De beide dochters Maria Elisabeth en Hester Elisabeth Schardam bleven ongehuwd. Wellicht heeft hun status, als dochters van een predikant, met iets hoger geplaatste voorouders, en een gebrek aan voldoende kapitaal, hen min of meer 'gedwongen' tot een leven als ongehuwde juffrouwen. Een zelfde verschijnsel valt ook op bij de dochters van hun broer Johannes, die of ongehuwd bleven, danwel op een wat latere leeftijd in het huwelijk traden. De jongste van de twee, Hester Elisabeth Schardam, werd verschillende keren genoemd als winkelierster. Beiden waren ze diverse malen betrokken bij transporten van onroerende goederen en het afsluiten van hypotheken. De zusters hebben ongerwijleld geprobeerd er het beste van te maken, wat echter niet altijd zonder vallen en opstaan lukte, en één van hen zelfs met justitie in aanraking bracht. Maar daarover later.
Hester Elisabeth kocht op 19 jan. 1824 voor een som van fl 600 van Grietje de Vries, een ongehuwde winkelierster in de Bangert onder Zwaag, een "winkelhuis en kapschuur, benevens een ooft- en aalbessentuin, aan en achter hetzelve gelegen." Het huis stond in de Bangert, gemeente Zwaag en droeg als nummer 95.33 Daar een dag voor de registratie haar moeder reeds in dit pand overleed, zou aangenomen kunnen worden dat het reeds door haar werd bewoond, in dat geval als huurster. Daarmee waren de beide zusters nog niet tevreden, want op 14 febr. 1826 kochten zij van de Erven Gerrit Spoelder een huis en grond aan de Koornmarkt te Hoorn, wijk P nr.85, voor een bedrag van f1 725.34 Tenslotte kocht Hester Elisabeth nóg een huis, erf en grond te Zwaag, gelegen aan de zuidzijde van de weg, genummerd 41, van het echtpaar Pieter Grasboer en Grietje Cornelis Pronk. Wederom maakte een "welbeplante ooft- en aalbessentuin" nu nog samen met een "stuk bouwland, ten deze beplant met vrugtbomen" deel uit van de koop. Het kostte haar een bcdrag van fl 3000.35 Blijkbaar was Hester Elisabeth een fervent liefhebster van vers fruit!
Alles bij elkaar kochten de beide zusters onroerend goed voor een waarde van meer dan fl 5000, een groot kapitaal in die tijd. Dat zij dit gehele bedrag niet in kontanten op tafel konden leggen, blijkt uit het feit dat ze in de loop van een paar jaar ook een aantal hypotheken afsloten. Allereerst leende Hester Elisabeth Schardam op 30 maart 1824, een bedrag van fl 500 van Maria Cornelia Rollerus uit Haarlem (zij was een volle nicht van Hester Elisabeth Schardam, dochter van een oom van moederszijde), met het huis nr. 95 te Zwaag als onderpand, tegen een rente van 5 %. Deze hypotheek werd op 3 mei 1826 afgelost36. Zeven dagen later werd door haar fl 800 geleend van Jan Muntjewerf, notaris te Westerblokker, wederom tegen 5 % rente, en weer met het huis nr 95 als onderpand. Deze lening werd op 3 maart 1828 afgelost.37
Blijkbaar vond de aflossing plaats door de lening van opnieuw fl 800, tegen dezelfde voorwaarden, nu van Antonius Jospeh Faber te Hoorn, welk bedrag op 2 jan. 1829 werd afgelost.38 Het huis met nr 41 werd gekocht met behulp van een hypotheek van fl 2000 gulden, geleend van Rudolphe le Chevalier uit Amsterdam; in latere tijd ontstonden er problemen rond de rentebetaling zodat op 25 nov. 1837 de hypotheek werd verhoogd met een som van fl 180, wegens niet betaalde rente.39
Eerder sprak ik over het feit dat een van de zusters in aanrakiug kwam met justitie. Dat was Hester Elisabeth Schardam, in 1833; helaas is de zaak door het verloren gaan van het grootste deel van het archief van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hoorn niet meer geheel te reconstrueren, zodat niet goed te bepalen is welke rol zij in deze zaak speelde, die van hoofdpersoon, of die van min of meer toevallig betrokkene. Samen met Grietje de Vries uit Zwaag en Gerritje de Vries en Arie Kaay uit Blokker, werd zij door de betreffende rechtbank veroordeeld op 21 juni 1833 "terzake van het bewust in omloop brengen van valsche drie guldens stukken." Alle vier werden veroordeeld tot het betalen van een boete, alsmede de proceskosten. Voor Hester Elisabeth Schardam bedroeg dat een boete van fl 18, voor de overigen respectievelijk sommen van fl 54 en twee maal fl 36, de proceskosten bedroegen voor hen gezamelijk fl 48,08. Indien de hoogte van de boete verband houdt met het aandeel in het delict, dan zou gekonkludeerd kunnen worden dat Grietje de Vries het meeste 'op haar geweten' had en Hester Elisabeth het minste.
Blijkbaar namen de authoriteiten liever het zekere voor het onzekere, want op 16 juli 1833 werd een hypotheek ingeschreven, ten laste van Hester Elisabeth Schardam, gevestigd op haar huis te Zwaag (nr. 41), met de beide boomgaarden (respectievelijk kadastraal aangeduid als gemeente Zwaag, sectie A nr. 201, 202, 203 en 210). Het bedrag van de boeten bedroeg fl 192,08, terwijl de voor de executie benodigde gelden, die óók door de veroordeelden betaald moesten worden, begroot werden op een som van fl 207,92, wat het totaal op de mooie, afgeronde som van fl 400 bracht. Eerst in januari 1838 bleek deze hypotheek geheel afgelost te zijn.40 Naast de schande van een veroordeling, betaling van een boete, werd Hester Elisabeth dus nog extra gestraft, omdat de gezamelijke schuld rustte op haar bezit. Hiermee kan de achterstand in rentebetaling aan Rudolphe Le Chevaiier wellicht beter worden begrepen ...
grootouders
ouders
broers/zussen
kinderen
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.