
Bisschop Johannes van Zyric oorkondt op 27 april 1295 (RAU. Dom, Inv. no. 1988), dat Giselbertus ex Goye famulus in zijn tegenwoordigheid heeft bevestigd het hiervoor op 14 december 1292 (RAU. Dom. Inv. no. 1988) vermelde land te hebben verkocht aan het Domkapittel. Met hem zegelt wederom zijn oom Giselbertus ex Goye miles, maar diens zegel is verloren gegaan. In de tijd van Adriaen van Winssen, heer van Hoencoop, di. in het begin der 17de eeuw hing het zegel, hoewel toen reeds geschonden, nog aan het charter. Deze tekende het na: het randschrift was blijkbaar niet meer te lezen, maar het schild is te herkennen.
Haer Ghysebrecht Uten Goye ridder verklaart op 15 juni 1295 (RAU. Dom, Inv. no. 1692), dat Helyas Didericssone van den Velde aan Gherart Puthake 1½ morgen land heeft verkocht boven Oesterlake, derhalve in het gerecht van Goye. De overdracht geschiedt, zegt Har Ghysebrecht in 'ons ectamenaden', dwz. in de grote zaal van zijn Slot ten Goye. Men verneemt hier dus, dat hij in het Slot aldaar wòònt. De oorkonde bezegelt hij met. Van het randschrift is nog over: + 'S GI . . . . . . MILITIS. DE. GOYE.
Giselbertus ex Goye miles ruilt op 6 augustus 1295 ( RAU. St. Pieter. Inv. no. 595) met het kapittel van St. Pieter te Utrecht de hem toebehoorende 14 morgen allodiaal land Vrijtgras genaamd, die zich in de lengte uitstrekken van de openbare weg naar het land Wort en in de breedte tussen het land van Giselbertus Stade en zijn eigen land, tegen een vroeger voor 100 pond aan het kapittel verkochte hoeve (32 morgen in dien tijd!) land over de Lek gelegen, eertijds toebehorende aan Rampo de Maselant. Zijn verruilde 14 morgen neemt hij van het kapittel weer voor 10 pond per jaar in pacht. Hij zegelt in groene was, randschrift: + S' GISELB'TI. MILIT. . . . . . E. GOYE. Mede zegelen zijn neef en de famulus Elias de Werdenberch, wiens naam op zijn zegel echter luidt: "van Werconden" (van Weerdenburg; zie Corpus Sigillorum Neerlandicorum no. 1354: één omgewende adelaar). Heer Ghysebrecht Uyten Goye ridder bezegelt, volgens Beka et Heda, met enige andere ridders, en schepenen van Utrecht op 1 februari 1297 (Beka et Heda. Hist. Episc. Ultraj. (ed. 1643), pag. 228) de brief van bisschop Willem (van Mechelen, 1296-vermoord 4 juli 301) betreffende de belening van Heinric den Rover met het borchleen te Montfoirde.
Bisschop Jan van Zyric beveelt op 19 april 1296 (OB. Holl. en Zeel. 51, no. 940) zijn maarschalk Philippus de Gronenvelde (Groenevelt) famulus het Slot ter Horst te bewaren tot de gelden, die daarop zijn opgenomen, betaald zijn; schuldbrieven hielden graaf Florens V, Gyselbertus de Goye miles, Gerardus de Veno famulus en nog vele anderen.
Gisebrecht Uten Goye en zijn neef Gisebrecht Uten Goye Knape bezegelen volgens Ant. Matthaeus op 11 november 1296 (Ant. Matthaeus. HS. no. 1253 II, pag. 223, 11 nov, 1296. Univ. Bibl. Utrecht) een brief voor Gheraerd van den Vliete knape, die een watergang in Benscop verkoopt aan Gisebrecht van IJselsteyn, oudste zoon van haer Aernout heer van Benscoep. Gheraerd van den Vliet was de eerste heer van den Vliete en een zoon(?) van Herman heer van Woerden.
Ghysebrecht van den Goye ridder, Wouter van Langherake, knape en enige andere Stichtse edelen, oa. Gherard van den Vliete knaap, verzoenen zich op 24 juni 1298 (OB. Holl. en Zeel. II, no 1034) met graaf Jan I van Holland, wegens de moord op graaf Florens V. Het zegel van heer Ghysebrecht is zeer geschonden, doch het schild laat nog goed herkennen. Het randschrift bestaat uit ondefinieerbare resten. Het zegel is van groene was, op de perkamenten staart staat geschreven: . . . . . .Ghisebr.. . . . . Ute. Goye. Wouter van Langherake zegelt niet. Wij missen hier onder de zegelaars de neef Giselbrecht filius Walteri, immers hij
behoorde ook tot de partij der Amstels en Woerdens. Misschien was hij reeds overleden.
Eindelijk op 12 maart 1300 (RAU. Inr. HS. no 221, fol 38) zegelt Giselbertus de Goye miles voor het laatst en wel de brief, waarin de ridder Giselbertus de Abcoude aan het dorp Wiic (Wijk-bij-Duurstede) stadsrechten verleent. Van Buchell, bij wie dit charter in afschrift voorkomt, tekende ook het zegel na; het vertoont ons een zegel, waar van een groot deel van de rand als afgebroken wordt weergegeven, doch te lezen is nog: . . . . . . ILITIS. DE. GO . . . . . . .
Niet alleen is dit het laatste zegel, dat wij van deze heer van Goye kennen, het is ook zijn laatste vermelding. Kort daarop moet hij, ongeveer 75 jaren oud, overleden zijn. De naam van zijn vrouw is ons onbekend gebleven.
Gijsbrecht (Giselbertus Ghisebrecht Gijsbert) uten Goije | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
± 1260 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nn jkvr van Schalkwijk |
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.