Woudwyk Genealogía » Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman (Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman) de Deen van Haithabu ,Koning van Haithabu,Koning van Jutland,Hertog van Frisia,Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd, (812-????)

Persoonlijke gegevens Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman (Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman) de Deen van Haithabu ,Koning van Haithabu,Koning van Jutland,Hertog van Frisia,Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd, 


Gezin van Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman (Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman) de Deen van Haithabu ,Koning van Haithabu,Koning van Jutland,Hertog van Frisia,Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd,

Waarschuwing Let op: Partner (Gisela van Lotharingen) is 43 jaar jonger.

(1) Hij is getrouwd met Gisela van Lotharingen.

Zij zijn getrouwd in het jaar 882, hij was toen 70 jaar oud.


Kind(eren):



(2) Hij is getrouwd met Mathilda van Lotharingen van Ostergau of Frisia.

Zij zijn getrouwd


Kind(eren):



Notities over Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman (Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman) de Deen van Haithabu ,Koning van Haithabu,Koning van Jutland,Hertog van Frisia,Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd,

Gudrod Haraldsson,


bautizado en el año 826 en Mainz,


Está casado con Gisela van Lotharingen.


Hijos:


 


Reinier I van Henegouwen.


---------------------------


Godfried III de Noorman de Deen van Haithabu,


Koning van Haithabu, Hertog van Frisia.


bautizado en el año 826 en Mainz,
Doodgeslagen door Everhard Saxo. 


Golpeado hasta la muerte por Everhard Saxo.


 
Hij is getrouwd met (1) Mathilda van Lotharingen rond 856.


Kinderen:


Ludmilla Ragnhildes van Haithabu  858-917



Hij is getrouwd met (2) Gisela van Lotharingen rond 882.


Kinderen:


Reginhilde Rheinghildin van Midden Friesland   875-930


 ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Dirk I van Holland,
Beroep/ Titels: Graaf van Westfriesland en Gent.
Tijdens de negende eeuw was de bekering van de Friezen tot het Christendom zowat voltooid, tenminste wat de hogere Klasse betreft. Maar gezien deze bekering de bevolking meer naar het zuiden richtte, waren zij meer zwakker ten opzichte van de heidense noormannen die hen nu beschouwden als vijanden.
De Nederlanden zijn verdeeld door drie stromen die westwaards richting zee lopen en dit verdeeld het grongebied in twee delen. De rivieren en de moerassen er rond maken het reizen in de noord zuid richting wel moeilijk en het verplaatsen van een leger zogoed als onmogenlijk. Dit had tot voordeel dat Holland dat ten noorden ligt van deze natuurlijke grens een zekere vorm van autonomie bezat ten opzichte van het dichter bevolkte zuiden, maar had als nadeel dat zij meer aangevallen werden door de Vikings die deze stromen als hoofdwegen gebruikten om het binnenland te plunderen. Gevol hiervan is dat zij in Holland en Friesland een grote invloed hadden en dat deze volkeren veel geleden hebben door deze invloed.
Geruulf was een vazal van Godfried "de Zee Koning", een Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd en tot wetgever van Friesland was benoemd door Karel III "de Dikke" in een poging hem vredelievender te maken enzo hem te doen afzien van zijn mooddadige aanvallen op west Europa. Deze politiek faalde en Friesland werd een bevriende vikingbazis die gebruikt werd om Godfried's gebied uit te breiden.
Gerulf nam deel aan de samenzwering om Godfried te vermoorden in 885 tijdens een samenkomst van de Keizelijke vertegenwoordigers in Herispich (in de Betuwe). Dit maakte een einde aan het zeggenschap van de vikings in Friesland en op 4 augustus 889 gaf Arnulf van Carinthië, koning van de oost-friezen,Kennemerland, een kustgebied in de hedendaagse provincie Noord-Holland.
Er is een theorie die zegt dat de biologische vader van Dirk en Waldger, Radboud Koning van Friesland zou zijn en dat Gerulf hun stiefvader werd na de dood van Radboud.


Niet alle Noormannen waren Vikings. de Noormannen hadden ook Ysland veroverd in het hofe noorden dat een bazis boerderij en met veel grasland voor vee wel aankon.
Geen nood, de oceaan rondom krioelde van kabeljouw en is een vetarme vis die gemakkelijk gedroogd en gezouten kan worden en op die manier lang kon bewaard worden, en na ontzilting in water een goede bron aan proteinen oplevert. Gezien de vasten regels van het christendom in het zuiden, dat zelfs ten tijde van de zwaarste viking aanvallen op west Europa deze bloeiende handel bleef bestaan.
-----------------------------


Dirk I de Holanda,
Ocupación / Títulos: Conde de Westfriesland y Gante.
Durante el siglo IX, la conversión de los frisones al cristianismo fue casi completa, al menos en lo que respecta a la clase alta. Pero a medida que esta conversión hizo que la población se volviera más hacia el sur, eran más débiles que los nórdicos paganos que ahora los consideraban enemigos.
Los Países Bajos están divididos por tres arroyos que corren hacia el oeste hacia el mar y esto divide la superficie terrestre en dos partes. Los ríos y pantanos a su alrededor hacen que viajar en dirección norte-sur sea difícil y casi imposible mover un ejército. Esto tenía la ventaja de que Holanda al norte de esta frontera natural tenía cierto grado de autonomía del sur más poblado, pero la desventaja era que eran más atacados por los vikingos que usaban estos arroyos como carreteras principales para obtener botín tierra adentro. La consecuencia de esto es que tuvieron una gran influencia en Holanda y Frisia y que estos pueblos sufrieron mucho como consecuencia de esta influencia.
Geruulf era vasallo de Godfried "de Zee Koning", un cacique vikingo que se había convertido al cristianismo en 882 y había sido nombrado legislador de Frisia por Carlos III "el Gordo" en un intento de hacerlo más pacífico y así hacer que renunciara sus malhumorados ataques a Europa occidental. Esta política fracasó y Frisia se convirtió en un amistoso jefe vikingo que se utilizó para expandir el territorio de Godfried.
Gerulf participó en la conspiración para asesinar a Godfrey en 885 durante una reunión de los representantes imperiales en Herispich (en Betuwe). Esto puso fin al gobierno de los vikingos en Frisia y el 4 de agosto de 889, Arnulfo de Carintia, rey de los frisones orientales, dio a Kennemerland una zona costera en la actual provincia de Holanda Septentrional.
Existe la teoría de que el padre biológico de Dirk y Waldger era Radboud King of Friesland y que Gerulf se convirtió en su padrastro después de la muerte de Radboud.


No todos los normandos eran vikingos. los normandos también habían conquistado Ysland en el hofe norte, que podía manejar una granja de bazis y con abundante pasto para el ganado.
No se preocupe, el océano a su alrededor está repleto de bacalao y es un pescado bajo en grasa que se puede secar y salar fácilmente y almacenar durante mucho tiempo, y después de la desalinización en agua proporciona una buena fuente de proteínas. Dadas las estrictas reglas del cristianismo en el sur, incluso durante los ataques vikingos má;s duros en Europa occidental, este próspero comercio persistió.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Godfred Haraldson (primera mitad del siglo IX) era hijo del rey danés Harald Klak.
En 826 fue bautizado con sus padres en Maguncia, siendo el príncipe heredero Lotario I el padrino de Godofredo. Después de su bautismo, permaneció en el séquito de Lotario, pero después de 840 no estuvieron de acuerdo y Godfredo regresó a Dinamarca.
En el año 850, Godfredo y su primo Rorik asaltaron Dorestad. Rorik tomó posesión de él, mientras que Godfred siguió navegando, saqueando Flandes y Artesia, y regresando a Dinamarca para pasar el invierno. En 851, Godfried volvió a saquear Frisia y el estuario del Rin, navegó Escalda arriba para atacar Gante allí, y quizás también la abadía de Drongen. Después de pasar el invierno en Dinamarca, regresó de nuevo y navegó por el Sena el 9 de octubre de 852, hasta Pont-de-l'Arche. Carlomagno marchó hacia los normandos y contó con la ayuda del ejército del padrino de Godfredo, Lotario, pero los vikingos se habían atrincherado en una isla del Sena cerca de Les Andelys. El ejército de tierra franco no tenía barcos. Después de que el estancamiento duró todo el invierno, a Godofredo se le permitió irse en la primavera de 853, probablemente con una suma de dinero.
En 855 Godfredo estaba con su primo Rorik en Dorestad. Debido a que Lotario quería que esta área fuera gobernada por su hijo Lotario II, los vikingos fueron a Dinamarca para tomar el poder allí después de la muerte de Horik. Sin embargo, esto fracasó y los primos regresaron a Dorestad el mismo año para recuperar Friesland. Eso es lo último que se escucha en las fuentes de este Godofredo, y probablemente murió poco después.
Simon Coupland (1998), "De cazadores furtivos a guardabosques: señores de la guerra escandinavos y reyes carolingios", Europa medieval temprana 7: 85–114, doi: 10.1111/1468-0254.00019


 


https://www.genealogieonline.nl/stamboom-i-m-d-de-vries/I13832.php 


------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


 Rorik de Dorestad
Rorik por HW Koekkoek.
Rorik tal como fue concebido por Hermanus Willem Koekkoek
Rey de Frisia
En la oficina
841–873
Detalles personales
Nació alrededor de 800
Dinamarca
Murió 882
Rorik ( Roricus, Rorichus ; Nórdico antiguo HrœrekR , c. 810 - c. 880) fue un vikingo danés que gobernó partes de Frisia entre 841 y 873, conquistando Dorestad y Utrecht en 850. Rorik juró lealtad a Luis el Germánico en 873 Nació en Dinamarca alrededor del año 800. Murió en algún momento entre 873 y 882.


Desde el siglo XIX, ha habido intentos de identificarlo con Rurik , el fundador de la dinastía real rusa .


Familia
Tenía un hermano llamado Harald. Harald Klak era probablemente su tío y Godfrid Haraldsson su primo. [1] La identidad de su padre sigue siendo incierta. Hay varias interpretaciones de las fuentes primarias sobre su familia, particularmente porque nombres como Harald se repiten en los textos con poco esfuerzo para distinguir a un poseedor de un nombre de otro. Pero Harald Klak tenía al menos tres hermanos. Anulo (m. 812), Ragnfrid (m. 814) y Hemming Halfdansson(m. 837). Cualquiera de ellos podría ser el padre de los jóvenes Harald y Rorik. Varios escritores han elegido a Hemming por razones cronológicas, estimando que Rorik nació después de la década de 810. Esta sigue siendo una teoría plausible, no una conclusión incuestionable. [2] [3]


Primeros años
Harald el joven había sido exiliado de Dinamarca y había asaltado Frisia durante varios años. Había entrado en una alianza con Lotario I que se vio envuelto en un conflicto contra Luis el Piadoso , su padre. Frisia era parte de las tierras de Louis y las incursiones estaban destinadas a debilitarlo. En 841, Louis estaba muerto y Lotario pudo otorgar a Harald y Rorik varias partes de Friesland. Su objetivo en ese momento era establecer la presencia militar de sus leales en Frisia, asegurándola contra sus hermanos y rivales políticos Luis el Germánico y Carlos el Calvo . [1] [4] Los dos escandinavos utilizaron islas como base principal de operaciones, siendo la sede de Rorik la isla de Wieringen., mientras que Harald operaba desde la isla de Walcheren , y también gobernaron Dorestad en este momento.


A principios de la década de 840, Frisia parecía atraer menos incursiones que en la década anterior. Los asaltantes vikingos estaban dirigiendo su atención al oeste de Francia y la Inglaterra anglosajona . En 843, Lotario, Luis y Carlos firmaron el Tratado de Verdún , resolviendo sus disputas territoriales. Lothair necesitaba previamente a Rorik y Harald para defender a Frisia de las amenazas externas. Con la aparente eliminación de tales amenazas, los dos vikingos pueden haber sobrevivido a su utilidad para su señor supremo. Aproximadamente en 844, ambos "cayeron en desgracia". Fueron acusados de traición y encarcelados. Las crónicas de la época reportan dudas sobre la acusación. Rorik luego lograría escapar. Harald probablemente murió mientras estaba prisionero. [1]


Según una entrada de 850 de los Annales Fuldenses , "Hrørek el nórdico ( en latín : Roric ) ocupó el vicus Dorestad como un beneficio con su hermano Haraldr en la época del emperador Luis el Piadoso. Después de la muerte del emperador y su hermano él fue denunciado como traidor -falsamente como se dice- a Lotario I, que había sucedido a su padre en el reino, y fue capturado y encarcelado. Escapó y se convirtió en el hombre fiel de Luis el Germánico. Después de haber estado allí por algunos años, viviendo entre los sajones , que eran vecinos de los escandinavos, reunió una fuerza nada despreciable de daneses y comenzó una carrera de piratería, lugares devastadores cerca de las costas del norte del reino de Lotario. Y llegó por la desembocadura del río Rin a Dorestad, se apoderó de ella y se apoderó; de ella. Debido a que el emperador Lothar no pudo expulsarlo sin peligro para sus propios hombres, Hrørek fue recibido nuevamente como leal por consejo de sus consejeros y a través de mediadores con la condición de que manejaría fielmente los impuestos y otros asuntos relacionados con el fisco real. y resistiría los ataques piratas de los daneses". [5] Annales Bertiniani también registra el evento: "Hrørek ( latín : Rorich), el sobrino de Haraldr, que recientemente había desertado de Lothar, levantó ejércitos enteros de escandinavos con un gran número de barcos y arrasó Frisia y la isla de Betuwe y otros lugares en esa vecindad navegando por el Rin y el Waal . Lothar, ya que no podía aplastarlo, lo recibió en su lealtad y le concedió Dorestad y otros condados". [6] Los Annales Xantenses informan brevemente: "Hrørek el nórdico ( latín : Rorik ), hermano del mencionado Haraldr más joven, que fue deshonrado anteriormente por Lothar, huyó, exigió a Dorestad de vuelta, infligió engañosamente mucho mal a los cristianos .” [7]


Gobernante de Dorestad
Después de que Rorik, junto con Godfrid Haraldsson , conquistaran Dorestad y Utrecht en 850, el emperador Lotario I tuvo que reconocerlo como gobernante de la mayor parte de Frisia. Dorestad había sido uno de los puertos más prósperos del norte de Europa durante bastante tiempo. Al aceptar a Rorik como uno de sus súbditos, Lotario logró mantener la ciudad como parte de su reino. Su soberanía aún era reconocida. Por ejemplo, las monedas producidas en la casa de moneda local continuarían llevando el nombre del emperador. Por otro lado, Dorestad ya estaba en declive económico. Dejarlo a su suerte no era un gran riesgo para el bienestar de su estado. [8]


El obispo Hunger de Utrecht tuvo que mudarse a Deventer (al este). Más tarde, junto con Godfrid, Rorik fue a Dinamarca para intentar hacerse con el poder durante la guerra civil danesa de 854, pero no tuvo éxito. Annales Bertiniani informa: "Lothar le dio toda Frisia a su hijo Lothar , después de lo cual Hrørek y Gøtrik regresaron a su Dinamarca natal con la esperanza de obtener el poder real... Hrørek y Gøtrik, a quienes el éxito no había sonreído, se quedaron con sede en Dorestad y dominaba la mayor parte de Frisia". [9]Godfrid no se vuelve a mencionar y podría haber muerto poco después de su regreso. El alcance del área de control de Rorik en ese momento es incierto. En "La acuñación carolingia y los vikingos" (2007), el historiador Simon Coupland hizo una conjetura basada en fuentes primarias. El control registrado de Rorik sobre la ciudad Gendt en la orilla del río Waal sugiere que el río formaba la frontera sur del área. Kennemerland también se menciona como parte del área de control de Rorik . Negociaciones posteriores con Luis el Alemán probablemente significarían que el área de Rorik compartía sus fronteras orientales con el este de Francia . La frontera occidental es más oscura. Rorik y su hermano controlaban las islas de Zelandaen los años 840. No hay mención posterior de ellos en relación con Rorik; lo que podría significar que el gobernante de Dorestad nunca había recuperado el control sobre ellos. [10]


Expedición a Dinamarca
Según una entrada de 857 en Annales Fuldenses : "Hrørek el nórdico, que gobernaba en Dorestad, llevó una flota a las fronteras danesas con el acuerdo de su señor el rey Lothar, y con el acuerdo de Hørekr, rey de los daneses, él y sus camaradas ocuparon la parte del reino que se encuentra entre el mar y el Eider". [11] Lo que significa que Rorik, con el apoyo de Lotario, fue a Dinamarca y obligó al rey Horik II (Erik Barn) a reconocer su dominio sobre un área importante. El río Eider marcó anteriormente la frontera entre Dinamarca y el Imperio carolingio . Coupland estima que la región ganada se encontraba al norte o noreste del río y se extendía hastaSchlei , una entrada estrecha del Mar Báltico . Aunque el cronista no lo menciona, es posible que Rorik haya tomado el control de Hedeby , un importante centro comercial de la zona. El historiador considera que Hedeby sería un "valioso premio" para Rorik. Considera que la motivación de Lotario es utilizar el nuevo puerto para aumentar el comercio entre su reino de Lotaringia y la región de Escandinavia . [12] Sin embargo, los Annales Bertiniani informan de incursiones en el propio territorio de Rorik: "Otros daneses asaltaron el emporio llamado Dorestad y devastaron toda la isla de Betuwe y otros distritos vecinos". [13]Coupland considera que esto indica que los planes de Lothair fracasaron. Sin vigilancia, Dorestad y sus alrededores fueron presa fácil para otros invasores escandinavos. Incluso Utrecht fue saqueada este año. Los cronistas francos guardan silencio sobre el tema, pero presumiblemente Lotario llamó a Rorik a toda prisa para defender Frisia. Aparentemente, sus conquistas a través de las fronteras danesas fueron de corta duración. Luego se mencionan como administrados por los monarcas daneses en 873. [12]


Preguntas sobre lealtad
Una entrada de 863 de Annales Bertiniani informa: "En enero, los daneses navegaron por el Rin hacia Colonia , después de saquear el emporio llamado Dorestad y también una villa bastante grande en la que se habían refugiado los frisones, y después de matar a muchos comerciantes frisones y tomar cautivos a un gran número. de personas. Luego llegaron a cierta isla cerca del fuerte de Neuss . Lothar subió y los atacó con sus hombres a lo largo de una orilla del Rin y los sajones a lo largo de la otra y acamparon allí hasta principios de abril. Los daneses por lo tanto siguió el consejo de Hrørek y se retiró por el mismo camino por el que habían venido". [14] La entrada deja claro que otro grupo de asaltantes daneses había atacado Dorestad antes de viajar río arriba hasta Xanten.. Sin embargo, pronto circuló el rumor de que Rorik había alentado a los asaltantes en su expedición. Coupland descarta la idea de que Rorik podría haber invitado a una redada en su propia área. Él sugiere que el rumor se basó en su método para deshacerse de los invasores. Rorik podría haber protegido su propio territorio convenciendo a los daneses de viajar río arriba, dejando que se convirtieran en problemas de otros gobernantes. Coupland señala que no sería un caso único en el siglo IX. El sitio de París de 885 a 886 bajo Sigfred y Rollo no terminó con la aniquilación mutua. Carlos el Gordo simplemente había permitido que Rollo fuera a saquear Borgoña . [15]


El rumor de la aparente deslealtad de Rorik indujo a Hincmar, arzobispo de Reims , a escribir dos cartas, una a Hunger y otra a Rorik. El obispo Hunger recibió instrucciones de imponer una penitencia adecuada a Rorik si se descubría que el rumor era cierto. Hincmar también le dijo a Rorik que no albergara a Balduino I de Flandes , que se había fugado con la hija del rey, Judith . De estas cartas queda claro que Rorik se había convertido recientemente al cristianismo y había sido bautizado. Flodoard resume el contenido de las dos cartas, la primera "Al obispo Hunger sobre la excomuniónde Baldwin, quien robó a la viuda Judith, la hija del rey, para convertirla en su esposa, tras lo cual fue excomulgado por el obispo. También advierte a Hunger, para persuadir a Hrørek el nórdico, que recientemente se convirtió a la fe cristiana, de que no reciba ni proteja a Baldwin. Y también, si otros escandinavos con su consentimiento, como se ha dicho, hubieran asaltado el reino después de su conversión, debería ser corregido con un castigo apropiado", el otro "A Hrørek el escandinavo, que se convirtió a la fe cristiana". , para que siempre pueda aprovechar [para hacer] la voluntad de Dios y ejercer sus órdenes. Como había oído de muchos que lo hiciera, que nadie lo persuadiera actuando contra los cristianos con consejos o ayuda para beneficiar a los paganos.. De lo contrario, no le habría beneficiado haber recibido el bautismo cristiano , ya que él mismo o por medio de otros debería haber planeado cosas perversas u hostiles, etc. A continuación, se le hizo claro de manera episcopal cuánto peligro se escondía en tal maquinación. También se le advirtió que no recibiera a Balduino, que fue excomulgado por el espíritu de Dios ., por lo que se redactó el santo canon por medio de la autoridad episcopal, porque le había robado a la hija del rey para ser su mujer. Y no debe permitirse de su parte consuelo ni refugio alguno. Así que él y sus hombres no deben involucrarse en sus pecados y excomunión y condenarse ellos mismos. Pero debe tener cuidado de presentarse de manera que pueda beneficiarse de las oraciones de los santos .” [16]


Coupland encuentra el contenido de las cartas particularmente revelador. Al parecer, a Rorik se le había otorgado el control de Dorestad dos veces y mucho antes de su conversión al cristianismo a principios de la década de 860. El hecho de que Hincmar y Hunger tuvieran que convencer a Rorik de que no diera refugio a un enemigo declarado de Carlos el Calvo significaría que Rorik disfrutaba de una "medida de independencia política" de las diversas cortes de la dinastía carolingia en ese momento. Coupland señala que su contemporáneo Sedulius Scottus llama a Rorik un rey (latín: Rex ). Aunque señaló que la referencia se ha interpretado alternativamente en el sentido de otro gobernante contemporáneo, Rhodri el Grande del Reino de Gwynedd . Una hagiografía deAdalberto de Egmond , escrito a finales del siglo X, menciona un milagro del santo en la época de "Roric el rey bárbaro " (latín: Roricus barbarorum rex) [17]


Regla posterior
En 867 hubo una revuelta local de los Cokingi y Rorik fue expulsado de Frisia. Los Annales Bertiniani informan que Lotario II "convocó a la hueste en todo su reino a la defensa de la patria, como explicó, contra los escandinavos, porque esperaba que Hrørek, a quien la gente local, el nuevo nombre para ellos es Cokings, había salido de Frisia, regresaría trayendo algunos daneses para ayudarlo". [18] Coupland señala que la identidad de los Cokingi es incierta. También es incierta la naturaleza de esta pérdida de poder por parte de Rorik. Rorik podría haber perdido el control de solo una parte de su reino o haberlo retomado con bastante rapidez. Porque se le menciona a continuación en 870, todavía en Frisia. [19]


El 8 de agosto de 869 murió Lotario II. Lotaringia fue reclamada por sus tíos, Luis el Germánico y Carlos el Calvo. En 870, los dos llegaron a un acuerdo con el Tratado de Meerssen que dividió Lotaringia entre ellos. Los Annales Bertiniani informan que Carlos el Calvo "fue al palacio de Nijmegen para mantener conversaciones con el nórdico Hrørek, a quien se unió por un tratado". [20] Coupland considera que las conversaciones fueron entre un gobernante y una "figura local destacada" de un área recién anexada. Charles aseguró su lealtad y el reconocimiento de su soberanía, Rorik mantuvo el control de su región. El mismo tipo de acuerdo que Lotario I y Lotario II tenían con él. [21]


Charles y Rorik parecen haber reiniciado las negociaciones en 872, según dos entradas separadas de Annales Bertiniani: "El 20 de enero, él [Charles the Bald] dejó Compendio y fue al monasterio de [nombre que falta en los manuscritos supervivientes] para mantener conversaciones con los escandinavos Hrørek y Hróðulfr". ... "En octubre, él [Carlos el Calvo] vino en barco por el río Mosa hasta Maastricht y mantuvo conversaciones con los escandinavos Hrørek y Hróðulfr que habían venido río arriba para encontrarse con él. Dio una amable recepción a Hrørek, que había demostrado ser leal a él, pero Hróðulfr lo despidió con las manos vacías, porque había estado planeando actos de traición y elevando sus demandas demasiado alto.Charles preparó a sus fieles hombres para la defensa contra los traicioneros ataques de Hróðulfr.a la abadía de St. Medard , donde [Charles] pasó la Navidad ". [22] El "Hróðulfr" del texto era Rudolf Haraldsson , un presunto sobrino de Rorik. Los Annales Xantenses lo mencionan como "nepos" de Rorik [23] típicamente significa "sobrino". Sin embargo, como en el término " cardenal-sobrino " ( latín : cardinalis nepos ); [24] el término también puede tener el significado de "pariente" sin especificar la relación. Coupland sugiere que el monasterio mencionado fue Moustier- sur-Sambre en la moderna provincia de Namur de Bélgica, cerca de las antiguas fronteras de Lotaringia. La razón y la naturaleza de estas negociaciones son oscuras. [19]


En 873, Rorik juró lealtad a Louis, y eso es lo último que se sabe de él. Los Annales Xantenses informan: "Así mismo vino a él [Louis] Hrørek, la hiel de la cristiandad , sin embargo, muchos rehenes fueron devueltos a los barcos y se convirtió en súbdito del rey y estaba obligado por un juramento a mantener una lealtad firme". [23] Coupland señala que Rorik poseía tierras a ambos lados de la frontera actual entre los reinos de Charles y Louis. Lo que significaría que les debía lealtad a ambos. Dejándolo en una "posición poco envidiable". [19]


muerte
Rorik murió antes de 882 cuando sus tierras fueron entregadas al Rey del Mar Godfried . Según los Annales Bertiniani: " Carlos , que tenía el título de emperador, marchó contra los escandinavos con un gran ejército y avanzó hasta su fortificación. Una vez que llegó allí, sin embargo, le faltó el coraje. Por la intervención de ciertos hombres , logró llegar a un acuerdo con Gøtrik y sus hombres en los siguientes términos: a saber, que Gøtrik sería bautizado y luego recibiría Frisia y las otras regiones que Hrørek había ocupado". [25] Dorestad estuvo en declive económico a lo largo de su reinado, los comerciantes emigraron a ciudades menos expuestas a la lucha constante como Deventer y Tiel.. Ambos últimos se estaban convirtiendo en "ciudades comerciales" en ese momento. [1]


Coupland considera a Rorik "el más poderoso e influyente de todos los daneses atraídos por el medio carolingio " del siglo IX. Señala cómo cuatro monarcas carolingios (Lotario I, Lotario II, Carlos el Calvo, Luis el Germánico) aceptaron su presencia en Frisia y su servicio continuado como vasallo. Pocas críticas en su contra se registraron en las crónicas francas de su tiempo. Incluso Hincmar no lo acusó abiertamente y esperaba que aceptara la penitencia como un buen cristiano, lo que indicaba que los francos habían dejado de pensar en él como un elemento extraño a su reino, considerando a Rorik como uno de los suyos. El historiador también señala que solo hay dos incursiones registradas en su área en veintitrés años conocidos de gobierno, un registro de su efectividad en la defensa en una era deturbulencia _ [26]


Rorik y Rurik
Numerosos eruditos identificaron a Rorik con Rurik , el fundador de la dinastía real rusa . La sugerencia se basa en la desaparición de Rorik de las crónicas francas durante la década de 860, consistente con la aparición de Rurik en Novgorod en 862, pero inconsistente con su permanencia en el poder allí hasta 879.


La primera identificación en este sentido la hizo Hermann Hollmann en 1816. [27] Resaltó la importancia de la localidad de Rustringen , en Baja Sajonia , como posible origen de Rurik. En 1836, Friedrich Kruse también apoyó ese punto de vista. [28] [29] [30]


La hipótesis fue revivida con fuerza por NT Belyaev en 1929. [31]


Tal identificación no es concluyente y no parece contar con el apoyo de la mayoría de los estudiosos. [32] Sin embargo, hay una serie de destacados académicos rusos, como Boris Rybakov , Dmitry Machinsky e Igor Dubov , que han apoyado esta identificación hasta cierto punto. [33]


Véase también
Scylding (dinastía)
Dinastía Rurik
shum gora
Rikiwulf
Godfrid, duque de Frisia 


 


Referencias
 Luit van der Tuuk, "The Danish role in the decay of Dorestad" Archivadoel 12 de noviembre de 2013 enWayback Machine
 Stewart Baldwin, "Danish Haralds en Frisia del siglo IX"
 Cawley, Charles, Perfil de Halfdan y sus hijos , Base de datos de Tierras medievales, Fundación para la genealogía medieval, [ fuente autopublicada ] [ se necesita mejor fuente ]
 Simon Coupland, "Acuñación carolingia y los vikingos" (2007), páginas 95-96
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Fuldenses, entrada 850
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Bertiniani, entrada 850 Archivado el 14 de junio de 2011 en Wayback Machine .
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Xantenses, entrada 850 Archivado el 14 de junio de 2011 en Wayback Machine .
 Simon Coupland, "Acuñación carolingia y los vikingos" (2007), página 96
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Bertiniani, entrada 855 Archivado el 14 de junio de 2011 en Wayback Machine .
 Simon Coupland, "Acuñación carolingia y los vikingos" (2007), páginas 96–97
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Fuldenses, entrada 857
 Simon Coupland, "La acuñación carolingia y los vikingos" (2007), página 97
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Bertiniani, entrada 857 Archivado el 14 de junio de 2011 en Wayback Machine .
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Bertiniani, entrada 863 Archivado el 14 de junio de 2011 en Wayback Machine .
 Simon Coupland, "Acuñación carolingia y los vikingos" (2007), página 98
 Escandinavos en los Países Bajos: Cartas de Hincmar Archivado el 14 de junio de 2011 en Wayback Machine .
 Simon Coupland, "Acuñación carolingia y los vikingos" (2007), páginas 98-99
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Bertiniani, entrada 867 Archivado el 14 de junio de 2011 en Wayback Machine .
 Simon Coupland, "La acuñación carolingia y los vikingos" (2007), páginas 99
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Bertiniani, entrada 870 Archivado el 14 de junio de 2011 en Wayback Machine .
 Simon Coupland, "Acuñación carolingia y los vikingos" (2007), página 99
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Bertiniani, entrada 872 Archivado el 14 de junio de 2011 en Wayback Machine .
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Xantenses, entrada 873 Archivadoel 14 de junio de 2011 enWayback Machine
 Cardinale, Hyginus Eugene. 1976. La Santa Sede y la Orden Internacional . Maclean-Hunter Press. pags. 133.
 Escandinavos en los Países Bajos: extractos de Annales Bertiniani, entrada 882 Archivado el 14 de junio de 2011 en Wayback Machine .
 Simon Coupland, "Acuñación carolingia y los vikingos" (2007), página 100
 Hermann Friedrich Hollmann, Rustringen, el hogar original del primer gran duque ruso Rurik y sus hermanos. Bremen, 1816
 (ruso) Kruse FO (1836). "Sobre el origen de Rurik" (1) (Revista del Ministerio de Educación Nacional ed.): 43–73.
 F. Kruse (1836), Sobre el origen de la antigua dinastía rusa de Jutlandia. Mémoires de la society des Antiquaires du Nord, p. 321
 Friedrich Carl Hermann KRUSE, Antigüedades rusas. Primer (Segundo) informe sobre los principales resultados de los fundados en 1843. Colección central de antigüedades patrióticas de la Universidad de Dorpat. 1845
 (Ruso) Belyaev, Nikolai Timofeevich (1929). "Rorik de Jutlandia y Rurik de la Crónica primaria. // Belyaev, NT (1929). Riurik Iutlandskii i Riurik Nachal'noi letopisi [Rurik de Jutlandia y Rurik de la Crónica primaria]" (3) (Seminarium Kondakoviamm ed.). Praga: 215–270.
 AN Kirpichnikov: La leyenda de la vocación de los varegos. Análisis y posibilidades de la fuente // Primeras lecturas escandinavas. - SPb., 1997. - arts. 7-18; con desaprobación: Alexander Nazarenko , Lexikon des Mittelalters. VIII. - Mú;nich, 1995, págs. 880, 1026.
 Basado en el artículo paralelo de Wikipedia en ruso
Enciclopedia: Gran Príncipe Winkler
Sitio web sobre los vikingos en Holanda
Simon Coupland (1998), "De cazadores furtivos a guardabosques: señores de la guerra escandinavos y reyes carolingios", Europa medieval temprana , 7 : 85–114, doi : 10.1111/1468-0254.00019


----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Annales Bertiniani - De Annalen van Sint-Bertijn / Los anales de Saint-Bertin
 
Portadas: 830-882
Escrito: Contemporáneo de los hechos
Autor: Escritores anónimos próximos a la corte de Luis el Piadoso (830-834/5); Prudencio de Troyes (834/5-860/1); Hincmar of Rheims (861/2-882)
Edición impresa: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287.
Traducción al inglés: Nelson, Janet L. (ed.), The Annals of St-Bertin (Manchester/Nueva York 1991).
 
 
Mientras tanto, una flota de daneses llegó a Frisia y arrasó una parte de ella. De allí vinieron por Utrecht al emporio (*) llamado Dorestad y lo destruyeron todo. Mataron a algunas personas, se llevaron cautivas a otras y quemaron la región circundante.
(*) mercado de productos básicos y ciudad comercial
 
Pero mientras aún estaba en esa asamblea (*), los nórdicos cayeron sobre Dorestad en un segundo asalto, la arrasaron y saquearon salvajemente. El Emperador, muy enfadado, llegó a Aquisgrán e hizo arreglos para una defensa eficaz de las costas.
(*) Aquisgrán


 Al mismo tiempo, los escandinavos volvieron a devastar Dorestad y Frisia. Pero Hárekr, rey de los daneses, a través de sus enviados enviados a esa asamblea (*) ofreció términos de amistad y obediencia y declaró que de ninguna manera había dado su acuerdo a sus urgentes solicitudes. También se quejó del asesinato de los enviados que había enviado al Emperador. Habían sido masacrados poco tiempo antes cerca de Colonia por la acción no autorizada de ciertos hombres. El Emperador vengó muy acertadamente la matanza de estos enviados, enviando missiespecialmente para ver esto. Pasó la temporada de caza de otoño en el palacio de Frankfurt y luego regresó a Aquisgrán. Llegaron allí enviados de Hárekr en busca de una cantidad equivalente al dinero de sangre de aquellos escandinavos que recientemente habían estado perpetrando tales ataques en nuestras fronteras y que él, Hárekr, había capturado y asesinado.
(*) Gusanos
 
Así, el Emperador, cuando hubo puesto en orden las defensas costeras de Frisia, llegó a Thionville en mayo y recibió los regalos anuales.
...
Los escandinavos en este momento cayeron sobre Frisia con su habitual ataque sorpresa. Al encontrarse con nuestro pueblo desprevenido en una isla llamada Walcheren, mataron a muchos de ellos y saquearon aún más. Se quedaron en la isla por un tiempo, recaudando todo el tributo que querían. Luego cayeron sobre Dorestad con la misma furia y exigieron tributo de la misma manera. Cuando el Emperador se enteró de estos ataques, pospuso su viaje planeado a Roma y no perdió tiempo en apresurarse al fuerte de Nijmegen cerca de Dorestad. Cuando los escandinavos se enteraron de su llegada allí, se retiraron de inmediato. Ahora bien, el Emperador convocó una asamblea general y realizó una consulta pública con aquellos magnates en quienes había delegado la tarea de guardar esa costa. Quedó claro de la discusión que en parte debido a la pura imposibilidad de la tarea, en parte por la desobediencia de ciertos hombres, no les había sido posible ofrecer resistencia alguna a los atacantes. Por lo tanto, se enviaron abades y condes enérgicos para reprimir a los frisones insubordinados. Ahora también, para que desde entonces pudiera resistir mejor sus incursiones, dio orden de que se preparara una flota para ir más rápidamente en su persecución en cualquier dirección que se requiriera.
 
Así que (*) fue despedido a sus propias tierras con órdenes de reunirse con el Emperador en Nijmegen en mayo. Porque el Emperador planeaba proceder allí según lo dispuesto para que, a través de su presencia, el tipo de daño que ocurrió en años anteriores a causa del salvajismo de los piratas y la irresponsabilidad de nuestros hombres ahora pudiera evitarse. Se llevó a cabo una asamblea de hombres fieles y se distribuyeron cantidades de equipos y suministros por las zonas costeras. Mientras esto sucedía, los piratas daneses zarparon de su tierra natal, pero una fuerte tormenta repentina se levantó en el mar y se ahogaron sin apenas sobrevivientes.
...
Luego fue a Attigny donde recibió a Charles a su regreso del oeste. Aquí también llegaron enviados de Hárekr para informar que debido a su lealtad al Emperador había capturado y mandado matar a la mayoría de esos piratas que últimamente habían atacado nuestro territorio. Hárekr también solicitó que se le entregaran los frisones y los abodritas. La solicitud le pareció al emperador tan completamente inapropiada que la despreció por completo y la ignoró.
(*) Luis el Germánico


Algunos piratas atacaron parte de Frisia e impusieron grandes sufrimientos a nuestros territorios fronterizos. Además, Hárekr envió enviados al Emperador. Uno de ellos era un hombre en cuyos consejos parecía confiar más que en los demás y siempre actuar en consecuencia, y con él envió a sus propios nepos (*). Trajeron regalos de cosas preciosas nativas de su país con el objeto de consolidar la paz y la alianza aún más firmemente. Fueron recibidos con alegría y se les otorgaron regalos. Habían presentado quejas sobre los frisones y su comportamiento problemático, por lo que el Emperador envió líderes capaces, quienes en una fecha señalada debían resolver estas quejas de manera justa y justa en todos los puntos.
(*) nepos en este caso un miembro de la familia


Para asegurarse los servicios de Haraldr, quien junto con otros piratas daneses habían estado imponiendo muchos sufrimientos a Frisia y otras regiones costeras de los cristianos durante algunos años, en perjuicio de los intereses de su padre y la promoción de los suyos propios, (*) ahora le concedió Walcheren y las regiones vecinas como un beneficio. Este fue sin duda un crimen absolutamente detestable, que a los que trajeron el mal sobre los cristianos se les diera poder sobre las tierras y el pueblo de los cristianos, y sobre las mismas iglesias de Cristo; que los perseguidores de la fe cristiana deben ser enviados como señores sobre los cristianos, y el pueblo cristiano tiene que servir a los hombres que adoran a los demonios.
(*) Lotario


En ese momento (*) una flota de nórdicos atacó por sorpresa al amanecer el emporio llamado Quentovic, lo saqueó y arrasó, capturando o masacrando a los habitantes de ambos sexos. No dejaron nada en él, excepto los edificios que les pagaron para que los conservaran.
(*) Octubre
 
Hárekr, rey de los escandinavos, envió 600 barcos por el Elba en Alemania contra Louis. Los sajones se les opusieron, y cuando se inició la batalla, con la ayuda de nuestro Señor Jesucristo, salieron victoriosos. Los escandinavos se alejaron de allí y atacaron y capturaron cierta civitas de los eslavos.
 
Los piratas daneses fueron a Frisia, extrajeron un tributo tan grande como querían y luego pelearon una batalla que ganaron. Como resultado, obtuvieron el control de casi toda la provincia.
 
Lothar, Louis y Charles enviaron emisarios a Hárekr, rey de los daneses, ordenándole que contuviera a su propio pueblo de sus ataques contra los cristianos: de lo contrario, dijeron, no debería tener ninguna duda de que le harían la guerra.
...
Otro grupo de daneses ocupó y tomó posesión del emporio llamado Dorestad y la isla de Betuwe.
 
Hárekr, rey de los escandinavos, fue atacado por dos miembros de su familia y se desató la guerra. Fueron inducidos a hacer las paces mediante una partición del reino. Hrœrekr, el sobrino de Haraldr, que recientemente había desertado de Lothar, levantó ejércitos enteros de escandinavos con una gran cantidad de barcos y arrasó Frisia y la isla de Betuwe y otros lugares en esa vecindad navegando por el Rin y el Waal. Lothar, como no pudo aplastarlo, lo recibió en su lealtad y le concedió Dorestad y otros condados. Otra banda de escandinavos saqueó a los habitantes de Mempisc, Thérouanne y otros distritos costeros, mientras que otros atacaron la isla de Gran Bretaña y los ingleses, pero fueron vencidos por los ingleses con la ayuda de nuestro Señor Jesucristo.
 
Después de esto (*) piratas daneses asolaron Frisia y los habitantes de Betuwe. Enloquecidos hasta el monasterio de St-Bavo, al que llaman Gante, quemaron el monasterio y luego, después de llegar a Rouen, continuaron a pie hasta Beauvais, que quemaron. En su camino de regreso, fueron interceptados por nuestras fuerzas y algunos de ellos fueron asesinados.
(*) encuentro de Lotario, Luis el Germánico y Carlos el Calvo en Meerssen
 
Los escandinavos fueron a Frisia con 252 barcos, pero después de recibir el pago tan grande como habían pedido, se dirigieron a otra parte.
...
Guğröğr, hijo de Haraldr el danés, que una vez había sido bautizado en Mainz en la época del emperador Luis, ahora desertó de Lothar y se fue con su propia gente. Reunió una fuerza fuerte de entre ellos y atacó Frisia con una gran cantidad de barcos, luego fue al área alrededor del río Escalda y finalmente al Sena. Lothar y Charles subieron a su encuentro con todo su ejército y lo bloquearon desde cualquier orilla del Sena.
 ;
Durante este bloqueo (*), celebraban la Navidad. Pero los hombres del contingente de Charles no querían pelear, por lo que tuvo que retirarse sin haber logrado ninguna ventaja. Charles consiguió que Guğröğr hiciera las paces con él bajo ciertas condiciones acordadas. Pero el resto de los daneses se asentaron allí hasta marzo sin necesidad de sentir la menor inquietud: asolaron, quemaron y tomaron cautivos con tanta mayor ferocidad cuanto más desenfrenados.
(*) en el Sena, ver 852
 
Otros piratas daneses también arrasaron la parte de Frisia al lado de Sajonia.
...
Los daneses lucharon entre ellos en una guerra civil. Lucharon como locos en un conflicto terriblemente obstinado que duró tres dí;as. Cuando el rey Hárekr y otros reyes con él fueron asesinados, también pereció casi toda la nobleza.
 
Lothar le dio toda Frisia a su hijo Lothar, después de lo cual Hrœrekr y Guğröğr regresaron a su Dinamarca natal con la esperanza de obtener el poder real.
...
Hrœrekr y Guğröğr, a quienes el éxito no había sonreído, permanecieron en Dorestad y dominaron la mayor parte de Frisia.
 
Otros daneses asaltaron el emporio llamado Dorestad y devastaron toda la isla de Betuwe y otros distritos vecinos.
 
Los daneses asolaron los lugares más allá del Escalda.
...
Otros de ellos (*) también atacaron con la misma furia la isla del Rin llamada Betuwe.
(*) piratas daneses
 
En enero, los daneses navegaron por el Rin hacia Colonia, después de saquear el emporio llamado Dorestad y también una villa bastante grande en la que se habían refugiado los frisones, y después de matar a muchos comerciantes frisones y tomar cautiva a un gran número de personas. Luego llegaron a cierta isla cerca del fuerte de Neuss. Lothar subió y los atacó con sus hombres a lo largo de una orilla del Rin y los sajones a lo largo de la otra y acamparon allí hasta principios de abril. Los daneses, por lo tanto, siguieron el consejo de Hrœrekr y se retiraron por el mismo camino por el que habían venido.
 
Lothar, hijo de Lothar, reunió; 4 denarios de cada mansión en todo su reino, y entregó la suma en efectivo, más una gran cantidad de harina y ganado y también vino y sidra, al escandinavo Hróğulfr, hijo de Haraldr, y su hombres, todo lo cual se denomina pago por servicio.
...
Los escandinavos navegaron a Flandes con una gran flota, pero cuando se encontraron con la resistencia de la población local, navegaron por el Rin y arrasaron las regiones vecinas de los reinos de Lothar y Louis en ambas orillas del río.
 
Los aquitanos lucharon con los escandinavos con base en Charente bajo el mando de su jefe Sigfröğr (*), y mataron a unos 400 de ellos: el resto huyó de regreso a sus barcos.
(*) posiblemente uno de los líderes del Gran Ejército en la década de 880
 
En julio los escandinavos llegaron al mar. Un grupo de ellos regresó por un tiempo al distrito de IJssel (*) y disfrutaron de todo lo que quisieron, excepto que no lograron hacer una alianza abierta con Lothar.
(*) modificado como Isaliae , sin embargo, esto es cuestionable
 
Volviendo de ese lugar (*), convocó a la hueste de todo su reino a la defensa de la patria, como explicó, contra los escandinavos, pues esperaba, que Hrœrekr, a quien la gente local, el nuevo nombre para ellos es Cokings , había salido de Frisia, regresaría trayendo algunos daneses para ayudarlo.
(*) de Frankfurt donde Lothar visitó a Luis el Germánico
 
Desde aquí (*) (**) se dirigió al palacio de Nijmegen para mantener conversaciones con el escandinavo Hrœrekr, a quien se comprometió por un tratado.
(*) Aquisgrán
(**) Carlos el Calvo
 
El 20 de enero (*) salió de Compiègne y fue al monasterio de --- (**) para mantener conversaciones con los escandinavos Hrœrekr y Hróğulfr.
...
En octubre vino en barco por el Mosa hasta Maastricht y mantuvo conversaciones con los nórdicos Hrœrekr y Hróğulfr que habían venido río arriba para encontrarse con él. Dio una graciosa recepción a Hrœrekr, que había demostrado ser leal a él, pero despidió a Hrœrekr con las manos vacías, porque había estado planeando actos de traición y elevando sus demandas demasiado. Charles preparó a sus fieles hombres para la defensa contra los traicioneros ataques de Hróğulfr. Luego cabalgó de regreso por Attigny al monasterio de St-Médard donde pasó la Navidad.
(*) Carlos el Calvo
(**) falta el nombre en los manuscritos
 
Mientras tanto, el escandinavo Hróğulfr, que había infligido muchos males en el reino de Carlos, fue asesinado en el reino de Luis con 500 o más de sus cómplices. Charles recibió noticias confiables de esto mientras permanecía en su puesto en Angers.
 
Mientras se dirigía hacia allí, Luis (*) se encontró con algunos escandinavos (**) y, con la ayuda del Señor, su ejército mató a la mayoría de ellos. Pero Louis sufrió graves pérdidas de sus hombres fieles en Sajonia a través de los ataques de los escandinavos allí.
...
Los reyes (***), que previamente habían dejado una fuerza con base en Gante para proteger el reino contra los escandinavos, partieron de Troyes en julio y marcharon hacia Borgoña contra Boso.
(*) Luis el Joven, hijo de Luis el Germánico
(**) en Thiméon, cerca de Charleroi
(***) Luis y Carlomán, hijos de Luis el Tartamudo
 
Los magnates dijeron que él (*) debería darse prisa para llegar a ellos lo más rápido que pudiera, ya que habían hecho todos sus preparativos militares para una campaña contra los escandinavos que habían quemado las ciudades de Colonia y Tréveris y sus monasterios adyacentes y habían conseguido control de los monasterios de St-Lambert en Lieja, Prüm e Inden e incluso el palacio de Aachen y todos los monasterios de las diócesis vecinas, es decir, de Tongres, Arras y Cambrai y parte de la diócesis de Reims, muchos de los cuales había quemado, incluida la fortaleza de Mouzon.
...
Carlos (**), que tenía el título de emperador, marchó contra los escandinavos con un gran ejército y avanzó hasta su fortificación. Sin embargo, una vez que llegó allí, le faltó el coraje. Mediante la intervención de ciertos hombres, logró llegar a un acuerdo con Guğröğr y sus hombres en los siguientes términos: a saber, que Guğröğr sería bautizado y luego recibiría Frisia y las otras regiones que había ocupado Hrœrekr. A Sigfröğr y Gormr y sus cómplices les dio varios miles de libras de plata y oro que había tomado del tesoro de San Esteban en Metz y de los lugares de descanso de otros santos, y les dio permiso para quedarse para que pudieran continuar devastando una parte del reino de su primo como lo habían hecho antes.
(*) Carlomán, hijo de Luis el Tartamudo
(**) Carlos el Gordo


 


https://web.archive.org/web/20110614030318/http://home.tiscali.nl/gjallar/Bronnen_AB.htm


-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Harlingen, el surgimiento y florecimiento de las antiguas ciudades de Frisia I
De: Leeuwarder Courant, 8 de mayo de 1915


Los datos de las fuentes se copian cuidadosamente, pero los errores de lectura y escritura son inevitables. La información que no está en la fuente pero que yo he complementado sobre la base de otras fuentes u otros datos de la misma fuente, se marca con un *. Los datos que yo he adaptado o interpretado se proporcionan, en la medida de lo posible, con una explicación aclaratoria entre [corchetes]. En la adopción de nombres propios se ha mantenido la grafía original. A veces, sin embargo, se puede prever que un error ortográfico o de ortografía evidente en la fuente causará un problema a la hora de buscar un nombre propio o al realizar un índice alfabético. En tal caso, se usa la ortografía correcta o más común de un nombre propio, con una explicación entre [ ] añadida. Al adoptar nombres de lugares, Los nombres de calles y profesiones que terminan en índices alfabéticos se han mantenido en ortografía moderna en la medida de lo posible, para simplificar la búsqueda. Por ejemplo, una fuente puede contener Doccum, mientras que este sitio web puede contener Dokkum. Así es como un vidriero se convierte en vidriero. Esa ortografía no es importante para el propósito de este sitio web (divulgación de fuentes, no transcripción de fuentes).


 
El auge y florecimiento de las antiguas ciudades de Frisia.


LVIII


Harlingen I


Almenum


El origen de la antigua Herlynga, anteriormente también llamada Herlingum y Harliga, es de hecho "dy olde Buyrte fan Almenum". Aquí también un montículo, que ha sido construido, ampliado y fortalecido a lo largo de los siglos, dio la apariencia de una ciudad, que en 1234 recibió los llamados "Derechos y Privilegios" de Potestaat y Landraad der Friesche Gouwen. El antiquísimo Almenum era ya un montículo habitado en tiempos de los reyes frisones, sobre el cual en el siglo VIII de nuestra era, según las crónicas más antiguas, se construyó en el año 777 una iglesia de Gustavo Forteman, dedicada al Arcángel San Miguel. . Este lugar de culto, compuesto de madera y techo de paja, habría sido modelado en el más antiguo "Stabekirken" noruego y, aunque primitivamente amueblado, Se dice que muchas de las primeras iglesias cristianas se construyeron en estos países bajos junto al mar de acuerdo con este estilo de construcción. Se dice que el hijo de Gustavo mencionado anteriormente, Magnus Forteman, un comandante de guerra de Frisia bajo Carlomagno y más tarde su estatúder, o más bien gobernador, entregó el "Vaandel der Frisians" consagrado por el  
Papa Adriano en la iglesia de Alinenum para su custodia. Los escritores monásticos Hamconius, Suffridus Petri y Sibrandus Leo han informado extensamente sobre esto bajo custodia. Alvinus habla de un estandarte de seda roja, que tenía un poder milagroso. Bajo este estandarte, Magnus Forteman, el primer conde de Bentbeim, derrotó a los Sarastines en Italia, libró a Roma de esa chusma y rescató al Papa del mayor peligro. El estandarte de St.
"Quin etiam Angelica dux hic devotus in Sede, Condidit Almeni, quae nunc Harlingia, Signum; Signum Frisiacae quondam venerabile genti". En estas palabras Alvinas canta sobre el estandarte y los frisones. Según la naturaleza de aquellos tiempos, la fama del Estandarte se adornó con leyendas. Según la tradición, este Signum, "Dy olden Fane", se suponía que había sido llevado adelante en la batalla de los frisones contra los daneses, pero luego desapareció sin dejar rastro, cuando los paganos inundaron nuestro país nuevamente y los cristianos fueron violados. Para que el estandarte sagrado no cayera en manos de los infieles, el Arcángel lo cuidó y lo llevó a regiones más altas. Emmius, Schotanus y Winsemius se enfurecieron contra esta actuación, "Como una superstición demoledora". "
En el siglo X o XII, en o cerca del sitio de la antigua iglesia de madera, se habrá erigido un nuevo edificio en el alto montículo de Almenum y hecho de piedra de paloma o toba, de la cual el lado norte de la torre es todavía dos tercios de la altura de la mampostería muestra un fragmento, aunque también muy dañado. Los frisos de arco de medio punto, las piedras de apoyo, las columnas y las cornisas muestran formas constructivas románicas. Dado que el estilo románico, también llamado de arco de medio punto, fue suplantado en nuestro país por el gótico en la primera mitad del siglo XIII, más precisamente hacia el año 1220, es evidente que la construcción de la iglesia de Harlinger se inició en el siglo I o XII. . . El uso de la toba apunta a una gran antigüedad, ya que en el siglo XIII casi ya no se importaba en Frisia. Los ladrilleros conservaron la forma antigua, porque los llamados los viejos frisones han imitado el formato toba, como los suministrados por Deventer y Kampen. Las iglesias construidas con toba en nuestro país son, por lo tanto, mucho más antiguas que las construidas con pesados ladrillos. Solo las parroquias ricas podían permitirse el lujo de construir una iglesia en Andernachschen Groosteen y, sin duda, la de Almenum, entonces todavía independiente como pueblo con su propia iglesia, era muy acomodada.
Después de estar en pie durante seis siglos, la iglesia en ruinas fue derribada en 1771 y la torre se actualizó en gran medida agregando un manto de piedra amarilla o un revestimiento en los lados erosionados. El 25 de mayo de 1772, Hans Willem, barón van Plettenberg, alcalde de la ciudad, colocó la primera piedra de la nueva iglesia cruciforme en nombre del príncipe Willem den Vijfden. Y el día de Año Nuevo de 1775, el reverendo Piekenbrock pronunció el discurso inaugural en respuesta a Joh. X, verso 22.
La forma básica de la iglesia, de 31 por 31 metros internamente, se desvía por completo de la construcción alargada habitual y muestra una extraña fachada en la parte trasera o en el lado este con sus ocho pesadas ventanas de guillotina para iluminar la sacristía, la sala de calderas y el órgano. desván.
La iglesia tiene tres entradas de piedra de Bentheimer, trabajadas según la ordenanza dórica, al igual que las pilastras y las cornisas circundantes. El púlpito se ha colocado debajo del órgano de sonido, fabricado por Hinz von Groningen, lo que no favorece la buena acústica y provoca una resonancia molesta. Aquí tampoco faltan "sillas de honor" y el sacristán de la iglesia estaba previamente obligado a proporcionar a los miembros del Consejo y los del Almirantazgo, así como a los miembros del consistorio estufas calientes gratuitamente, si los señores pueden expresar su deseo por esto.
Christoffel van Sternzee, Drost van Harlingen durante los últimos años del reinado de Carlos V, está enterrado en la iglesia junto a su esposa Kunera van Ropta. La tumba de Tjerk Hiddes, el héroe naval, no se encuentra después de la renovación de la iglesia.
Esto puede despertar tanto más asombro, cuanto que este teniente almirante de la escuadra de Frisia, gran 28 navíos, caído en la segunda guerra inglesa el 4 de agosto de 1666, era fama y orgullo de nuestro pueblo, mientras que el hijo de Tjerk Hiddes, nacido tras la heroica muerte de su padre, fue encomendado al cuidado y cuidado del Almirantazgo. Este hijo, Tjerk de Vries, fue entrenado para el servicio naval holandés. Tenía solo 23 años y murió en su barco "de Brack" mientras navegaba de Inglaterra a Harlingen.
En cuanto a nuestro héroe naval Tjerk Hiddes ("Kierkidès" lo llamaban los franceses), su mayor elogio fue el homenaje que le rindió el almirante de Ruyter cuando, tras la muerte del almirante Evertsen, de Ruyter llamó a su amigo Tjerk Hiddes el mejor y más valiente , comandante experimentado recomendado. Si Michiel de Ruyter dio tal testimonio, ciertamente se podía contar con él, ya que el almirante holandés no tenía la costumbre de elogiar a alguien inmerecidamente o poner una pluma en su sombrero.
El "immensi tremor Oceani", es decir, el terror de los mares inmensos, como se llamaba a de Ruyter, sobrevivió a su amigo Tjerk Hiddes durante casi diez años. Él también dio su vida por la patria y fue asesinado el 29 de abril de 1876 cerca de Siracusa.
Nuestro héroe naval frisón solía llevar su propio nombre y el de su padre. Los holandeses lo llamaron "Den Vries" y se ha quedado con este. Durante su capitanía se le llamó simplemente capitán Tjerk o Tjerkbaas.
Cuando el Almirantazgo de Harlinger le dio el nombramiento de Vicealmirante, junto con el personal que lo acompañaba, más la falda de encaje dorado y el sombrero de plumas, se le dio la oportunidad en la casa de un miembro de ese consejo de vestirse y ponerse su nuevo traje para hacer su aparición "con los Señores". Después de "ponerse así en el pontificio", Tjerk dijo: "¿Qué soe ús Trijn wol fan my sizze, as se my sa seach?" Esto caracteriza al sencillo muchacho Sexbierumer, que habiendo ascendido al más alto rango, prefería hablar frisón a las personas que sabían que conocían y hablaban su lengua materna. Los Harlinger no lo han olvidado, a pesar de que su tumba ha desaparecido del edificio de la iglesia y, por una negligencia imperdonable, no se ha registrado dónde fue enterrado.
Los holandeses no son tan generosos con la erección de estatuas y bustos, de lo contrario, Tjerk Hiddes merecía un monumento, por ejemplo, en el hermoso parque cerca de la estación.
Uno puede atestiguar al almirante Tjerk como J. de Recht hizo a Menno van Coehoorn: "He aquí un héroe, probado en llamas de relámpagos de guerra; Quien habló por las Tierras Vrijheid desde bocas de metal".


Almenum es, por supuesto, siglos más antiguo que Harlingen, ya que el montículo de Almenum ya se construyó antes de que se construyeran los diques marinos alrededor de la provincia.
Cuando el arzobispo Bonifacio viajó de Utrecht a Friesland, en el mes de mayo del año 754, inició su viaje por Holanda y viajó; de allí a Almenum, después de lo cual pasó por Westergo por el Boorndiep o el Middelzee a Oostergo a Dockum en H Sscramentsdag para llevar a sus seguidores (frisios paganos convertidos) a la comunión de la iglesia.
El 6 de junio cayó allí el valiente como sacrificio de venganza de los idólatras, como he dicho largamente en mi descripció;n de Dockum. En su viaje por Frisia, se dice que el arzobispo fundó algunas congregaciones. No se puede determinar con certeza dónde sucedió esto. Incluso los registros más antiguos de la Arquidiócesis de Utrecht no lo mencionan, pero se sospecha que los asentamientos más importantes en los montículos del país, situados en su viaje misionero, en la medida en que estaban habitados por cristianos frisones, fueron el predicador de la Fe. visitó y entre ellos pertenecía en primer lugar a Almenum.
Además del estandarte ya mencionado, la iglesia allí poseía un manuscrito de Karel den Groeten, entregado a su general Forteman, como recompensa por la ayuda de los frisones en el socorro de Roma. Los señores de Frisia declararon que Karel era libre y de noble cuna, libre de cargas, pero solo endeudado con el emperador y los propietarios libres con las personas libres, siempre que soplara el viento y el mundo subsistiera.


En los siglos IX y X, Almenum a menudo sufrió mucho por las incursiones de los toscos normandos (en su mayoría daneses), que recorrían Frisia en sus marchas. Invadiendo a todos los filibusteros desde el otro lado del mar hacia el norte, fueron llamados entonces normandos, aunque la mayoría provenía de Dinamarca.
Uno de los príncipes daneses, llamado Gothrik, logró establecerse aquí en el año 810, cuando invadió aquí con 200 carabelas o barcos Wikinger. Después de derrotar al ejército enviado contra él, en su mayoría campesinos, impuso a los frisones un tributo anual de 200 libras de plata. Calculado según la moneda inglesa, esto ascendía a 2400 florines, que era un impuesto enorme en esos días. Este tributo se recaudó durante dos años cuando el estatúder del emperador, que luchó contra los turcos, regresó aquí para ahuyentar a los daneses.
Se cuenta la leyenda de Gothrik que obligó a los frisones a hacer puertas delanteras bajas en el lado sur de sus viviendas, que, al entrar en su casa, ¡debían agacharse para rendir tributo al gobernante del norte! También habrían usado collares de ramitas como señal de sumisión. Según una tradición muy antigua, según Kempius, la casa de peaje del tesorero noruego estaba ubicada en Almenum, quien se sentaba allí para cobrar el impuesto impuesto en nombre del rey Gothrik.


La derivación del nombre de Almenum apuntaría a la propiedad comunal de la tierra, como los pueblos de Overijssel, donde, por ejemplo, los aldeanos tienen derecho a los pastos para el ganado. Tales Tierras se llaman Commonland en Inglaterra y Almenningurheim en Islandia, por lo que Algemeen heme. La terminación um es una abreviación de heme, hem o hiem, como se sabe.
En el siglo VIII, Frisia fue devastada por mareas altas y tormentas, que rápidamente disminuyeron la tierra que se extendía ante el reflujo y el flujo. Fue en el año 793 que, según Ocko Scarlensis, por orden de Carlomagno, se levantaron y ampliaron los montículos ya conocidos en ese momento; entre ellos también se mencionaron los montículos en Almenum, Midlum o Middelhem, Tsjommehem o Tzum, Hitteshem o Hitzem y Dronningripa o Dronrijp. Dronning-ripa significa en danés antiguo "Konniginneweg", por lo que este nombre es de origen extranjero ya que hay más nombres y palabras en el idioma frisón de origen noruego o danés.
Cerca del antiguo Almenum, ya hacia el año 900 varios Stinsen se levantaban en alturas, montículos o montículos, rodeados de muros de tierra, para defenderse de los piratas, a menudo invasores, que han puesto especialmente difícil a nuestro país durante más de tres siglos. El asentamiento más antiguo cerca de Almenum es Hajo Canga o Cammingha Stins. Gratingahuis se elevó hacia el este y el nombre del vecindario que lo rodeaba se corrompió más tarde a Grettingaburen. Al oeste estaban los stins de Harns y Harliga, cuyos dueños clamaban por prioridad, de modo que una familia no podía soportar a la otra. Ruurd Jans Harliga era particularmente aficionado a Sasker Harns y cuando con la Pascua del año 1064 Sasker quiso preceder a Ruurd con la ofrenda de regalos para los pobres y la iglesia, Ruurd estaba tan indignado por esto, que mató a Sasker en el cementerio de Almenun. Esto creó una enemistad de sangre que no pudo ser satisfecha o expiada en un siglo.
Esto resultó en luchas y asesinatos sostenidos entre los Gratinga, los Gerbranda y la familia van Harns. En 1133, el odio llegó a tal punto que Douwe van Harns apuñaló al hijo de Sikke, Gratinga, con una horca, porque ese niño conducía a un país que pertenecía a Douwe, pero sobre el que había un paso libre o un paso a nivel hasta el patio de Gratinga.
Esta fechoría sublevó a todo Barradeel y dividió al país en dos partidos beligerantes.
Los Gratinga'a luego emprendieron una campaña contra Douwe y sitiaron sus Stins, que lograron capturar. Después de una breve deliberación, el grupo victorioso decidió matar al asesino y su familia y arrasar los Stin en Dijkshorne hasta los cimientos. Así sucedió, tras lo cual se concluyó con una fiesta el desalojo radical de la familia Van Harns.
Quince años después, dos abades firmaron una especie de tratado entre las querellas, siendo "un pacto de satisfacción", pero esto fue sólo por las apariencias. El resentimiento arraigado que persistía entre las partes no se disipó.


meppel
P. JANZÉN.
 
https://www.kleinekerkstraat.nl/frames.php?p=a036


 


Harlingen, opkomst en bloei der oude Friesche Steden I
Uit: Leeuwarder Courant, 8 mei 1915


Gegevens uit bronnen worden zorgvuldig overgenomen, maar lees- en typfouten zijn onvermijdelijk. Gegevens die niet in de bron staan maar door mij zijn aangevuld op basis van andere bronnen of andere gegevens uit dezelfde bron, zijn voorzien van een *. Gegevens die door mij aangepast of geïnterpreteerd zijn, zijn zoveel mogelijk voorzien van een verduidelijkende toelichting tussen [blokhaken]. Bij het overnemen van eigennamen is de originele spelling gehandhaafd. Soms is echter te voorzien dat een kennelijke schrijf- of spelfout in de bron een probleem zal geven bij het zoeken naar een eigennaam of bij het maken van een alfabetische index. In zo'n geval is de juiste of meest voorkomende spelling van een eigennaam aangehouden, met toevoeging van een toelichting tussen [ ]. Bij het overnemen van plaatsnamen, straatnamen en beroepen die in alfabetische indexen terecht komen is voor zover mogelijk de moderne spelling aangehouden, om het zoeken te vereenvoudigen. Mogelijk staat in een bron bijvoorbeeld Doccum, terwijl op deze website Dokkum staat. Zo wordt een glaesemaecker een glasmaker. Die spelling is voor het doel van deze website (het ontsluiten van bronnen, niet het transcriberen van bronnen) niet belangrijk.
 


Opkomst en bloei der oude Friesche Steden.


LVIII


Harlingen I


Almenum


De oorsprong van het oude Herlynga, vroeger ook Herlingum en Harliga geschreten, is feitelijk "dy olde Buyrte fan Almenum". Ook hier gaf een terp, die in den loop der eeuwen bebouwd, uitgebreid en versterkt is, het aanzien aan een stad, die in 1234 hare zoogenaamde "Rechten en Privilegiën" kreeg van Potestaat en Landraad der Friesche Gouwen. Het zeer oude Almenum was reeds ten tijde der Friesche koningen een bewoonde terp, waarop in de achtste eeuw onzer jaartelling, naar luid der oudste kronieken, in 777 door Gustavus Forteman eene kerk is gebouwd, gewijd aan den Aartsengel St. Michael. Dit bedehuis, van hout samengesteld en met riet gedekt, zou het model hebben gehad van de oudste Noorsche "Stabekirken" en hoe primitief ook ingericht, zouden naar dezen bouwtrant tal van eerste christenkerken zijn opgetrokken in deze lage landen aan zee. De zoon van Gustavus voornoemd, Magnus Forteman, een Friesch krijgsoverste onder Karel den Grooten en later diens stadhouder, of liever landvoogd, zou uit Rome het door paus Hadrianus gewijde "Vaandel der Friezen" in de kerk te Alinenum ter bewaring hebben gegeven. De kloosterschrijvers Hamconius, Suffridus Petri en Sibrandus Leo hebben deze in bewaringgeving breedvoerig medegedeeld. Alvinus spreekt van een rood zijden vaandel, dat een wonderbare kracht had. Onder deze banier heeft Magnus Forteman, de eerste graaf van Bentbeim, de Sarazijnen in Italië verslagen, Rome van dat gespuis verlost en den paus uit het grootste gevaar gered. Tot een vroom, gewijd aandenken werd de Standaard van St. Michael den bewonderenswaardigen Friezen geschonken en op de toen meest veilige plaats geborgen.
"Quin etiam Angelica dux hic devotus in Sede, Condidit Almeni, quae nunc Harlingia, Signum; Signum Frisiacae quondam venerabile genti." In deze woorden bezingt Alvinas het vaandel en de Friezen. Naar den aard dier tijden werd de roem van den Standaard met legenden versierd. Volgens overlevering zou dit Signum, "Dy olden Fane", vóóruit gedragen zijn in den strijd der Friezen tegen de Denen, maar is later spoorloos verdwenen, toen de heidenen ons land weder overstroomden en den Christenen geweld werd aangedaan. Opdat het gewijde vaandel niet in handen der ongeloovigen zou vallen, heeft de Aartsengel zich er over ontfermd en het meegenomen naar hooger Regionen. Tegen deze voorstelling, "als rieckende neer Superstitie", gingen Emmius, Schotanus en Winsemius hevig te keer. "Sy versmeten de dwalinghe dienaengaende niet alleenlijck, maar loochenden gansch en al het bestaen van ghesegd Vaandel".
Op de hooge terp van Almenum zal in de 10e of 12e eeuw, op of nabij de plaats der oude houten kerk, een nieuw gebouw opgetrokken zijn en gemaakt van duif- of tufsteen, waarvan de noordzijde van den toren voor tweederde deel der gemetselde hoogte nog een, zij het ook deerlijk geschonden, fragment vertoont. De halfronde boogfriezen, draagsteenen, zuiltjes en deklijsten geven Romaansche bouwvormen te zien. Daar de Romaansche, ook wel genoemd rondboogstijl, in de eerste helft der 13e eeuw, juister omstreeks het jaar 1220, in ons land door de Gothiek werd verdrongen, ligt het voor de hand, dat de Harlinger kerkbouw in de 1le of 12e eeuw is aangevangen. Het toepassen van tufsteen wijst op hoogen ouderdom, want in de 13e eeuw werd die in Friesland bijna niet meer ingevoerd. Den ouden vorm behielden de steenbakkers wel, want de z.g. oude Friezen hebben het tufsteenformaat, zooals die uit Deventer en Kampen werden aangevoerd, nagebootst. De van tufsteen gebouwde kerken in ons land zijn dus veel ouder dan die welke in zware baksteenen zijn opgetrokkrloven om een kerk in Andernachschen groefsteen te bouwen en ongetwijfeld was die van Almenum, toen nog op zich zelf staand als dorp met eigen kerk, zeer bemiddeld.
Na zes eeuwen te hebben gestaan is de bouwvallige kerk in 1771 afgebroken en de toren voor het grootste deel bijgewerkt, door tegen de verweerde zijden een mantel of beklamping van gelen steen als bekleeding aan te zetten. Op den 25n Mei 1772 is de eerste steen aan de nieuwe kruiskerk gelegd door Hans Willem, baron van Plettenberg, burgemeester der stad, in naam van Prins Willem den Vijfden. En op Nieuwjaarsdag 1775 hield ds. Piekenbrock de inwijdingsrede naar aanleiding van Joh. X vers 22.
De grondvorm der kerk, 31 bij 31 meter binnenwerks, wijkt geheel af van den gewonen langwerpigen bouw en vertoont aan de achter- of oostzijde een zonderlingen gevel met zijn acht zware schuifraamkozijnen ter verlichting van de consistorie, stookkamer en orgelzolder.
De kerk heeft drie ingangen van Bentheimer steen, naar de Dorische ordonnantie bewerkt, gelijk de pilasters en de binnen rondgaande kroonlijsten. Onder het klankvolle orgel, gemaakt door Hinz von Groningen, is de preekstoel aangebracht, wat niet bevorderlijk is voor een goede acoustiek en een hinderlijke resonnance doet ontstaan. "Gestoelten der eere" ontbreken ook hier niet en aan den koster der kerk was vroeger de verplichting opgelegd, om de leden van den Raad en die van de Admiraliteit, alsmede de Kerkeraadsleden gratis te voorzien van warme stoven, wanneer de heeren hun wensch daartoe kanbaar maakten.
Christoffel van Sternzee, Drost van Harlingen tijdens de laatste regeeringsjaren van Karel V, ligt in de kerk begraven nevens zijne vrouw Kunera van Ropta. Het graf van Tjerk Hiddes, den zeeheld, is na de verbouwing der kerk onvindbaar.
Dit mag des te meer de bevreemding opwekken, omdat dese luitenant-admiraal van het Friesche eskader, groot 28 schepen, in den tweeden Engelschen oorlog den 4n Augustus 1666 sneuvelend, de roem en de trots van ons volk was, terwijl Tjerk Hiddes' zoontje, na zijns vaders heldendood geboren, aan de hoede en zorg der Admiraliteit was aanbevolen. Deze zoon, Tjerk de Vries, werd opgeleid voor 's lands zeedienst. Hij werd slechts 23 jaer oud en stierf op zijn schip "de Brack" toen hij van Engeland naar Harlingen voer.
Wat onzen zeeheld Tjerk Hiddes ("Kierkidès" noemden de Franschen hem) betreft, diens grootste lof was wel de hulde, die admiraal de Ruyter hem heeft toegebracht, toen na het sneuvelen van admiraal Evertsen, de Ruyter zijn vriend Tjerk Hiddes als den besten en meest kloeken, ervaren bevelhebber aanbeval. Als Michiel de Ruyter zulk een getuigenis gaf, kon men er stellig op aan, want de Hollandsche admiraal was niet gewoon iemand onverdiend te prijzen of een pluim op den hoed te steken.
De "immensi tremor Oceani", d.i. de schrik der onmetelijke zeeën, gelijk de Ruyter werd genoemd, everleefde zijn vriend Tjerk Hiddes nog bijna tien jaar. Ook hij gaf zijn leven voor het vaderland en sneuvelde 29 April 1876 bij Syracuse.
Onze Friesche zeeheld droeg gewoonlijk zijn eigen voornaam en die zijns vaders. "Den Vries" noemden hem de Hollanders en deze van heeft hij behouden. Tijdens zijn kapiteinschap werd hij eenvoudig schipper Tjerk of Tjerkbaas genoemd.
Toen de Harlinger Admiraliteit hem de aanstelling van Vice-Admiraal gaf, tegelijk met den daarbij behoorendende staf, behevens den met goudgalon bestikten rok en pluimhoed, werd hem ten huize van een lid van dien Raad gelegenheid gegeven zich aan te kleeden om in zijn nieuw costuum zijn opwachting te maken "bij de Heeren". Na zich aldus "in het pontificaal" te hebben gestoken, zei Tjerk: "Wat soe ús Trijn nou wol fan my sizze, as se my sa seach?" Dit teekent den eenvoudigen Seksbierumer jongen, die, tot den hoogsten rang opgeklommen, bij voorkeur Friesch sprak tot lieden waarvan bij wist, dat ze zijn moedertaal kenden en spraken. De Harlingers hebben hem niet vergeten, ook al is zijn graf bij den kerkbouw verdwenen en door onvergeeflijke nalatigheid later niet vastgeeteld waar hij begraven lag. Indien hij een praalgraf had, zou men dit zeker wel hebben overgebracht, zoodat men vermoedt, dat hij onder een eenvoudigen steen rust en waarschijnlijk nu buiten de kerk, daar de oude meer dan 20 meter langer was dan de in 1776 gebouwde kruiskerk.
De Nederlanders zijn niet zoo scheutig met het oprichten van stand- en borstbeelden, anders verdiende Tjerk Hiddes wel een monument b.v. in het mooie plantsoen bij het station.
Van Admiraal Tjerk mag men getuigen gelijk J. de Recht het deed ten opzichte van Menno van Coehoorn: "Ziet hier een held, beproefd in oorlogsblixemvlammen; Die voor 's Lands Vrijheid sprak uit monden van metaal."


Almenum is, zooals van zelf spreekt, eeuwen ouder dan Harlingen, daar de terp van Almenum reeds aangelegd is vóór dat er zeedijken om de provincie lagen.
Toen aartsbisschop Bonifacius van Utrecht naar Friesland reisde, in de Meimaand van het jaar 754, begon hij zijn tocht door Holland en reisde van daar naar Almenum, waarna hij door Westergo trok over het Boorndiep of de Middelzee naar Oostergo om te Dockum op H. Sscramentsdag zijne volgelingen (bekeerde heidensche Friezen) in de gemeenschap der kerk op te nemen.
Den 6n Juni viel de moedige man daar als offer van de wraak der afgodendienaars, gelijk ik breedvoerig in mijne beschrijving van Dockum heb medegedeeld. Op zijn tocht door Friesland zou de aartsbisschop eenige gemeenten hebben gesticht. Waar dit geschied is, valt niet met zekerheid aan te wijzen. Zelfs de oudste bescheiden van het aartsbisdom te Utrecht gewagen er niet van, maar wel wordt vermoed, dat de meest belangrijke nederzettingen op de terpen in het land, gelegen op zijn zendingstocht, voor zooverre zij door Christen-Friezen werden bewoond, door den geloofsprediker zijn bezocht en daaronder behoorde in de eerste plaats Almenum.
Behalve het reeds genoemde vaandel bezat de kerk daar een handschrift van Karel den Groeten, afgegeven aan zijn veldheer Forteman, ter belooning van de hulp der Friezen bij het ontzet van Rome. De Friesche heeren verklaarde Karel voor te zijn vrij en edelgeboren, onbezwaard, doch alleen den keizer schatplichtig, en de eigenerfden voor vrije lieden, zoolang de wind zou waaien en de wereld zou staan.


In de 9e en 10e eeuw heeft Almenum dikwijls zeer te lijden gehad van de invallen der ruwe Noormannen (meest Denen), die op hun marodeurstochten Friesland afstroopten. Alle vrijbuiters van over de zee ten noorden hier invallend, noemde men toen Noormannen, ofschoon de meesten uit Denemarken kwamen.
Een van de Deensche vorsten, met name Gothrik, wist hier in het jaar 810 vasten voet te krijgen, toen hij hier met 200 karvelen of Wikinger schepen binnenviel. Na het op hem afgezonden leger, meest uit boeren bestaande, te hebben verslagen, legde hij den Friezen een jaarlijksche schatting van 200 pond zilver op. Naar Engelsche muntwaarde berekend bedroeg dit 2400 gulden, wat in die dagen een enorme belasting was. Gedurende twee jaren is deze schatting ingevorderd, toen 's keizers stadhouder, die tegen de Turken vocht, hier terugkwam om de Denen te verjagen.
Van Gothrik wordt de legende verteld, dat hij de Friezen dwong om lage voordeuren aan de zuidzijde hunner woningen te maken, opdat zij, hun huis ingaande, zich moesten bukken, om daardoor hulde te brengen aan den heerscher in het Noorden! Ook zouden ze halsbanden van twijghout hebben gedragen ten teeken van onderworpenheid. Volgens een zeer oude overlevering stond volgens Kempius te Almenum het tolhuis van den Noorschen schatmeester, die daar zitting hield om namens koning Gothrik de opgelegde belasting te innen.


De naamafleiding van Almenum zou wijzen op gemeenschappelijk grondbezit, gelijk de Overijselsche meenten, waar bv. dorpsbewoners het recht op veeweiden hebben. Dergelijke Landerijen worden in Engeland Commonland genoemd en in IJsland Almenningurheim, dus Algemeen heem. De uitgang um is een verkorting van heem, hem of hiem, gelijk bekend is.
In de achtste eeuw werd Friesland geteisterd door hooge watervloeden en stormen, die het voor eb en vloed liggende land snel deden afnemen. Het was in het jaar 793, dat, volgens Ocko Scarlensis, op bevel van Karel den Grooten, de toen reeds bekende terpen werden verhoogd en vergroot; daaronder werden ook genoemd de terpen te Almenum, Midlum of Middelhem, Tsjommehem of Tzum, Hitteshem of Hitzem en Dronningripa of Dronrijp genoemd. Dronning-ripa beteekent in het oud-Deensch "Konniginneweg" en dus is deze naam van vreemden oorsprong gelijk er meer namen en woorden in de Friesche taal zijn van Noorsche of Deensche afkomst.
Nabij het oude Almenum stonden reeds omstreeks het jaar 900 verscheidene Stinsen op hoogten, terpen of wierden, omgeven door aarden wallen, ter verdediging van de vaak invallende zeeschuimers, die het onzen landzaat ruim drie eeuwen bijzonder lastig hebben gemaakt. Als oudste nederzetting bij Almenum wordt Hajo Canga of Cammingha Stins genoemd. Oostwaarts verrees Gratingahuis en de naam der buurt daar omheen is later verbasterd tot Grettingaburen. Westwaarts stonden Harns en Harliga stins, welker eigenaren om den voorrang dongen, tengevolge waarvan de eene familie de andere niet kon uitstaan. Ruurd Jans Harliga was in het bizonder gebeten op Sasker Harns en toen met het Paaschfeest van het jaar 1064 Sasker aan Ruurd wilde vóórgaan met het offeren van gaven voor armen en kerk, ontstak Ruurd deswege zoo in gramschap, dat hij Sasker op het kerkhof te Almenun doodde. Hierdoor ontstond een bloedwraak, die in geen eeuw kon worden bevredigd of verzoend.
Aanhoudende vecht- en moordpartijen tusschen de Gratinga's, de Gerbranda's en de familie van Harns waren hiervan het gevolg. In 1133 liep die haat zoo hoog, dat Douwe van Harns den zoon van Sikke Gratinga met een hooivork doorstak, omdat die jongen naar een land reed, dat aan Douwe toebehoorde, maar waarover een vrije reed of overweg was naar Gratinga's erf.
Deze wandaad bracht heel Barradeel in opstand en verdeelde het land in twee oorlogvoerende partijen.
De Gratinga'a ondernamen toen een veldtocht tegen Douwe en belegerden diens Stins, die ze wisten te veroveren. Na kort beraad besloot de zegevierende partij den moordenaar en diens gezin om het leven te brengen en de Stins te Dijkshorne met den grond gelijk te maken. Alzoo geschiedde, waarna de radicale opruiming der familie van Harns met een feestje werd besloten.
Vijftien jaar later brachten twee abten tusschen de ruziezoekers een soort van verdrag tot stand, zijnde "een verbond van bevrediging", doch dit was maar voor den schijn. De ingekankerde wrok, die steeds tusschen de partijen bestaan bleef, werd niet weggenomen.


Meppel.
P. JANZEN.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Heeft u aanvullingen, correcties of vragen met betrekking tot Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman (Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman) de Deen van Haithabu ,Koning van Haithabu,Koning van Jutland,Hertog van Frisia,Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd,?
De auteur van deze publicatie hoort het graag van u!


Tijdbalk Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman (Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman) de Deen van Haithabu ,Koning van Haithabu,Koning van Jutland,Hertog van Frisia,Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd,

  Deze functionaliteit is alleen beschikbaar voor browsers met Javascript ondersteuning.
Klik op de namen voor meer informatie. Gebruikte symbolen: grootouders grootouders   ouders ouders   broers-zussen broers/zussen   kinderen kinderen

Voorouders (en nakomelingen) van Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman de Deen van Haithabu ,Koning van Haithabu,Koning van Jutland,Hertog van Frisia,Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd,

Halfdan II Halfdan de Frisia van Haithabu ,Koning van Jutland,leading Dane who became a vassal of Charlemagne in 807,Explorador,caudillo vikingo entre los daneses y el primer mercenario escandinavo que entró al servicio de los francos
770-810
Helena of Wessex
772-????
Helgi Hvassi Helgi de Sharp The Bold Fridleifsson den vasse Hvasse "de Scherpe" Fridleifsson van de Dagling dynastie en Aslaug van Ringerike ,prins van Ringerike King of Ringerike Duke of Angria
-850
Aslaug Tweelingzus Harthacanute's Sveinsson Sigurdsdatter van Denemarken
-842

Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman de Deen van Haithabu ,Koning van Haithabu,Koning van Jutland,Hertog van Frisia,Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd,
812-????

(1) 882

Gisela van Lotharingen
855-907

Reinier I van Henegouwen , Graaf van Midden Friesland,
(2) 

Mathilda van Lotharingen van Ostergau of Frisia
820-907

Reginhilde Reinhild Ranilde Rheinhilde Reinhildis Dano-Frisonne Ludmilla Reinhilde Ragnhildis Ragnhildes van Haithabu de Frisia van Friesland Denemarken en Friesland ,Gravin Dano-Frisonne,Prinses van Midden-Friesland, Haithabu,Princess of Klak,Countess of Ringelheim
858-929

Via Snelzoeken kunt u zoeken op naam, voornaam gevolgd door een achternaam. U typt enkele letters in (minimaal 3) en direct verschijnt er een lijst met persoonsnamen binnen deze publicatie. Hoe meer letters u intypt hoe specifieker de resultaten. Klik op een persoonsnaam om naar de pagina van die persoon te gaan.

  • Of u kleine letters of hoofdletters intypt maak niet uit.
  • Wanneer u niet zeker bent over de voornaam of exacte schrijfwijze dan kunt u een sterretje (*) gebruiken. Voorbeeld: "*ornelis de b*r" vindt zowel "cornelis de boer" als "kornelis de buur".
  • Het is niet mogelijk om tekens anders dan het alfabet in te voeren (dus ook geen diacritische tekens als ö en é).


Visualiseer een andere verwantschap

De getoonde gegevens hebben geen bronnen.

Over de familienaam De Deen van Haithabu ,Koning van Haithabu,Koning van Jutland,Hertog van Frisia,Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd,


De publicatie Woudwyk Genealogía is opgesteld door .neem contact op
Wilt u bij het overnemen van gegevens uit deze stamboom alstublieft een verwijzing naar de herkomst opnemen:
Martin Woudwyk, "Woudwyk Genealogía", database, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/woudwyk-genealogia/I3778.php : benaderd 10 mei 2024), "Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman (Gøtrik Godfried "de Zee Koning" Gudrod Haraldsson Godfred Haraldson Godfried III de Noorman) de Deen van Haithabu ,Koning van Haithabu,Koning van Jutland,Hertog van Frisia,Viking hoofdman die in 882 tot het Christendom was bekeerd, (812-????)".