Hij is getrouwd met Meintje Bijkerk.
Zij zijn getrouwd op 28 mei 1920 te Steenwijk, Overijssel, Nederland , hij was toen 29 jaar oud.
Meintje Bijkerk en Meine Veen,
't zal mien tied wel uutduur'n,
Meine Veen, de laatste turfmeter van Overijssel,
Het is 1920 als vanuit Zuidveen Meine Veen, een man van plm. 30 jaar, op weg gaat naar het kantoor
van het Waterschap in Vollenhove om te solliciteren naar de betrekking van turfmeter. Eén van
zijn ooms die deze functie bekleed had, was kortgeleden met pensioen gegaan. Tot dan toe is hij
werkzaam geweest op het boerenbedrijf van zijn vader. Binnenkort hoopt hij in het huwelijk te
treden met Meinetje, de dochter van vervener Bijkerk. In zijn beste pak verschijnt Meine voor de
"heren" van het waterschap . Het zijn deftige mannen met "snorren en vadermoordenaars" (hoge
boorden met ver vooruitstekende punten) die achter een groene tafel zitten. Het gesprek verloopt
naar wens. Als boer is Meine naar Vollenhove gegaan en als turfmeter komt hij terug in Zuidveen.,
Toen Meine van Meintien, zoals de Zuidvenigers hem noemden, er voor het eerst met de meetlat opuit
trok, was het allemaal nog turf wat de klok sloeg in de Kop van Overijssel. Het waterschap
besloeg toentertijd dertig-duizend hectare en het controleren van de turfwinning was één van zijn
taken. Immers het graven van turf in het lage land van de Kop van Overijssel heeft invloed op de
waterstaat. En om die waterstaat te kunnen beheersen had het waterschap geld nodig. Anderhalve
cent per vierkante meter over het land uitgespreide bagger was de vervener aan het waterschap
schuldig en Meine Veen was de man die het aantal vierkante meters moest vaststellen. Evenals zijn
ooms voordien hadden gedaan, mat Meine vijfendertig jaar lang de bagger, die over de velden bij
VoIlenhove, Belt Schutsloot, Steenwijkerwold, Wetering, Kalenberg, Giethoorn en Ossenzijl lag
uitgespreid. Arbeiders en kleine boeren, iedereen trok naar de mengbak. Veel viel er niet te
verdienen, integendeel. Van de vroege ochtend tot de late avond moest men hard werken voor het
schamele loon van één gulden per roe. Meine leefde met de turfarbeiders mee. Omdat hij ook belast
was met het rondbrengen van de aanmaningen voor de waterschapslasten, kwam hij bij velen van hen
thuis en zag hij in welke soms moeilijke omstandigheden zij leefden. "Ze wilden wel betalen, maar
ze konden niet".,
Na 1935 werd Meine Veen tevens aangesteld als opzichter van de lage vervening. In 1930 mat hij
257.000 vierkante meter. Dat was al veel minder dan de een à twee miljoen vierkante meter die
zijn beide ooms moesten bemeten. In 1940 werd er slechts 109.000 vierkante meter opgemeten. In
1944 ttoen in die donkere oorlogsdagen in het westen van Nederland de hongerwinter knaagde en de
mensen in de grote steden de bomen uit de straten rooiden en de blokbestrating tussen de
tramrails sloopten, mat Meine maar liefst 335.000 vierkante meter turf. Als gevolg van de
spoorwegstaking bleef het westen er echter van verstoken. Tot 1955 ging Meine door met turfmeten.
In dat jaar mat hij slechts 8739 vierkante meter. De rol van de turf was uitgespeeld in de Kop
van Overijssel. De verveners werden boeren. In de uitgeveende trekgaten schoot het riet omhoog
hetgeen een nieuwe bestaansbron bood voor de bevolking van het lage land. Ook voor Meine Veen
ging er veel veranderen. Na zijn pensionering ruilde hij de meetlat voor de hanggarde
(vishengel), want door de vervening waren er per slot van rekening voldoende trekgaten ontstaan
om zijn dobber in uit te werpen. Ook kon hij zich nu volop wijden aan zijn andere liefde, de
Vrije Zendingsgemeente, waarvan hij van 1955 tot 1961 voorganger was. "'t Zal mien tied wel
uutduur'n" heeft Meine vaak gezegd, en hij kreeg gelijk, want hij was immers de laatste
beroepsturfmeter van Overijssel.,
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.