Let op: Was jonger dan 16 jaar (7) toen kind (Jan II Herbaren van Arkel) werd geboren (??-??-1240).
Let op: Leeftijd bij trouwen (??-??-1245) lag beneden de 16 jaar (12).
De zoon van Herbaren, Jan I van Arkel wordt in een kroniek uit 1253 genoemd als leenheer van de graaf van Holland. In 1260 kreeg hij Bergambacht in zijn bezit.
Johan was heer van Asperen en Heukelum. Bijgenaamd de Sterke. Hij was zo sterk van lichaam dat hij zich aan een balk vatte en rijdende een paard met zijn voeten oplichtte. In een oorkonde van 1253 wordt hij heer van Arkel en ridder genoemd. Inde akte van 17.3.1253 (OHZ-..) treedt hij, als heer van Arkel en ridder genoemd, met zijn broer, heer Herbaren van den Berghe, op als getuige voor heer Jan van der Lede. In het volgende jaar, op 25.6.1254, vinden wij hem met zijn broers Otto en Hugo vermeld in de oorkonde waarin heer Jan van der Lede en zijn neef Hugo van Arkel heer Floris van Dalem belenen met een derde van Dalem. Op 29.10.1263 beleent hij zijn "cognatus" Otto met het bedijkte land dat Slingeland genoemd wordt. Voor de laatste maal wordt hij vermeld op 23.8.1264, wanneer hij met Willem, heer van Brederode, een watergang verleent aan heer Hendrik van Alblas. De traditie geeft hem tot vrouw Bertha van Ochten. Een direkt bewijs hiervoor is in de bronnen niet te vinden, maar wijlen de heer de Groot heeft zulke sterke aanwijzingen naar voren gebracht voor dit huwelijk, dat wij hier van een zeer grote waarschijnlijkheid spreken kunnen. Hij wees op het voorkomen van de voornaam Ricoud, de kenmerkende voornaam bij de van Ochtens, bij de van Arkels van Noordeloos, die stammen uit een zoon van onze Jan I. Deze voornaam komt niet voor bij de andere Arkel-takken, zodat deze bij het huwelijk van Jan I in zijn geslacht gekomen moet zijn. Verder wees hij op het feit, dat Jan III van Arkel in het bezit komt van leengoed dat hij oorspronkelijk van Jan van Ochten in leen gehouden had (5.12.1305 - Hist.Gen., Codex Dipl.Neerl., 2e serie, dl.I, afd.I, nr.10). Hoewel hiermede wel is komen vast te staan, dat Jan I van Arkel gehuwd was met een van Ochten, kon de heer de Groot slechts aanwijzingen bijbrengen omtrent het al of niet juist zijn van haar voornaam Bertha. Nu lezen wij (Wapenheraut I, p.37) "de Wolfswaarden onder Opheusden en Wageningen herinneren vrij zeker aan Johan Wolf, ridder, in 1280 vermeld als de gemaal van Bertha van Ochten, die in 1272 weduwe geworden was van Jan van Arkel. Zij was een dochter van Ricold, heer van Ochten, in 1280 dood, bij Jutta, in dit jaar domina (edelvrouw) getiteld". Dit alles vindt in sommige opzichten een treffende bevestiging in een oorkonde van 13.12.1281 (Sloet-1040), waarin vermeld worden: Henricus en Godefridus van Ochten, zoons van domina Jutta van Ochten. In dezelfde oorkonde worden "dominus Johannes dictus Wolf, miles, et Bertha ejus uxor" vermeld. Zij wordt hier niet uitdrukkelijk genoemd als zuster van Hendrik en Godfried, dus kan ook een tante van beide broers geweest zijn, en dus een dochter van Ricold I van Ochten (en Marina van Bentheim?) zoals de heer de Groot veronderstelde. Eeuwenlang werd Jan VII van Arkel hem als vader toebedacht, maar er werd onomstotelijk bewezen dat de vader van Jan 'de Sterke' van Arkel, Herbaren van der Lede moest zijn.
(1) Hij is getrouwd met Yda van Andel.
Zij zijn getrouwd voor 1245.
(2) Hij is getrouwd met Bertha van Ochten.
Zij zijn getrouwd in het jaar 1245, hij was toen 12 jaar oud.Bron 4
Kind(eren):
https://nl.wikipedia.org/wiki/Land_van_Arkel
Het Land van Arkel was een leenschap van de graven van Holland, tot aan 1412 beheerd door de Heren van Arkel. Het grondgebied strekte van de rivier de Merwede in het zuiden tot aan het hedendaagse Everdingen in het noorden, en van het riviertje de Linge in het oosten ongeveer tot de rivier de Lek in het westen. Hedendaagse plaatsen in het grondgebied zijn onder andere Leerdam, Leerbroek, Arkel, Heukelum, Asperen, Hagestein, Haastrecht en Gorinchem.
Geschiedenis
Rond 1234-1240 zou Herbaren II van der Lede, leenman van de heerlijkheid Ter Leede, naar Arkel getrokken zijn om zich daar te vestigen. Hij werd de stamvader van het geslacht Van Arkel. De heerlijkheid Ter Leede (vermoedelijk gelegen net ten zuiden van het hedendaagse Leerdam) liet hij na aan zijn jongere broer Jan I van der Lede.
De zoon van Herbaren, Jan I van Arkel wordt in een kroniek uit 1253 genoemd als leenheer van de graaf van Holland. In 1260 kreeg hij Bergambacht in zijn bezit.
Zijn opvolger Jan II kocht in 1272 de havenplaats Gorinchem van de graaf van Bentheim. Het grondgebied strekte zich nu tot aan de Merwede, en men mocht nu tol heffen op de Lek en de Merwede. Er ontstond een bloeiende handel waaruit de Heren van Arkel grote verdiensten konden halen. Er werden diverse kastelen gebouwd, waarvan de meest bekende in Asperen, Haastrecht en Gorinchem (1267). De heren verbleven meestal in het laatste kasteel. Jan II droeg het kasteel van Gorinchem in 1290 op aan zijn leenheer Floris V van Holland, uit eerbied voor diens gezag.
Nadat Jan II van der Lede in 1305 overleed zonder nageslacht, erfde Jan III van Arkel de heerlijkheid Ter Leede. In 1351 kwamen nog landerijen aan de Lek erbij. Ook Haastrecht werd toegevoegd. Otto van Arkel verleende Gorinchem, Hagestein en Leerdam in 1382 stadsrechten. De macht van de Heren van Arkel was eind 14e eeuw op zijn hoogst. De burcht die aan de oostelijke oever van de stad Gorinchem stond, werd De Keizerlijke burcht genoemd.
Het hertogdom Gelre, het graafschap Holland en het sticht Utrecht zagen lijdzaam toe hoe de economische en militaire macht van het leenschap groeide. Wat volgde waren de Arkelse Oorlogen (1401-1412), vooral na een dispuut met de graaf van Holland, Albrecht van Beieren. Jan V wist stand te houden tot 1412, maar werd verdreven tot aan Vuren, waar hij gevangengenomen werd. Hij sleet zijn verdere leven in Gouda en Leerdam. Zijn zoon Willem leidde een opstand in 1417, maar werd daarbij gedood. De macht van het geslacht kwam daarmee tot een einde, hoewel de nakomelingen van Maria van Arkel, een dochter van Jan V, grote politieke macht in Gelre zouden verwerven.
De burcht in Gorinchem werd afgebroken in 1413. Ten zuiden van de stadsmuren werd een nieuw slot gebouwd voor de graven van Holland. Dit slot werd in 1461 verbouwd en uitgebreid door Karel de Stoute. Vanwege de imposante hoofdtoren, bekleed met blauwe hardsteen, werd deze later bekend als de "Blauwe Toren" .[1].
Jan I ("de Sterke") van Arkel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) < 1245 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) 1245 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bertha van Ochten |