Stamboom van Vinken (vader) en van Heezik (moeder) » Pieter Philip Janszn. van Bosse 76 (1809-1879)

Persoonlijke gegevens Pieter Philip Janszn. van Bosse 76 

Bronnen 1, 2, 3

Gezin van Pieter Philip Janszn. van Bosse 76


Notities over Pieter Philip Janszn. van Bosse 76

<p> </p>span"> </span></div> font-size: 2.8em; font-weight: normal; text-transform: none; color: #d91118; line-height: 1em; padding: 0px; margin: 0.5em 0px 0.1em 0px; border: initial none initial;">Pieter Philip van Bosse, machtige boekhouder</h1>em 0px;">dinsdag 31 maart 2009 11:39</p>mp;gt;De elfde in de serie Alle Nederlandse Premiers: mr. Pieter Philip van Bosse (1809-1879)</p>at: right; padding: 0px; margin: 0px 0px 1em 5px;"><img src="http://www.elsevier.nl/upload/4067bdee-69c3-4a6f-bb60-7b212bc5b4df_VanBosse1apr.jpg" alt="Premier Van Bosse, een machtige boekhouder" width="150" height="200" border="0" />Premier Van Bosse, een machtige boekhouder</p>e-height: 1.5em; padding: 0px; margin: 0px 0px 1em 0px;">Bij zijn collega’s is hij meestal niet heel populair. Een minister van Financiën wordt geacht streng op de uitgaven van de overheid te letten en zijn professionele zuinigheid vormt vaak een obstakel voor de realisering van alle mooie plannen van de andere bewindslieden.<br /><br />Maar als hij zijn werk goed doet, kan de minister van Financiën een belangrijke politieke rol spelen en respect afdwingen bij de bevolking. Die ziet meestal wel het nut in van een strenge, degelijke boekhouder. Zo’n boekhouder was mr. Pieter Philip van Bosse. Grotendeels vergeten door latere generaties, maar in de schaduw van <a class="normal" title="Thorbecke, de belangrijkste van allemaal" href="http://www.elsevier.nl/web/10202081/Dossier/Thorbecke-de-belangrijkste-van-allemaal.htm">Johan Rudolf Thorbecke </a>een architect van de economische liberalisering van Nederland.</p>">Glorieperioden<br /></strong>Thuis werd bij de op 16 december 1809 in Amsterdam geboren Pieter Philip ongetwijfeld al over geld gesproken. Zijn vader was namelijk makelaar in assurantiën. Een makkelijke jeugd was het niet. Drie kinderen uit het gezin overleden erg jong en vader stierf toen Pieter pas elf was. Gelukkig toonde zijn echtgenote zich een sterke moeder en goede zakenvrouw, die de makelaarsfirma met succes overnam. <br />Pieter bleek een slimme, ijverige jongeman die snel carrière maakte. Het Atheneum Illustre in Amsterdam, een studie Romeins en hedendaags recht in Leiden, een promotie in 1834. Daarna vestigde hij zich als advocaat in Amsterdam, om in 1845 door minister F.A. van Hall benoemd te worden op het departement waar hij zijn glorieperioden zou beleven. Drie jaar was hij ambtenaar: hoofd afdeling in- en uitvoerrechten. Maar op 3 juni 1848 mocht hij Financiën als minister gaan leiden, een functie die hem daarna nog vijf keer werd toebedeeld.</p>; margin: 0px;">Onvermogen<br /></strong>In 1848 wilde Van Bosse meteen al een beperkte inkomstenbelasting invoeren. Maar de politieke steun ontbrak. Pas de wind in de zeilen kreeg hij toen misschien wel het vruchtbaarste kabinet uit de vaderlandse geschiedenis aantrad, het ministerie-Thorbecke, dat van 1849 tot 1853 Nederland politiek en economisch bij de tijd probeerde te brengen.<br /><br />Met de hervorming van de belastingen wilde het nog niet lukken. Accijnzen leverden het overgrote deel van de belastingopbrengsten en deze troffen vooral de sociaal zwakkeren. Een vermogens- of inkomstenbelasting was onbekend en tot in de jaren negentig van de negentiende eeuw zou iedere poging falen om kapitaal of rente te belasten, schreef P.J. Oud in zijn staatkundige standaardwerk Honderd jaren. ‘Hier zal de liberale partij gedurende meer dan veertig jaren van een volslagen onvermogen blijk geven.’</p>p;lt;p><strong>Schipperen<br /></strong>Maar op andere terreinen was Van Bosse een stuk succesvoller. Als overtuigd voorstander van vrijhandel schafte hij de rechten van doorvoer af en staakte hij de heffing van scheepvaartrechten op de Rijn en IJssel. Hij ging verder met de begonnen hervorming van het muntwezen door de zilveren standaard in te voeren: het ratjetoe van munten maakte plaats voor een overzichtelijk stelsel van stuivers, dubbeltjes, kwartjes, halve guldens en rijksdaalders.<br /><br />En de minister reorganiseerde het postwezen door invoering van een Postwet, waarbij de staat een monopoliepositie kreeg. Ook werd de postzegel geïntroduceerd, maar het gebruik daarvan was ‘in geen geval verplichtend’. Tot ergernis van liberale kamerleden, die opkwamen voor de belangen van hun achterban. Zakenlieden en handelaren moesten port betalen voor ongevraagd toegezonden post en personeel inhuren om in de rij te staan bij het postkantoor om de zaken af te handelen. Steeds moest Van Bosse schipperen en compromissen sluiten, omdat de conservatieven in de Tweede Kamer afkerig waren van innovaties.</p>adding: 0px; margin: 0px 0px 1em 0px;"><strong>Teerhartig </strong><br />Van Bosse en Thorbecke waren bondgenoten in hun streven naar liberale hervormingen. Maar hun verstandhouding was niet warm. De minister van Financiën ergerde zich, zoals zovelen, aan de hooghartigheid van de grote liberale voorman. In zijn dagboek zou Van Bosse in 1873 spreken over ‘Thorbeckes despotisme, dat vele liberalen van oorsprong naar het conservatieve kamp joeg. (…) Hij kon niet dulden, dat iemand naast hem stond. Hij en hij alleen: praeter me nihil.’<br /><br />Van Bosse had ook een heel ander karakter. Gevoelig van aard, een lieve huisvader, weldadig, teerhartig, zoals althans zijn vriend J.L. de Bruyn Kops beweerde. Minder onwrikbaar en koppig dan Thorbecke in ieder geval. De val van het kabinet-Thorbecke in 1853, door toedoen van protestantse Aprilbeweging, was niettemin een harde klap voor hem. Zijn hervormingsarbeid kwam abrupt tot een eind. Vijf jaar lang zou hij in de Tweede Kamer, voor het kiesdistrict Rotterdam, oppositie voeren. Hij bleef aandringen op aanpassingen van het belastingstelsel en waarschuwde voor te hoge overheidsuitgaven, gebaseerd op onzekere inkomsten uit Indië. Ook als volksvertegenwoordiger waakte Van Bosse over de schatkist.</p>rong><br />Tot zijn vreugde kon Van Bosse nog een paar maal aan de slag als minister van Financiën. Bijvoorbeeld in de periode van 1858 tot februari 1860, toen hij onder meer de Wet inzake successie en opvolging invoerde. Voor de ‘doodbelasting’, waarbij de overheid een deel(tje) inpikt van de erfenis van een overledene, was dus een liberaal verantwoordelijk.&lt;br /><br />Maar het interessantst in dit verband zijn de jaren van 1868 tot en met 1871. Toen combineerde Van Bosse namelijk het ministerschap op Financiën met het premierschap. De grondlegger van het kabinet, Thorbecke, was in de Tweede Kamer gebleven. Tot ongenoegen van de oppositie, die meende dat de formateur de eigenlijke leider van het kabinet was en daarom ook de regering had moet leiden. Maar Van Bosse legde uit dat niemand anders dan hijzelf het hoofd van het kabinet was, een kabinet dat een progressieve koers wilde varen: ‘Onze richting is bepaaldelijk ene richting van vooruitgang.’</p> 0px; margin: 0px;">Dagbladzegel</strong><br />Als premier hamerde Van Bosse weer op het belang van financiële soliditeit. Belastingen mochten niet worden afgeschaft zonder compensatie en de begroting mocht slechts verruimd worden als duidelijk de middelen tot dekking werden aangewezen.<br /><br />Op wetgevend gebied bracht de ploeg van Van Bosse aardig wat tot stand. Zo kwam er een Wet op de grondbelasting en werd de doodstraf afgeschaft. Belangrijk was verder de afschaffing van het dagbladzegel, het ‘zegelrecht op gedrukte stukken en advertentiën in nieuwspapieren’. Door het verdwijnen van deze belasting kregen dagbladen een sterke stimulans. Het verzet van koning Willem III tegen deze maatregel sorteerde geen effect.<br /><br />Maar toen vier van de zeven ministers in het kabinet aan het eind van 1870 er om uiteenlopende redenen de brui aan gaven, was de koek vrij plotseling op. Van Bosse zag zich genoodzaakt terug te treden als premier.</p>ng>Onvermoeid</strong><br />Als beloning voor zijn politieke inspanningen werd Van Bosse in 1872 tot minister van Staat benoemd. Maar het bleef niet bij deze eretitel. Op 68-jarige leeftijd kreeg hij het verzoek opnieuw minister te worden, nu van Koloniën. Tot zijn eigen verbazing. ‘Het ging mij gisteren als het oude cavaleriepaard dat de trompet hoort, dat dan de ooren opsteekt en denkt nog eens een rit mee te doen.’<br /><br />De laatste rit verliep helaas niet voorspoedig. Door de strijd in Atjeh, door verschillen van mening in het kabinet en het parlement over Indië en door een slechte relatie met de gouverneur-generaal in de kolonie wist Van Bosse weinig te bewerkstelligen.</p>tyle-span">Pieter van Bosse stierf in het harnas, als minister, op 21 februari 1879. Hij was een man van vele talenten, schreef het tijdschrift Eigen Haard na zijn dood: ‘Vooral in zijne onvermoeide werkzaamheid is hij door weinigen geëvenaard; en hij heeft daarin volhard tot in de laatste dagen van zijn leven.’</span>.</span></p>

 

l 12px/normal Verdana; color: #e17200; margin: 0px;"> pastedGraphic.pdf

tyle="white-space: pre;"> Familie van Bosse

g src="webkit-fake-url://DAD823E2-FDDE-420C-9748-029ED2B98AB2/pastedGraphic_1.pdf" alt="pastedGraphic_1.pdf" />

: 0px;"> 

nt: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px;">Notities gemaakt door Mr. Dr. C. Smit, 's Gravenhage, Februari 1982 [gevonden in het familiearchief]

12px 0px;"> 

2px/normal Verdana; margin: 0px;">II. Onze neutraliteit in 1870/1871

letter-spacing: 0px;">III. Kritiek op Groen’s Maurice et Barnevelt

IV. Bijbelkritiek en godsdienstige overtuiging

/p>dana; margin: 0px;">VII. Thorbecke

Willem II

: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px;"> 

er-spacing: 0px;">Woord Vooraf

deling betreft de zeer gevarieerde inhoud van het Dagboek van Mr. P.P.van Bosse (1809-1879), dat deze in de jaren 1873-1877 als ambteloos burger heeft bijgehouden. Eigenlijk is het geen dagboek in de strikte zin des woords, doordat de schrijver niet alleen aantekeningen heeft gemaakt omtrent de gebeurtenissen van de dag, doch daaronder ook overpeinzingen en bovenal herinneringen heeft opgenomen, zoals zijn belevenissen als vrijwilliger in 1830 en als minister tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870/1871. Daarenboven ook oordeelvellingen over tijdgenoten, zoals Thorbecke, Koning Willem III, Fransen van de Putte, Heemskerk en Kappeyne van de Coppelo.

schrijver heeft zijn verhandeling als volgt ingedeeld:

acing: 0px;">een inleiding, waarin zowel de levensloop van van Bosse als de staatskundige ontwikeling hier te landewordt geschetst, welke is ingetreden na de dood van Thorbecke (1872) in de jaren, waarover het Dagboek handelt; geschakeerde Dagboek, nl. die gedeelten, welke blijvende waarde bezitten, doordat zij ook voor de huidige generaties belangwekkend zijn, zoals zijn reacties zowel op de gebeurtenissen zelf als op de dramatis personae, en de ontwikkeling, welke zijn godsdienstige overtuiging in die jaren te zien geeft.rgin: 0px 0px 12px 0px;">De schrijver heeft zich veroorloofd, ook bij aanhalingen uit het Dagboek, deze in de huidige spelling weer te geven.

style="font: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">INHOUDSOPGAVE

normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">INLEIDING

l normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px;">Afkomst en jeugd"letter-spacing: 0px;">Vrijwilliger, 1830-1832an>normal Verdana; margin: 0px;">Werkzaamheden tijdens het eerste ministerie-Thorbeckex;">Staatkundige ontwikkeling na de dood van Thorbecketyle="text-decoration: underline; letter-spacing: 0px;">DAGBOEK 

rline; letter-spacing: 0px;">INLEIDING

e; letter-spacing: 0px;">Afkomst en jeugdsse is op 16 December 1809 te Amsterdam geboren uit het huwelijk van Jan van Bosse (1772-1820) en Maria Philippine de Bordes (1778-1853), op 12 April 1799 te Amsterdam voltrokken. Het gezin bestond, na het overlijden van drie jong gestorven kinderen, ten slotte uit één dochter en vier zoons, waarvan Pieter Philip de vierde was in de reeks [zieboven]. Nadat de vader, makelaar in assurantiën, in 1820, nog geen 49 jaar oud, was overleden, heeft de energieke moeder diens zaken zelf voortgezet. Later is haar jongste zoon Jacob Theodoor in de firma opgenomen, welke hij na de dood zijner moeder in 1853 alleen heeft voortgezet.

zijn geboorteplaats de Latijnse school doorlopen en daarna aldaar aan het Athenaeum rechten gestudeerd, welke hij sedert te Leiden heeft afgesloten. In 1833 is hij daar gepromoveerd op een rechtsvergelijkend onderzoek naar het ontstaan en de verdere ontwikkeling van het stadsrecht in Frankrijk, Duitsland en Nederland. Hij had de rechtenstudie in de jaren 1830-1832 onderbroken, toen de Belgische opstand hem met jeugdig vuur als vrijwilliger—gelijk zoveel anderen van zijn leeftijd—ten strijde deed trekken.

ht: 15px; margin: 0px 0px 12px 0px;"> 

letter-spacing: 0px;">Vrijwilliger1830-1832et verhaal zijner eerste belevenissen uit die tijd in zijn Dagboek [Dagboek, 5 Februari 1877] opgenomen. Hij opent zijn relaas met de woorden: “Wat een boel was dat!” Het overige dienst slechts ter adstructie van deze uitspraak. Zijn eerste ervaring deed hij op in Amsterdam, waar hij schildwacht moest staan achter het paleis. Hij kreeg als consigne mee “geen scherp toelaten”. Op zijn begrijpelijke vraag naar de betekenis daarvan kreeg hij te horen: “Geen sabels, degens of mensen in het paleis brengen, dus b.v. geen slagersknecht met zijn mes.” Zeker is het, dat als toen zo’n snaak—die destijds in Amsterdam steeds een mes en slijpstok aan zijn gordel droeg—aan de deur was gekomen en geweigerd zou hebben zijn zwaard af te leggen, de intendant van het paleis lange tijd op zijn biefstuk zou hebben gewacht. Drie vierde van de vrijwilligers had nooit een geweer in handen gehad en werd zo, mir nicht, dir nicht, naar bedreigde punten gedirigeerd. Hoe onervaren de troep was, blek hem toen deze in de voorvaderlijke trekschuit eerst van Amsterdam naar Utrecht en de volgende dog verder naar Gorcum werd gevoerd. In de tweede nacht aldaar zond general Vermasen, de commandant van ’s Hertogenbosch—hun bestemmingsplaats—een estafette naar Gorcum met de last terstond op te rukken, omdat hij in Den Bosch een oproer vreesde. Er werd alarm geslagen en de Amsterdammers gingen voor de vensters staan van hun kwartieren om eens te kijken wat dat tromgeroffel middenin de nacht te betekenen had. De tweedeof derde dag na aankomst in Den Bosch, moesten wij—aldus de schrijver—aldaar de hoofdwacht betrekken. Zij was door de locale schutterij bezet en deze, opgestookt door Belgen en priesters, toonde tekenen van verzet. Zij bleek onwillig de post over te geven. Gelukkig hadden de nieuw aangekomenen een paar onderofficieren onder zich, die bij Waterloo hadden gevochten. Deze maakten korte metten. Zij pakten de eerste, die zich recalcitrant toonde, terstond bijde kraag en stelden hem in arrest. Dat gaf natuurlijk deining. Het was marktdag en het plein stond vol met stalletjes en kramen. In een ommezien werden die ontruimd. Enige kurassiers joegen het volk uiteen en de generaal liet de staatvan beleg afkondigen. Tevens kwamen detachementen artillerie, met geweren gewapend, opzetten en het werd terstond rustig.

n laden. Maar o wee! Drie vierde van de manschap wist niet hoe dat gedaan moest worden. Enigen die, zoals van Bosse, met jachtgeweren wisten om te gaan, hadden nog nooit een scherpe patroon in handen gehad. Het liep, wonder boven wonder, goed af.

n Bosch betrok hij des avonds tussen 6 en 8 uur in een zijstraat. Het was een nachtstop. Als consigne had hij meegekregen niet toe te laten, dat uit zekere deur van een of ander magazijn iets zou worden uitgedragen. En voorts “als je aangevallen wordt, al vurende, retireren op de hoofdwacht”. Al retirerende met zo’n model vuursteengeweer! En dan in een vreemde stad, waarhij straten nog stegen kende. Een kwartier later kreeg hij gezelschap van een infanterist, die het spektakel te Brussel (23-27 september 1833) had bijgewoond, waar de Nederlandse tropen vanuit vensters en vanaf barricaden door de muitelingen moorddadig waren bestookt.

alen hadden hem niet hadden het niet rustiger gestemd, toen hij ’s nachts op zijn tweede post, in de gang van een gebouw, dat voor hem als kazerne werdingericht, moest waken voor een kast met munitie, terwijl dat gebouw vol werkvolk was, dat de gehele nacht door moest werken om gereed te komen. Met zijn geweer alleen vormde hij zeker geen krachtige waarborg voor de veiligheidder werklieden.

jaren, welke al spoedig overgingen in de dodelijke verveling van een garnizoensdienst. Wij mogen ons intussen overtuigd houden, dat hij gelegenheid heeft weten te vinden voor gedegen studie. Het zou anders immers onmogelijk zijn geweest om reeds in 1833 te promoveren.

tyle="text-decoration: underline; letter-spacing: 0px;">Van Bosse en de landsdefensie="letter-spacing: 0px;">Uit het bovenstaande valt reeds op te maken, dat van Bosse weinig reden had tot ingenomenheid met de landsdefensie. Dit is er in latere jaren niet op verbeterd. Het is hier de beste plaats daarop wat nader in te gaan.

1874 door de Staten-Generaal is aanvaard en in de jaren 1875-1885 is uitgevoerd, berustte op een rapport over in 1850 ingestelde staatscommissie. Het systeem bestond in een geconcentreerde verdediging met als centrum Amsterdam, dat werd omgeven met een fortengordel en verder beschermd door een inundatielinie, de zg. Hollandsche Waterlinie. Deze strekte zich uit van de Zuiderzee langs de Vecht naar Utrecht en vandaar langs de Vaartse Rijn naar de Lek. Hier, van Vreeswijk af, werd de Linie voortgezet naar de Waal bij Gorcum, vanwaar zij was verlengd naar Geertruidenberg.

nt: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">Van Bosse zag er niets in. “De militairen”, zo zegt hij [Dagboek, 2 december 1876], “denken dat zij met hun dwaze vestingen en forten het land zullen verdedigen. Maar dat men in staat zou zijn al die forten van geschikte bevelhebbers te voorzien en het verband goed te bewaren, zal men mij niet doen geloven. Mijn overtuiging is en blijft, dat, zo Duitsland het in zijn hoofd mocht krijgen ons land te annexeren, het eerste bericht van het uitbreken van de oorlog zal worden gegevn door het eerste eskadron ulanen, dat op de Neude te Utrecht, en door het regiment, dat door middel van stoomboten te Gorcum of Vreeswijk, achter de inundatielinie, verschijnt.”

ing, die zich verzet tegen uitgaven voor andere dan zuivere productieve doeleinden. Van Bosse achtte bijna alle uitgaven voor militaire doeleinden geldverspilling. Hij miste het besef hiermede blijk te geven van defaitisme en aldus het landsbelang uit het oog te verliezen. Een overtuiging overigens, welke hij met vele anderen gedeeld heeft.

le="font: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px;">Overzichtvan zijn loopbaanmal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">Na zijn promotie in de rechten vestigd

; margin: 0px 0px 12px 0px;"> e hij zich eerst te Weesp als fabrikant, doch weldra als advocaat te Amsterdam. In die jaren was hij ook werkzaam als secretaris van de Commissie voor de Rijnvaart. Hiermede tekent zich zijn toekomstige werkkring reeds af. In zijn Amsterdamse tijd moest hij reeds in aanraking zijn gekomen met Mr. Floris Adriaan van Hall.

osse benoemd tot referendaris aan de afdeling in- en uitvoerrechten van zijn ministerie. Reeds op 3 juni 1848 zag de toen 38-jarige zich benoemd tot tijdelijk minister van Financiën in het ministerie Schimmelpennick. Hij had er tegenop gezien zijn vaste aanstelling als hoofdambtenaar te verwisselen voor een tijdelijk ministerambt. De Bosch Kemper weet ons te vertellen[1], dat de regering hem toen benoemdheeft tot lid van de Raad van State, aan wie tijdelijk het ministerie van Financiën werd opgedragen. Zijn bekwaamheid werd blijkbaar al vroegtijdig opgemerkt.

t: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">Toen Van Bosse reeds op 19 juli een wetsvoorstel indiende tot afschaffing der accijnzen op het gemaal en het geslacht en tot invoering ener belasting op de bezittingen—hij was een overtuigd voorstander van afschaffing der indirecte belastingen en hun vervanging door directe—ontmoette het plan in de Tweede Kamer bijna algemene afkeuring, zodat hij dit op 21 augustus introk. Van Hall, niettegenstaande de achting en vriendschap, welke hij voor de jeugdige bewindsman gevoelde, had diens voorstel in een brochure scherp bestreden.[2] Niettegenstaande deze nederlaag ging hij in zijn functie over in het ministerie-Donker Curtius-De Kempenaer. En wat nog meer zegt: ook Thorbecke nam hem als enige uit dit team weer in zijn eerste ministerie.

osse verenigden zich theorie en praktijk op voorbeeldige wijze. In al de details van zijn ministerie was hij volkomen thuis. Hij overzag met ruime blik niet alleen het geheel van ons financie wezen en zorgde voor de belangen van de schatkist—men heeft van hem getuigd, dat zelden omzichtiger en nauwgezetter met ’s lands financiën werd omgegaan dan in de dagen van van Bosse[3]—;hij achtte zijn taak bovenal gelegen in de ontwikkeling onzer welvaart. Niet alleen dus een knap rekenmeester, hij heeftop financieel gebied ook tal van belangrijke hervormingen tot stand gebracht.

el geb iedingeroepen en maakte men zelfs in het buitenland gaarne gebruik van zijn adviezen. Zo ver was de faam van deze bekwame financier doorgedrongen, dat zelfs de Keizer van Oostenrijk hem in 1865 raadpleegde over een sanering der verwarde staatsfinanciën in zijn rijk.

ng: 0px;">Van Bosse is op 6 mei 1836 te Amsterdam gehuwd met Maria Johanna Reynvaan, geboren te Amsterdam in 1809 en in 1864 te ’s Gravenhage overleden. Zij schonk hem vijf kinderen, drie dochters en twee zoons [zie boven].

jn zoons niet de loopbaan besloten te volgen, welke deomstandigheden hem hadden doen inslaan, waardoor zij een rustiger leven konden leiden en bespaard zijn gebleven voor de hatelijk- en onaangenaamheden van het publieke leven, welke van bijzonder snerpende aard zijn [Dagboek, 8 augustus 1873].

"letter-spacing: 0px;"> 

-spacing: 0px;">Werkzaamheden tijdens het eerste ministerie-Thorbecke: 0px;">Op handelspolitiek gebied onder het eerste ministerie Thorbecke is zijn belangrijkste maatregel wel geweest de totstandkoming der scheepsvaartwetten (S. 1950, nos. 47-49), welke een eind maakten aan de differentiële scheepsvaartpolitiek uit de tijd van Koning Willem I.[4] Te voren hadden Nederlandse schepen minder aan zg. scheepongelden (lastgeld, tonnegelden andere heffingen) te betalen dan vreemde. Ook maakte hij een eind aan de bescherming, welke de in Nederlandse schepen aangevoerde goederen hadden genoten, nl. een reductie van 10% op de invoerrechten. Verder maakte de nieuwe wetgeving verlening van Nederlandse zeebrieven mogelijk aan in het buitenlandgebouwde schepen, welke men, ter aanmoediging van de Nederlandse scheepsbouw, te voren had geweigerd. Om de scheepsbouw ten onzent te bevorderen greep Van Bosse liever naar een liberaal middel, nl. verlaging van invoerrechten opgrond- en hulpstoffen, zoals hout, hennep en ijzer.

rmal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">De politieke opinie hier te lande was destijds nog niet zo ver gevorderd, dat zij de liberale voorstellen van de minister voetstoots zou hebben aanvaard. Wel was Rotterdam voor de nieuwe wetgeving geporteerd, maar in Amsterdam achtte men de voorstellen ontijdig en ondoordacht. Ook dit maal voerde Van Hall—;thans als lid der Tweede Kamer—een krachtige bestrijding.

Bosse echter handelde uit diepe, op dogmatische gronden steunende opvattingen, zoalsuit zijn memorie van toelichting duidelijk sprak. Dat neemt niet weg, dat feitelijke omstandigheden hem niet weinig hebben begunstigd. Engeland had in 1843zijn navigation acts zodanig gewijzigd, dat men daar tot volkomen gelijkstelling der vlaggen was overgegaan. Maar toen de Britse gezant alhier op 10 augustus 1849 de tekst der nieuwe scheepvaartwetten overhandigde, had hij niet nagelaten daarbij de verwachting uit te spreken, dat wij dit goede voorbeeld zouden volgen. Onze regering begreep de wenk: anders zou de Britse regering jegens ons wel eens tot differentiële maatregelen kunnen terugkeren. Redenen van opportuniteit hebbendus zeker meegewerkt tot het welslagen zijner plannen.

d onder het eerste ministerie-Thorbecke kreeg hij bijna niets dan tegenslagen te incasseren: een ontwerp-rentenbelasting moest op 12 maart 1852 worden ingetrokken, terwijl een ontwerp-muntwet voor Ned.-Indië op 19 juli 1852 werd verworpen. En op 18 februari 1853—dus kort voor de Aprilbeweging, welke aan het kabinet een einde zou maken—viel het besluit, dat een ontwerp-compatibiliteitswet tot nader onderzoek in de afdelingen moest worden teruggezonden.

x;">Van Bosse heeft in de jaren 1848 tot 1879 deel uitgemaakt van van niet minder dan acht Kabinetten: een unicum in onze parlementaire geschiedenis. In de eeste zes Kabinetten beheerde hij het Ministerie van Financiën. In de beide laatste dat van Koloniën:

le="letter-spacing: 0px;">het tijdelijk ministerie-Schimmelpennick (3 juni 1848-21 november 1848);ter-spacing: 0px;">het minister-Donker Curtius-De Kempenaer (21 November 1848-1 Novermber 1849);r-spacing: 0px;">het eerste ministerie Thorbecke (1849-1853);hussen-van Bosse (1858-1860);[6]-1 juni 1866);="font: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px;">het derde ministerie-Thorbecke (1871-1872);rmal Verdana; margin: 0px;">het ministerie-Kappeyne van de Coppelo (1877-1879);px 0px 12px 0px;">In de jaren, gelegen tussen de kabinetten, waarin Van Bosse heeft zitting gehad, is deze opgetreden als lid der Tweede Kamer: van 1853 tot 1858 voor het kiesdistrict Rotterdam, van 1860 tot 1866 voor Zutphen; van 1867 tot 1868 voor Dordrecht. Alleen van 1872 tot 1877 was hij ambteloos burger, eenvoor de altijd werkzame man een gedwongen lediggang.

op het gebied van de belastingspolitiek en compatibiliteitswetgeving veel meer hebben tot stand gebracht, wanneer de liberale club, welke Thorbecke stemde, ook hem (met name tijdesn het kabinet-Rochussen-van Bosse) eveneens had gesteund. Maar Thorbecke kon of wilde daarvoor niet zorgen.[7]

ng: 0px;">Tijdens zijn gedwongen rust in de jaren 1872-1877 heeft van Bosse een Dagboek bijgehouden, waarin zijn visie op de staatkundige gebeurtenissen van de dag en op de dramatis personae ten onzent een ruime plaats inneemt. Tot goed begrip van het Dagboek verdient het aanbeveling een kort overzicht te geven van de staatkundige ontwikkeling, welke na Thorbeckes dood was ingetreden.[8]

le="font: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px;">Staatkundige ontwikkelingen na de dood van Thorbecke

De voltooiing der staatkundige eenheid in Italië had een einde gemaakt aan de wereldlijke heerschappij van de paus. Deze gebeurtenis was hier te lande door de liberale met evenveel vreugde begroet als deze de Rooms-Katholieken met smart had vervuld. Hij heeft ertoe geleid, dat ons gezantschap bij de paus in 1871 werd opgeheven. Deze maatregel, door de liberalen met meer doctrinair dan staatkundig inzicht doorgedreven, maakte voorgoed een eind aan het bondgenootschap tussen liberalen en katholieken, dat sedert 1853 had bestaan. Reeds eerder hadden de katholieken zich afkerig betoond van het liberale neutrale onderijs van de staatschool van 1857. Het mandement van de Nederlandse bisschoppen van 1868 sprak duidelijke taal: de kerk verlangde voortaan het onderwijs in haar zin te zien gegeven. Het was het directe uitvloeisel der denkbeelden van Paus Pius IX, zoals deze in zijn encycliek Syllabus errorum van 1864 had verkondigd en waarin hij de liberale denkbeelden had afgewezen. Tegelijkertijd onderging het liberalisme ten onzent een grote verandering. Het liberalisme van Thorbecke was tevreden met al hetgeen sedert 1848 was tot stand gebracht. Het toonde zich niet vatbaar voor verdere ontwikkeling. De jongere liberalen—zoals Fransen van de Putte, Mr. S. van Houten en Mr. Kappeyne van de Coppelo—streefden naar een welbewuste meer democratische politiek, welke ook aan de opkomende burgerklasse recht zou doen wedervaren. Naast de daarvoor vereiste uitbreiding van het kiesrecht door censusverlaging, streefden zij tevens naar uitbreiding de staatsbemoeiing ter bescherming van de economisch zwakkeren.

ormal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">Van deze democratisch-sociaal liberale instelling geven de ook de kerkelijke partijen blijk. Evenzeer als aan liberale zijde trof men dit inzicht aan bij de jongere katholieken en anti-revolutionairen. Groen van Prinsterer had zijn meeste aanhangers gevonden onder de aanzienlijke geslachten. Zijn opvolger, de jonge leider Dr. A. Kuyper, toonde zich, in tegenstelling tot zijn voorganger en diens geestverwanten, democraat in hart en nieren. Na Groens overlijden in 1876 zocht de geboren volksleider zijn aanhang dan onder de “kleyne luiden”, het volk onder de kiezers. Op staatkundig gebeid kwam hiermede een eind aan het isolement, dat Groen voor zijn partij steeds had verkozen.

ater krachtige steun zou vinden bij Dr. Schaepman. Groen had zodanige samenwerking steeds afgewezen, hetgeen de oude anti-revolutionairen—o.a. Kuchenius—bleven doen. Bij dit samengaan met de katholieken heeft als trait d’union gediend beider bezwaren tegen het staatsonderwijs. Voorlopig hield Kuyper zich evenwel op de achtergrond. Eerst moet hij zijn achterban hebben gemobiliseerd. Dit heeft Van Bosse zeer wel begrepen: het was een reculer pour mieux sauter [Dagboek, 19 april 1877].

; margin: 0px 0px 12px 0px;">Het staatkundig patroon vertoonde hiermee het volgende beeld:

normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px;">liberalen van twee schakeringen: de oud-liberalen uit de tijd van Thorbecke—waarin ook de overgebleven conservatieven, die geen partij meer vormden, werden opgenomen—naast de jongere, meer sociaal gerichte liberalen;pan>de overgebleven anti-revolutinairen uit de tijd van Groen, naast de nog niet tot het kiesrecht toegelaten en door Kuyper geleide “kleine luyden”; rooms-katholieken onder leiding van Schaepman.tig der vorige eeuw, waarover het Dagboek handelt, waren nog een aanvangstijdperk. Van Houten nam in 1874 het initiatief tot een Kinderwet. Een door minister Geertsema uit het liberale Kabinet-De Vries-Fransen van de Putte (6 juli 1872-27 augustus 1874) tot uitbreiding van het kiesrecht door censusverlaging ingediend wetsontwerp werd door de gezamenlijke conservatieven, kerkelijken en Thorbeckianen afgestemd.

kerk-Van Lynden van Sandenburg (27 augustus 1874 - 3 november 1877), dat een lagere-onderwijswet indiende, waarbij Heemskerk meer rekening had gehouden met de liberalen dan tegemoet was gekomen aan de wensen der kerkelijken, voldeed eigenlijk niemand en leidde tot aftreden van het ministerie.

e="letter-spacing: 0px;">Thans volgde, dankzij de door deuitslag der verkiezingen van 1877 versterkte liberale meerderheid, weer een liberaal kabinet, ditmaal geformeerd door het meest op de voorgrond tredendelid der jongere liberalen Kappeyne van de Coppello. Deze had in 1874 in de Tweede Kamer een hooggestemde rede gehouden, blijk gevend van een geheel ander ideaal van de staat dan Thorbecke steeds voor ogen had gestaan. Alleen van de staat, aldus de spreker , kon datgene uitgaan wat onontbeerlijk was om het volk tedoen toenemen in kennis, moraal en welvaart. Van Bosse qualificeert in zijn Dagboek [10 december 1874] deze rede als utopisch en ziet in zijn vertolker niet meer dan een rhéteur. Inderdaad is Kappeyne niet de man gebleken om als minister uitvoering te geven aan hetgeen hij zich had voorgesteld. De enige vrucht zijner eigen werkzaamheid is geweest een nieuwe wet op het lager onderwijs, welke in 1878 tot stand kwam. Zij was niet veel meer dan een bevestiging der wet van 1857 en werd aangenomen met slechts de stemmen der liberalen voor en die der kerkelijken tegen. Begrijpelijkerwijze hebben zowel Kuyper als Schaepman buiten het parlement—zij waren destijds geen van beiden lid der Tweede Kamer—heftig tegen die wet geageerd. Zij heeft de samenwerking tussen anti-revolutinairen en katholieken in hoge mate bevorderd. Niet in een naar gezindten ingedeelde staatsschool, doch in subsidiëring van het bijzonder onderwijs, zouden zij verder het middel zoeken tot wijziging vande bestaande toestand.

normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">Het Kabinet-Kappeyne is het laatste geweest, waartoe Van Bosse is toegetreden: evenals in het derde ministerie-Thorbecke het geval was geweest als minister van Koloniën. Het is ditmaal niet de gemakkelijkste portefeuille geweest, welke hij heeft beheerd. Zulks als gevolg van het in deze jaren ophouden der batige saldo’s, terwijl door de Atjeh-oorlog de uitgaven voortdurend toenamen. Op 21 februari 1879 is hij in het harnas gestorven, eenhalf jaar vóór het afreden van het ministerie.

nt: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">Dat Van Bosse na zijn aftreden als minister in 1872 een Dagboek is gaan bijhouden, valt ongetwijfeld toe te schrijven aan de omstandigheid, dat deze zeer werkzame man—op stel en sprong ambteloos burger geworden—op deze wijze heeft getracht aan zijn leven meer inhoud te geven.

>Vooral in het begin geeft het Dagboek blijk van grote neerslachtigheid bij de schrijver. “Mijn carrière is gesloten”, zo heet het in een aantekening van 7/8 augustus 1873, “niemand heeft mij meer nodig: la fortune ne sourit plus aux vieillards. Wat is overwegend bij mij? The weariness of life. Het intermezzo van 1866-1868 kon ik voor eendeel vullen door werk voor de toekomst. Maar thans wil het werk niet meer vlotten.”

le pogingen om op publiek terrein nut testichten; de tegenstand, welke hij in 1871 ondervond, toen al hetgeen hij voorde koloniën verlangde te doen mislukte: spoorwegen op Java en de toenemende moeilijkheden om onder het opgroeiende geslacht geschikte mannen te vinden. Dit laatste overigens een vaker vernomen klacht bij ouder wordende mannen. Voorlopig blijft het tacdium vitae hem nog kwellen. Hij kan geen gepaste bezigheid vinden: niemand heeft hem meer nodig. Zijn gedachten zijn nog somber: er valt niets meer te doen dan af te takelen. Hij noemt zichzelf een nutteloze straatslijper. Maar gaandeweg wordt hij opgewekter en zoekt hij zich zo zinvol mogelijk bezig te houden [op 11 september 1876 tekent hij in zijn Dagboek aan: “Lezen is in de laatste vier jaren mijn hoofdbedrijf”]. Daarnaast blijft hij dromen over de mogelijkheid van vervulling zijner stille wens naar verdere nuttige bezigheid. Alleen bij vlagen van droefgeestigheid is zijn liefste gebed nog: nune dimittis servurm, domine! 

ft zich geabonneerd op verschillende Engelse tijdschriften: de Contemporary Review, de Fortnightly Review en Fraser’s Magazine. Waarin hij bovenal de polemieken volgt, welke in die jaren de aanhangers van het materialisme met hun gelovige tegenstanders voerden. Als Frans tijdschrift leest hij de Revue des Deux Mondes, het enige, dat opgelijk peil stond met de Engelse.

nze neutraliteit in 1870/1871 van de Revue des Deux Mondes, jaargang 1877, levert hem stof oude herinneringen op te halen. In dit nummer had de admiraal Touchard een artikel geschreven, waarin deze had onthuld dat tijdens de Frans-Duitse oorlog met grote haast de voorhoede van een Frans eskader naar de Baltische wateren was gezonden om het terrein te effenen voor de komst ener transportvloot. Deze voorhoede was bestemd om door haar aanwezigheid een einde te maken aan de neutraliteit in de wateren der kleine staten. Zulks met de bedoeling een offensief te kunnen ondernemen tegen de Pruisische kustgebieden. Het is alleen aan het snelle verloop van de oorlog in Frankrijk zelf te danken geweest, dat dit plan werd verijdeld.

0px;">Deze openhartige erkenning van het voornemen van Napoleon III om ons in de oorlog te betrekken en om ons territoir te gebruiken als slagveld, althans als kolenopslagplaats, brengt Van Bosse er nu toe zijn herinneringen uit die tijd aan zijn Dagboek toe te vertrouwen. Na de oorlogsverklaring van Frankrijk hadden wij terstond aan alle hoven kennis gegeven, dat wij strikt neutraal dachten te blijven, zo nodig dat besluit gewapenderhand zouden verdedigen. Onze minister van buitenlandse zaken Roest van Limburg heeft dit besluit met grote fermiteit gehandhaafd.

f of zijn minister van oorlog Gramont gaf te kennen “que les affaires pourraient prendre une tournure, qui auraient pour conséquence l’application de la règle: celui qui n’est paspour nous est contre nous”. De Franze gezant Baudin—wel bekend met de ten hove heersende gallomanie—bracht Van Bosse een bezoek en zeide: “Neutralité, c’est bien, mais la neutralité n’enpêche pas la sympathie, ce serait donc neutralité avec sympathie.” Van Bosse—hij bekleedde destijds het presidium in de miniserraad—antwoordde: “A mon avis les termes sympathi et antipathie sont absolutement incompatibles avec le système de neutralité.” Hij gaf daarbij te kennen, dat de gezant zich zeer licht zou kunnen overtuigen, indien er soms verandering in die gedragslijn mocht komen, want het eerste gevolg zou zijn de ontslagaanvrage van het Kabinet.

che gezant De Perponscher hield zich doof en blind, maar had toch in mandatis te onderzoeken hoe de zaken stonden.  Van Bosse zei hem hetzelfde als aan Baudin en voegde er aan toe, dat men te Berlijn toch wel weten zou, dat hij ons de hofkliek niets had te zeggen en dat hij verzekerd kon zijn, dat de collectieve demissie van het ministerie het bewijs zou zijn ener verandering van zienswijze. Van Bosse vermeldt nog, dat wij aan de gematigdheid van De Perponcher veel verplicht zijn geweest. Indien in die tijd een Stockpruis kwaad had willen stichten, zou de gelegenheid daartoe niet hebben ontbroken. De militie werd gemobiliseerd en de reserveschutterij bijeengeroepen, hoewel nog niet gemobiliseerd. Achttien bataljons van deze werden in gereedheid gebracht.

font: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">Baudin kreeg in last te vorderen, dat de rede van Texel ter beschikking zou worden gesteld van de Franse vloot, die in de Noord- en Oostzee zou ageren, ten einde aldaar een steenkolendépôt te vestigen. Dat was, volgens hem, geenszins in stijd met de neutraliteit! Het antwoord was zo stellig weigerend als maar zijn kon. Baudin sprak er ook Van Bosse over. Deze herhaalde, zo duidelijk mogelijk, hetgeen hij hem vroeger had gezegd.

al 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">Franse oorlogsschepen kruisten onophoudelijk langs de kust. Van onze zijde werd overal langs het strand gepatrouilleerd.

or ons een geweldige last betekende. Op onze vertogen kwam het op die maatregel terug, nadat wij hadden verzekerd dat geen Frans oorlogsschip ten onzent kolen zou kunnen laden dan in geval van nood en dan nog slechts zoveel als nodig was om een Franse haven aan het Kanaal te bereiken. Wij zouden de uitvoer van kolen uit ons land wel zelf hebben verboden, indien ons handelsverdrag met Frankrijk van 1865 dit niet zou hebben belet.

ervolgt Van Bosse, “heeft ons in 1870 groot gevaar gebracht. Onze gezant te London—een van die diplomatieke stupiditeiten, waarvan wij zovele exemplaren bezaten—voegde bij de hem voorgeschreven verklaring van neutraliteit zijn eigen wijsheid. Hij vroeg Lord Granville of deze het niet met hem eens was dat, zo wij partij moesten kiezen, wij natuurlijk met de Duitsers zouden meegaan. Granville had de gewoonte alles op te tekenen wat de vreemde diplomaten hem zeiden. De domme vraag kwam dus ook ten papiere. Al wat van enig belang was met betrekking tot de buitenlandse zaken werd terstond in Engeland gedrukt aan het parlement voorgelegd. Gelukkig kwam het reeds gedrukte Paper in onze handen. Vóór dat da inzending aan het parlement was geschied, hadden wij nog gelegenheid van Granville de schrapping van de domme vraag te verkrijgen, terwijl, om het onwederlegbaar bewijs te leveren dat de gezant buiten zijn bevoegdheid was gegaan, deze illico werd teruggeroepen. Mocht dit ook te Parijs en Berlijn zijn bekend geworden, dan kon men daarin niets anders hebben gezien dan dat het ons volkomen ernst was met de neutraliteit.”

>n> Maurice et Barnevelt0px;">Van Bosse's toegenomen belangstelling blijkt ook uit zijn lectuur van het in 1875 verschenen boek van Groen van Prinsterer Maurice et Barnevelt, een bestrijding van Motley’s Life and Death of John van Oldebarneveld [Dagboek, 15 maart 1875].Hierbij geeft hij blijk van critische zin. Groen had bovenal getracht Motley te weerleggen op dit punt: dat Maurits niet de soevereiniteit verlangde. Groen wijst er vooral op, dat Maurits te indolent zou zijn geweest om zich met staatszaken te bemoeien. Van Bosse acht dit betoog zwak. Dat het Maurits aan geschiktheid zou hebben ontbroken om plannen van die aard uit te voeren, laat Van Bosse nog gelden, dat hij er geen gelegenheid toe vond. Maar dat hij daarom de soevereiniteit niet zou hebben begeerd, heeft Groen geenszins bewezen. Integendeel, het oordeel over de voorwaarden, waaronder de Staten van Holland destijds bereid waren geweest het grafelijk gezag aan prins Willem op te dragen (liever stortte ik mij van de Haagse toren dan op zulke voorwaarden graaf te zijn) bewijst genoeg, dat Maurits meer verlangde dan de Staten gezind waren toe te staan, niet dat hij het gezag niet wenste. De Advocaat had de hand gehad in het stellen dier voorwaarden. Kans om betere te bedingen bestond er voor Maurits niet. Maar juist daaruit is het zeer wel te verklaren dat Maurits de man, die hem daarvoor bovenal in de weg stond, dodelijk haatte en dat die haat hem bracht tot het besluit om de Advocaat ten onder te brengen, terwijl hij het volkomen in zijn macht had de bloedige ontknoping te voorkomen. Kortom: Van Bosse acht Groen’s poging om Maurits zoveel mogelijk schoon te wassen “een weinig geslaagde waspartij”.

in: 0px;">II. Bijbelkritiek en godsdienstige overtuiging

0px 12px 0px;">Van Bosse heeft zich ook bezig gehouden met Bijbelkritiek. Hij heeft steeds als bezwaar gevoeld, dat de oudste afschriften der boeken van het Nieuwe Testament dateren van de derde of vierde eeuw onzer jaartelling [Dagboek, 10 september 1875]. “Voor de getrouwheid der afschriften”, zo zegt hij, “bestaat geen zweem van bewijs en het is een onloochenbaar feit, dat de oude manuscripten onderling verschillen. Wij, die sedert vier eeuwen de drukkunst bezitten, verkeren reeds dikwijls in onzekerheid omtrent de oorspronkelijke tekst van werken, die honderden malen zijn gedrukt. Hoe wil men dan beweren dat in een tijd, waarin de schrijfkunst zelf weinig algemeen werd beoefend-–in een tijd, waarin het bijgeloof een zoveel grotere rol speelde dan thans; copieën van geschriften, geschreven drie eeuwen na de gebeurtenissen, waarvan zij verslag geven—onvoorwaardelijk geloof verdienen? En dat, terwijl hoegenaamd geen bewijs te leveren valt van het oorspronkelijk bestaan dier schriften zelve, terwijl de namen der schrijvers enkel uit mondeling over gebrachte hoogst onzekere traditiën bekend zijn?”

hap nog gewichtige ontdekkingen zal doen en dat in Oosterse of Italiaanse klooster of boekerijen nog vondsten zullen worden gedaan van groot belang. “Wie weet”, zo zegt hij, “wat een of ander palimpsest nog voor licht kan verspreiden? Wie kan verzekeren, dat niet misschien op het Vaticaan nog menig stuk schuilt, waarvan de kennis door pauselijke voorzichtigheid zorgvuldig aan de wereld wordt onthouden?”

neens bezig met de vraag naar het grote mysterie na de dood. Begrijpelijkerwijze komen die overpeinzingen telkens op, nadat er in de familie zich een sterfgeval heeft voorgedaan. Op 8 februari1874 overleed zijn enige zuster Alida Catharina. Zij was de eerste uit het viertal, dat na de dood hunner lieve moeder in 1853 elkander trouw en bewaring van de broederlijke band had beloofd. Als vanzelf rijst dan bij hem de vraag wie nu de eerstvolgende zal zijn, die de reis zal aanvaarden “to the country, from which no traveller returns”. Alida is nu in het grote mysterie ingewijd. Van de drie overblijvenden kan hij—de nutteloze straatslijper en pensioentrekker—het best worden gemist. Zijn beide broers zijn nog nuttig werkzaam. Wanneer nu op 3 december 1875 de oudste der zoons Anthonij is overleden, realiseert hij zich dat thans de beurt aan hem is gekomen, hetgeen weer stof oplevert voor overpeinzingen. Vanwaar toch die grote gehechtheid aan ons leven? Wanneer hij terug denkt aan de voorlaatste nacht van het leven zijner in 1864 overleden vrouw, die volkomen rustig heenging, terwijl ook voor hem het “Deathis nought, but the soul’s birth” vaststaat, dan vraagt hij zich af hoe het toch zijn kan, dat het scheiden van deze aarde ons nog zo dikwijls afschrikt.

in: 0px 0px 12px 0px;">De sedert de dood zijner zuster ontwaakte belangstelling—“de nieuwsgierigheid” durft hij zelfs neerschrijven—in het hiernamaals, neemt na de dood van zijn broer nog toe. “Wat in de jeugd daaromtrent wordt geleerd,” zo schrijft hij op 5 december 1875 in zijn Dagboek, “en wij gretig en met vertrouwen napraten, verliest met de tijd dat karakter van onfeilbaarheid, dat wij er in den beginne aan toekenden. De rede herneemt haar rechten en leert, dat het grote geheim niet in het minst is toegelicht of opgehelderd.”

o; zo vervolgt hij, “en dat deze in verband zal staan met ons verleden, dat kan niet ernstig worden betwijfeld. Het is ons ingeschapen daaraan te geloven. Zo algemeen is dat geloof onder het mensdom te allen tijde verspreid geweest, dat het ondenkbaar is, dat het zijn eerste oorsprong niet in een of andere openbaring zou hebben gevonden. Maar meer zekerheid is nooit gegeven dan dat er een toekomst is: wat zij zijn zal, is niet geopenbaard. Niet te verwonderen dus,” zo besluit hij, dat de psyche naar de onthulling van het geheim reikhalzend uitziet.”

le="font: normal normal normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">Op 28 september 1876 gaat hij daarop nader in. Hij betreurt het, dat de moderne predikanten de vrees wegnemen voor straf en evenzeer de hoop op beloning hiernamaals. “Of zij het lieven genus humanum hier mede in de handkunnen houden,” zo zegt hij, “mag worden betwijfeld.” Het is hem bekend, dat de kerkelijken verzekeren dat zulks onmogelijk is, “zonder de vrees voor de commissaris van politie, die hun na de dood wacht”. Hij stelt ten slotte deze vraag: zou niet, zonder van beloning en straf te gewagen, het onafscheidelijk verband kunnen betoogd, dat tussen het leven hier op aarde en dat hiernamaals noodwendig moet bestaan? Hij beseft daarbij zeer wel, dat men dan toch wel enig begrip dient te hebben van het doel van ons bestaan en daarin althans iets meer dan totale ijdelheid heeft te zien.

l normal 12px/normal Verdana; margin: 0px 0px 12px 0px;">Nogmaals—op 14 december 1876—komt hij op dit onderwerp terug. “Wie overtuigd is,” zo zegt hij ditmaal, “van de zekerheid dat ons leven hier beneden niets anders is dan een fase van ons geestelijk bestaan—wie dus evenzeer overtuigd is, dat Jezus ook is opgestaan—wie in de groei van het Christendom een blijkbaar providentiële beschikking erkent, moet noodwendig tot de conclusie komen dat in de evangeliën een kern van waarheid ligt, doch omgeven door tal van legenden aan Joods bijgeloof ontleend, terwijl de theologanten van alle eeuwen uit de onderling zo tegenstrijdige bijvoegsels en tegenstrijdige historische voorstellingen, een wonderlijk geheel hebben samengesteld, goeddeels ten profijte van een bevoorrechte clerus. Het enige wat boven alle twijfel verheven staat, is de moraal en de nimmer variërende leer van Jezus omtrent de betrekkingen van de godsdienst tot het mensdom en van de mensen tot elkaar.”

zelf zegt, dat het geloof aan de rede behoort te worden getoetst, zit hij nog lang vast aan de dogmatiek, welke hem van kindsbeen af is bijgebracht. Eerst laat—na de dood van zijn broer—volgt na veel weifeling zijn overgang van orthodox gelovige naar die van vrijzinniger opvatting en vernemen wij, dat voorhem alleen nog de moraal en verdere leer van Jezus boven alle twijfel is verheven.

in: 0px 0px 12px 0px;">III. De staatskunde van de dag

x 12px 0px;">In de jaren zijner gedwongen lediggang (1872-1877) is Van Bosse ook al hetgeen zich in het staatkundige leven ten onzent en daar buiten afspeelde met stijgende belangstelling gaan volgen. De verkiezingen van 1875 en 1877, de in die jaren voorgevallen Kabinetcrises, hij heeft ze op de voet gevolgd en het Dagboek vormt daarop telkens de weerklank. Het zijn uiteraard her en der over het Dagboek verspreide reacties, welke zijn wisselende stemmingen weergeven.

n: 0px 0px 12px 0px;">Zijn grootste vrees, zo schrijft hij op 4 februari 1874, is de vloedgolf van het ultramontanisme (de zwarte bende), welke rijst tegelijk met het rode spook. Beide hebben de oorlog verklaard aan de moderne maatschappij. Wij marcheren naar een algemene crisis. Zal hij ons nog tijdens ons leven uitbarsten? Een verbond tussen clericaal en sociaal fanatisme kan tot vinnige strijd en geweldige beroering leiden [Dagboek, 20 mei 1876].

12px 0px;">Wat het ultramontanisme betreft, willen, zo zegt hij, de clericalen scheiding van staat en kerk, maar tevens dat deze zal bepalen waar de waar de grenzen liggen: de kerk niet in, maar naast of eigenlijk boven de staat. Alleen Bismarck acht hij in staat de Paus het hoofd te bieden. Zijn vrees voor het rode spook wordt volkomen begrijpelijk, wanneer men bedenkt dat in maart 1871 te Parijs de commune had gewoed en in september 1872 het vijfde congres der Internationale was gehouden—ditmaal in Den Haag!—zodat de herinnering daaraan nog vers in het geheugen lag.

1 augustus 1873 had hij opgetekend, dat de juli-revolutie van 1830 een revolutie der burgerij was geweest, die de massa in toom had weten te houden; in 1848 de burgerij het canaille niet dan met moeite had weten te bedwingen; in maart 1871 was het canaille een tijdlang zelfs meester geweest.

="letter-spacing: 0px;">De grootste zorg in ons land gaf hem in de jaren, waarin hij zijn Dagboek bijhield, de vermindering van de census. “Wil men,” zo heet het, “die vraag oplossen, zonder gevaar voor overdreven uitbreiding van het kiesrecht en zonder grondwetsherziening, dan zal men niet moeten toegeven aan de dwaze overdrijving der orthodoxen.”  Hier spreekt wel duidelijk de oud-liberaal uit de tijd van Thorbecke.

van Prinstere waardeert hij tenminste de meest geprononceerde volbloed-aristocraat: de heftigste opposant tegen de democratische begrippen, welke na 1848 in praktijk werden gebracht. In Kuyper ziet hij daarentegen een demagoog van de gevaarlijkste soort; in het samengaan van orthodox-gereformeerden met de katholieken op staatkundig gebied een monsterverbond [Dagboek, 11 januari 1876]. Na het overlijden van Groen toont hij zich dan ook ongerust [Dagboek, 20 mei 1876]. Kuyper is niet geschikt om hem te vervangen; een dominee zonder gelden met ontzettend veel ultra-radicale opvattingen. De aristocraten, die met de voorname en rijke Groen meegingen, willen hem wel gebruiken, maar niet onder zijn vaandel ten strijde trekken. En andere eminente personen heeft de anti-revolutionaire partij niet.

de staatsbemoeiing heeft hij grote bezwaren. “Het laissez-faire van Adam Smith,” zo stelt hij [Dagboek, 14 februari 1876], “moet overboord; de staat moet alles regelen.” Van Kappeyne—de rhétheur [Dagboek, 20 mei 1876]—koestert hij geen hoge verwachtingen. Kritiek uitoefenen, afbreken, is zijn grootste fort; tot opbouwen is hij in genen dele geschikt. Toch is hij in het liberale kamp de meest eminente figuur. Niettemin blijft Van Bosse aan hem twijfelen. Het ene ogenblik heet bet: “Kappeyne treedt thans, omnium consensu, op als leader der linkerzijde”; het andere ogenblik: “Kappeyne is evenzeer ongeschikt voor een politiek leadership als alle andere advocaten. Aan de behendigheden der judiciële praktijk gewend, menen de praktizijns dat deze ook in de politiek bruikbaar is. Maar juist daardoor komen ze telkens in ongelegenheid. Het publiek weet te goed, dat hun grote kunst juist daarin bestaat, dat zij er vooral behagen in scheppen om wit en zwart te verdedigen en te bepleiten dan dat het veel waarde zou hechten aan hun redevoeringen. Kappeyne zal daarom fiasco maken, evenals van Hall, Donker Curtius en De Kempenaer.” Al eerder had hij in zijn Dagboek [17 september 1875] opgetekend: “Kakelende advocaten zijn altijd gebleken treurige politieke hoofden te zijn.”

Pieter Philip van Bosse was een belangrijk liberaal politicus die tussen 1848 en 1871 in zes kabinetten minister van Financiën was. Van Bosse studeerde in Leiden, waar hij in 1834 promoveerde. 

Heeft u aanvullingen, correcties of vragen met betrekking tot Pieter Philip Janszn. van Bosse 76?
De auteur van deze publicatie hoort het graag van u!


Tijdbalk Pieter Philip Janszn. van Bosse 76

  Deze functionaliteit is alleen beschikbaar voor browsers met Javascript ondersteuning.
Klik op de namen voor meer informatie. Gebruikte symbolen: grootouders grootouders   ouders ouders   broers-zussen broers/zussen   kinderen kinderen

Afbeelding(en) Pieter Philip Janszn. van Bosse 76

Voorouders (en nakomelingen) van Pieter Philip Janszn. van Bosse

Pieter Philip Janszn. van Bosse
1809-1879


Via Snelzoeken kunt u zoeken op naam, voornaam gevolgd door een achternaam. U typt enkele letters in (minimaal 3) en direct verschijnt er een lijst met persoonsnamen binnen deze publicatie. Hoe meer letters u intypt hoe specifieker de resultaten. Klik op een persoonsnaam om naar de pagina van die persoon te gaan.

  • Of u kleine letters of hoofdletters intypt maak niet uit.
  • Wanneer u niet zeker bent over de voornaam of exacte schrijfwijze dan kunt u een sterretje (*) gebruiken. Voorbeeld: "*ornelis de b*r" vindt zowel "cornelis de boer" als "kornelis de buur".
  • Het is niet mogelijk om tekens anders dan het alfabet in te voeren (dus ook geen diacritische tekens als ö en é).



Visualiseer een andere verwantschap

Bronnen

  1. Beroemde mensen door de geschiedenis heen
    Pieter Philip van Bosse<br>Geslacht: Man<br>Geboorte: 16 dec 1809 - Amsterdam, Netherlands<br>Beroep: Politician, Lawyer<br>Overlijden: 21 feb 1879 - The Hague, Netherlands<br>Omschrijving: Dutch Politician<br>Bron: Bekijk het full record op Wikipedia.<br>Familieleden:
    Relatie Naam
    Child Maria Bilders-van Bosse<br>In verschillende talen:
    Taal Naam
    English Pieter Philip van Bosse
    Latin Petrus Philippus van Bosse
    Belarusian Пэтэр Філіп ван Басэ
    Japanese ペーター・フィリップ・ファン・ボッセ
    Belarusian Пітэр Філіп ван Босэ
    Documenten kunnen de volgende doorzoekbare informatie bevatten: Namen (inclusief aliassen en namen in niet Latijns schrift), geboortedatums en -plaatsen, huwelijksdatums en -plaatsen, overlijdensdatums en -plaatsen, namen van verwanten, namen van partners en voormalige partners en namen van kinderen. Beroepen, begraafplaatsen en beschrijvingen kunnen ook in sommige documenten worden gevonden. De records in deze collectie worden als een gratis dienst aan het publiek aangeboden met Wikidata (onder CC-BY).
  2. Verheij Web Site, Bastiaan Adrianus Verheij, Pieter Philip Janszn. van Bosse, 76, 21 mei 2022
    Toegevoegd via een Smart Match

    Stambomen op MyHeritage

    Familiesite: Verheij Web Site

    Familiestamboom: 53098311-1
  3. Healy Web Site, Marjolyn Healy, via https://www.myheritage.nl/person-1500371...
    Toegevoegd door een Smart Match te bevestigen

    Stambomen op MyHeritage

    Familiesite: Healy Web Site

    Familiestamboom: 215081181-1

Aanknopingspunten in andere publicaties

Deze persoon komt ook voor in de publicatie:

Historische gebeurtenissen

  • De temperatuur op 16 december 1809 lag rond de 3,0 °C. De wind kwam overheersend uit het zuid-oosten. Typering van het weer: betrokken regen. Bron: KNMI
  • De Republiek der Verenigde Nederlanden werd in 1794-1795 door de Fransen veroverd onder leiding van bevelhebber Charles Pichegru (geholpen door de Nederlander Herman Willem Daendels); de verovering werd vergemakkelijkt door het dichtvriezen van de Waterlinie; Willem V moest op 18 januari 1795 uitwijken naar Engeland (en van daaruit in 1801 naar Duitsland); de patriotten namen de macht over van de aristocratische regenten en proclameerden de Bataafsche Republiek; op 16 mei 1795 werd het Haags Verdrag gesloten, waarmee ons land een vazalstaat werd van Frankrijk; in 3.1796 kwam er een Nationale Vergadering; in 1798 pleegde Daendels een staatsgreep, die de unitarissen aan de macht bracht; er kwam een nieuwe grondwet, die een Vertegenwoordigend Lichaam (met een Eerste en Tweede Kamer) instelde en als regering een Directoire; in 1799 sloeg Daendels bij Castricum een Brits-Russische invasie af; in 1801 kwam er een nieuwe grondwet; bij de Vrede van Amiens (1802) kreeg ons land van Engeland zijn koloniën terug (behalve Ceylon); na de grondwetswijziging van 1805 kwam er een raadpensionaris als eenhoofdig gezag, namelijk Rutger Jan Schimmelpenninck (van 31 oktober 1761 tot 25 maart 1825).
  • In het jaar 1809: Bron: Wikipedia
    • 4 maart » James Madison wordt beëdigd als 4de president van de Verenigde Staten.
    • 18 april » Tilburg verkrijgt stadsrechten van toenmalig koning Lodewijk Napoleon Bonaparte, vorst van het koninkrijk Holland.
    • 13 mei » Napoleon Bonaparte trekt in de Vijfde Coalitieoorlog opnieuw Wenen binnen.
    • 16 augustus » Op initiatief van Wilhelm von Humboldt wordt in Berlijn een nieuwe universiteit opgericht, de huidige Humboldt-Universität.
    • 7 september » Vrede van Fredrikshamn: einde Finse Oorlog tussen Zweden en Rusland.
  • De temperatuur op 21 februari 1879 lag rond de 0.5 °C. Er was 5 mm neerslag. De winddruk was 2 kgf/m2 en kwam overheersend uit het zuid-westen. De luchtdruk bedroeg 74 cm kwik. De relatieve luchtvochtigheid was 94%. Bron: KNMI
  • Koning Willem III (Huis van Oranje-Nassau) was van 1849 tot 1890 vorst van Nederland (ook wel Koninkrijk der Nederlanden genoemd)
  • Van 3 november 1877 tot 20 augustus 1879 was er in Nederland het kabinet Kappeijne van de Coppello met als eerste minister Mr. J. Kappeijne van de Coppello (liberaal).
  • Van 20 augustus 1879 tot 23 april 1883 was er in Nederland het kabinet Van Lijnden van Sandenburg met als eerste minister Mr. C.Th. baron Van Lijnden van Sandenburg (conservatief-AR).
  • In het jaar 1879: Bron: Wikipedia
    • Nederland had zo'n 4,0 miljoen inwoners.
    • 22 januari » De Zoeloes verslaan de Britten in de Slag bij Isandlwana.
    • 3 februari » Joseph Swan demonstreert de eerste gloeilamp met een gloeidraad van koolstof.
    • 19 april » Oprichting van de Zwitserse voetbalclub FC St. Gallen.
    • 15 september » In Haarlem wordt de eerste voetbalclub van Nederland opgericht, door de 14-jarige Pim Mulier. Hij noemt de club HFC, de Haarlemsche Football Club.
    • 21 oktober » Eerste demonstratie van de gloeilamp door Thomas Edison.
    • 31 december » Thomas Edison laat rondom een park tientallen gloeilampen branden als feestversiering en demonstreert daarmee zijn nieuwste uitvinding: het elektrisch licht.


Dezelfde geboorte/sterftedag

Bron: Wikipedia

Bron: Wikipedia


Over de familienaam Van Bosse


Wilt u bij het overnemen van gegevens uit deze stamboom alstublieft een verwijzing naar de herkomst opnemen:
Frans Vinken, "Stamboom van Vinken (vader) en van Heezik (moeder)", database, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/stamboom-van-heezik/I529080.php : benaderd 27 mei 2024), "Pieter Philip Janszn. van Bosse 76 (1809-1879)".