Sytse Pytters (bij quotisatie)
Zo staat zijn beroep vermeld bij de quotisatie. Daarbij is hij ook koemelker. Dat kan zoveel betekenen dat hij koeien bij anderen melkt, of zelf melkvee in bezit heeft.
Coffevaarder is een andere spelwijze voor kofvaarder. Een kof is een schip met een ronde voor- en achtersteven en een platte bodem en zwaarden. Mogelijk heeft hij op een schoenervaarder gevaren, die hadden geen zwaarden en een scherper voor- en achterschip.
Veelal voeren de grotere koffen naar landen rond de Oostzee voor handel.
Als Sitse dat gedaan heeft, dan was hij waarschijnlijk niet de koemelker, maar zijn vrouw.
Van Maria Boon
In St. Nicolaasga is hij getuige bij de doop van Pieter, zoon van Gerrit Jeenes en Hilk Pieters (zijn zus en vaak doopgetuige bij de geboorte van Sitses kinderen)
Quotisatie kohieren inschrijving
Plaats: Doniawerstal - het dorp Langweer
Aantal volwassenen: 2
Aantal kinderen: 6
Aanslag: £ 24:6:-
Bewoner: Sytse Pytters
Diversen: coffevaarder en koemelker
---
--------
Hij is getrouwd met Lysabeth Berents.
Zij zijn getrouwd op 24 januari 1735 te Op de Heide, De Friese Meren, Friesland, Nederland.
Rooms-katholieke parochie Op de Heide
Getuigen: Pier Jolles, Wits Jolles
Kind(eren):
QUOTISATIE
Wat er aan voorafging
Ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren de provincies op veel gebieden soeverein, onder meer op dat van de belastingheffing. De overheid in de Republiek haalde niet zelf belasting op, maar verpachtte het innen ervan aan particulieren. Zon
belastingpachter betaalde de overheid een van tevoren vastgesteld bedrag, en alles wat hij verder aan belasting inde, was voor hemzelf. Het pachtbedrag was vaak hoog, omdat verschillende pachters tegen elkaar op boden. Niemand vindt belasting betalen leuk en zeker niet als het om hoge bedragen gaat waarbij men ook nog twijfelt of die niet te hoog zijn. Zo niet anders bij de inwoners van de Republiek, ook zij ergerden zich aan de relatief hoge belastingsommen die op producten werden geheven. Dit in combinatie met de economische neergang na 1740 leidde tot de eerste opstanden.
Het oproer begon in het voorjaar van 17 maart 1748 in Groningen. Directe aanleiding was misschien de geboorte van Willem V op 8 maart 1748. Prinsgezinden waren verheugd, toch nog een mannelijke opvolger. De huizen van de landadel (grietmannen) en de belastingpachters werden aangevallen, vooral diegenen die niet overtuigend genoeg hun Oranjegezindheid hadden laten blijken. Pachtershokjes bij de graanmolens, van waaruit transacties werden gecontroleerd, werden neergehaald of in brand gestoken. Het oproer breidde zich met Pinksteren uit naar Bergum en Baarderadeel.
In Leeuwarden werden 72 pointen reformatoir (punten van verbetering) opgesteld. Friese schippers brachten het nieuws naar Amsterdam. Bij het binnenvaren van het IJ weigerden zij de passagemeester het vereiste bedrag te betalen. Op 17 juni drong op de Botermarkt in Amsterdam een menigte samen die zulk een dreigende taal uitsloeg dat de collecteurs van de boterimpost (belasting op de boter) zich gedwongen zagen hun kantoor enige uren eerder dan normaal te sluiten. Het oproer breidde zich uit naar Haarlem en Leiden.
In 1748 brak in de Republiek dan ook het Pachtersoproer uit, rellen die waren gericht tegen de belastingpachters, waarvan dus algemeen werd aangenomen dat ze zich op ongeoorloofde wijze verrijkten.
---
Quotisatie in Friesland
De Staten van Friesland besloten op 1 juni 1748 de wijze van belastingheffing te veranderen, dus af te zien van de verpachte middelen en over te gaan naar een belasting naar draagkracht. Bij gebrek aan ideeën hoe dit vorm te geven, werd er een prijsvraag uitgeschreven. Op 11 september 1748 loofden de Staten 200 zilveren ducatons uit voor het beste voorstel. Er kwamen 22 inzendingen binnen waarvan er uiteindelijk 3 bruikbare suggesties bevatten.
Een van de suggesties was om bij de vaststelling van de hoogte van de heffing, de gezinsgrootte mede in aanmerking te nemen. Dit idee was afkomstig van de Franeker hoogleraar N. Ypey die van de Staten direct de opdracht kreeg om de normen voor de quotisatie verder uit te werken en het aandeel van elke stad en grietenij te bepalen. In de 18e eeuw was het uiteraard onmogelijk voor de overheid om belastingen centraal te innen en voor ieder gezin te berekenen en daarom werd het innen aan de steden en grietenijen overgelaten. Wel werd er berekend wat iedere stad en grietenij minimaal moest ophalen, meer mocht uiteraard, minder niet.
In elk dorp en elke stad werd een commissie in het leven geroepen. Voor die commissie moesten alle gezinshoofden verschijnen om op te geven hoe de samenstelling van hun gezin was (aantal personen beneden en boven 12 jaar) en over welk vermogen en inkomen men beschikte. In de praktijk werden ook bijna altijd de beroepen opgetekend, hoewel dit niet voorgeschreven was. Gealimenteerden (bedeelden) waren van de quotisatie vrijgesteld; in veel gevallen zijn hun namen dan ook niet opgeschreven. De optekening der gezinnen had plaats in de eerste twee maanden van 1749 en de meeste van de Quotisatiekohieren zijn bewaard gebleven.
---
Het volk was over de quotisatie al gauw nog ontevredener dan over de vroegere belastingen. De quotisatie is dan ook in 1750 al weer afgeschaft en er is dus in Friesland slechts één quotisatie geweest.
---
Bronnen: Tresoar, Wikipedia, P. Nieuwland De Quotisatiekohieren Namen, beroepen en welstand van de Friese bevolking deel 2
---
--------
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.